Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venray 2023 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, verhaal en boete gemeente Venray 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ en Bbz 2004.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Bestuurlijke Boete 2017 PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2023 | nieuwe regeling | 10-07-2023 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
HOOFDSTUK 2. TERUG- EN INVORDERING, BRUTERING, INTREKKING EN HERZIENING
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheden tot herziening, intrekking, terugvordering
Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 12, tweede lid, onderdeel c van het Bbz 2004, artikel 39 eerste lid, onderdeel a onder 3 van het Bbz 2004, artikel 39 tweede lid van het Bbz 2004, artikel 41, vierde lid en vijfde lid van het Bbz 2004 en artikel 43, derde lid van het Bbz 2004 toekomt.
Artikel 3. Hoofdelijke aansprakelijkheid
Als de uitkering als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven omdat de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.
Als de uitkering terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de PW of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 5. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal van de belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering zes maanden na ontvangst van dit signaal van belanghebbende nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zou belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht hebben voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, ziet het college af van terugvordering indien de belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven. Het college volstaat met een schriftelijke kennisgeving aan de belanghebbende.
Paragraaf 2.2. Afzien van (verdere) terugvordering
Artikel 6. Afzien van verdere terugvordering / kwijtschelding
Het college ziet, na een daartoe strekkend verzoek, af van verdere terugvordering indien belanghebbende in geval van een verwijtbare vordering:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
De gemeente aanvaardt het minnelijk voorstel altijd, tenzij belemmeringen zijn aangegeven bij de saldo-opgave. Wanneer een minnelijk voorstel bij voorbaat wordt aanvaard, wordt het minnelijk voorstel zelf niet verstuurd aan de gemeente. De gemeente ontvangt alleen de definitieve uitkomst van het minnelijk voorstel, zoals een betalingsregeling, herfinanciering of schuldregeling.
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
de terugvordering van uitkering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 1 en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte op grond van het Wetboek van Strafrecht is gedaan, dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening omdat de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b. van de Pw, tenzij op de vordering 3 jaar lang overeenkomstig het invorderingsbesluit is afgelost en er in diezelfde periode geen nieuwe verwijtbare vorderingen zijn ontstaan;
Artikel 9. Algemeen en het besluit
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. De vordering moet in beginsel binnen 6 weken worden voldaan, gerekend vanaf de dag nadat het terugvorderingsbesluit aan de debiteur is toegezonden.
Artikel 10. Invordering door verrekening
Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze beleidsregel en in artikel 60, vierde lid van de PW en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 7 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 11. Uitstel van betaling
Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot aflossing van de vordering over te gaan dan wel uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenprobleem. Het college wijst de belanghebbende op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Een belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag bij schuldhulpverlening of het opstarten van een andere (vervolg) actie.
Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, de IOAW of de IOAZ bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en de volgende, van de IOAW en IOAZ per maand, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de PW, IOAW of IOAZ
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de PW, IOAW of IOAZ is ontvangen.
Na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12 eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In afwijking van het tweede tot en met vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt. Uitgezonderd de situatie van dwanginvordering op het periodiek inkomen. Dan wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd. Indien uit de beschikbare gegevens blijkt dat er aanzienlijk meer aflossingsruimte beschikbaar is dan waarmee het betalingsvoorstel rekening houdt, kan door het college eenmalig een tegenvoorstel worden gedaan.
Indien belanghebbende een aanvraag bij schuldhulpverlening heeft ingediend, beoordeelt de schuldhulpverlening of een stabilisatieperiode noodzakelijk is. Als een stabilisatieperiode noodzakelijk is, brengt schuldhulpverlening het college hiervan op de hoogte. Het college zal de op dat moment bestaande vordering niet verder verzwaren en lopende incassomaatregelen ten aanzien van de vordering voor een periode van 8 maanden opschorten.
Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Als belanghebbende zijn betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, gaat het college, na aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, over tot het uitvaardigen van een dwangbevel c.q. het leggen van (executoriaal) beslag conform artikel 60, tweede en vijfde lid van de PW, de bepalingen uit artikel 4.4.4.2 van de Awb (voor zover van toepassing) en de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (voor zover van toepassing).
HOOFDSTUK 3 TERUGVORDERING INGEVOLGE DE BBZ 2004
Artikel 19. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal
Het college vordert het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terug indien:
de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.
Artikel 22. Verplichtingen aan de bijstandsgerechtigde
Het college legt ingevolge artikel 55 Participatiewet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op om alimentatie te vorderen middels een gerechtelijke uitspraak tenzij dit door omstandigheden niet kan worden verlangd van belanghebbende, bijvoorbeeld indien er sprake is van een “vechtscheiding” of van andere dringende redenen.
Artikel 23. Rechtelijke maatstaven
Bij vaststelling van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend, overeenkomstig in achtneming van de aanbevelingen opgenomen in het door de Expertgroep Alimentatienormen opgestelde Rapport Alimentatienormen (Tremanormen) zoals gepubliceerd op wwww.rechtsspraak.nl.
Het besluit tot verhaal op grond van artikel 21 wordt aan de onderhoudsplichtige schriftelijk medegedeeld en bevat tenminste:
Artikel 25. Verzoek in verband met gewijzigde omstandigheden
Indien uit verhaalsonderzoek is gebleken dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige het mogelijk maakt dat een hoger verhaalsbedrag kan worden betaald dan in het verleden door de rechter is vastgesteld, verzoekt het college de rechter op grond van artikel 62e Pw het verhaalsbedrag in verband met gewijzigde omstandigheden aan te passen.
Artikel 26. Verhaal in rechte middels verzoekschrift
Indien de onderhoudsplichtige een door het college vastgestelde verhaalsbedrag niet of niet tijdig voldoet, gaat het college op grond van de artikel 62g lid 2en 62h Pw, middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank, over tot verhaal rechte.
Artikel 30. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Artikel 31. Hoogte van de boete
Voor het bepalen van de hoogte van de boete wordt aangesloten bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
Artikel 34. Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-
Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verhaal wegens dringende redenen en indien toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, verhaal en boete gemeente Venray 2023”.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 10 juli 2023.
de burgemeester,
L.A.M. Kompier
de secretaris,
E.G.J. Voorn
De Participatiewet vormt het vangnet; als mensen onvoldoende eigen middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en om volwaardig mee te doen in de samenleving, is er recht op bijstand. De Participatiewet gaat uit van solidariteit. De wet wordt bekostigd vanuit Rijksmiddelen. Om deze solidariteit te behouden blijft van belang dat de bijstandsuitkering uitsluitend wordt verstrekt als dit noodzakelijk is. De huidige participatiewet blijkt in de praktijk niet altijd te werken zoals beoogd. De wet is te complex, gaat onvoldoende uit van vertrouwen en behoeft verbetering als het gaat om inkomensondersteuning en passende ondersteuning bij participatie. Er is sprake van een disbalans. Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wil het kabinet toewerken naar een participatiewet die:
Zinvol en begrijpelijk is, met rechten en plichten die zowel benut als nageleefd kunnen worden door iedere belanghebbende. Waarbij, wanneer de situatie daar om vraagt ook zij het proportioneel, gesanctioneerd kan worden. Doelbewust misbruik maken van het sociale vangnet ondermijnt immers het maatschappelijk draagvlak en moet aangepakt worden.
Een volledig programma in het kader van dit wetsvoorstel wordt in het najaar van 2023 gepresenteerd.
Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid komt een einde aan het huidige boetestelsel binnen de Participatiewet. Het huidige boetestelsel, waarin strenger straffen centraal staat, staat al sinds de invoering ervan ter discussie. Gebleken is dat kwetsbare burgers onevenredig hard worden getroffen en de menselijke maat vaak ver te zoeken is. Binnen dit nieuwe wetsvoorstel staat ‘passend sanctioneren’ centraal. Er komt een gereedschapskist met verschillende instrumenten: afzien van sancties, voorwaardelijke boete, waarschuwen, boete en strafrechtelijk vervolgen. De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025.
Het uitgangspunt van de onderhavige beleidsregels is dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoveel mogelijk wordt teruggevorderd. We werken hierbij vanuit de gedachten van bovenstaande wetsvoorstellen. Daar waar mogelijk anticiperen we in de onderhavige beleidsregels op deze wetswijzigingen, concreet betekent dit:
Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om van de regels af te wijken en maatwerk te bieden. Dit is gerechtvaardigd bij dringende redenen en als toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties.
Terug- en invordering, brutering, intrekking en herziening
Op grond van artikel 58 van de Participatiewet (PW) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. Daarnaast heeft het college een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden: intrekking of herziening, invordering en brutering van de vordering. In deze beleidsregels geeft het college aan hoe met deze bevoegdheden moet worden omgegaan.
Op grond van artikel 61 Pw kunnen de kosten van bijstand worden verhaald met inachtneming van de bepalingen opgenomen in paragraaf 6.5 van de Participatiewet.
Verhaal heeft nooit betrekking op personen die zelf bijstand ontvangen, maar op derden: de onderhoudsplichtige die zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens een persoon (kind en/of (ex-)echtgenoot) die bijstand ontvangt niet of niet voldoende nakomt, kinderen die onderhoudsplichtig zijn jegens hun ouders, de nalatenschap (erfgenamen) van overleden bijstandsgerechtigden en personen die een schenking ontvangen van iemand die bijstand ontvangt of heeft ontvangen.
Het college heeft de bevoegdheid om tot verhaal over te gaan, maar als eenmaal van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, laten de bepalingen van paragraaf 6.5 van de Participatiewet weinig bewegingsruimte. In deze beleidsregels wordt alleen aandacht besteed aan deze (beperkte) bevoegdheden.
Artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW/IOAZ en het Boetebesluit Sociale zekerheidswetten bevatten een aantal bepalingen over het opleggen van boetes bij het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van de inlichtingenplicht ingevolge artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 IOAW/IOAZ. Deze bepalingen hebben onder meer betrekking op de (verplichte) te hanteren percentages van het benadelingsbedrag bij vaststelling van de hoogte van de op te leggen boete.
Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.
Artikel 2. Algemene bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering.
Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering. Hoofdregel is dat waar mogelijk dient te worden teruggevorderd.
Artikel 3. Hoofdelijke aansprakelijkheid
Gezinsbijstand kan van alle gezinsleden teruggevorderd worden. In gevallen van een verzwegen partner kan ook van deze partner worden teruggevorderd. Uitgangspunt is dat waar mogelijk wordt teruggevorderd van meerderjarige gezinsleden.
Artikel 4. Brutering van de vordering
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. De terugvordering van bijstand geschiedt netto in het lopende kalenderjaar, danwel wanneer het college de belasting en premie nog kan verrekenen met de Belastingdienst en het UWV. Ook wanneer belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering. De terugvordering van bijstand geschiedt bruto, door het terug te vorderen bedrag aan bijstand te verhogen met de afgedragen belasting en premies.
Artikel 5. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. De zes-maanden-jurisprudentie komt er op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal van de belanghebbende heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie van de belanghebbende waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes-maanden-jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien belanghebbende de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Artikel 6. Afzien van verdere terugvordering/kwijtschelding
Dit artikel geeft invulling aan de bevoegdheid die het college heeft op grond van artikel 58 lid 7 PW. In dit artikel wordt geschetst wanneer vanuit het oogpunt menselijke maat het niet langer verantwoordelijk is om de vordering aan te houden danwel wanneer het niet langer efficiënt is om de vordering aan te houden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een verwijtbare vordering en overige vorderingen.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
Het college ziet af van het terugvorderen in geval van kruimelbedragen vanwege oogpunt van efficiency.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Het college gaat ruimhartig om met het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling, zodat meer inwoners een schuldenvrije toekomst tegemoet gaan en zonder financiële problemen weer meer kunnen doen in de samenleving. In het geval van verwijtbare vorderingen worden voorwaarden gesteld om op termijn toch medewerking te kunnen verlenen aan de totstandkoming van een schuldregeling.
Artikel 9. Algemeen en het besluit
In dit artikel staat dat de invordering start op het moment van afgifte van het terugvorderingsbesluit. Het tweede lid geeft de onderdelen van het invorderingsbesluit. Lid 3 bevordert de efficiëntie Als bijvoorbeeld vereenvoudigd derdenbeslag tot effectieve invordering kan leiden, wordt in beginsel geen gerechtsdeurwaarder ingeschakeld.
Artikel 10. Invordering door verrekening
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 PW worden teruggevorderd een uitkering op grond van de PW, Wet IOAW, de Wet IOAZ of het Bbz 2004 ontvangt, is het college als gevolg van artikel 60 lid 3 PW bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Belanghebbende moet in kennis gesteld worden van de verrekening.
Artikel 11. Uitstel van betaling
In beginsel rust op belanghebbende de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om belanghebbende uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. Belanghebbende wordt voor hulp en advies verwezen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren met een uitkering
Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat belanghebbende maandelijks een aflossing verricht. Het college handelt conform wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Concreet betekent dit dat bij verrekening van een vordering met een lopende bijstandsuitkering minimaal uit wordt gegaan van een beslagvrije voet ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, respectievelijk gehuwde (ex. artikel 21 van de Participatiewet). Alleen als we bij de berekening van de beslagvrije voet rekening hebben kunnen houden met alle correcties en op basis daarvan een lagere beslagvrije voet geldt, kan hiervan worden afgeweken. Dit geldt ook als er naast de verrekening beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert.
Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de PW, IOAW of IOAZ
In dit artikel volgen enkele situatieschetsen waarbij de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit wordt bepaald voor debiteuren die geen uitkering kracht de PW, IOAW of IOAZ hebben. De bepaling van de maandelijkse aflossingscapaciteit is afhankelijk van de periode na eind uitkering, het andere inkomen en of er sprake is van een verwijtbare of overige vordering.
Artikel 14. Wettelijke rente bij uitstel
Het college heeft in dit kader bepaald dat zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente. In het geval van een stabilisatieperiode tijdens de aanvraag bij schuldhulpverlening, wordt de op dat moment bestaande vordering niet verder verzwaard en lopende incassomaatregelen ten aanzien van de vordering voor een periode van 8 maanden opgeschort.
Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
In dit artikel bepaalt het college in welke gevallen een onderzoek wordt gestart. Daarnaast bepaalt het artikel dat belanghebbende bij beschikking in kennis wordt gesteld van een besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting. Tevens wordt bepaald dat een gewijzigde betalingsverplichting ingaat op de eerste dag volgend op de maand van de beschikking.
Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Het college legt in dit artikel de procedurele eisen vast die hiervoor gelden.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt de hoofdregel beschreven.
Artikel 18. Kosten en termijnen voor aanmaning en invordering
In dit artikel beschrijft het college of er kosten in rekening worden gebracht. Het uitgangspunt is om de vordering niet met kosten te verzwaren, om zo medewerking te verlenen aan een schuldenvrije toekomst.
Artikel 19. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal
Dit artikel stelt het verstrekte bedrijfskapitaal opeisbaar indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging. Dit is geregeld in artikel 39 van het Bbz 2004.
Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering. Tevens regelt dit artikel dat het college het bedrijfskapitaal terugvordert als ook na een tweede aanmaning niet aan de rente- en aflossingsverplichting wordt voldaan.
Artikel 20. Verwijtbare bedrijfsbeëindiging
In dit artikel is vastgelegd wanneer sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wat de gevolgen zijn.
Artikel 21. Algemene bepaling met betrekking tot verhaal
Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de wet, alsmede artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om middels artikel 55 van de Participatiewet verplichtingen op te leggen bij de belanghebbende.
Artikel 23. Rechtelijke maatstaven
Bij de vaststelling van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de aanbevelingen in het door de Expertgroep alimentatienormen opgestelde Alimentatienormen (Tremanormen) zoals gepubliceerd op wwww.rechtsspraak.nl..
Dit artikel legt uit wat er onder een verhaalsbesluit wordt volstaan.
Artikel 25. Verzoek in verband met gewijzigde omstandigheden
Het college maakt gebruik van mogelijkheid om de rechter te verzoeken het verhaalsbedrag aan te passen.
Artikel 26. Verhaal in rechte middels verzoekschrift
Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om de rechter te verzoeken over te kunnen gaan op verhaal in rechte.
Artikel 27. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal
In dit artikel wordt aangegeven wanneer het college afziet van verhaal.
Artikel 28. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal bij schulden
In dit artikel wordt aangegeven wanneer het college afziet van verhaal in geval van schulden, dit met het doel medewerking te verlenen aan een schuldregeling.
Het college kan een heronderzoek uitvoeren naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 van de Wet. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage opnieuw te worden vastgesteld.
Artikel 30. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Artikel 18a PW, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In dit artikel wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
Artikel 31. Hoogte van de boete
In dit artikel wordt verwezen naar het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
Artikel 32. Mate van verwijtbaarheid
In dit artikel wordt verwezen naar de criteria van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Tevens wordt aangegeven wanneer er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
Artikel 33. Ontbreken van verwijtbaarheid
In dit artikel wordt uitgelegd wanneer er sprake is van het ontbreken van enige verwijtbaarheid en er daardoor geen boete of waarschuwing wordt gegeven. Aangesloten wordt bij het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid.
Artikel 34. Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-
In dit artikel wordt aangegeven wanneer volstaan wordt met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete. Ook wordt toegelicht onder welke voorwaarde een boete van € 75,00 of € 150,00 wordt opgelegd. Ook hier wordt gerefereerd aan het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
In dit artikel wordt uitgelegd dat er bij dringende redenen afgezien kan worden van het opleggen van een boete. Beoordeling geschiedt op basis van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, waarbij beoordeelt wordt of het opleggen van een boete aanvaardbaar is. Dringende redenen komen in feite neer op een bijzondere en uitzonderlijke situatie, waardoor een afwijking van de regel gerechtvaardigd is. Net als bij bijzondere omstandigheden gaat het om gevolgen voor de belanghebbende zelf, in het geval de boete aan de belanghebbende wordt opgelegd.
Indien de draagkracht van belanghebbende onbekend is, wordt uitgegaan van fictieve draagkracht. In dit artikel wordt uitgelegd hoe tot deze fictieve draagkracht wordt gekomen.
Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure om de zienswijze kenbaar te maken. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. Daarbij wordt aangegeven, dat de belanghebbende zijn zienswijze ook mondeling mag geven als hij dat wenst. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven. Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).
Bij het aannemen van dringende redenen kunnen zowel financiële als niet financiële factoren een rol spelen. Toepassing van dringende redenen kan ambtshalve of op verzoek van belanghebbende.
Er kan tevens maatwerk geleverd worden als toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties.
Dit artikel bepaalt de citeertitel van de beleidsregels.
Dit artikel geeft aan wanneer de beleidsregels in werking treden.