Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Regeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRegeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023
CiteertitelRegeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 160 van de Gemeentewet
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-07-2023nieuwe regeling

11-07-2023

gmb-2023-315424

Tekst van de regeling

Intitulé

Regeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 160 van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Regeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: de indiener van de aanvraag, als bedoeld in hoofdstuk 1 paragraaf 2 van de Verordening op het binnenwater 2010;

  • b.

    akte van huwelijkse voorwaarden: notariële akte als bedoeld in artikel 115 lid 1 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • c.

    algehele gemeenschap: algehele gemeenschap van goederen, als bedoeld in artikel 94 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel als bedoeld in artikel 80b juncto artikel 94 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • d.

    beheersgebied: het gebied waarop de Verordening op de haven en het binnenwater van toepassing was en waarbij van 31 juli 1995 (de peildatum) tot en met 17 maart 1999 (datum vaststelling van het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te water 1995) de bevoegdheid tot het uitvoeren van deze verordening toekwam aan burgemeester en wethouders;

  • e.

    bijschrijving: bijschrijving op de ligplaatsvergunning van de naam van degene, die genoegzaam heeft aangetoond over de mede-eigendom van een woonboot te beschikken;

  • f.

    gemeenschap: beperkte gemeenschap, aangegaan bij huwelijkse voorwaarden als bedoeld in titel 8, afdeling 1 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel als bedoeld in artikel 80b juncto titel 8 afdeling 1 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • g.

    geregistreerd partnerschap: geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5A boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • h.

    overschrijving: overschrijving van een permanente ligplaatsvergunning op naam van degene, die genoegzaam heeft aangetoond over de eigendom van een woonboot te beschikken;

  • i.

    partner: de persoon met wie de houder van een ligplaatsvergunning een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, bloedverwanten uitgezonderd;

  • j.

    peildatum: 31 juli 1995;

  • k.

    samenlevingscontract: een notariële akte ter regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen twee personen die in een affectieve relatie samenleven;

  • l.

    vergunninghouder: de aanvrager, als bedoeld onder a van dit artikel, aan wie een speciale ligplaatsvergunning is verleend;

  • m.

    woonboot: een woonboot als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Verordening op het binnenwater 2010.

Hoofdstuk 2. Verlening speciale ligplaatsvergunning

Artikel 2 Aanvraag

  • 1.

    Op deze regeling is hoofdstuk 1, paragraaf 2 van de Verordening op het binnenwater 2010 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien er sprake is van meerdere personen die ten aanzien van een en dezelfde boot ieder voor zich voldoen aan de voorwaarden voor vergunningverlening, als bedoeld in artikel 3 lid 1, kan de vergunning slechts op gemeenschappelijk verzoek worden aangevraagd en op naam van deze personen gezet worden

Artikel 3 Verlening speciale ligplaatsvergunning

  • 1.

    Aan de aanvrager kan de speciale ligplaatsvergunning slechts worden verleend indien:

    • a.

      naar het oordeel van burgemeester en wethouders genoegzaam is aangetoond dat hij uiterlijk vanaf de peildatum over het ononderbroken eigendom van de boot heeft beschikt;

    • b.

      naar het oordeel van burgemeester en wethouders genoegzaam is aangetoond dat hij de boot, sedert de peildatum permanent in het beheersgebied heeft bewoond;

    • c.

      de aanvraag voor het verkrijgen van de vergunning uiterlijk op 30 juni 2005 (grootstedelijke gebieden) of 31 januari 2006 (stadsdeel Centrum) is ingediend.

    De vergunning is vaartuiggebonden en strikt persoonsgebonden.

  • 2.

    De speciale ligplaatsvergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend.

  • 3.

    Indien er sprake is van meerdere personen, als bedoeld in artikel 2 lid 2, wordt de speciale ligplaatsvergunning aan deze meerdere personen verleend.

Artikel 4 Intrekkings- en wijzigingsgronden

  • 1.

    De speciale ligplaatsvergunning wordt ingetrokken indien:

    • a.

      Het aan burgemeester en wethouders is gebleken dat de vergunninghouder niet langer over de ononderbroken eigendom van de woonboot beschikt;

    • b.

      het aan burgemeester en wethouders is gebleken dat de vergunninghouder de permanente bewoning van de woonboot heeft onderbroken of gestaakt.

  • 2.

    In het geval sprake is van meer dan één vergunninghouder, wordt de vergunning ingetrokken van de vergunninghouder ten aanzien van wie:

    • a.

      het aan burgemeester en wethouders is gebleken dat hij niet langer over de ononderbroken eigendom van de woonboot beschikt;

    • b.

      het aan burgemeester en wethouders is gebleken dat de vergunninghouder de permanente bewoning van de woonboot heeft onderbroken of gestaakt.

  • 3.

    Artikel 1.2.8 van de Verordening op het binnenwater 2010 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Vervangen en verbouwen woonboot

Ten aanzien van het vervangen of het verbouwen van de woonboot, waarvoor een speciale ligplaatsvergunning is verleend, is artikel 2.3.3. respectievelijk artikel 2.3.4 van de Verordening op het binnenwater 2010 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Echtgenoten en partners

Artikel 6 Algemeen

Dit hoofdstuk is van toepassing op echtgenoten en partners van vergunninghouders, aan wie geen vergunning wordt of is verleend als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze regeling.

Artikel 7 Overschrijving of bijschrijving bij huwelijk, geregistreerd partnerschap, samenlevingscontract en samenleving

  • 1.

    De echtgenoot, die met de houder van een speciale ligplaatsvergunning een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen is aangegaan, kan burgemeester en wethouders verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de ligplaatsvergunning.

  • 2.

    De echtgenoot, die met de houder van een speciale ligplaatsvergunning een huwelijk is aangegaan onder huwelijksvoorwaarden, inhoudende een beperkte gemeenschap, kan burgemeester en wethouders verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de ligplaatsvergunning, mits uit de akte van huwelijkse voorwaarden blijkt, dat de woonboot tot de gemeenschap behoort.

  • 3.

    De partner, die met de houder van een speciale ligplaatsvergunning een geregistreerd partnerschap is aangegaan in algehele gemeenschap van goederen, kan burgemeester en wethouders verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de ligplaatsvergunning.

  • 4.

    De partner, die met de houder van een speciale ligplaatsvergunning een geregistreerd partnerschap is aangegaan, inhoudende een beperkte gemeenschap, kan burgemeester en wethouders verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de ligplaatsvergunning, mits uit de akte tot het aangaan van de gemeenschap blijkt, dat de woonboot tot de gemeenschap behoort.

  • 5.

    Bij wijziging van de eigendomsverhouding met betrekking tot de woonboot binnen huwelijk of geregistreerd partnerschap, hetzij door het opmaken of wijzigen van de huwelijksvoorwaarden, kan aan burgemeester en wethouders een verzoek tot overschrijving dan wel bijschrijving van de naam van de eigenaar c.q. eigenaars op de speciale ligplaatsvergunning worden gedaan, een en ander zoals uit de laatst opgemaakte akte blijkt.

  • 6.

    De partner, die met de houder van een speciale ligplaatsvergunning een samenlevingscontract is aangegaan, kan burgemeester en wethouders verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de ligplaatsvergunning, mits uit de akte tot het aangaan van het samenlevingscontract blijkt, dat de woonboot tot de gemeenschappelijke eigendom van de partners behoort.

  • 7.

    Het verzoek als bedoeld in lid 6 van dit artikel kan slechts worden gedaan, indien de datum van het aangaan van het samenlevingscontract is gelegen tenminste twee jaar voor de datum dat het verzoek wordt gedaan en de partners kunnen aantonen tenminste gedurende twee jaar een duurzame gemeenschappelijke huishouding met elkander te voeren op de woonboot.

  • 8.

    De partner van de houder van een speciale ligplaatsvergunning, op wie de leden 1 tot en met 7 van dit artikel niet van toepassing zijn, kan verzoeken om bijschrijving van zijn naam op de speciale ligplaatsvergunning, mits hij genoegzaam kan aantonen dat hij over de mede-eigendom van de woonboot beschikt en tenminste vanaf de peildatum een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de houder van de speciale ligplaatsvergunning op de woonboot voert.

  • 9.

    Een verzoek als bedoeld in dit artikel kan slechts door de echtgenoten c.q. partners gezamenlijk worden gedaan.

Artikel 8 Overschrijving na ontbinding van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of het samenlevingscontract, de opheffing van de huwelijksgemeenschap of de beëindiging van de samenleving

  • 1.

    De echtgenoot, die na ontbinding van het huwelijk of opheffing van de gemeenschap bij huwelijkse voorwaarden en na verdeling van de gemeenschap genoegzaam aantoont, dat hij over de eigendom van de boot beschikt en die de woonboot zal blijven bewonen, kan burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 2.

    De partner, die na beëindigingsverklaring dan wel ontbinding als bedoeld in artikel 80c boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en na verdeling van de gemeenschap genoegzaam aantoont, dat hij over de eigendom van de woonboot beschikt en die de woonboot zal blijven bewonen, kan burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 3.

    De partner, die na ontbinding van het samenlevingscontract genoegzaam aantoont dat hij over de eigendom van de woonboot beschikt en die de woonboot zal blijven bewonen, kan burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 4.

    De partner, ten aanzien van wie bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in lid 8 van artikel 7, en die na verbreking van de samenleving genoegzaam aantoont over de eigendom van de woonboot te beschikken en de woonboot te blijven bewonen, kan burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 5.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 7 kan niet worden gedaan door de opvolgend echtgenoot c.q. partner met wie de echtgenoot c.q. partner die op grond van dit artikel een verzoek om overschrijving heeft gedaan, niet-zijnde de oorspronkelijke vergunninghouder, nadien in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel een samenlevingscontract sluit.

Artikel 9 Overschrijving na overlijden

  • 1.

    De echtgenoot van de vergunninghouder, ten aanzien van wie geen bijschrijving als bedoeld in artikel 7 van deze regeling heeft plaatsgevonden, kan na overlijden van de vergunninghouder burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 2.

    De partner van de vergunninghouder, met wie hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, en ten aanzien van wie geen bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7 van deze regeling, kan na overlijden van de vergunninghouder burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam.

  • 3.

    De partner van de vergunninghouder, met wie hij een samenlevingscontract is aangegaan, en ten aanzien van wie geen bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7 van deze regeling, kan na overlijden van de vergunninghouder burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale vergunning op zijn naam.

  • 4.

    De echtgenoot of partner als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, ten aanzien van wie wel bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7 van deze regeling, kan aan burgemeester en wethouders verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op uitsluitend zijn naam.

  • 5.

    De partner, ten aanzien van wie bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7 lid 8 van deze regeling, kan na overlijden van de houder van de speciale ligplaatsvergunning verzoeken om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning op uitsluitend zijn naam.

  • 6.

    Het verzoek als bedoeld in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel kan slechts worden gedaan, nadat de nalatenschap waartoe de woonboot behoort is verdeeld, en de echtgenoot c.q. partner genoegzaam aantoont de eigendom van de woonboot te hebben verworven.

  • 7.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 7 van deze regeling kan niet worden gedaan door de echtgenoot c.q. partner, met wie de echtgenoot c.q. partner, anders dan de oorspronkelijke vergunninghouder, nadien in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat, een samenlevingscontract sluit dan wel een niet-geregelde duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

Artikel 10 Wijziging en weigering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een overschrijving dan wel bijschrijving wijzigen, indien blijkt dat terzake van de overschrijving c.q. bijschrijving onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt.

  • 2.

    Een bijschrijving c.q. overschrijving op grond van deze regeling wordt in ieder geval geweigerd, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een verzoek daartoe is gedaan met de kennelijke strekking om een persoon houder of medehouder van een speciale ligplaatsvergunning te maken op een wijze die of met een doel dat strijdig is met de strekking en het doel van deze regeling.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

In de gevallen waarin door deze regeling niet is voorzien, kunnen burgemeester en wethouders overgaan tot verlening, wijziging, weigering of intrekking van de speciale ligplaatsvergunning, indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten Amsterdam 2023”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 11 juli 2023.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting

Algemeen deel

Op 17 maart 1999 heeft de Gemeenteraad ingestemd met het Evaluatierapport en de daarin verwoorde beleidsvoorstellen naar aanleiding van de nota “Amsterdam te water”. Teneinde het vraagstuk van de illegale woonboten op te lossen betreft één van die voorstellen het herzien van het in 1995 ingezette beleid ten aanzien van een groep woonbootbewoners die tussen de gedoogronden (van 1984 respectievelijk 1989) en 1 augustus 1995 ligplaats hebben gekozen of zijn gaan wonen op een illegale boot in het beheersgebied van de binnenstad en de Havenatlas. Deze bewoners krijgen een beperkt recht dat niet te vergelijken is met dat van de gedoogronden. Zij zouden een tijdelijke ligplaats met vergunning krijgen. Hiervoor is destijds door Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de “Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten (Regeling speciale ligplaatsvergunningen)” ontworpen.

 

In de regeling is opgenomen op welke gronden iemand in aanmerking kan komen voor zo’n speciale ligplaatsvergunning. De aanvrager moest aantonen dat hij uiterlijk vanaf 31 juli 1995 met de boot ligplaats heeft ingenomen in het beheersgebied, dat hij de boot vanaf dat moment in eigendom heeft gehad en er sedertdien permanent op heeft gewoond. Uitgangspunt is dat degene die na de peildatum de boot heeft vervreemd en/of de bewoning van de boot heeft gestaakt kennelijk zelf een oplossing voor zijn woonprobleem heeft gevonden. Indien zich sedert de peildatum een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van de boot wordt geen speciale ligplaatsvergunning verleend. Personen die derhalve na 31 juli 1995 een boot zonder ligplaatsvergunning kochten, worden niet door deze regeling beschermd. Zij wisten, althans behoorden te weten, dat de woonboot geen legale status had en hebben welbewust het risico genomen dat zij mettertijd de stad zouden moeten verlaten.

Daarnaast moet het vaartuig permanent door de aanvrager zijn bewoond en niet zijn verhuurd of op welke wijze dan ook in gebruik zijn gegeven aan een derde. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat hij over de eigendom beschikt en dat er sprake is van permanente bewoning.

 

Aan de ligplaats kunnen geen rechten worden ontleend. Er zal geen medewerking worden verleend aan het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning aan een opvolgend eigenaar. Indien niet meer aan de voorwaarden voor de speciale ligplaatsvergunning wordt voldaan wordt de vergunning ingetrokken en zal de woonboot moeten worden verwijderd. Voor uitzonderlijke situaties is in de regeling een hardheidsclausule opgenomen maar hiervan zal slechts zeer terughoudend gebruik worden gemaakt.

 

De voorwaarden om voor een speciale ligplaatsvergunning in aanmerking te komen en te blijven zijn dus nogal strikt. Hierop geldt één belangrijke uitzondering, te weten ten aanzien van de echtgenoten of partners van vergunninghouders. Het gaat hier om echtgenoten en partners die niet zelf voldoen aan de voorwaarden om voor een speciale ligplaatsvergunning in aanmerking te komen. Is dit immers wel het geval, dan zijn zij “aanvrager” in de zin van artikel 2 lid 2 (zie de toelichting bij dat artikel). De echtgenoot of partner heeft derhalve geen “zelfstandig recht” op een speciale ligplaatsvergunning, maar een “recht” dat is afgeleid van het recht van de vergunninghouder.

 

Met de instelling van stadsdeel Amsterdam-Centrum in 2002 is deze regeling geldend gebleven voor het grondgebied waar het dagelijks bestuur bevoegd was. In 2005 heeft stadsdeel Centrum voor haar gebied de regeling aangepast, waardoor er sindsdien in Amsterdam twee afwijkende, maar nagenoeg identieke regelingen van kracht zijn. De vigerende versies daarvan zijn:

  • Regeling speciale ligplaatsvergunningen voor woonboten 2007, voor stadsdeel Centrum;

  • Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten, het laatst gewijzigd door het college op 8 mei 2007, voor de gebieden die onder het college vallen.

Met de aanpassing in 2023 wordt beoogd om deze regelingen weer gelijk te trekken.

In 2005 is voor beide regelingen doorgevoerd dat de speciale ligplaatsvergunning uiterlijk in 2005 of 2006 kon worden aangevraagd. De regeling is daarmee gesloten voor nieuwe gevallen. Momenteel vallen in totaal nog 19 woonboten onder de beide regelingen samen.

 

Het gebied van de Houthavens is in 1999 teruggegeven aan stadsdeel Westerpark. Het dagelijks bestuur van Westerpark heeft bij besluit van 27 november 2001 ter bekrachtiging van het reeds gevoerde beleid de "Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten" zoals die op 16 mei 2000 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam is getroffen, voor het Houthavengebied vastgesteld. Omdat dit een niet-dynamische verwijzing betreft is daarmee deze versie (uit 2000) van de Regeling nog steeds van kracht. Latere aanpassingen door het college gelden dus niet meer voor de woonboten in de Oude Houthaven en de Houthaven.

 

Bij deze samenvoeging van de regelingen wordt de geldigheidsduur van de speciale ligplaatsvergunning geharmoniseerd. Omdat regelgeving niet gecompliceerder moet zijn dan noodzakelijk en de lasten voor de burger zo beperkt mogelijk moeten zijn is met de huidige wijziging besloten dat de speciale ligplaatsvergunning verder voor onbepaalde tijd zal worden verleend. Voor de woonboten in de Houthavens was dit nog niet het geval: ieder jaar moest een nieuwe vergunning worden aangevraagd.

Voor het overige verandert er niets aan de regeling, de speciale ligplaatsvergunning blijft strikt persoonsgebonden. Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verwijzingen naar de artikelen in de van toepassing zijnde verordening aan te passen.

 

Gebleken is dat enkele woonboten met een speciale ligplaatsvergunning betrokken zijn of kunnen worden bij werkzaamheden waarvoor een tijdelijke of definitieve verplaatsing nodig is. De verleende speciale ligplaatsvergunningen conform deze Regeling kunnen ook worden omgezet naar een nieuwe locatie, op de voorwaarden uit de Regeling. Het beheersgebied is bedoeld ter afperking van de groep woonbooteigenaren die gebruik kon maken van de Regeling, maar staat niet in de weg dat woonboten verplaatst kunnen worden binnen het hele gebied dat valt onder de Verordening op het binnenwater 2010.

 

Door de Wet verduidelijking voorschriften woonboten zijn de meeste woonboten ‘drijvende bouwwerken’ geworden. In dat geval geeft het overgangsrecht aan dat de ligplaatsvergunning tevens kan worden gezien als een omgevingsvergunning. Dit is uitdrukkelijk ook het geval voor de woonboten die vallen onder deze Regeling speciale ligplaatsvergunning.

 

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

a: “aanvrager”: voor het begrip ‘aanvrager’ is aangesloten bij de terminologie van de Verordening op het binnenwater 2010. Deze Verordening geeft geen omschrijving van de “aanvrager”, zodat moet worden geconcludeerd dat een ieder een ligplaatsvergunning kan aanvragen. Dit wil uiteraard nog niet zeggen dat iedereen ook een (speciale) ligplaatsvergunning krijgt.

Het is denkbaar, dat meerdere personen “aanvrager” zijn in de zin van deze regeling.

Indien twee of meer personen sedert de peildatum (mede-)eigenaar van de woonboot zijn en deze sedert de peildatum permanent hebben bewoond, kan het niet anders zijn dan dat allen in aanmerking komen voor vermelding van hun naam op de speciale ligplaatsvergunning. In de eerste plaats kan hier natuurlijk worden gedacht aan twee personen die een affectieve relatie hebben, al dan niet geformaliseerd in een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Echter ook personen, die geen (aantoonbare) affectieve relatie hebben, kunnen onder de kring van aanvragers in de zin van deze regeling vallen. Zoals hierboven reeds is aangegeven, is dit een andere situatie dan die voor echtgenoten en partners van vergunninghouders. Voor zover zij niet “aanvrager” zijn als hier bedoeld, is hoofdstuk 3 van deze regeling op hen van toepassing.

 

d: “beheersgebied”: deze regeling dient te worden gezien als een nadere uitwerking van de bevoegdheid tot het verlenen van een ligplaatsvergunning, zoals die is geregeld in de Verordening op het binnenwater 2010. Deze verordening is van toepassing in het gebied van de gemeente Amsterdam, zoals aangegeven in de verordening en op de bij de verordening behorende kaart.

 

Ten aanzien van het verlenen van ligplaatsvergunningen, en dus ook ten aanzien van de voorwaarden onder welke deze vergunningen worden verleend, hadden de stadsdelen een zelfstandige bevoegdheid. De hierbij opgestelde Regeling speciale ligplaatsvergunningen is slechts van toepassing in het gebied, waar de uitvoering van de Verordening op de haven en het binnenwater en van het te dier zake vastgestelde beleid in 1995 en 1999 aan het college toekwam. Dit hebben wij met de omschrijving van het begrip “beheersgebied” tot uitdrukking willen brengen.

Nu de Regeling gesloten is en duidelijk is dat die nog voor slechts 19 woonboten geldt, wordt met het begrip “beheersgebied” tot uitdrukking gebracht waar deze woonboten vandaan kwamen.

Als door samenvoeging van de beide Regelingen voor alle speciale ligplaatsvergunningen dezelfde voorwaarden gelden, kunnen deze ook na verplaatsing van woonboten overal in de stad worden toegepast. Hiermee is er ook geen onduidelijkheid meer voor woonboten die door overdracht van grootstedelijke projectgebieden of verplaatsingen in een gebied onder ander bevoegd gezag terecht zijn gekomen. In principe hadden zij overgangsrecht, dus in formele zin verandert er hier niets.

 

e: “bijschrijving”: in de definitie is uitdrukkelijk opgenomen dat, indien bijschrijving wordt verzocht, de mede-eigendom moet zijn aangetoond. De bewijslast rust derhalve bij degenen die om de bijschrijving verzoeken. Dit kan eenvoudig zijn – overlegging van een huwelijksboekje of een akte tot het aangaan van huwelijksvoorwaarden bijvoorbeeld -, maar in sommige gevallen ook ingewikkelder. Soms komt daar nog een extra voorwaarde bij, te weten dat men een duurzame gemeenschappelijke huishouding met elkander heeft gevoerd (zie artikel 7 leden 7 en 8). Het gevolg van deze bewijslast is dat, indien er sprake is van “genoegzaam aantonen”, burgemeester en wethouders in redelijkheid bijschrijving niet kunnen weigeren (tenzij artikel 10 van toepassing is). Omgekeerd betekent dit, dat bijschrijving wél geweigerd kan worden indien voldoende genoegzaam bewijs ontbreekt.

 

h: “overschrijving”: voor overschrijving geldt hetzelfde als voor bijschrijving. De bewijslast dat aan de voorwaarden voor overschrijving wordt voldaan, rust op degene die daarom verzoekt. Voor een nadere toelichting zie onder “bijschrijving”.

 

i: “partner”: uitgangspunt voor het opstellen van de bepaling in hoofdstuk 3 was aanvankelijk de bescherming van de huidige partner van houders van een speciale ligplaatsvergunning. Bij het concipiëren van de regeling is besloten de regeling in dier voege te verruimen, dat ook de rechten en verplichtingen van toekomstige partners van houders van speciale ligplaatsvergunningen hierin worden opgenomen. Het is in alle gevallen belangrijk het begrip partner duidelijk te definiëren. Wij hebben gekozen voor de definitie “de persoon met wie de houder van een ligplaatsvergunning een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, bloedverwanten uitgezonderd”. Het begrip “duurzame gemeenschappelijke huishouding” was ontleend aan het huurrecht van woonruimte (artikel 1623h boek 7A BW). Wij hebben deze term overgenomen om daarmee aan te geven, dat zakelijke partners van deze regeling zijn uitgesloten. Personen die – om welke redenen en met welk doel ook – een zakelijk partnerschap zijn aangegaan, vallen niet onder de reikwijdte van de artikelen 6 tot en met 10 van deze regeling.

Ten tweede hebben wij bloedverwanten uitgezonderd. Ook zij vallen in beginsel niet onder deze bepalingen. Deze beperking ziet vooral op het uitsluiten van de mogelijkheid, dat houders van speciale ligplaatsvergunningen hun kinderen middels deze regeling tot enig houder van de speciale ligplaatsvergunning kunnen maken. Dit zou te zeer afwijken van het uitgangspunt voor het vaststellen van deze regeling. Eigendomsoverdracht aan kinderen doet de vereiste relatie tussen de eigenaar-vergunninghouder en de boot verbreken. Verhuur of ingebruikgeving doet de vereiste permanente bewoning verbreken. In beide gevallen wordt de speciale ligplaatsvergunning ingetrokken.

Wij zijn ons ervan bewust dat zich gevallen kunnen voordoen, waarin het onverkort toepassen van deze regeling – ook met betrekking tot wie onder “partner” moet worden gerekend – strijdig kan zijn met het doel en de strekking van deze regeling. In uitzonderlijke gevallen kan echter toepassing worden gegeven aan de hardheidsclausule (artikel 11).

 

j: “peildatum”: in het Evaluatierapport is aangegeven, dat nieuw beleid zou worden geformuleerd ten behoeve van degenen, die voor augustus 1995 zonder vergunning ligplaats hebben gekozen of zijn gaan wonen op een illegale boot in het beheersgebied. “Voor augustus 1995” dient te worden gelezen als “voor de maand augustus 1995”. De peildatum is derhalve op 31 juli 1995 gesteld. Slechts diegenen, die konden aantonen dat zij uiterlijk op 31 juli 1995 als eigenaar een boot hebben binnengebracht in het beheersgebied en deze boot sedertdien permanent hebben bewoond, kunnen in aanmerking komen voor een speciale ligplaatsvergunning.

 

k: “samenlevingscontract”: het samenlevingscontract kent vele varianten en daarmee even zovele definities. Wij zijn uitgegaan van deze definitie, omdat wij daarmee ook een aantal andere varianten hebben willen uitsluiten. Zo achten wij hoofdstuk 3 van deze regeling niet van toepassing op het zgn. woongroepmodel. Ook woongroepen kunnen een samenlevingscontract afsluiten, waarin de vermogensrechtelijke implicaties van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding worden geregeld. Om twee redenen willen wij de woongroep uitsluiten van toepassing van hoofdstuk 3. Ten eerste staat de woongroep te zeer af van het begrip “partner” zoals wij dat voor ogen hebben. Ten tweede moet het samenlevingscontract voor een woongroep worden gezien als een variant op een vereniging, die dan als eigenaar-bewoner fungeert. Gezien de functie en het doel van de speciale ligplaatsvergunningen achten wij het ongewenst, de regeling ten behoeve van woongroepen te verruimen.

 

l: “vergunninghouder”: er is onderscheid gemaakt tussen “aanvrager” en “vergunninghouder”, omdat de eisen waaraan moet worden voldaan voor het verkrijgen van de speciale ligplaatsvergunning deels in het verleden liggen en voor het behoud van die vergunning slechts in de periode vanaf het verkrijgen.

 

m: “woonboot”: deze regeling is uitsluitend van toepassing op woonboten, zoals deze in de Verordening op het binnenwater 2010 en de daarop rustende regelgeving en beleidsregels zijn geformuleerd. Voor pleziervaartuigen, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen kan geen speciale ligplaatsvergunning worden aangevraagd. Hierop bestaat één uitzondering, te weten de ontheffing voor oud-schippers. Dit is echter geregeld in artikel 2.6.1, vijfde lid, aanhef en onder b., van de Verordening op het binnenwater 2010 en de op dat artikel rustende “Nadere regels voor het verlenen van een ontheffing aan voormalige schippers voor woonverblijf op het voormalige binnenschip” (besluit van 9 juli 1996, Gemeenteblad 1996, afdeling 3, volgnr. 64).

Mogelijk wordt onder de Omgevingswet het verzamelbegrip woonboten vervangen door de term woonschepen.

 

Hoofdstuk 2. Verlening speciale ligplaatsvergunning

 

Artikel 2 Aanvraag

Deze regeling kan worden gezien als beleid aangaande de bevoegdheid tot het verlenen van ligplaatsvergunningen voor woonboten, een bevoegdheid die is vastgelegd in de Verordening op het binnenwater (artikel 2.3.1. Gezien deze bevoegdheid ligt het in de rede om de aanvraagprocedure, zoals deze is vastgesteld in hoofdstuk 1, paragraaf 2 van de verordening, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de aanvraag tot het verkrijgen van een speciale ligplaatsvergunning. In lid 1 van artikel 2 is dit dan ook gebeurd.

 

Lid 2 van dit artikel ziet op de situatie, waaraan reeds is gerefereerd in de toelichting bij artikel 1 onder a (“aanvrager”): er kunnen ook meerdere aanvragers in de zin van deze regeling zijn. Omwille van de zorgvuldigheid en rechtszekerheid hebben wij gemeend, dat het niet onredelijk is de eis te stellen dat, indien zich een dergelijke situatie voordoet, de aanvraag ook op gemeenschappelijk verzoek wordt gedaan. Met een gemeenschappelijk verzoek is immers voor alle betrokkenen direct duidelijk, dat de positie van een aanvrager met betrekking tot die woonboot en de te verlenen speciale ligplaatsvergunning niet wordt betwist.

 

Artikel 3 Verlening speciale ligplaatsvergunning

 

lid 1: in deze bepaling staan de gronden tot het verlenen (of het weigeren) van de speciale ligplaatsvergunning. Slechts diegenen, die uiterlijk op de peildatum over de ononderbroken eigendom van een woonboot beschikten en deze boot sedertdien permanent hebben bewoond, komen in aanmerking voor een speciale ligplaatsvergunning. Zoals uit het Evaluatierapport blijkt, is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat personen, die de eigendom van de boot hebben verworven na de peildatum worden beschermd door deze regeling. Zij wisten, althans behoorden te weten dat de boot geen legale status had in Amsterdam en hebben zich kunnen laten informeren over de status van die boot. Degene die willens en wetens een illegale boot koopt, neem daarbij ook het risico mettertijd de stad te moeten verlaten.

 

De aanvrager diende derhalve aan te tonen dat hij vanaf 31 juli 1995 de ononderbroken eigendom van de boot heeft gehad. Indien zich sedert die peildatum een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom – hetzij door verkoop, hetzij door schenking, ruil, executie of anderszins – wordt geen speciale ligplaatsvergunning verleend. Mocht hiervan na verlening van de vergunning blijken, dan kan de vergunning worden ingetrokken op grond van artikel 4 van deze regeling.

 

Wij gaan bij de voorwaarden van eigendom uit van volledige eigendom, tenzij natuurlijk sprake is van gemeenschappelijk mede-eigendom van meerdere personen die ieder voor zich in aanmerking komen voor de speciale ligplaatsvergunning. In dat geval wordt één vergunning verleend aan deze meerdere personen. Mede-eigendom door huwelijk en dergelijke, niet-zijnde mede-eigendom als hiervoor omschreven, wordt niet geregeld in dit hoofdstuk, maar in hoofdstuk 3.

 

De laatste voorwaarde voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning is de voorwaarde van de permanente bewoning. Gekozen is voor de term “permanent” in plaats van ononderbroken, omdat een onderbreking van de bewoning voor bijvoorbeeld een vakantie of ziekenhuisopname het recht op een speciale ligplaatsvergunning niet doet vervallen. Bij “permanente bewoning” moet worden gedacht aan het hebben van het hoofdverblijf op de woonboot, alwaar een huishouden wordt gevoerd. Om deze reden kon geen vergunning worden verleend aan een rechtspersoon, omdat een rechtspersoon niet kan “wonen”, zoals hierboven omschreven. Een rechtspersoon kan hooguit ergens gevestigd zijn, doch deze regeling heeft niet ten doel rechtspersonen tegemoet te komen in een “vestigingsprobleem” (zo die er al is).

 

Van het hebben van “hoofdverblijf” is in ieder geval geen sprake meer, indien de aanvrager de woonboot heeft verhuurd of in gebruik heeft gegeven aan een derde – op welke wijze dan ook. Het was aan de aanvrager om aan te tonen, dat hij tenminste sedert de peildatum zijn hoofdverblijf op de woonboot heeft gehad. Nu er vele varianten mogelijk waren, werd dit per geval getoetst. De benadering was echter strikt.

 

“vaartuiggebonden en strikt persoonsgebonden”. Artikel 2.3.1 spreekt van “persoons- en vaartuiggebonden”. In deze regeling wordt hier enigszins van afgeweken, omdat daarmee de strekking en het doel van de regeling beter tot uitdrukking komt. De term “ligplaatsgebonden” is achterwege gelaten, omdat meerdere woonboten die voor een speciale ligplaatsvergunning in aanmerking komen op locaties liggen die reeds nu of in de toekomst als onaanvaardbare locaties (zullen) worden beschouwd. De speciale ligplaatsvergunning wordt in beginsel wel voor de locatie waar de boot ligt verleend, maar daaraan kunnen geen rechten worden ontleend: indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de boot worden verhaald naar een andere locatie. Het is aan de gemeente om een ligplaats aan te wijzen; de vergunninghouder mag nimmer uit eigen beweging een andere ligplaats innemen, dan welke is vergund. De term “vaartuiggebonden” is rechtstreeks overgenomen uit de Vob 2010. De vergunning wordt voor een bepaald vaartuig verleend, maar dit kan volgens de daartoe opgestelde regels worden vervangen; zie ook artikel 5 van deze regeling. Een vergunning op grond van deze regeling is “strikt persoonsgebonden”, waarmee de specifieke aard van deze vergunning tot uitdrukking komt: de vergunning werd uitsluitend verleend aan een aanvrager die aan de voorwaarden voor vergunningverlening voldeed. Slechts aan hém wordt vergunning verleend. Zoals ook tot uitdrukking komt in artikel 4 van deze regeling en staat vermeld in het Evaluatierapport, wordt geen medewerking verleend aan het verlenen van een ligplaatsvergunning aan een opvolgend eigenaar.

Er was tot 2005 in de regeling geen einddatum opgenomen tot wanneer er uiterlijk een beroep op de regeling gedaan kon worden. Dit betekende dat er tot in lengte van dagen nog een aanvraag kon worden ingediend die behandeld zou moeten worden. Geen einddatum betekent bovendien dat er voor degene die in aanmerking komen voor een speciale ligplaatsvergunning geen reden is om een aanvraag in te dienen. De ervaring leert dat de woonbootbewoners pas een aanvraag indienen als er handhavend wordt opgetreden tegen hen. Om dit te voorkomen is er, zoals hierboven al gemeld, bij besluit van 16 mei 2005 (B&W) en 28 juni 2005 (Centrum) alsnog een einddatum in de regeling opgenomen om in aanmerking te komen voor verlening van de vergunning.

In theorie is de regeling daarmee voor de Houthavens niet gesloten. In de praktijk is geconstateerd dat er hier geen sprake meer is van woonboten in de Houthavens waarvoor volgens de criteria met vrucht een beroep kan worden gedaan op deze regeling.

 

lid 2: de speciale ligplaatsvergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. In de oorspronkelijke regeling was bepaald dat de vergunning slechts voor bepaalde tijd werd verleend en telkenmale op aanvraag moest worden verlengd. Voortschrijdend inzicht heeft er toe geleid die bepaling te schrappen.

 

lid 3: indien meerdere personen vallen onder de definitie van “aanvrager” van artikel 1, valt niet uit te maken wie van hen recht heeft op een speciale ligplaatsvergunning. Beide (of alle) aanvragers hebben te dien aanzien dezelfde aanspraken. Dit dient echter bij de aanvraag reeds duidelijk te zijn, reden waarom het verzoek om een speciale ligplaatsvergunning gemeenschappelijk moet worden gedaan.

 

Burgemeester en wethouders wensen aan deze eis strikt de hand te houden. Indien één aanvrager de speciale ligplaatsvergunning aanvraagt, wordt deze ook aan deze aanvrager verleend, ook al is er wellicht een tweede eigenaar/bewoner. Slechts als er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor er geen gemeenschappelijke aanvraag is gedaan, kan de speciale ligplaatsvergunning op naam van een tweede eigenaar/bewoner worden gesteld (zie ook de toelichting bij artikel 2 lid 2). Bij meerdere aanvragers wordt één vergunning verleend op naam van deze personen.

 

Naast het weigeren van een speciale ligplaatsvergunning, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden tot verkrijging ervan, kan een speciale ligplaatsvergunning ook worden geweigerd op andere gronden, bijvoorbeeld als er strijd is met het vigerende bestemmingsplan

 

Artikel 4 Intrekkings- en wijzigingsgronden

lid 1: ook hier hebben wij in de redactie van de bepaling tot uitdrukking willen brengen, dat er geen nadere belangenafweging dient plaats te vinden indien niet (meer) aan de voorwaarden voor de speciale ligplaatsvergunning wordt voldaan. Wij hebben derhalve ook hier gekozen voor de ‘strikte’ zinsnede: “wordt ingetrokken”.

 

In grond a van lid 1 wordt gesteld dat de speciale ligplaatsvergunning wordt ingetrokken indien ons is gebleken dat de vergunninghouder niet langer over de ononderbroken eigendom van de woonboot beschikt. De wijze van onderbreking doet niet terzake; waar het om gaat is dat de eigendomsrelatie tussen de vergunninghouder en de woonboot wordt onderbroken of verbroken. Dit behoeft dus niet alleen verkoop te zijn, maar kan ook bijvoorbeeld schenking, ruil, executie, of zelfs levering constituto possessorio zijn. De vraag dient zich aan, of er ook sprake is van een “onderbroken” eigendomsrelatie indien de vergunninghouder slechts een deel van de boot vervreemdt. Als uitgangspunt kan gelden, dat de vergunninghouder zijn recht op de speciale ligplaatsvergunning behoudt, tenzij er sprake is van strijd met de belangen die ten grondslag liggen aan de betrokken bepalingen. Dit is bijvoorbeeld het geval, indien vergunninghouder de boot voor 99% verkoopt en voor 1% eigenaar blijft, enkel en alleen om de speciale ligplaatsvergunning veilig te stellen.

 

In grond b komt de eis van permanente bewoning weer terug: indien het ons is gebleken, dat de permanente bewoning is onderbroken of gestaakt, wordt de speciale ligplaatsvergunning ingetrokken. Zoals wij reeds onder artikel 1 van deze toelichting hebben aangegeven, wordt een vakantie niet beschouwd als een onderbreking van de permanente bewoning. Eerder moet worden gedacht aan het beëindigen van het hoofdverblijf op de woonboot. Een en ander zal steeds van geval tot geval moeten worden bekeken, maar de vergunninghouder dient in ieder geval op de woonboot te zijn ingeschreven bij de directie Basisadministratie.

 

lid 2: de intrekkingsgronden als opgenomen in lid 2 zijn gelijkluidend als in lid 1. Voor een toelichting wordt kortheidshalve naar de toelichting op lid 1 verwezen. De reden waarom een aparte bepaling voor vergunninghouders (meervoud) is opgenomen is, dat de gevolgen anders kunnen zijn. Immers: indien één der vergunninghouders de eigendom onderbreekt of de bewoning onderbreekt of staakt, mag dit geen onevenredig zware gevolgen hebben voor de andere vergunninghouder(s), die nog wel aan de vereisten voldoen. Deze bepaling heeft ten doel aan te geven, dat de vergunning slechts wordt ingetrokken ten aanzien van wie de vereisten voor het hebben van een speciale ligplaatsvergunning hebben opgehouden te bestaan. Het is dus heel wel denkbaar dat de speciale ligplaatsvergunning in stand blijft, echter nog maar voor één vergunninghouder.

 

lid 3: naast de meer dwingende afwijzingsgronden van de leden 1 en 2 zijn er ook andere situaties denkbaar, waarin de vergunning moet worden gewijzigd c.q. ingetrokken. De regelgever heeft hier in de Vob 2010 een aantal gronden voor gegeven, die hier van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Duidelijk zal zijn, dat in dat geval meer ruimte bestaat voor het afwegen van belangen (“kan worden ingetrokken of gewijzigd”). Dit is ook redelijk, omdat niet valt in te zien waarom bij toepassing van artikel 1.2.8 Vob houders van speciale ligplaatsvergunningen strenger zouden moeten worden behandeld dan andere vergunninghouders.

 

Artikel 5 Vervangen en verbouwen woonboot

Het is in het belang van zowel de vergunninghouder als het stadsdeel, dat woonbootbewoners behoorlijk kunnen wonen en hun woning behoorlijk kunnen onderhouden. Dit is de reden dat de regels ter vervanging en verbouwing van woonboten, zoals deze zijn geformuleerd op grond van de artikelen 2.3.3 en 2.3.4 Vob, ook van toepassing zijn op boten met een speciale ligplaatsvergunning. Het gevaar voor verkrotting, om het simpele feit dat de regelgeving het de vergunninghouder zou verbieden zijn boot te onderhouden of te vervangen, is hiermee ondervangen.

 

Hoofdstuk 3. Echtgenoten en partners

 

Artikel 6 Algemeen

Bij de behandeling van het Evaluatierapport in de gemeenteraad is door zowel insprekers als raadsleden erop aangedrongen, dat er een speciale voorziening zou komen voor de partners van houders van speciale ligplaatsvergunningen. Aan deze wens is tegemoet gekomen door de bepalingen in dit hoofdstuk. De mogelijkheid voor echtgenoten en partners om hun positie ten aanzien van de woonboot te regelen, moet worden gezien als de enige uitzondering op het uitgangspunt van de strikte persoonsgebondenheid van de speciale ligplaatsvergunning. In artikel 1 onder i is omschreven, wie als partner in de zin van deze regeling moet worden beschouwd.

 

Wij hebben gemeend niet meer te hoeven regelen dan personen zelf regelen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking in de redactie van de bepalingen, dat echtgenoten en partners om bijschrijving of overschrijving kunnen verzoeken (niet: moeten), maar ook in het feit dat er gevallen blijven bestaan dat een speciale ligplaatsvergunning komt te vervallen of wordt ingetrokken en achterblijvenden zullen moeten omzien naar andere woonruimte. Dit is op de vaste wal niet anders. Mocht zich een situatie voordoen, waarbij kan worden gesproken van dermate bijzondere omstandigheden dat strikte uitvoering van de regeling redelijkerwijze niet kan worden volgehouden, dan kan altijd worden bezien of de hardheidsclausule wordt toegepast (artikel 11).

 

Artikel 7. Overschrijving en bijschrijving bij huwelijk, geregistreerd partnerschap, samenlevingscontract en samenleving

lid 1: het Nederlands huwelijksgoederenrecht heeft als uitgangspunt de gemeenschap van goederen: vanaf het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege algehele gemeenschap van goederen, voor zover daarvan bij huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken (artikel 94 boek 1 BW). Het ligt in de rede, om aan degene die in algehele gemeenschap van goederen huwt met de houder van een speciale ligplaatsvergunning, de mogelijkheid te bieden zijn of haar naam vermeld te zien op de vergunning. Beide echtgenoten hebben immers door het huwelijk gelijke rechten met betrekking tot de woonboot. Wij hebben dan ook gemeend dat wij ten aanzien van deze echtgenoten de wettelijke gevolgen van het huwelijk moeten laten prevaleren boven de voorwaarden voor een speciale ligplaatsvergunning. Derhalve kan ook de echtgenoot, die na de peildatum in gemeenschap van goederen huwt met een houder van een speciale ligplaatsvergunning, een beroep doen op deze bepaling. Het spreekt daarbij voor zich, dat de echtgenoten dienen aan te tonen dat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd.

 

lid 2: ook indien er sprake is van huwelijkse voorwaarden, kan er aanleiding bestaan om beide echtelieden op de vergunning te vermelden. Als leidraad dient daarbij de notariële akte, waarbij de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. Indien uit deze akte blijkt, dat de woonboot binnen de gemeenschap valt – en derhalve het gemeenschappelijk eigendom van de echtgenoten is – kunnen de echtgenoten verzoeken om de naam van de echtgenoot op de vergunning bij te schrijven.

 

Vanzelfsprekend is dit anders, indien de huwelijkse voorwaarden een uitsluiting van iedere gemeenschap behelzen (de zgn. “koude uitsluiting”). In dit geval komt immers de eigendom van de woonboot slechts aan één der echtgenoten toe. Een verzoek tot bijschrijving van de naam van de echtgenoot zal in dat geval dan ook niet kunnen worden gehonoreerd.

 

leden 3 en 4: op grond van artikel 80b boek 1 BW zijn de titels 6 (rechten en verplichtingen van echtgenoten), 7 (de wettelijke gemeenschap van goederen) en 8 (huwelijkse voorwaarden) van boek 1 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap. Met betrekking tot de bijschrijving van de naam van de (geregistreerd) partner van de vergunninghouder kunnen daarom dezelfde regels worden gesteld als ingeval van huwelijk. Verwezen wordt daarom naar de toelichting bij de leden 1 en 2 van dit artikel.

 

lid 5: staande huwelijk kunnen zich wijzigingen voordoen in het huwelijksgoederenregime. Er kunnen huwelijkse voorwaarden worden opgemaakt, waar eerst een algehele gemeenschap bestond. De huwelijkse voorwaarden kunnen worden gewijzigd of ingetrokken (waarmee een algehele gemeenschap ontstaat) of er kan worden overgegaan tot een uitsluiting van iedere gemeenschap (zie hiervoor artikel 8).

 

Met deze bepaling wordt in beginsel een van de grondslagen van de speciale ligplaatsvergunning verlaten. Immers: door wijziging van de huwelijksvoorwaarden of door het doen van een gift van de ene echtgenoot aan de andere, vindt een wijziging plaats in de eigendomsverhouding van de (oorspronkelijke) vergunninghouder tot de boot. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat de speciale ligplaatsvergunning komt te vervallen. Wij menen echter de vrijheid die echtgenoten dienaangaande hebben op grond van de wet, niet te moeten beperken c.q. beïnvloeden door geen medewerking te verlenen aan bijschrijving c.q. overschrijving. Indien bijvoorbeeld de woonboot door de ene echtgenoot aan de andere wordt geschonken, kan worden verzocht de vergunning op naam te zetten van laatstgenoemde echtgenoot. Bij dit verzoek dient wel de laatst opgemaakte akte te worden overgelegd, waaruit de wijziging met betrekking tot de eigendom van de woonboot blijkt.

 

leden 6 en 7: partners, die geen huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn aangegaan maar wel een samenlevingscontract, kunnen een verzoek om bijschrijving doen. Het aangaan van een samenlevingcontract is in de regel makkelijker dan het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, niet in de laatste plaats omdat men bij een samenlevingscontract vrij is om te regelen wat men wenst te regelen en een huwelijk of geregistreerd partnerschap ook van rechtswege allerlei rechten en verplichtingen schept. Daar komt nog bij dat een samenlevingscontract ook onderhands kan worden opgemaakt.

 

Wij willen voorkomen dat het samenlevingscontract wordt misbruikt om de speciale ligplaatsvergunning van de ene op de andere persoon te doen overgaan. Deze bepalingen zijn immers uitsluitend bedoeld voor daadwerkelijke partners van vergunninghouders. Ook willen wij bewijsproblemen voorkomen. Wij hebben daarom gekozen voor een strikte opvatting van het begrip “samenlevingscontract”, zie hiervoor de toelichting in artikel 1. Vanzelfsprekend moeten verzoekers kunnen aantonen, dat er sprake is van de gezamenlijke eigendom van de woonboot. In de regel wordt dit opgenomen in de notariële akte of in een daarbij behorende bijlage.

 

Daarnaast stellen wij de eis dat het samenlevingscontract op het moment dat het verzoek wordt gedaan reeds twee jaar oud is. Het feit dat wij uitsluitend notarieel verleden samenlevingscontracten aanvaarden, maakt het bewijs daarvan niet moeilijk. Wij stellen tevens de eis dat verzoekers kunnen aantonen tenminste twee jaar een duurzame gemeenschappelijk huishouding te hebben gevoerd op de woonboot. Hoewel dit wellicht vanzelfsprekend lijkt, dient te worden bedacht dat er geen verplichting tot samenwoning bestaat. De bewijslast rust vanzelfsprekend op de partners; het bewijs is vrij, maar dient wel te objectiveren te zijn. Een enkele verklaring van de partners (eventueel gesteund door een verklaring van een buurman) dat zij heus al twee jaar daadwerkelijk samenwonen, is niet voldoende.

 

Wij hebben ons voor deze bepaling laten inspireren door het verzoek om medehuurderschap ex artikel 1623h boek 7A BW. De eis van duurzame gemeenschappelijke huishouding dient in ieder geval in te houden, dat beide partners gedurende die twee jaar hun hoofdverblijf op de woonboot hebben gehad. Het spreekt voor zich, dat deze situatie zich nog steeds moet voordoen op het moment dat het verzoek om bijschrijving wordt gedaan. Indien de duurzame gemeenschappelijke huishouding reeds voor het verzoek door de partner is gestaakt, dan zal het verzoek om bijschrijving niet worden gehonoreerd, ook al wordt een geldend samenlevingscontract overgelegd. Wij wijzen voorts nog op het bepaalde in lid 2 van artikel 10. Zoals ook uit de toelichting bij artikel 10 blijkt, zal een verzoek op grond van artikel 7 lid 6 in ieder geval worden geweigerd, indien het verzoek naar ons oordeel de kennelijke strekking heeft om de partner van de houder van de speciale ligplaatsvergunning op korte termijn het enig recht op de speciale ligplaatsvergunning te verschaffen.

 

lid 8: deze bepaling is opgenomen ten behoeve van partners, die hun samenleving niet hebben geregeld op de in de vorige leden bedoelde wijze, maar waarvan wel aantoonbaar is, dat het gaat om een langdurige affectieve relatie. Wij menen dat er twee situaties zijn, waarin deze niet-geregelde samenlevingsvormen aanspraak kunnen maken op een speciale ligplaatsvergunning, of op bijschrijving op die vergunning. De eerste situatie is, dat de partners beide vanaf de peildatum eigenaar en bewoner van de woonboot waren. In dit geval is niet deze bepaling van toepassing, maar artikel 2 lid 2. Beide hebben immers recht op de speciale ligplaatsvergunning.

 

De tweede situatie is, dat de partners wel al sedert de peildatum een duurzame gemeenschappelijke huishouding op de woonboot voeren, maar de boot op 31 juli 1995 eigendom was van één der partners, en na deze datum eigendom is geworden van beide partners, doordat de eigenaar een deel van de boot in eigendom overdraagt aan zijn partner. Dit is de situatie waarin lid 8 voorziet. Duidelijk zal zijn, dat aan de eis van bewoning onverkort de hand wordt gehouden: indien de partners niet kunnen aantonen, vanaf de peildatum tot de datum van het verzoek een duurzame gemeenschappelijke huishouding te hebben gevoerd, zal bijschrijving worden geweigerd. Ook zullen zij moeten aantonen, dat de woonboot gemeenschappelijk eigendom is, zij het –wat betreft de partner - niet reeds vanaf de peildatum. Ten aanzien van het bewijs van eigendom stellen wij dezelfde eis als bij artikel 3 lid 1 onder a: nu woonboten roerende zaken zijn, en een onderhandse akte in beginsel voldoende is om de eigendom (deels) over te dragen is het slechts verlangen van een dergelijke akte te misbruikgevoelig. Wij achten het derhalve redelijk om tweesoortig bewijs te verlangen, dus bijvoorbeeld naast het eigendomsbewijs een verzekeringsbewijs of kadastrale registratie, of ander schriftelijk bewijs.

 

Lid 9: wij hebben gekozen voor de eis dat een verzoek als bedoeld in dit artikel slechts gezamenlijk kan worden gedaan, om dezelfde reden als artikel 2 lid 2. Wij willen zeker zijn, dat beide echtgenoten en partners dit ook wensen. Het doen van een verzoek om bijschrijving c.q. overschrijving is daarbij geen verplichting. De ervaring leert, dat in het geval van een gemeenschappelijk verzoek de kans, dat overschrijving c.q. bijschrijving geschiedt op grond van onjuiste of onvolledige informatie, aanmerkelijk wordt verkleind. Hiermee kan de toepassing van artikel 10 worden vermeden, hetgeen in het belang is van alle betrokken partijen.

 

Artikel 8. Overschrijving na ontbinding van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of het samenlevingscontract, de opheffing van de huwelijksgemeenschap of de beëindiging van de samenleving.

Algemeen: het in dit artikel bepaalde is een belangrijke verruiming van de kring van belanghebbenden, die aanspraak kunnen maken op de speciale ligplaatsvergunning. Immers: het gevolg kan zijn dat niet de oorspronkelijke vergunninghouder, maar diens ex-echtgenoot of ex-partner de vergunning krijgt (d.w.z. dat de vergunning op zijn naam wordt gesteld), waarbij de premisse dat er sprake moet zijn van ononderbroken eigendom en bewoning sedert de peildatum wordt verlaten. Wij hebben ook hier gewicht willen toekennen aan de gevolgen die het huwelijksgoederenrecht aan een scheiding verbindt: indien een echtgenoot door huwelijk (of een partner door geregistreerd partnerschap of anderszins) mede-eigenaar van de woonboot is geworden en hij na scheiding en verdeling van de boedel enig eigenaar van de woonboot wordt, volgt de ligplaatsvergunning de woonboot en wordt de vergunning op naam van de eigenaar gesteld. Ook hier geldt, dat de verzoeker genoegzaam moet hebben aangetoond dat hij – na verdeling – over de eigendom van de woonboot beschikt.

 

Er zijn in dit artikel een tweetal belangrijke beperkingen gesteld, die te maken hebben met het bijzondere karakter van de speciale ligplaatsvergunning. Ten eerste wordt aan een verzoek om overschrijving slechts meegewerkt, als de ex-echtgenoot (ex-partner) de woonboot ook na scheiding zal blijven bewonen. De bewoning dient ook in die zin “ononderbroken” te zijn, hetzij door de oorspronkelijke vergunninghouder hetzij door de echtgenoot c.q. partner. Het gegeven dat de verzoeker de woonboot “zal blijven bewonen” betreft een toekomstige gebeurtenis, die ten tijde van het verzoek moeilijk bewijsbaar is. Toch hebben wij deze zinsnede in de bepalingen opgenomen, als aanwijzing dat het geen zin heeft om overschrijving van naam op de speciale ligplaatsvergunning te vragen als reeds duidelijk is dat de bewoning door beide partners wordt gestaakt of de woonboot na scheiding wordt overgedaan aan een derde. Met andere woorden: de geldigheid van (of: de aanspraak op) een speciale ligplaatsvergunning strekt zich uit over de echtgenoot of partner na scheiding, ook als deze aanvankelijk niet zelf voldeed aan de voorwaarden voor een speciale ligplaatsvergunning, mits door deze echtgenoot of partner op het moment van het verzoek om overschrijving van de vergunning aan deze voorwaarden (eigendom en permanente bewoning) voldoet en zal voldoen.

 

De tweede beperking is, dat de bescherming slechts geldt voor de eerste partner ten aanzien van wie het verzoek wordt gedaan; zie hiervoor de toelichting bij lid 5.

 

Voor de goede orde zij nog opgemerkt, dat een beschikking als bedoeld in artikel 165 boek 1 BW (voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden) onvoldoende is om overschrijving als bedoeld in dit artikel te verzoeken. Met betrekking tot een overeenkomst als bedoeld in artikel 80d lid 1 onder b boek 1 BW zal dit afhankelijk zijn van de afspraken. Steeds zal worden getoetst aan het eigendomsvereiste en het vereiste van permanente bewoning.

 

Voor alle leden van dit artikel geldt, dat het vereiste van het doen van een gemeenschappelijk verzoek niet wordt gesteld, zoals bij artikel 2 wel het geval is. De reden hiervoor is simpel: het is niet altijd waarschijnlijk te achten dat de ex-echtgenoot c.q. ex-partner medewerking wenst te verlenen.

 

lid 1: op grond van artikel 149 boek 1 BW eindigt een huwelijk door de dood, door (kortheidshalve) vermissing, door echtscheiding en door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. In het kader van deze regeling worden de gevolgen van de dood van een echtgenoot of partner geregeld in artikel 9. Het onderhavige artikel ziet op de gevolgen voor echtgenoten en partners na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of na scheiding van tafel en bed. De gevolgen bij vermissing zijn in de bepaling niet opgenomen, nu hiervoor zeer specifieke regels bestaan (titel 18 boek 1 BW) en het in de praktijk zelden voorkomt.

 

In artikel 99 boek 1 BW is bepaald, dat de gemeenschap wordt ontbonden door het eindigen van het huwelijk (waaronder echtscheiding), door scheiding van tafel en bed, door een beschikking die de gemeenschap opheft of door opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden. Hiermee is echter nog niet duidelijk aan wie uiteindelijk de eigendom van een goed zal toekomen. Hiervoor dient eerst verdeling van de ontbonden gemeenschap plaats te vinden, hetgeen dan ook in de hier toegelichte bepaling uitdrukkelijk is opgenomen.

 

In de bepaling wordt tevens uitdrukkelijk gesteld, dat degene aan wie de eigendom van de woonboot na verdeling toekomt, genoegzaam moet aantonen dat hij of zij over de eigendom van de woonboot beschikt. Deze eigendom dient op het tijdstip van het verzoek onbetwist te zijn. De bewijslast rust bij degene die het verzoek om overschrijving doet.

 

lid 2: hoewel de bepalingen van het huwelijksgoederenrecht vrijwel geheel van overeenkomstige toepassing zijn op het geregistreerd partnerschap, is met betrekking tot het beëindigen van het geregistreerd partnerschap door de wetgever een nieuwe mogelijkheid gecreëerd. Naast ontbinding op verzoek van één der partners, welke ontbinding tot stand komt door inschrijving van de rechterlijke beschikking in de registers van de burgerlijke stand, kunnen partners ook een overeenkomst sluiten, waarin zij het geregistreerd partnerschap voor geëindigd verklaren.

 

Bij ontbinding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap worden de “gewone” regels van het huwelijksgoederenrecht gevolgd. De partners hebben beide een aandeel in de ontbonden gemeenschap, welke gemeenschap zal (moeten) worden verdeeld. Bij beëindiging door overeenkomst schrijft artikel 80d lid 1 onder c boek 1 BW voor dat de wijze van verdeling moet worden opgenomen in de overeenkomst, dit evenwel niet op straffe van nietigheid. De partner die na verdeling over de woonboot beschikt, zal dit genoegzaam moeten aantonen om de speciale ligplaatsvergunning op zijn naam te doen overschrijven. Ook hier geldt dat de eigendom op het tijdstip van het verzoek onbetwist moet zijn. Hiervan zal in ieder geval sprake zijn, indien hij een beëindigingsovereenkomst kan overleggen, waaruit blijkt dat de woonboot aan hem is toebedeeld.

 

lid 3: het huwelijksgoederenrecht is vanzelfsprekend niet van toepassing op partners die een samenlevingscontract hebben gesloten. De verdeling van de tot enige gemeenschap behorende goederen zal dan ook plaatsvinden conform de bepalingen in titel 7 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Ook hier geldt, dat het aan de partner die het verzoek om overschrijving doet is om te bewijzen, dat aan hem de – onbetwiste – eigendom van de woonboot toebehoort.

 

lid 4: ten aanzien van personen die hun samenleving niet hebben geregeld door huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract stellen wij de extra eis, dat bijschrijving heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7 lid 8 van deze regeling. Dit is voor de gevallen in de leden 1 tot en met 3 niet nodig, omdat de aanspraken van de partner daar reeds voortvloeien uit wet of overeenkomst.

 

Wij zijn van oordeel dat wij een partner na verbreking van een relatie niet meer bescherming behoeven te bieden dan hij zelf tijdens die relatie nodig achtte. Derhalve zal een verzoek om overschrijving slechts kunnen worden gehonoreerd, indien voorafgaand bijschrijving heeft plaatsgevonden. Bij het verzoek om bijschrijving is reeds getoetst of de partners de gezamenlijke eigendom van de woonboot hebben en sedert de peildatum een duurzame gemeenschappelijke huishouding met elkander hebben gevoerd. Bij het verzoek als bedoeld in artikel 8 lid 4 zal worden getoetst, of verzoeker de eigendom heeft verworven van de woonboot. Bij deze toets zullen wij uitgaan van de volledige en onbetwiste eigendom. Ook hier geldt, dat een verzoek op grond van deze bepaling alleen zin heeft, als verzoeker op de woonboot blijft wonen.

 

lid 5: zoals uit het Evaluatierapport valt op te maken, was de bedoeling van de regeling, zoals thans vervat in hoofdstuk 3, het beschermen van de “huidige” partner van een speciale ligplaatsvergunninghouder. De reikwijdte van de regeling is in zoverre verruimd, dat ook de persoon die na het vaststellen van het Evaluatierapport (of het vaststellen van deze regeling) met de houder van een speciale ligplaatsvergunning in het huwelijk treedt of anderszins een relatie aangaat, aanspraak kan maken op de mogelijkheden die deze regeling biedt.

 

Het is echter van meet af aan de intentie geweest, om de speciale ligplaatsvergunning slechts te verstrekken aan een beperkt aantal woonbootbewoners. Het doel van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen is dan ook uitdrukkelijk, dat deze zichzelf binnen een bepaalde tijd overbodig maakt, om de eenvoudige reden dat er niemand meer is die toepassing van die regeling kan vragen. Het is dan ook niet de bedoeling, dat de bewuste eindigheid die ligt besloten in deze regeling, teniet te doen door in lengte van dagen partners van partners bescherming te bieden. Het uitgangspunt van het bieden van enige bescherming aan de huidige partner zou daarmee te zeer worden verlaten.

 

De oorspronkelijke vergunninghouder (dat wil zeggen de persoon aan wie aanvankelijk een vergunning op grond van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen is verleend) staat niets in de weg om zijn tweede of derde partner te doen bijschrijven op grond van deze regeling. Indien deze derde partner evenwel na scheiding de eigendom van de woonboot verkrijgt, kan geen bijschrijving meer worden verzocht voor de nieuwe partner van deze partner. Deze nieuwe partner is niet meer de “huidige” partner uit het Evaluatierapport.

 

Er is slechts één geval, waarin denkbaar is dat een uitzondering wordt gemaakt op het bepaalde in lid 5, en dat is het hertrouwen met de ex-echtgenoot zoals bedoeld in artikel 166 boek 1 BW. De uitzondering is gelegen in het feit, dat de wet in dat geval uitgaat van het herleven van alle oude rechten en verplichtingen. De uitzondering is wel beperkt tot de in de wet geregelde gevallen, dus zal niet analoog worden gemaakt voor samenlevingscontracten of andere vormen van samenleving. Nu deze situatie zich waarschijnlijk hoogst zelden voordoet, kan deze verder buiten beschouwing worden gelaten.

 

Artikel 9. Overschrijving na overlijden

Algemeen: in het Evaluatierapport (blz. 35) is uitdrukkelijk aangegeven, dat de regeling voor de speciale ligplaatsvergunning ook van toepassing zou worden verklaard op de partner van de eigenaar, “voor het geval de laatste eerder komt te overlijden”. Dit is ook noodzakelijk nu het overlijden van de vergunninghouder gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de vergunning. Immers: de situatie kan zich voordoen, dat de langstlevende partner zelf niet in aanmerking komt voor een speciale ligplaatsvergunning, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet. Is dit wel het geval, dan is niet hoofdstuk 3, maar hoofdstuk 1 van deze regeling van toepassing; in dat geval is immers niet uit te maken wie moet worden beschouwd als rechthebbende op de vergunning en wie als “partner”. Het onderhavige artikel ziet derhalve op de situatie, dat het overlijden van de vergunninghouder tot gevolg zou kunnen hebben dat de langstlevende partner op grond van de regelgeving de woonboot zal moeten verwijderen. Aan deze partner wordt bescherming geboden, zij het onder voorwaarden. Het spreekt daarbij voor zich, dat voor toepassing van dit artikel het huwelijk, het partnerschap of de samenleving(sovereenkomst) ten tijde van het overlijden nog moet hebben bestaan.

 

leden 1, 2 en 3: bij (onverwachts) overlijden kan de situatie zich voordoen, dat een echtgenoot c.q. partner – om welke reden dan ook – geen verzoek om bijschrijving van zijn naam op de speciale ligplaatsvergunning heeft gedaan, terwijl dit op grond van artikel 7 van deze regeling wel had gekund. Wij hebben gemeend de langstlevende echtgenoot c.q. partner niet te kunnen benadelen ten opzichte van de echtgenoot/partner, wiens echtgenoot/partner nog leeft, te meer daar de achtergebleven echtgenoot/partner vrijwel altijd erfgenaam (en dus rechtsopvolger onder algemene titel) van de overledene is. De langstlevende echtgenoot of partner kan nu overschrijving van de ligplaatsvergunning op zijn of haar naam verzoeken. Hiermee wordt de vergunde situatie aangepast aan de loop der gebeurtenissen, hetgeen de duidelijkheid (ook tegenover derden) en rechtszekerheid ten goede komt.

 

lid 4: de situatie als geregeld in dit lid wijkt in zoverre af van de situatie in het vorige lid, dat hier wel bijschrijving op grond van artikel 7 heeft plaatsgevonden. Ook hier heeft de achtergebleven echtgenoot/partner er belang bij, dat de vergunning geheel op zijn of haar naam wordt gesteld.

 

lid 5: artikel 7 lid 8 voorziet in de mogelijkheid, dat een partner die sedert de peildatum een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de vergunninghouder heeft gevoerd, maar pas ná die datum (mede-)eigenaar is geworden, kan worden bijgeschreven op de speciale ligplaatsvergunning. De onderhavige bepaling regelt de situatie dat één der partners na deze bijschrijving komt te overlijden. De langstlevende partner kan – indien genoemde bijschrijving heeft plaatsgevonden – een verzoek om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning doen, behoudens het bepaalde in lid 6 van dit artikel. Gelijk als in de situatie als geregeld in artikel 8 lid 4 (overschrijving na scheiding), hebben wij gemeend dat het gerechtvaardigd is dat wij deze mogelijkheid slechts bieden aan degenen, ten aanzien van wie daadwerkelijk bijschrijving van de naam van de partner heeft plaatsgevonden. Ook hier geldt, dat wij van mening zijn niet méér te hoeven regelen dan de betrokkenen zelf noodzakelijk achten. Dit geldt te meer, nu het deze betrokkenen duidelijk moet zijn dat een speciale ligplaatsvergunning onder strikte voorwaarden wordt verleend. Bij een verzoek om bijschrijving als bedoeld in artikel 7 lid 8 wordt getoetst, of de partners mede-eigenaar van de woonboot zijn en sedert de peildatum een duurzame gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Na overlijden van de vergunninghouder zal deze toets niet meer worden gedaan. De partner, die derhalve niet is bijgeschreven en na overlijden van zijn partner een verzoek om overschrijving doet, zal dit verzoek dan ook worden geweigerd. De speciale ligplaatsvergunning zal in dat geval vervallen of worden ingetrokken.

 

lid 6: er zal na overlijden van de vergunninghouder eerst duidelijk moeten zijn, aan wie de eigendom van de woonboot na verdeling van de nalatenschap toekomt. Immers: een speciale ligplaatsvergunning wordt alleen verstrekt aan de eigenaar van de woonboot (en diens partner). In vele gevallen zal de echtgenoot/partner erfgenaam zijn van de boot en deze na verdeling van de nalatenschap verwerven. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden, waarbij de woonboot niet tot de (beperkte) gemeenschap behoort en slechts eigendom is van de vergunninghouder. In dat geval is het niet ondenkbaar, dat niet de echtgenoot, maar bloedverwanten van de overleden vergunninghouder erfgenaam van de boot zullen zijn.

 

In het Evaluatierapport hebben Burgemeester en Wethouders aangegeven bescherming te willen bieden aan partners van houders van een speciale ligplaatsvergunning, indien de vergunninghouder eerder komt te overlijden. Wij menen echter, dat deze bescherming niet zó ver behoeft te gaan, dat deze ook nog wordt geboden aan steeds opvolgende eigenaars die met de oorspronkelijke rechthebbende weinig van doen hebben. Niet voor niets is de speciale ligplaatsvergunning een vergunning onder strikte voorwaarden voor een beperkt aantal personen. Indien wij aan deze strikte voorwaarden niet vasthouden, kan de situatie ontstaan dat de speciale ligplaatsvergunning op naam van erfgenamen moet worden gesteld die – tot het overlijden van de vergunninghouder – nimmer enige aanspraak op de woonboot hebben kunnen maken en daar ook nooit hebben gewoond. Ook de situatie, dat de kinderen van de vergunninghouder, die wellicht wel op de woonboot hebben gewoond, na overlijden van de ouder de woonboot erven, valt ons inziens buiten het bestek van deze regeling. In artikel 1 (Begripsomschrijvingen) zijn bloedverwanten uitdrukkelijk van het begrip “partner” uitgesloten. Zij kunnen derhalve geen beroep doen op het onderhavige artikel 9. Indien, als gevolg van het erfrecht, de eigendom van de woonboot derhalve in andere handen komt dan van de partner als bedoeld in deze regeling, zal de vergunning vervallen of worden ingetrokken. Ditzelfde erfrecht – en voordien het huwelijksvermogensrecht – biedt immers voldoende mogelijkheden om de partner in het geval van overlijden van de vergunninghouder te beschermen, hetzij door het aangaan van een (huwelijks)gemeenschap, hetzij door testament of legaat. Daarbij komt, dat in de nabije toekomst de rechten van de langstlevende echtgenoot (en geregistreerd partner) ten opzichte van de overige erfgenamen zullen worden versterkt. Immers: in het nieuwe erfrecht is de langstlevende echtgenoot volledig erfgenaam, waarbij aan de overige erfgenamen “slechts” een geldvordering toekomt. Ook worden er uitdrukkelijke bepalingen opgenomen met betrekking tot de voortgezette bewoning van de woonboot door de langstlevende echtgenoot.

 

lid 7: deze bepaling heeft dezelfde strekking als artikel 8 lid 5. De bedoeling van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen is om aan een beperkte groep personen een legale status van bewoning van hun woonboot te bieden. Hoofdstuk 3 voorziet in de bescherming van de partners van deze groep, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van de “huidige” partner. Indien de oorspronkelijke vergunninghouder overlijdt, dan kan zijn partner om overschrijving van de speciale ligplaatsvergunning verzoeken. Het maakt in dat verband geen verschil of dit de eerste of latere partner van de vergunninghouder is: de oorspronkelijke vergunninghouder en zijn partner worden beschermd.

 

Anders wordt het, indien de langstlevende echtgenoot/partner na overlijden van de oorspronkelijke vergunninghouder opnieuw in het huwelijk treedt of een in deze regeling voorzien samenlevingsverband aangaat. Deze nieuwe partner kan geen bijschrijving van zijn naam op de speciale ligplaatsvergunning verzoeken. Hij is immers niet de “huidige partner” van de oorspronkelijke vergunninghouder. Hierin ligt de bewuste eindigheid van de speciale ligplaatsvergunning besloten.

 

Artikel 10 Wijziging en weigering

lid 1: deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

lid 2: wij willen er strikt op toezien, dat deze regeling slechts wordt toegepast op de partners van vergunninghouders. Dit is van belang, omdat deze vergunningen slechts onder strikte voorwaarden worden verleend en zij qua aard eindig dienen te zijn. Indien zich derhalve een situatie voordoet, waarin bijschrijving of overschrijving wordt gevraagd, welke indruist tegen de strekking van deze regeling en de bedoeling van de regelgever, dan kan op grond van deze bepaling deze bij- of overschrijving worden geweigerd. Met name zal dit het geval zijn, indien het verzoek kennelijk de strekking heeft om de partner van de houder van de speciale ligplaatsvergunning op korte termijn het enig recht op de speciale ligplaatsvergunning te verschaffen. Hierbij hebben wij willen aansluiten bij lid 3 onder b van artikel 1623h boek 7A BW.

 

Deze bepaling kan derhalve worden gezien als een “antimisbruikbepaling”. De vraag naar wonen op het water overtreft het aanbod. Ligplaatsvergunningen zijn daarmee gewilde documenten geworden. Zoals echter duidelijk is aangegeven in het Evaluatierapport, is de speciale ligplaatsvergunning slechts bedoeld voor een beperkte groep woonbootbewoners. Met het opstellen van deze regeling is de wens, om ook de partners van deze groep te beschermen, gehonoreerd. Wij willen echter beslist voorkomen dat deze regeling als instrument zal worden gebruikt om de speciale ligplaatsvergunning van de ene persoon op de andere te doen overgaan, onder het mom van “partnerschap”. Naast alle criteria uit de regeling, waaraan partners moeten voldoen om aanspraak op deze regeling te kunnen maken, menen wij met deze bepaling het gevaar voor misbruik van deze regeling afdoende te hebben uitgesloten.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

Artikel 11 Hardheidsclausule

Er zijn altijd situaties denkbaar, dat onverkorte toepassing van de regeling niet strookt met het doel en de strekking van de regeling. In dat geval bestaat de mogelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule. Wij nemen ons wel voor om van de hardheidsclausule zeer terughoudend gebruik te maken.

 

Artikel 12. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.