Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venray

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venray 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenray
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering, verhaal en boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venray 2023
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, verhaal en boete gemeente Venray 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ en Bbz 2004.

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Bestuurlijke Boete 2017 PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. § 2.3 van de Participatiewet
  2. § 6.2 van de Wet werk en bijstand
  3. § 6.4 van de Wet werk en bijstand
  4. § 6.5 van de Wet werk en bijstand
  5. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  6. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  7. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  8. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  9. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  10. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  12. artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  13. titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-2023nieuwe regeling

10-07-2023

gmb-2023-315289

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venray 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray;

 

gelet op:

  • -

    Paragraaf 2.3, 6.2, 6.4 en 6.5 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 17 en 17a en paragraaf 2.3 en 2.5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • -

    artikel 17 en 17a en paragraaf 2.3 en 2.5 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    paragraaf 2.4 en 5.2 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandig ondernemers;

  • -

    artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI);

  • -

    titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venray 2023

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de PW, IOAW, IOAZ, Bbz 2004 en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, toeslag, bijslag of voorziening is ontvangen;

    • c.

      Beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • d.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a PW en 20a IOAW/IOAZ.

    • f.

      Boetebesluit: het boetebesluit socialezekerheidswetten;

    • g.

      Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • h.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray;

    • i.

      Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd;Dwanginvordering: tenuitvoerlegging van een executoriale titel;

    • j.

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ, artikel 38, tweede lid van het Bbz 2004 en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • k.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • l.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • m.

      Invordering: alle handelingen, inclusief dwangvordering, die het college verricht om de vordering te innen;

    • n.

      LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

    • o.

      Minnelijk voorstel: een voorstel, vanuit een schuldhulpverlenende organisatie die geregistreerd is als NVVK-lid, voor zowel de belanghebbende als voor de gemeente als schuldeiser gebaseerd op een:

      • a.

        Schuldregeling, welke kan bestaan uit:

        • i.

          Een schuldbemiddeling, waarbij de schuldhulpverlener een betalingsvoorstel voor de totale schuldenlast tegen finale kwijting doet aan de schuldeiser;

        • ii.

          Een saneringskrediet, waarbij de schuldhulpverlener één betaling voor de totale schuldenlast tegen finale kwijting doet aan de schuldeiser;

      • b.

        Herfinanciering, zijnde een financieringsovereenkomst tussen belanghebbende en kredietverstrekker, waarmee de vastgestelde vorderingen van alle schuldeisers voor 100% ineens worden voldaan;

      • c.

        Betalingsregeling, zijnde een overeenkomst tussen belanghebbende en schuldeiser, waarbij wordt bepaald dat de vastgestelde vordering volledig wordt terugbetaald in een vooraf vastgesteld aantal termijnen.

    • p.

      Overige vordering: een vordering niet zijnde een verwijtbare vordering;

    • q.

      Pw: Participatiewet;

    • r.

      Terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die teruggevorderd wordt op basis van een terugvorderingsbesluit;

    • s.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW en de uitkering in het kader van de IOAW, IOAZ en Bbz 2004;

    • t.

      Verwijtbare vordering: vordering in verband met verwijtbaar ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • u.

      Waarschuwing: de waarschuwing bedoeld in artikel 18a lid 4 PW;

HOOFDSTUK 2. TERUG- EN INVORDERING, BRUTERING, INTREKKING EN HERZIENING

Paragraaf 2.1 Bevoegdheid

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheden tot herziening, intrekking, terugvordering

  • 1.

    Het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag leidt dan wel ten onrechte is verleend.

  • 2.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot herziening of intrekking zoals deze haar op grond van artikel 54 derde lid van de PW alsmede artikel 17 van de IOAW en IOAZ toekomt.

  • 3.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en verrekening zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid tot en met artikel 60c van de PW alsmede artikel 25, tweede lid tot en met artikel 28 van de IOAW en IOAZ toekomt.

  • 4.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 12, tweede lid, onderdeel c van het Bbz 2004, artikel 39 eerste lid, onderdeel a onder 3 van het Bbz 2004, artikel 39 tweede lid van het Bbz 2004, artikel 41, vierde lid en vijfde lid van het Bbz 2004 en artikel 43, derde lid van het Bbz 2004 toekomt.

Artikel 3. Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1.

    De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering die aan een gezin is verleend, worden van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2.

    Als de uitkering als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven omdat de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • 3.

    Als de uitkering terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de PW of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

Artikel 4. Brutering van de vordering

  • 1.

    Het college bruteert de vordering voor zover belasting en premies over de teruggevorderde uitkering niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft.

  • 2.

    Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies worden teruggevorderd, voor zover:

    • a.

      deze niet verrekend konden worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, en;

    • b.

      de vordering is ontstaan enkel door toedoen van belanghebbende als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 1.

  • 3.

    Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het ontstaan van de vordering de belanghebbende niet is aan te rekenen;

    • b.

      sprake is van een vordering die ontstaan is buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft;

    • c.

      sprake is van dringende redenen.

Artikel 5. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal van de belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering zes maanden na ontvangst van dit signaal van belanghebbende nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie, verkregen van belanghebbende, waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien:

    • a.

      De belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft;

    • b.

      De verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c Bbz 2004.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zou belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht hebben voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, ziet het college af van terugvordering indien de belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven. Het college volstaat met een schriftelijke kennisgeving aan de belanghebbende.

 

Paragraaf 2.2. Afzien van (verdere) terugvordering

Artikel 6. Afzien van verdere terugvordering / kwijtschelding

  • 1.

    Het college ziet af van terugvordering naar aanleiding van een beëindigingsonderzoek indien deze mede wordt veroorzaakt door een ontstaan recht of gewijzigd positief recht op heffingskorting(en).

  • 2.

    Het college ziet af van verdere terugvordering indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of,

    • b.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft voldaan;

    • c.

      gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of,

    • d.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en vervolgens een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost waarbij aannemelijk is dat het reguliere invorderingstraject niet een hoger bedrag oplevert.

  • 3.

    Het college ziet, na een daartoe strekkend verzoek, af van verdere terugvordering indien belanghebbende in geval van een verwijtbare vordering:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan; of,

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan.

  • 4.

    Deze bepaling is niet van toepassing:

    • a.

      op vorderingen die voortvloeien uit verstrekt bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004;

    • b.

      als de vordering is gedekt door een zakelijk recht als pand of hypotheek dan wel de vordering het gevolg is van een eerder verstrekte geldlening vanwege vermogen in eigen woning als bedoeld in artikel 50 van de PW.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Op grond van artikel 58 lid 2 onder b van de Pw en artikel 3 lid 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) kan de gemeente de vordering kwijtschelden als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling zonder medewerking van de gemeente niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    De gemeente kan op schriftelijk verzoek uitstel van de betalingsverplichting verlenen voor de duur die nodig is voor de totstandkoming van de schuldregeling.

  • 3.

    De gemeente aanvaardt het minnelijk voorstel altijd, tenzij belemmeringen zijn aangegeven bij de saldo-opgave. Wanneer een minnelijk voorstel bij voorbaat wordt aanvaard, wordt het minnelijk voorstel zelf niet verstuurd aan de gemeente. De gemeente ontvangt alleen de definitieve uitkomst van het minnelijk voorstel, zoals een betalingsregeling, herfinanciering of schuldregeling.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 1 en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte op grond van het Wetboek van Strafrecht is gedaan, dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening omdat de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b. van de Pw, tenzij op de vordering 3 jaar lang overeenkomstig het invorderingsbesluit is afgelost en er in diezelfde periode geen nieuwe verwijtbare vorderingen zijn ontstaan;

    • b.

      de vordering is gedekt door een zakelijk recht als pand of hypotheek dan wel de vordering het gevolg is van een eerder verstrekte geldlening vanwege vermogen in eigen woning als bedoeld in artikel 50 van de PW, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 5.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Paragraaf 2.3 invordering

Artikel 9. Algemeen en het besluit

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. De vordering moet in beginsel binnen 6 weken worden voldaan, gerekend vanaf de dag nadat het terugvorderingsbesluit aan de debiteur is toegezonden.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende informatie:

    • a.

      het bedrag van de vordering;

    • b.

      de reden en de rechtsgrond van de vordering;

    • c.

      de termijn of termijnen waarbinnen de bijstand moet worden terugbetaald;

    • d.

      de mogelijkheid om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 van de Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 van de Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel.

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden;

    • g.

      Vermelding van de mogelijkheden van schuldhulpverlening binnen de gemeente Venray.

  • 3.

    Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de voor het college snelste, eenvoudigste en minst kostbare wijze de voorkeur

Artikel 10. Invordering door verrekening

  • 1.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegd tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60a, vierde lid van de PW toekomt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze beleidsregel en in artikel 60, vierde lid van de PW en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 7 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot aflossing van de vordering over te gaan dan wel uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenprobleem. Het college wijst de belanghebbende op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Een belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag bij schuldhulpverlening of het opstarten van een andere (vervolg) actie.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt of gaat beschikken over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over aflossingscapaciteit beschikt als bedoeld in het derde lid is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de PW van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Voorafgaand aan de vaststelling van de aflossingscapaciteit wordt belanghebbende verzocht om alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken omtrent zijn vermogen, inkomen en vaste lasten.

  • 5.

    Bij vorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht kan de invordering gedurende het minnelijke traject voor maximaal 1,5 jaar opgeschort worden.

  • 6.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, de IOAW of de IOAZ bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en de volgende, van de IOAW en IOAZ per maand, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    Ingeval van beslaglegging door een derde, niet zijnde het college, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de PW, IOAW of IOAZ

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de PW, IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12 eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4.

    Indien de terugvordering ziet op een verwijtbare vordering wordt het in het tweede en derde lid genoemde percentage vastgesteld op 50%, maar niet meer dan het bedrag dat zou gelden bij berekening beslagvrije voet.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6.

    In afwijking van het tweede tot en met vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt. Uitgezonderd de situatie van dwanginvordering op het periodiek inkomen. Dan wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd. Indien uit de beschikbare gegevens blijkt dat er aanzienlijk meer aflossingsruimte beschikbaar is dan waarmee het betalingsvoorstel rekening houdt, kan door het college eenmalig een tegenvoorstel worden gedaan.

  • 7.

    Dit artikel is ook van toepassing op invordering van vorderingen ontstaan uit:

    • a.

      voorschotten;

    • b.

      onverschuldigde betalingen;

    • c.

      boetes.

Artikel 14. Wettelijke rente

  • 1.

    Zolang belanghebbende zich aan de betalingsverplichting houdt, of zolang uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Indien belanghebbende een aanvraag bij schuldhulpverlening heeft ingediend, beoordeelt de schuldhulpverlening of een stabilisatieperiode noodzakelijk is. Als een stabilisatieperiode noodzakelijk is, brengt schuldhulpverlening het college hiervan op de hoogte. Het college zal de op dat moment bestaande vordering niet verder verzwaren en lopende incassomaatregelen ten aanzien van de vordering voor een periode van 8 maanden opschorten.

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een onderzoek instellen.

  • 2.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 3.

    De gewijzigde betalingsverplichting wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Als belanghebbende zijn betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, gaat het college, na aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, over tot het uitvaardigen van een dwangbevel c.q. het leggen van (executoriaal) beslag conform artikel 60, tweede en vijfde lid van de PW, de bepalingen uit artikel 4.4.4.2 van de Awb (voor zover van toepassing) en de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (voor zover van toepassing).

  • 2.

    Het leggen van derdenbeslag vindt plaats door het uitvaardigen van een dwangbevel gevolgd door het direct (binnen 1 week) leggen van beslag onder derden en/of het direct (binnen 1 week) leggen van beslag onder belanghebbende zelf.

Artikel 18. Kosten en termijnen voor aanmaning en invordering

  • 1.

    Voor het verzenden van een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht. De betalingstermijn betreft 14 dagen.

  • 2.

    Voor het verzenden van een dwangbevel worden geen kosten in rekening gebracht. De betalingstermijn betreft 7 dagen.

  • 3.

    Indien moet worden overgegaan tot derdenbeslag wordt de invordering verhoogd met kosten ten bedrage van 10% van de vordering met een minimum van € 25,00 en een maximum van € 600,00.

  • 4.

    Als de invordering is overdragen aan een gerechtsdeurwaarder, komen de op de invordering betrekking hebbende kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de belanghebbende.

HOOFDSTUK 3 TERUGVORDERING INGEVOLGE DE BBZ 2004

Artikel 19. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

  • 1.

    Het college stelt het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 opeisbaar en vordert dit terug indien:

    • a.

      bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b.

      er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf;

    • c.

      er sprake is van faillissement of surseance.

  • 2.

    Het college vordert het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terug indien:

    • a.

      de termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente als genoemd in artikel 41 lid 2 van het Bbz 2004 is verlopen;

    • b.

      de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c.

      belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

Artikel 20. Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als er sprake is van:

  • a.

    bestuurdersaansprakelijkheid;

  • b.

    privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau; en

  • c.

    er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

De lening wordt in die gevallen gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

HOOFDSTUK 4 VERHAAL

Artikel 21. Algemene bepaling met betrekking tot verhaal

  • 1.

    Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden die paragraaf 6.5 van de Pw biedt tot het verhalen van de kosten van bijstand.

Artikel 22. Verplichtingen aan de bijstandsgerechtigde

  • 1.

    Het college legt ingevolge artikel 55 Participatiewet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op om alimentatie te vorderen middels een gerechtelijke uitspraak tenzij dit door omstandigheden niet kan worden verlangd van belanghebbende, bijvoorbeeld indien er sprake is van een “vechtscheiding” of van andere dringende redenen.

  • 2.

    Indien de alimentatie welke is vastgesteld middels een gerechtelijke uitspraak niet tot uitbetaling komt legt het college de verplichting op om uitbetaling af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of gerechtsdeurwaarder.

  • 3.

    Indien de bijstandsgerechtigde niet voldoet aan de verplichting volgens lid 1 of 2 kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikelen 62 en 62b van de wet.

Artikel 23. Rechtelijke maatstaven

  • 1.

    Bij vaststelling van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend, overeenkomstig in achtneming van de aanbevelingen opgenomen in het door de Expertgroep Alimentatienormen opgestelde Rapport Alimentatienormen (Tremanormen) zoals gepubliceerd op wwww.rechtsspraak.nl.

  • 2.

    De ingangsdatum met betrekking tot verhaal betreft de datum van eerste aanschrijving van de onderhoudsplichtige.

Artikel 24. Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal op grond van artikel 21 wordt aan de onderhoudsplichtige schriftelijk medegedeeld en bevat tenminste:

  • a.

    de gronden waarop verhaal wordt gezocht;

  • b.

    het verhaalsbedrag, ingangsdatum, de termijn waarbinnen de betaling wordt verlangd en de maximale duur van de onderhoudsplicht;

  • c.

    een mededeling dat al dan niet is gebleken van redenen om geheel of gedeeltelijk van verhaal af te zien.

Artikel 25. Verzoek in verband met gewijzigde omstandigheden

  • 1.

    Indien uit verhaalsonderzoek is gebleken dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige het mogelijk maakt dat een hoger verhaalsbedrag kan worden betaald dan in het verleden door de rechter is vastgesteld, verzoekt het college de rechter op grond van artikel 62e Pw het verhaalsbedrag in verband met gewijzigde omstandigheden aan te passen.

  • 2.

    Het verhaalsbedrag wordt niet opnieuw vastgesteld indien de wijziging in de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar, tenzij door het niet wijzigen de beslagvrije voet niet langer wordt gerespecteerd.

Artikel 26. Verhaal in rechte middels verzoekschrift

Indien de onderhoudsplichtige een door het college vastgestelde verhaalsbedrag niet of niet tijdig voldoet, gaat het college op grond van de artikel 62g lid 2en 62h Pw, middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank, over tot verhaal rechte.

Artikel 27. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62f van de Participatiewet (verhaal op nalatenschap) indien het op te leggen verhaalsbedrag in totaal lager is dan € 500,00 per jaar.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op persoonlijke omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 28. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal bij schulden

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de onderhoudsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan de schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de onderhoudsplichtige de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel;

Artikel 29. Heronderzoek

  • 1.

    Het college verricht afhankelijk van omstandigheden, doch ten minste eenmaal per 36 maanden, een onderzoek naar de draagkracht van degene die een verhaalsbedrag verschuldigd is.

  • 2.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt het verhaalsbedrag, zo nodig met toepassing van artikel 23, opnieuw vastgesteld.

  • 3.

    Het verhaalsbedrag wordt niet opnieuw vastgesteld indien de wijziging in de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar, tenzij door het niet wijzigen de beslagvrije voet niet langer wordt gerespecteerd.

HOOFDSTUK 5 BOETE

Artikel 30. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

  • 1.

    Bij het niet of niet behoorlijk voldoen aan de inlichtingenplicht wordt een boete opgelegd of een waarschuwing gegeven.

  • 2.

    Er wordt tijdig aan de inlichtingenplicht voldaan indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van 2 weken nadat het feit waarop de inlichtingen betrekking hebben zich heeft voorgedaan.

  • 3.

    Wanneer de mogelijkheid bestaat op wettelijke verrekening op grond van de Pw, is er alsnog sprake van een benadelingsbedrag.

  • 4.

    De hoogte van de boete wordt in elk individueel geval afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende(n).

  • 5.

    Het college kan kwijtschelding van een opgelegde boete verlenen in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling, welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, dertiende lid van de PW.

Artikel 31. Hoogte van de boete

Voor het bepalen van de hoogte van de boete wordt aangesloten bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

Artikel 32. Mate van verwijtbaarheid

  • 1.

    Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid wordt aangesloten bij de criteria van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

  • 2.

    Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

    • a.

      een belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt;

    • b.

      een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen.

Artikel 33. Ontbreken van verwijtbaarheid

  • 1.

    Bij het ontbreken van enige verwijtbaarheid wordt er geen boete opgelegd of waarschuwing gegeven.

  • 2.

    In de volgende situatie ontbreekt het in ieder geval aan verwijtbaarheid:

    • a.

      indien belanghebbende uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt binnen één maand voordat het college de overtreding constateert, tenzij de belanghebbende deze informatie deelt vanwege een (her)controle;

    • b.

      indien er bij belanghebbende sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet (tijdig) aan de inlichtingenplicht kon voldoen, of dat hij door zijn geestelijke vermogens feitelijk handelingsonbekwaam is en er (nog) geen sprake is van adequate begeleiding of hulpverlening;

    • c.

      indien er bij belanghebbende een onvoorziene omstandigheid heeft voorgedaan die het hem onmogelijk maakte om zijn inlichtingenplicht te voldoen.

Artikel 34. Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-

  • 1.

    Er wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid.

    • b.

      Aan belanghebbende is in de afgelopen 24 maanden niet eerder een waarschuwing of boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

  • 2.

    Er wordt volstaan met een boete van € 75,- als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van grove schuld.

    • b.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

  • 3.

    Er wordt een boete opgelegd van € 150,- als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van opzet.

    • b.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

Artikel 35. Dringende redenen

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een boete als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten niet aanvaardbaar kan worden geacht.

  • 2.

    Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete ingeval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 36. Draagkracht

  • 1.

    De boete wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in geval van opzet, 18 maanden in geval van grove schuld, 12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    De boete bij recidive wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 36 maanden in geval van opzet, 27 maanden in geval van grove schuld, 18 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 9 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    Onder fictieve draagkracht wordt verstaan de financiële ruimte boven 95% van de toepasselijke bijstandsnorm op het moment van het opleggen van de boete.

  • 4.

    Indien belanghebbende geen inkomen heeft of het inkomen minder bedraagt dan 95% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt uitgegaan van een boete van € 45,- het toepasselijke aantal maanden.

  • 5.

    Het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht als één of meer van de volgende situaties van toepassing is:

    • a.

      er is sprake van opzet of grove schuld;

    • b.

      de schending van de inlichtingenplicht bestaat uit het verzwijgen van vermogen.

Artikel 37. Zienswijze

Belanghebbende wordt altijd in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze te geven.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 38. Hardheidsclausule

Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verhaal wegens dringende redenen en indien toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties

Artikel 39. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, verhaal en boete gemeente Venray 2023”.

Artikel 40. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2023 en zijn van toepassing op na 1 juli 2023 te nemen besluiten tot terug- en invordering of het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • 2.

    Met inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de “Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ en Bbz 2004”, in werking getreden op 1 april 2020, ingetrokken.

  • 3.

    Met inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de “Beleidsregels Bestuurlijke Boete 2017 PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004”, in werking getreden op 20 september 2017, ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 10 juli 2023.

de burgemeester,

L.A.M. Kompier

de secretaris,

E.G.J. Voorn

Toelichting

Algemeen

De Participatiewet vormt het vangnet; als mensen onvoldoende eigen middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en om volwaardig mee te doen in de samenleving, is er recht op bijstand. De Participatiewet gaat uit van solidariteit. De wet wordt bekostigd vanuit Rijksmiddelen. Om deze solidariteit te behouden blijft van belang dat de bijstandsuitkering uitsluitend wordt verstrekt als dit noodzakelijk is. De huidige participatiewet blijkt in de praktijk niet altijd te werken zoals beoogd. De wet is te complex, gaat onvoldoende uit van vertrouwen en behoeft verbetering als het gaat om inkomensondersteuning en passende ondersteuning bij participatie. Er is sprake van een disbalans. Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wil het kabinet toewerken naar een participatiewet die:

  • Eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt.

  • Mensen passende ondersteuning biedt om volwaardig mee te doen in de samenleving. In de eerste plaats via werk of, als dat nog niet haalbaar is, door andere vormen van participatie.

  • Zinvol en begrijpelijk is, met rechten en plichten die zowel benut als nageleefd kunnen worden door iedere belanghebbende. Waarbij, wanneer de situatie daar om vraagt ook zij het proportioneel, gesanctioneerd kan worden. Doelbewust misbruik maken van het sociale vangnet ondermijnt immers het maatschappelijk draagvlak en moet aangepakt worden.

  • Aansluit bij wat mensen (aan)kunnen; bij hun doenvermogen.

  • Goed uitvoerbaar is voor de professional. Het verschil wordt uiteindelijk echt gemaakt in het contact met mensen

Een volledig programma in het kader van dit wetsvoorstel wordt in het najaar van 2023 gepresenteerd.

 

Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid komt een einde aan het huidige boetestelsel binnen de Participatiewet. Het huidige boetestelsel, waarin strenger straffen centraal staat, staat al sinds de invoering ervan ter discussie. Gebleken is dat kwetsbare burgers onevenredig hard worden getroffen en de menselijke maat vaak ver te zoeken is. Binnen dit nieuwe wetsvoorstel staat ‘passend sanctioneren’ centraal. Er komt een gereedschapskist met verschillende instrumenten: afzien van sancties, voorwaardelijke boete, waarschuwen, boete en strafrechtelijk vervolgen. De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025.

 

Het uitgangspunt van de onderhavige beleidsregels is dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoveel mogelijk wordt teruggevorderd. We werken hierbij vanuit de gedachten van bovenstaande wetsvoorstellen. Daar waar mogelijk anticiperen we in de onderhavige beleidsregels op deze wetswijzigingen, concreet betekent dit:

  • ruimere mogelijkheden om af te zien van terugvordering (bijv. kruimelbedragen);

  • ruimere mogelijkheden voor het bieden van een zienswijze bij de beoordeling van een boete en ruimere mogelijkheden om af te zien van een boete;

  • geen onnodige verhoging van de schuldenlast;

  • aansluiten bij de aanpak van armoede, door: verwijzing naar schulddienstverlening, medewerking aan het treffen van een passende regeling voor de aanpak van schulden en kortere invorderingstermijnen.

Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om van de regels af te wijken en maatwerk te bieden. Dit is gerechtvaardigd bij dringende redenen en als toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties.

 

Terug- en invordering, brutering, intrekking en herziening

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet (PW) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. Daarnaast heeft het college een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden: intrekking of herziening, invordering en brutering van de vordering. In deze beleidsregels geeft het college aan hoe met deze bevoegdheden moet worden omgegaan.

 

Verhaal

Op grond van artikel 61 Pw kunnen de kosten van bijstand worden verhaald met inachtneming van de bepalingen opgenomen in paragraaf 6.5 van de Participatiewet.

 

Verhaal heeft nooit betrekking op personen die zelf bijstand ontvangen, maar op derden: de onderhoudsplichtige die zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens een persoon (kind en/of (ex-)echtgenoot) die bijstand ontvangt niet of niet voldoende nakomt, kinderen die onderhoudsplichtig zijn jegens hun ouders, de nalatenschap (erfgenamen) van overleden bijstandsgerechtigden en personen die een schenking ontvangen van iemand die bijstand ontvangt of heeft ontvangen.

 

Het college heeft de bevoegdheid om tot verhaal over te gaan, maar als eenmaal van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, laten de bepalingen van paragraaf 6.5 van de Participatiewet weinig bewegingsruimte. In deze beleidsregels wordt alleen aandacht besteed aan deze (beperkte) bevoegdheden.

 

Boete

Artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW/IOAZ en het Boetebesluit Sociale zekerheidswetten bevatten een aantal bepalingen over het opleggen van boetes bij het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van de inlichtingenplicht ingevolge artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 IOAW/IOAZ. Deze bepalingen hebben onder meer betrekking op de (verplichte) te hanteren percentages van het benadelingsbedrag bij vaststelling van de hoogte van de op te leggen boete.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

 

Artikel 2. Algemene bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering.

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering. Hoofdregel is dat waar mogelijk dient te worden teruggevorderd.

 

Artikel 3. Hoofdelijke aansprakelijkheid

Gezinsbijstand kan van alle gezinsleden teruggevorderd worden. In gevallen van een verzwegen partner kan ook van deze partner worden teruggevorderd. Uitgangspunt is dat waar mogelijk wordt teruggevorderd van meerderjarige gezinsleden.

 

Artikel 4. Brutering van de vordering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. De terugvordering van bijstand geschiedt netto in het lopende kalenderjaar, danwel wanneer het college de belasting en premie nog kan verrekenen met de Belastingdienst en het UWV. Ook wanneer belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering. De terugvordering van bijstand geschiedt bruto, door het terug te vorderen bedrag aan bijstand te verhogen met de afgedragen belasting en premies.

 

Artikel 5. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. De zes-maanden-jurisprudentie komt er op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal van de belanghebbende heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie van de belanghebbende waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes-maanden-jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

 

De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien belanghebbende de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

 

Artikel 6. Afzien van verdere terugvordering/kwijtschelding

Dit artikel geeft invulling aan de bevoegdheid die het college heeft op grond van artikel 58 lid 7 PW. In dit artikel wordt geschetst wanneer vanuit het oogpunt menselijke maat het niet langer verantwoordelijk is om de vordering aan te houden danwel wanneer het niet langer efficiënt is om de vordering aan te houden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een verwijtbare vordering en overige vorderingen.

 

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het college ziet af van het terugvorderen in geval van kruimelbedragen vanwege oogpunt van efficiency.

 

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Het college gaat ruimhartig om met het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling, zodat meer inwoners een schuldenvrije toekomst tegemoet gaan en zonder financiële problemen weer meer kunnen doen in de samenleving. In het geval van verwijtbare vorderingen worden voorwaarden gesteld om op termijn toch medewerking te kunnen verlenen aan de totstandkoming van een schuldregeling.

 

Artikel 9. Algemeen en het besluit

In dit artikel staat dat de invordering start op het moment van afgifte van het terugvorderingsbesluit. Het tweede lid geeft de onderdelen van het invorderingsbesluit. Lid 3 bevordert de efficiëntie Als bijvoorbeeld vereenvoudigd derdenbeslag tot effectieve invordering kan leiden, wordt in beginsel geen gerechtsdeurwaarder ingeschakeld.

 

Artikel 10. Invordering door verrekening

Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 PW worden teruggevorderd een uitkering op grond van de PW, Wet IOAW, de Wet IOAZ of het Bbz 2004 ontvangt, is het college als gevolg van artikel 60 lid 3 PW bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Belanghebbende moet in kennis gesteld worden van de verrekening.

 

Artikel 11. Uitstel van betaling

In beginsel rust op belanghebbende de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om belanghebbende uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. Belanghebbende wordt voor hulp en advies verwezen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening.

 

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren met een uitkering

Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat belanghebbende maandelijks een aflossing verricht. Het college handelt conform wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Concreet betekent dit dat bij verrekening van een vordering met een lopende bijstandsuitkering minimaal uit wordt gegaan van een beslagvrije voet ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, respectievelijk gehuwde (ex. artikel 21 van de Participatiewet). Alleen als we bij de berekening van de beslagvrije voet rekening hebben kunnen houden met alle correcties en op basis daarvan een lagere beslagvrije voet geldt, kan hiervan worden afgeweken. Dit geldt ook als er naast de verrekening beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert.

 

Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de PW, IOAW of IOAZ

In dit artikel volgen enkele situatieschetsen waarbij de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit wordt bepaald voor debiteuren die geen uitkering kracht de PW, IOAW of IOAZ hebben. De bepaling van de maandelijkse aflossingscapaciteit is afhankelijk van de periode na eind uitkering, het andere inkomen en of er sprake is van een verwijtbare of overige vordering.

 

Artikel 14. Wettelijke rente bij uitstel

Het college heeft in dit kader bepaald dat zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente. In het geval van een stabilisatieperiode tijdens de aanvraag bij schuldhulpverlening, wordt de op dat moment bestaande vordering niet verder verzwaard en lopende incassomaatregelen ten aanzien van de vordering voor een periode van 8 maanden opgeschort.

 

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

In dit artikel bepaalt het college in welke gevallen een onderzoek wordt gestart. Daarnaast bepaalt het artikel dat belanghebbende bij beschikking in kennis wordt gesteld van een besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting. Tevens wordt bepaald dat een gewijzigde betalingsverplichting ingaat op de eerste dag volgend op de maand van de beschikking.

 

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Het college legt in dit artikel de procedurele eisen vast die hiervoor gelden.

 

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

 

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt de hoofdregel beschreven.

 

Artikel 18. Kosten en termijnen voor aanmaning en invordering

In dit artikel beschrijft het college of er kosten in rekening worden gebracht. Het uitgangspunt is om de vordering niet met kosten te verzwaren, om zo medewerking te verlenen aan een schuldenvrije toekomst.

 

Artikel 19. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Dit artikel stelt het verstrekte bedrijfskapitaal opeisbaar indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging. Dit is geregeld in artikel 39 van het Bbz 2004.

Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering. Tevens regelt dit artikel dat het college het bedrijfskapitaal terugvordert als ook na een tweede aanmaning niet aan de rente- en aflossingsverplichting wordt voldaan.

 

Artikel 20. Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

In dit artikel is vastgelegd wanneer sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wat de gevolgen zijn.

 

Artikel 21. Algemene bepaling met betrekking tot verhaal

Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de wet, alsmede artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Artikel 22. Verplichtingen

Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om middels artikel 55 van de Participatiewet verplichtingen op te leggen bij de belanghebbende.

 

Artikel 23. Rechtelijke maatstaven

Bij de vaststelling van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de aanbevelingen in het door de Expertgroep alimentatienormen opgestelde Alimentatienormen (Tremanormen) zoals gepubliceerd op wwww.rechtsspraak.nl..

 

Artikel 24. Verhaalsbesluit

Dit artikel legt uit wat er onder een verhaalsbesluit wordt volstaan.

 

Artikel 25. Verzoek in verband met gewijzigde omstandigheden

Het college maakt gebruik van mogelijkheid om de rechter te verzoeken het verhaalsbedrag aan te passen.

 

Artikel 26. Verhaal in rechte middels verzoekschrift

Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om de rechter te verzoeken over te kunnen gaan op verhaal in rechte.

 

Artikel 27. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal

In dit artikel wordt aangegeven wanneer het college afziet van verhaal.

 

Artikel 28. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal bij schulden

In dit artikel wordt aangegeven wanneer het college afziet van verhaal in geval van schulden, dit met het doel medewerking te verlenen aan een schuldregeling.

 

Artikel 29. Heronderzoek

Het college kan een heronderzoek uitvoeren naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 van de Wet. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage opnieuw te worden vastgesteld.

 

Artikel 30. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Artikel 18a PW, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In dit artikel wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

 

Artikel 31. Hoogte van de boete

In dit artikel wordt verwezen naar het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

 

Artikel 32. Mate van verwijtbaarheid

In dit artikel wordt verwezen naar de criteria van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Tevens wordt aangegeven wanneer er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

 

Artikel 33. Ontbreken van verwijtbaarheid

In dit artikel wordt uitgelegd wanneer er sprake is van het ontbreken van enige verwijtbaarheid en er daardoor geen boete of waarschuwing wordt gegeven. Aangesloten wordt bij het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid.

 

Artikel 34. Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-

In dit artikel wordt aangegeven wanneer volstaan wordt met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete. Ook wordt toegelicht onder welke voorwaarde een boete van € 75,00 of € 150,00 wordt opgelegd. Ook hier wordt gerefereerd aan het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

 

Artikel 35. Dringende redenen

In dit artikel wordt uitgelegd dat er bij dringende redenen afgezien kan worden van het opleggen van een boete. Beoordeling geschiedt op basis van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, waarbij beoordeelt wordt of het opleggen van een boete aanvaardbaar is. Dringende redenen komen in feite neer op een bijzondere en uitzonderlijke situatie, waardoor een afwijking van de regel gerechtvaardigd is. Net als bij bijzondere omstandigheden gaat het om gevolgen voor de belanghebbende zelf, in het geval de boete aan de belanghebbende wordt opgelegd.

 

Artikel 36. Draagkracht

Indien de draagkracht van belanghebbende onbekend is, wordt uitgegaan van fictieve draagkracht. In dit artikel wordt uitgelegd hoe tot deze fictieve draagkracht wordt gekomen.

 

Artikel 37. Zienswijze

Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure om de zienswijze kenbaar te maken. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. Daarbij wordt aangegeven, dat de belanghebbende zijn zienswijze ook mondeling mag geven als hij dat wenst. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven. Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).

 

Artikel 38. Hardheidsclausule

Bij het aannemen van dringende redenen kunnen zowel financiële als niet financiële factoren een rol spelen. Toepassing van dringende redenen kan ambtshalve of op verzoek van belanghebbende.

Er kan tevens maatwerk geleverd worden als toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende gevolgen zal hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen of ter voorkoming van sociaal maatschappelijk ongewenste situaties.

 

Artikel 39. Citeertitel

Dit artikel bepaalt de citeertitel van de beleidsregels.

 

Artikel 40. Inwerkingtreding

Dit artikel geeft aan wanneer de beleidsregels in werking treden.