Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunschoten

Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunschoten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023
CiteertitelBeleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW,IOAZ en Bbz 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. § 6.4 van de Wet werk en bijstand
  2. § 6.5 van de Wet werk en bijstand
  3. § 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  4. hoofdstuk VI van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  5. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  6. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-07-2023nieuwe regeling

27-06-2023

gmb-2023-313442

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023

Burgemeester en wethouders van gemeente Bunschoten,

 

Gelet op paragraaf 6.4 en 6.5 van Participatiewet, paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, hst. VI Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht:

 

Besluit,

vast te stellen de volgende Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten;

    • b.

      Pw: Participatiewet;

    • c.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • f.

      Uitkering: een inkomensvoorziening bedoeld voor de noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ;

    • g.

      Bijstand: algemene bijstand als ook de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag “om niet” en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand;

    • h.

      Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van artikel 22 en 26 Bbz 2004;

    • i.

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald worden begrippen in deze beleidsregel gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

Artikel 2 Intrekking en herziening van de uitkering

Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid om het recht op uitkering te herzien dan wel in te trekken als de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

Artikel 3 Terugvordering

  • 1.

    In situaties als bedoeld in artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ, en alsmede artikel 12 lid 2 sub c Bbz, vordert het college de uitkering terug.

  • 2.

    De ten onrechte of te veel verstrekte uitkering wordt teruggevorderd inclusief de door de gemeente afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen, voor zover deze niet kunnen worden verrekend met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

  • 3.

    Van bruto terugvordering als bedoeld in het vorige lid wordt afgezien als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en belanghebbende niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft.

  • 4.

    Van terugvordering wordt afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

  • 1.

    Het college vordert het bedrijfskapitaal terug dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen als:

    • a)

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4.

    • b)

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Als hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c)

      Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 als het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 2.

    Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

Artikel 5. Brutering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot brutering van de vordering overeenkomstig artikel 58, lid 5, Participatiewet;

  • 2.

    Van brutering wordt afgezien als er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toe doen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 6 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag

Van het nemen van een terugvorderingsbesluit wordt afgezien als het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150 en het terug te vorderen bedrag niet het gevolg is van schending van inlichtingenplicht.

Artikel 7 Verhaal

  • 1.

    Het college verhaalt de kosten van bijstand in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 61 tot en met 62 i van de Participatiewet voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

  • 2.

    Van verhaal wordt afgezien als het te verhalen bedrag op maandbasis niet meer bedraagt dan € 50 dan wel op jaarbasis niet meer dan € 600.

  • 3.

    Van verhaal kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 8 Invordering en kwijtschelding

  • 1.

    Het college stelt zich tot doel om de teruggevorderde uitkering en de op derden verhaalde bijstand optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

  • 2.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van 6 weken.

  • 3.

    Het college ziet van gehele of gedeeltelijke (verdere) invordering af, als de belanghebbende:

    • a)

      een minnelijke regeling in het kader van, of analoog aan, de Wet Schuldsanering

      Natuurlijke Personen heeft getroffen, dan wel een (voorlopige) schuldsaneringsregeling door de rechtbank van toepassing is verklaard zoals bedoeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Bij deze minnelijke regeling wordt een fraudevordering op de belanghebbende niet meegenomen

    • b)

      een verzoek om kwijtschelding doet, nadat hij gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan

    • c)

      een verzoek om kwijtschelding doet, nadat hij gedurende 10 jaar weliswaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de eventueel op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog uit eigen beweging heeft betaald;

    • d)

      gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e)

      een voorstel tot afkoop doet, op voorwaarde dat:

      • -

        de afkoopsom ten minste 50% van de openstaande vordering bedraagt en ineens

        wordt voldaann, en

      • -

        het aannemelijk is dat reguliere incasso niet een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom

    • f)

      een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het college is gehonoreerd.

  • 4.

    Als de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht geldt dat de termijn in het tweede lid, onder b, c en d 5 jaar is.

  • 5.

    Het college ziet niet af van (verdere) invordering als de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 6.

    Het tweede lid is niet van toepassing als een opgelegde periodieke onderhoudsverplichting nog niet is geëindigd.

  • 7.

    Kwijtschelding vindt niet plaats als:

    • a)

      de vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en voor minder dan 75% is afgelost;

    • b)

      de vordering door middel van beslag of (vereenvoudigd) derdenbeslag wordt ingevorderd;

    • c)

      de vordering voor invordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder, dan wel

    • d)

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een of meer goederen, dit voor zover de vordering op deze goederen kan worden verhaald;

    • e)

      er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

Artikel 9 Wijze van invordering Bbz-vorderingen

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in 4:87 Awb moet voldoen.

  • 2.

    Op verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

  • 3.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt

    • a)

      tussen invordering:

      • 1.

        Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

      • 2.

        Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b)

      betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

  • 4.

    Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Als er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

Artikel 10 Kwijtschelding Bbz bedrijfskapitaal

  • 1.

    Het college kan besluiten om, buiten hetgeen is bepaald in de artikelen 42, 43 en 43a t/m 43d, tot kwijtschelding over te gaan, als:

    • a)

      Ten minste 10 jaar zijn verstreken sinds de verstrekking van het bedrijfskapitaal; en

    • b)

      Er geen sprake is van vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 PW, waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan; en

    • c)

      Alle zekerheden zijn uitgewonnen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt voor een teruggevorderde lening na een niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep als bedoeld in artikel 43 Bbz 2004 een termijn van 5 jaar (60 maanden) gehanteerd in plaats van 10 jaar.

Artikel 11 Bedrijfsbeëindiging

  • 1.

    De rentedragende lening ter voorziening van bedrijfskapitaal wordt renteloos gemaakt als de debiteur voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 43 lid 2 Bbz 2004.

  • 2.

    Onder verwijtbaarheid, zoals bedoeld in artikel 43 lid 2 Bbz 2004, verstaat het college in ieder geval maar niet uitsluitend, het volgende:

    • a.

      te hoge privé uitgaven of onttrekkingen;

    • b.

      bestuurdersaanprakelijkheid;

    • c.

      paulianeus handelen.

  • 3.

    Ingeval van faillissement of surceance gaat de periode van 5 jaar aflossing van de renteloos gemaakte lening in vanaf opheffing faillissement of surceance.

  • 4.

    De debiteur die het college binnen drie maanden schriftelijk informeert over diens bedrijfsbeëindiging of uitspraak van het faillissement/surseance, kan in aanmerking komen voor een regeling bij bedrijfsbeëindiging zoals bedoeld in artikelen 42 t/m 43d Bbz 2004.

  • 5.

    Als sprake is van verwijtbare bedrijfsbeëindiging wordt de lening voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als het bedrijfskapitaal is verstrekt; dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 12 Rente en kosten

  • 1.

    Het college verbindt geen kosten aan het versturen van een aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel. Wanneer er derden worden ingeschakeld voor de invordering na het niet voldoen aan het dwangbevel, worden de kosten daarvan bij de belanghebbende in rekening gebracht.

  • 2.

    Het college heft zelf geen rente.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan, als de toepassing van bepalingen in deze beleidsregel in de individuele situatie tot onbillijkheden leidt, afwijken van deze beleidsregel.

Artikel 14 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW,IOAZ en Bbz 2023”

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden de Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 juli 2023.

Algemene toelichting:  

Gekozen is voor een beperkte beleidsregel, waarin wel alles wordt geregeld wat noodzakelijk is.

Naast deze beleidsregel wordt een handreiking debiteuren opgesteld, waarmee een effectieve en efficiënte uitvoering van debiteurenbeheer wordt beoogd.

Binnen de, in deze handreiking, aangegeven kaders is het mogelijk met de debiteur vrij eenvoudig een betalingsregeling te treffen en indien noodzakelijk voor een korte periode uitstel van betaling te verlenen.

 

De gedachte is dat met deze werkwijze de betalingsbereidheid van de debiteur wordt verhoogd, wat naar verwachting een betere incasso en daarmee logischerwijs een verhoging van de inkomsten vanuit terugvorderingen tot gevolg heeft.

 

Om het aantal vorderingen die naar alle waarschijnlijkheid nimmer worden voldaan te verminderen, wordt met deze beleidsregel gebruik gemaakt van de mogelijkheid die in de wet is aangegeven om vorderingen te kunnen afboeken door middel van kwijtschelding.

Ten aanzien van vorderingen waarbij er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en verwijtbaarheid zijn er wat aanvullende voorwaarden opgenomen in de beleidsregel, voordat er kan worden overgegaan tot kwijtschelding van de vordering.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Er wordt voor wat betreft het begrippenkader en de achterliggende ideeën zoveel mogelijk aangesloten bij de Participatiewet en Bbz. Dit vereenvoudigt de uitvoering.

 

Artikel 2 – Intrekking en herziening van de uitkering

Met de invoering van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” is de discretionaire bevoegdheid tot herziening van het recht op uitkering, wanneer er sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting komen te vervallen. Omdat de verplichting tot herziening en intrekking van het recht op uitkering, wanneer er sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting in de wet is opgenomen, is het niet nodig dit in het gemeentelijk beleid op te nemen.

Wel blijft in de beleidsregel opgenomen dat gebruik zal worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om te herzien dan wel in te trekken, wanneer er geen sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting.

 

Artikel 3 – Terugvordering

Terugvordering is een bevoegdheid van het college, wanneer de teveel verstrekte uitkering niet het gevolg is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting door belanghebbende. In het eerste lid van dit artikel wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het college de teveel verstrekte uitkering van belanghebbende terugvordert. Het uitgangspunt dat de terugvordering ook bruto plaatsvindt, indien niet langer in hetzelfde kalenderjaar (als ontstaan van de terugvordering) verrekend kan worden met de belastingdienst, is in het tweede lid opgenomen.

In het derde lid wordt de uitzondering op het uitgangspunt dat bruto wordt teruggevorderd aangegeven. Dit is bijvoorbeeld aan de orde, wanneer het college nalatig is geweest om de belanghebbende tijdig te informeren over de terugbetaling. Van bruto terugvordering wordt dan afgezien wanneer het niet een fraudevordering betreft en de belanghebbende niet verweten kan worden tijdig te betalen.

Met het vierde lid wordt het college in staat gesteld om maatwerk te leveren en in geval van dringende redenen van terugvordering af te zien.

 

Artikel 4 - Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Vanaf 1 januari 2020 is het terugvordering van BBZ-vorderingen een bevoegdheid van het college. De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz 2004. Het opeisbaar stellen als de bijstand niet overeenkomstig is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004 en daarom niet opgenomen in deze beleidsregel.

Als bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering.

 

Lid 2

Van hoofdelijk aansprakelijkheid is ook sprake wanneer de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van de wet, of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI), niet of niet behoorlijk is nagekomen. De kosten van bijstand kunnen dan mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Bij fraude is deze terugvordering verplicht.

 

Wanneer de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet SUWI, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

 

Artikel 5. Brutering

Brutering houdt in het verhogen van de netto-uitkering met loonbelasting en premies volksverzekeringen. Het college kan afzien van brutering, als sprake is van a) een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene of b) hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Artikel 6 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag

Als het terug te vorderen bedrag niet boven € 150,00 netto uitkomt, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit. Dit is gebaseerd op een kosten/baten-afweging.

 

Artikel 7 Verhaal

Ook verhaal van de kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college, wanneer een ander onderhoudsplichtig is voor diegene ten aanzien van wie er bijstand wordt verstrekt. In het eerste lid wordt beschreven dat het college in beginsel altijd tot verhaal overgaat, volgens de bepalingen die de wet aangeeft.

Met de bepaling in het tweede lid wordt een grens gegeven, waaronder geen verhaal zal plaatsvinden.

Met het derde lid wordt het college in staat gesteld om maatwerk te leveren en in geval van dringende redenen van verhaal af te zien.

 

Artikel 8 – Invordering en kwijtschelding

Wanneer terugvordering een bevoegdheid van het college is, staat het college ook vrij om te besluiten niet langer in te vorderen. Met dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden hiertoe besloten wordt. Uitgangspunt blijft dat het college zoveel mogelijk van teveel verstrekte bijstand of op derden verhaalde bijstand incasseert.

Door de bepaling van het tweede lid onder a wordt voor belanghebbende de mogelijkheid vergroot om in te stromen in de regeling van schuldsanering. Verder zijn in het tweede lid voorwaarden opgenomen, aan de hand waarvan het college kan besluiten van verdere invordering af te zien. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer belanghebbende gedurende een bepaalde periode aan de vastgestelde betalingsverplichtingen heeft voldaan, of wanneer er een voorstel tot afkoop van de restschuld wordt gedaan.

Het college zal niet van verdere invordering afzien wanneer er twee of meer vorderingen zijn, die het gevolg zijn van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting door belanghebbende (recidive). Tevens zijn de voorwaarden voor kwijtschelding niet van toepassing op een lopende periodieke onderhoudsverplichting.

Daarnaast is er een extra voorwaarde opgenomen, alvorens tot kwijtschelding van vorderingen kan worden overgegaan. Deze extra voorwaarde geldt uitsluitend voor fraudevorderingen en bepaalt dat een verzoek om kwijtschelding van dergelijke vorderingen pas gehonoreerd kan worden, wanneer ten minste 75% van het oorspronkelijke benadelingsbedrag is afgelost. Met deze extra voorwaarde wordt bijgedragen aan de ontmoediging van het oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen en de beperking van het behaalde voordeel uit oneigenlijk gebruik.

Verder is in het zesde lid verduidelijkt dat van verdere kwijtschelding geen sprake kan zijn, wanneer invordering via vereenvoudigd derdenbeslag loopt, of via dwangmaatregelen (beslag of overdracht aan deurwaarder) verloopt, of wanneer de vordering wordt gedekt door pand of (krediet)hypotheek.

 

Artikel 9 Wijze van invordering Bbz-vorderingen

Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen welke bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.

Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging naar het oordeel van het college, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende.

Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing en wordt na terugvordering de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand. Indien niet in een keer wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso opgestart.

Wanneer eerder een deel van het bedrijfskapitaal is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39) wordt slechts voor een deel artikel 43 toegepast. Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffen worden, inhouding op een eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt wordt aan aflossing.

 

Artikel 10 Kwijtschelding Bbz bedrijfskapitaal

Voor leningen bedrijfskapitaal geldt dat deze volledig worden terugbetaald. Voorafgaande aan de verstrekking van het bedrijfskapitaal wordt een analyse gemaakt in hoeverre de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen kan nakomen. Dit is onderdeel van de levensvatbaarheidstoets.

In verband met de gewijzigde financieringssystematiek van Bbz bedrijfskredieten is dit des te belangrijker omdat de gemeente grotendeels eigen risicodrager is. Betalingsverplichtingen moeten worden nageleefd. Als er een probleem is, wordt dit bespreekbaar gemaakt.

Desalniettemin kan het toch gebeuren dat de belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Onder omstandigheden moet het dan mogelijk zijn om tot kwijtschelding over te gaan. Hierbij wordt voor de termijnstelling aangesloten bij het bepaalde in de artikel 58 lid 7 PW. Onder zekerheden worden verstaan recht van hypotheek en pandrecht.

In het geval van niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging hanteren we een kortere termijn.

 

Artikel 11 Bedrijfsbeëindiging

Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het college, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Het college dient in de beleidsregel op te nemen in welke gevallen er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wanneer er al dan niet tot terugvordering wordt overgegaan.

 

Van verwijtbaarheid is in ieder geval spraken als de er hoge privé onttrekkingen zijn die niet in lijn liggen met de inkomsten en dit de ondernemer aan te rekenen is.

Bij sommige ondernemingen is er sprake van een bestuur en kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld voor nalatigheid of ernstige fouten die leiden tot een bedrijfsbeëindiging.

Paulianeus handelen is een term uit het Nederlands recht waarmee wordt bedoeld dat een schuldeiser in het zicht van een faillissement met voorkennis acties onderneemt waardoor andere schuldeisers benadeeld worden.

 

Artikel 12 Rente en kosten

Dit is een bevoegdheid van het college. De baten van de mogelijke(en vaak geringe) opbrengsten van rente en/of kosten wegen vaak niet op tegen de kosten van berekening en invordering. Aflossing van de hoofdsom staat in beginsel voorop.

Daar staat tegenover dat het redelijk is om rente en/of kosten in rekening te brengen als deze kosten ook daadwerkelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door een deurwaarder die de incasso verzorgt.

De rente kan zowel de wettelijke als de overeengekomen rente zijn. De overeengekomen rente zal altijd in rekening worden gebracht. De wettelijke rente zal altijd in rekening worden gebracht waar dit verplicht is.

 

Artikel 13 en artikel 14

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting