Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Amsterdamse Subsidieregeling Vrijwilligersvervoer |
Citeertitel | Amsterdamse Subsidieregeling Vrijwilligersvervoer |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervalt op 1 juli 2027.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-07-2023 | nieuwe regeling | 20-06-2023 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
vrijwilligersvervoer: vervoersactiviteiten die worden uitgevoerd door vrijwilligers, op vraagafhankelijke basis met als doel het vergroten van de mobiliteit van mensen die minder mobiel zijn; onder te verdelen in kleinschalig (< 1000 ritten), middelgroot (1000 tot 6000 ritten) en groot (> 6000 ritten).
Artikel 2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 3 Doel van de subsidieregeling
Het doel van deze regeling is het stimuleren van het aanbieden van vervoer door vrijwilligers aan Amsterdammers die minder mobiel zijn, waardoor de mobiliteit van deze Amsterdammers binnen hun woongebied wordt verbeterd en eenzaamheid wordt tegengegaan door het verbinden van bewoners en het faciliteren van ontmoetingen.
Artikel 5 Subsidieplafond, hoogte subsidie en subsidiabele kosten
Voor activiteiten zoals omschreven in artikel 4, onder b wordt de maximale subsidiebijdrage als volgt bepaald:
per subsidiejaar, een maximale subsidiebijdrage vastgesteld door het verwachtte aantal te rijden ritten in het subsidiejaar te vermenigvuldigen met een maximale subsidiebijdrage per rit, te weten €20 voor kleinschalig vrijwilligersvervoer, €15 voor middelgroot vrijwilligersvervoer en €10 voor groot vrijwilligersvervoer;
Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk.
Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 10 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
De uitvoerders van nieuwe en klein vrijwilligersvervoer hebben minimaal één keer per jaar deel aan een gesprek met de subsidieverstrekker om de voortgang van de activiteit te bespreken; de uitvoerders van middelgroot vrijwilligersvervoer hebben minimaal een keer per half jaar overleg met het college; uitvoerders van groot vrijwilligersvervoer minimaal een keer per kwartaal.
Toelichting bij de subsidieregeling
Deze subsidieregeling beoogt organisaties die vervoer aanbieden op vrijwillige basis en daarvoor gebruik maken van auto’s, (buurt)bussen en/of elektrische gehandicaptenvoertuigen te ondersteunen, om mensen die minder mobiel zijn te vervoeren van A naar B.
Artikel 4 Subsidiabele activiteiten
Subsidiabele activiteiten richten zich op een tegemoetkoming in de totale kosten verbonden aan het oprichten en organiseren van een nieuwe vrijwilligersvervoer door de aanvrager en de kosten van het feitelijk vervoer. De opstartkosten zijn kosten die worden gemaakt bij het beginnen van een initiatief. Bijvoorbeeld het oprichten van een stichting of een vereniging.
Om te zorgen dat de subsidiegelden voldoende doelmatig besteed worden en de subsidiepot niet wordt leeggemaakt door relatief inefficiëntie organisaties die eerder aanvragen dan andere relatief efficiënte organisaties wordt een maximumbijdrage per rit vastgesteld. Het college gaat er daarbij vanuit dat grotere organisaties efficiënter zijn, omdat zij allerlei vaste (en variabele) lasten kunnen spreiden over meer ritten. Hierbij valt te denken aan de kosten voor voertuigen, kantoorruimte, telefoons, etc. Een organisatie die minder dan 1000 ritten rijdt kan in principe met één voertuig toe, terwijl een organisatie die 2000 ritten rijdt dat ook zou moeten kunnen. Daarmee zijn de kosten voor deze tweede organisatie nauwelijks hoger. Initiatieven die meer dan 6000 ritten rijden, zullen naar verwachting drie of meer voertuigen gebruiken. Tegelijkertijd zullen de andere type kosten zoals kantoorkosten nauwelijks toenemen. Het college is bereid kleinere initiatieven meer te subsidiëren, enerzijds om kleine initiatieven de mogelijkheid te bieden om groter en efficiënter te worden, en anderzijds om organisaties die klein zijn én willen blijven de mogelijkheid te geven om hun unieke lokale functie uit te blijven voeren.
De gemeente maakt zich hard voor gelijke kansen in de stadsdelen Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Deze stadsdelen worden, gemiddeld genomen, gekenmerkt door een grotere afstand tot voorzieningen en een lager inkomen. Dit maakt het uitvoeren van vrijwilligersvervoer per rit duurder en bemoeilijkt het vinden van vrijwilligers, sponsors en fondsbijdragen. Ook is de reële bijdrage per rit in deze stadsdelen daarom lager. Om hiervoor te compenseren worden de in artikel 5, lid 3 onder a genoemde bedragen vermeerderd met €2,50. Dit kan ten goede komen aan de hogere kosten, de lagere betalingsbereidheid of een relatief gebrek aan sponsoren of vrijwilligers die zonder vrijwilligersvergoeding kunnen opereren.
Dit artikel dient ertoe om organisaties de mogelijkheid te geven om de verwachting uit te spreken jaarlijks een groeiend aantal ritten te rijden en daarbij tegelijkertijd grenzen te stellen aan de maximale subsidiebijdrage. Hoe kleiner de organisatie, hoe meer deze kan groeien in relatieve zin (verdubbeLidlen stelt relatief minder voor) en hoe minder deze kan groeien in absolute zin, omdat de stap van bijv. 6 naar 10 voertuigen kleiner is dan die van 1 naar 5 voertuigen. Dit omdat het aandeel nieuwe voertuigen, vrijwilligers en dergelijke kleiner is in het eerste voorbeeld. Om redelijke grenzen aan de groei te stellen zonder de ambities van organisaties te veel te begrenzen, worden daarom de bedragen van €20.000, €30.000 en €40.000 per jaar gehanteerd.
De maximale subsidiebijdrage per organisatie per jaar wordt gesteld op €250.000, zodat meerdere initiatieven de mogelijkheid behouden om subsidie aan te vragen indien bepaalde initiatieven zeer groot groeien. Dit is om een goede spreiding van middelen over de stad en over verschillende soorten vrijwilligersvervoer te bewaken.
Voorbeeldberekening op basis van artikel 5
Een fictieve voorbeeldorganisatie reed in 2023 2200 ritten en is actief in Nieuw-West. Deze organisatie verwacht in 2024 3700 ritten te rijden, in 2025 5100 en in 2026 6700. De organisatie heeft €2 ritinkomsten per rit, en ontvangt elk jaar €5000 aan sponsoringen en fondsbijdragen. De maximale subsidiebijdrage wordt als volgt vastgesteld:
De organisatie heeft in 2024 €12.400 aan eigen inkomsten, in 2025 €15.200 en in 2026 €18.400. Op basis van de 15% regel mag het subsidieplafond dus niet hoger zijn dan €82.666,67 aanvragen in 2024, €101.333,33 in 2025 en €122.666,67 in 2026. De hierboven genoemde bedragen zijn kleiner dan deze maximale subsidiegrens, dus dit verlaagt de eerdergenoemde bedragen niet.
Artikel 7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
initiatieven wordt gevraagd een redelijke inschatting te maken van het aantal ritten dat zij zullen rijden. Dit kan op basis van een trendanalyse: hoeveel ritten zijn er in de afgelopen periode gereden, en groeit dit aantal of krimpt dit? Ook de (extra) inzet van middelen kan hierin een rol spelen. In de meeste gevallen gaat dit op informele wijze.
In het communicatieplan wordt de organisatie gevraagd uit te leggen hoe zij haar doelgroep wil bereiken. Dit is cruciaal, omdat een organisatie alleen succesvol kan zijn als zij de doelgroep weet te bereiken. Hier wordt specifiek gevraagd naar allerlei vormen van communicatie: langs de deuren, flyers in een huis van de wijk, een website, telefoonnummer, et cetera.
Van de voertuigen dient in ieder geval gespecificeerd te worden wat de brandstofsoort (elektrisch, aterstof, benzine, diesel, LPG of anders) is en van welke bouwjaar ze zijn, zodat kan worden achterhaald of deze voertuigen gebruikt mogen worden. Indien er nog geen voertuig beschikbaar is, dient de organisatie in de subsidieaanvraag zo duidelijk mogelijk te specificeren wat voor voertuigen zij zullen gebruiken (bijv. ‘een elektrisch aangedreven, tweedehands Renault Zoë met een bouwjaar tussen 2014 en 2018’).
Het alleenrecht om openbaar vervoer aan te bieden wordt via een concessie uitgegeven. Initiatieven kunnen dus alleen gesubsidieerd worden indien zij niet onder deze concessie vallen (omdat zij geen openbaar vervoer aanbieden), of indien zij een ontheffing hebben op de concessie of uitzicht daarop (zij bieden dan wel OV aan, maar worden gedoogd door de aanbieder van het OV in de concessie Amsterdam.
Met deze eis wordt bedoeld dat alle voertuigen moeten voldoen aan ten minste één van twee eisen:
De voertuigen hebben drie tot negen zitplaatsen, zijn al vóór het indienen van de subsidie aangeschaft én zijn toegelaten tot de Amsterdamse milieuzone. Op het moment van schrijven betekent dit laatste dat dieselvoertuigen alleen gebruikt mogen worden als zij een emissieklasse van 4 of hoger hebben, zie https://www.amsterdam.nl/parkeren-verkeer/milieuzone-amsterdam/. Dit geldt ook als een organisatie niet in de Amsterdamse milieuzone actief is. Op termijn is het mogelijk dat de eis bij de herziening van deze subsidieregeling wordt aangescherpt tot volledig elektrisch.
Artikel 10 Aanvullende verplichtingen
De gemiddelde ritbijdrage mag niet hoger zijn dan tweemaal de kosten van het openbaar vervoer, om te zorgen dat de initiatieven voldoende toegankelijk zijn voor Amsterdammers met een krappe of gemiddelde beurs. De reden dat het duurder mag zijn dan het openbaar vervoer is omdat het gebruik van een auto per kilometer duurder is dan het openbaar vervoer. Voor het openbaar vervoer wordt het voltarief van reizen op saldo van het GVB gebruikt, zie https://reisproducten.gvb.nl/nl/tarieven. Bij tijd van schrijven betekent dit een tarief van €1,08 als basistarief plus €0,196 per kilometer. Indien een initiatief een gemiddelde ritafstand van drie kilometer kent, mag de ritprijs dus niet hoger zijn dan 2 * (€1,08 + €0,196 * 3) = €3,34.
Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 11 Verantwoording subsidies
Een overzicht van de gereden ritten is van belang om te kunnen bepalen hoeveel ritten er zijn gereden, zodat de gemeente inzicht heeft in de kosten per rit. Daarnaast bieden herkomsten en bestemmingen op straatniveau inzicht in aard van de vervoersbewegingen, zonder de privacy in het geding te brengen.
De subsidieverstrekker krijgt graag inzicht in haar eigen functioneren en het functioneren van de regeling om haar dienstverlening te kunnen verbeteren. Een vergelijk van de begroting en de daadwerkelijk gemaakte kosten is van belang om vast te kunnen stellen op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten.