Organisatie | Maasgouw |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels re-integratie gemeente Maasgouw 2023 |
Citeertitel | Nadere regels re-integratie gemeente Maasgouw 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Nadere regels re-integratie gemeente Maasgouw 2020 worden ingetrokken.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-07-2023 | 01-07-2023 | nieuwe regeling | 11-07-2023 | Z/23/032089 |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Maasgouw 2023, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Gemeentewet (Gemw.).
HOOFDSTUK 2. ZOEKPERIODE VAN VIER WEKEN
In de Participatiewet is geregeld dat een jongere een zoekperiode van vier weken krijgt, voordat hij een aanvraag kan indienen voor een uitkering. In die zoekperiode gaat de aanvrager zelf actief op zoek naar werk of een passende opleiding. Heeft de jongere ondersteuning nodig tijdens de zoekperiode, kan het college als zij dit nodig vindt deze ondersteuning bieden. Na de zoekperiode kan de aanvraag voor een uitkering worden ingediend. Daarbij controleert het college of de jongere voldoende heeft gedaan om werk te vinden of een passende opleiding.
Artikel 2.3 Arbeidsverplichtingen tijdens de zoekperiode
Artikel 2.4 Scholingsplicht jongere
Bij melding voor een bijstandsaanvraag van een jongere onderzoekt het college de terugkeermogelijkheden naar school of opleiding. Tot het onderzoek behoort in ieder geval het onderzoek naar een startkwalificatie van de jongere. Heeft de jongere geen startkwalificatie en zijn er mogelijkheden tot terugkeer naar school of opleiding? Dan legt het college aan de jongere de verplichting op zich te melden bij het Regionaal Meld en Coördinatiecentrum (RMC).
Artikel 2.5 Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht jongere
Het college kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, als een deskundige vaststelt dat de jongere een medisch, psychisch, of (psycho)sociaal probleem heeft. Of als de jongere te maken heeft met andere (persoonlijke) omstandigheden, waardoor van hem in redelijkheid niet kan worden gevraagd om aan de verplichting te voldoen.
Andere uitzonderingen op de scholingsplicht kunnen zijn dat de jongere:
De jongere moet aan het college laten zien (aantonen) dat hij buiten zijn schuld (nog) geen betaald onderwijs kan volgen (lees: uit ‘s Rijks kas bekostigd).
HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET ARBEIDSINSCHAKELING
Bijstandsverlening is erop gericht om de personen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden. Degenen die dat nog niet kunnen moeten zoeken naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De bijstand moet worden afgestemd op de persoon. Daarom zal het college regelmatig moeten bekijken of, en zo ja in hoeverre, aanleiding bestaat om de verplichtingen tot arbeidsinschakeling (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffing van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen.
De arbeidsverplichtingen staan in artikel 9, van de PW. Ze zijn onderverdeeld in:
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de PW;
Voor iemand die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zijn de arbeidsverplichtingen niet van toepassing.
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene.
Artikel 3.1 Ontheffing van de arbeidsverplichtingen
Het college kan indien er dringende redenen zijn in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1, onderdelen a en c, PW. Dringende redenen of bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn door een deskundige vastgestelde medisch, psychische of (psycho)sociale beperkingen.
Maar ook zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a, PW (ondersteuning bij de arbeidsinschakeling). Voor alleenstaande ouders is de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling uitgewerkt in artikel 9a, PW.
Het college kan besluiten de ontheffing (deels) in te trekken als er geen redenen meer zijn om de ontheffing voort te zetten. De tijdelijke ontheffing duurt tot het moment dat belanghebbende weer in staat wordt geacht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, behalve als in de wet (PW, IOAW en IOAZ) iets anders daarover staat. Na afloop van de periode van ontheffing beoordeelt en bepaalt het college of deze periode moet worden verlengd of niet.
Artikel 3.2 Nadere verplichtingen
Het college kan aan de belanghebbende nadere verplichtingen opleggen die belanghebbende kunnen helpen bij zijn re-integratie. Het college bepaalt welke verplichtingen dit volgens hem zijn.
Dit kan ook een verplichting zijn om op advies van een arts of medisch specialist een noodzakelijke medische behandeling te ondergaan. De verplichting houdt ook in het opvolgen van de adviezen van de ingeschakelde (bedrijfs)arts of specialist door de belanghebbende.
Problemen in meer leefdomeinen / complexe problemen
Het college kan belanghebbende verplichten om mee te werken aan het oplossen van zijn problemen, indien deze zich op verschillende leefdomeinen voordoen of zeer complex zijn, en ieder probleem afzonderlijk of samen een belemmering blijken te zijn voor zijn re-integratie.
Onder ondersteuning op het gebied van re-integratie wordt begrepen het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van een traject, waarbij eventueel re-integratievoorzieningen worden ingezet. Maar ook uit het bieden van praktische hulp, advies of een doorverwijzing naar andere instanties. Ter voorbereiding van zorgvuldige besluitvorming kunnen diagnostische instrumenten worden ingezet. Bij de inzet van voorzieningen gaat de voorkeur uit naar goedkoopst adequate voorziening die beschikbaar is.
Artikel 4.2 Sociale activering
Sociale activering kan worden ingezet ter bevordering van arbeidsparticipatie of gericht zijn op maatschappelijke participatie. Het betreft hier maatschappelijk zinvolle activiteiten die verricht worden met behoud van uitkering.
Het college kan een voorziening in de vorm van detachering of groepsdetachering inzetten om de werkervaring van de uitkeringsgerechtigde of de jongere te vergroten, met als doel uitstroom naar de reguliere arbeid te bevorderen. Bij detachering is de werknemer in dienst van de uitvoerende organisatie en verricht werkzaamheden bij een inlener tegen een inleenvergoeding.
Artikel 4.4 Voorwaarden van de vergoeding voor detachering
Indien detachering wordt toegepast voor een werknemer die loonkostensubsidie ontvangt, zoals bedoeld in hoofdstuk 5, betaalt de inlener de vastgestelde loonwaarde van de werknemer als inleenvergoeding. Deze vastgestelde loonwaarde wordt verhoogd met een vergoeding aan de uitvoerende organisatie voor de administratiekosten en/of begeleidingskosten.
Artikel 4.9 Hoogte van de loonkostentegemoetkoming
De hoogte van de loonkostentegemoetkoming bedraagt:
HOOFDSTUK 5. LOONKOSTENSUBSIDIE
In de Participatiewet is de mogelijkheid opgenomen werkgevers een loonkostensubsidie te bieden, specifiek voor personen die mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben maar door een arbeidsbeperking een verlaagde loonwaarde hebben. Met het verstrekken van een loonkostensubsidie worden werkgevers gestimuleerd om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De werkgever ontvangt loonkostensubsidie voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimum loon.
Artikel 5.4 forfaitaire loonkostensubsidie
Indien een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te aan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, kan het college een forfaitaire loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken. Dit geldt niet wanneer sprake is geweest van een proefplaats direct voorafgaand aan het dienstverband.
HOOFDSTUK 6. INKOMSTENVRIJLATING (artikel 31, lid 2, PW en artikel 8, IOAW/IOAZ)
De PW kent sinds 1 januari 2023 de volgende vier inkomstenvrijlatingen:
De IOAW en IOAZ kennen deze laatste vrijlating niet, maar wel de 3 andere vrijlatingen onder 1, 2 en 3).
HOOFDSTUK 8. OVERIGE VERGOEDINGEN EN VOORZIENINGEN
Artikel 8.1 Overige vergoedingen
Indien de fietsafstand tussen het woon- of verblijfadres en de plek waar de re-integratie plaatsvindt meer dan 10 km enkele reis betreft, kan er aanspraak worden gemaakt op een vergoeding van bus en/of trein volgens het goedkoopste openbaar vervoertarief. Indien het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een kilometervergoeding van maximaal het bedrag van de belastingvrije kilometervergoeding per kilometer (op basis van de kortste route in de routeplanner van de ANWB) worden verstrekt.
Artikel 8.2 Meeneembare voorzieningen (doelgroep LKS of structurele functionele beperking)
Artikel 8.3 Werkplek aanpassingen (doelgroep LKS of structurele functionele beperking)
Artikel 9.3 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
In afwijking van lid 1 kan het college de ingangsdatum van de tegemoetkoming vaststellen op een datum, gelegen voor de dag waarop de scholing of het traject gericht op arbeidsinschakeling is begonnen, als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is om tijdige plaatsing bij het kindercentrum of gastouderbureau te realiseren.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze nadere regels ten gunste van belanghebbende, indien toepassing van de nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 11 juli 2023.
Burgemeester en wethouders van Maasgouw,
De secretaris,
C.M. Keersmaekers
De burgemeester,
D.W.J. Schneider
Deze nadere regels geven invulling aan de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Maasgouw 2023.
In deze nadere regels wordt onder meer aangegeven welke re-integratievoorzieningen beschikbaar zijn voor de verschillende doelgroepen.
Een bijstandsaanvrager heeft arbeidsverplichtingen vanaf het moment dat hij zich aanmeldt. Dus zelfs nog voor hij daadwerkelijk een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend gelden voor hem de verplichtingen. Daarom kan, nog voordat de aanvraag is ingediend, een zoekperiode worden ingesteld.
Het opleggen van een zoekperiode is alleen zinvol als de belanghebbende ook een verwachting heeft dat hij zelf werk kan vinden, ook al is die verwachting minimaal.
Niettemin kunnen er - in de persoon gelegen - omstandigheden zijn dat er zelfs geen minimale verwachting is. Deze omstandigheden worden in het tweede lid benoemd.
Het college kan ook overwegen, dat belanghebbende voorafgaand aan zijn aanvraag al zodanige inspanningen heeft verricht, dat het opleggen van een zoekperiode daar niets meer aan toevoegt. Wanneer een zoekperiode niets toevoegt, kan op grond van het eerste lid een gehele of gedeeltelijke uitzondering worden gemaakt.
Hij kan niettemin gebruik maken van de voorzieningen en begeleiding die in artikel 2.3 zijn benoemd.
Al naar gelang de persoonlijke omstandigheden kan de belanghebbende worden verplicht om bepaalde activiteiten wel te volgen.
De activiteiten dienen ertoe om de belanghebbende meer kansrijk te maken in het zoeken naar en verkrijgen van werk. Daarnaast kunnen – al naar gelang de individuele omstandigheden – bijkomende activiteiten verplicht worden gesteld.
In de bestrijding van jeugdwerkloosheid wordt gesteld, dat de jongere (maar feitelijk iedereen) over ten minste een startkwalificatie moet beschikken. De hier gestelde verplichting beoogt om vooral jongeren naar een startkwalificatie te leiden.
Het college dient terughoudend om te gaan met het verlenen van ontheffingen. Het is zeker niet de bedoeling dat een belanghebbende bij de minste of geringste klacht of belemmering wordt ontheven.
Nu er volop mogelijkheden zijn voor belanghebbenden om ook met een beperking toch betaalde arbeid te verkrijgen (garantiebanen, beschut werk, loonkostensubsidies, enz.), is de aanwezigheid van arbeidsbeperkingen geen grond voor ontheffing.
Niettemin, individuele omstandigheden kunnen echter van dermate zware aard zijn, dat van de belanghebbende echt niet kan worden verlangd dat hij zich inzet voor arbeid.
Een beoordeling dat dergelijke omstandigheden aanwezig zijn dienen in beginsel te zijn onderbouwd met adviezen van (externe) deskundigen.
Een ontheffing kan uitsluitend voor een beperkte duur worden verleend.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid om nadere verplichtingen op te leggen (artikel 54 van de Pw). Deze verplichtingen gelden voor de individuele belanghebbende, en niet voor de doelgroep(en) in het algemeen. In beginsel kan elke soort verplichting worden opgelegd, maar uiteraard wordt dit alleen toegepast naar redelijkheid en “gezond verstand”.
Nadere verplichtingen dienen tot doel te hebben dat de belanghebbende hierdoor geen of minder behoefte aan bijstand gaat hebben.
Artikel 9 van de Pw bepaalt dat de belanghebbende gebruik dient te maken van door het college aangeboden voorzieningen. Dit betreffen dan de voorzieningen die in dit hoofdstuk zijn beschreven.
Met deze voorzieningen wordt beoogd om elke werkzoekende, voor zover hij tot de doelgroep van de Participatiewet behoort, naar werk te leiden. Het gaat hierbij om algemeen geaccepteerde arbeid, waarmee de belanghebbende in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het gaat dus niet om toeleiding naar een droombaan van de belanghebbende, of zelfs naar werk op zijn niveau. Hoewel er wel rekening wordt gehouden met de individuele kenmerken, waar opleidingsniveau onder kan vallen.
De verschillende voorzieningen zijn in hoofdzaak erop gericht de afstand tot de arbeidsmarkt van de belanghebbende op te heffen. Hieronder vallen ook stimuleringsmaatregelen voor zowel de belanghebbenden als de werkgevers.
Met de Participatiewet is het instrument loonkostensubsidie beschikbaar gekomen voor belanghebbenden die tot de doelgroep behoren. De loonkostensubsidie wordt gefinancierd uit het BUIG-budget, en niet uit de re-integratiemiddelen.
Bij een loonkostensubsidie hoort een meting van de loonwaarde. De loonwaarde is – als het ware – het verdienvermogen van de belanghebbende. Voor de meting van de loonwaarde zijn gevalideerde meetinstrumenten beschikbaar.
De loonkostensubsidie wordt gebaseerd op de loonwaarde. Daarom dient de loonwaarde zorgvuldig en betrouwbaar te worden bepaald. De loonkostensubsidie wordt vastgesteld op het verschil tussen het wettelijk minimum loon en de loonwaarde. De werkgever wordt geacht om het loon tot de loonwaarde zelf te betalen. Voor het resterende deel tot aan het wettelijk minimum loon kan hij de subsidie krijgen.
De loonwaarde kan worden gemeten wanneer de werknemer al enige tijd (4 tot 6 weken) aan het werk is. Na enkele weken wordt gesteld dat de werknemer intussen voldoende is ingewerkt om een reële meting te kunnen verrichtten.
Het kan zijn dat de werknemer na een langere tijd beter is geworden in zijn werk, en daardoor is gestegen in zijn loonwaarde. Hierdoor kan er aanleiding zijn om een heronderzoek in te plannen, om te onderzoeken of de loonkostensubsidie lager vastgesteld kan worden.
Andersom kan er ook sprake zijn van een verslechtering, waardoor de loonwaarde daalt. Het is daarom ook voor een werkgever en werknemer mogelijk om een heronderzoek aan te vragen, zodat de loonwaarde opnieuw wordt bekeken.
De inkomstenvrijlating beoogt om uitkeringsgerechtigden te stimuleren om parttime werk te aanvaarden. Met deze vrijlating zullen zij ook daadwerkelijk een financieel voordeel hebben van het feit dat ze werken, en dus minder uitkering nodig hebben.
De mogelijkheden voor het toepassen van de vrijlatingen, zoals beschreven in artikel 31, lid 2, PW en artikel 8, IOAW/IOAZ, worden maximaal benut. Dat wil zeggen, dat alle mogelijke vrijlatingen ook beschikbaar zijn, en dat deze tot de maximale hoogte en duur worden verstrekt.
De vrijlating wordt wel beperkt tot de eerste werkaanvaarding, dan wel de eerste urenuitbreiding wanneer de belanghebbende al bij aanvang van de bijstand parttime werkte.
Reden hiervoor is te stimuleren, dat de belanghebbende aan het werk blijft, en niet steeds voor korte periodes baantjes aanvaardt.
Alleenstaande ouders kunnen in eerste instantie gebruik maken van de “gewone” inkomstenvrijlating, bedoeld in art. 6.1. Wanneer deze periode is benut, dan kan de alleenstaande ouder gebruik maken van een vervolg, als het ware een verlenging, voor de duur van maximaal 30 maanden.
Voor belanghebbenden met een medische urenbeperking is tevens de vrijlating beschikbaar. Het moet echter wel vast kunnen worden gesteld dat de belanghebbende een medische beperking heeft. Dit wordt door het UWV vastgesteld.
Ook voor belanghebbenden die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren is een tijdelijke vrijlating beschikbaar voor de duur van 12 maanden. Deze tijdelijke inkomensvrijlating kan na het verstrijken van de maximale periode worden verlengd.
De zorg voor kinderen kan voor – met name alleenstaande – ouders een belemmering zijn om werk te aanvaarden of om scholing te volgen. Kinderopvang kan dan een oplossing bieden. De Participatiewet en de Wet kinderopvang bieden de mogelijkheid om een tegemoetkoming voor de kosten van deze kinderopvang te verstrekken.