Organisatie | Barneveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Barneveld |
Citeertitel | Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Barneveld |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels schuldhulpverlening Barneveld.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-07-2023 | nieuwe regeling | 04-07-2023 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;
gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Faillissementswet en het Beleidsplan Sociaal Domein ‘Mensen voorop’ (versie december 2018) ;
vast te stellen de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Barneveld
HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2 Toelatingscriteria schuldhulpverlening
De cliënt komt in aanmerking voor schuldhulpverlening indien hij:
HOOFDSTUK 2 – MINNELIJK SCHULDREGELINGSTRAJECT
Artikel 5 Toelatingscriteria minnelijk schuldregelingstraject
Van te goeder trouw als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval géén sprake als:
schulden zijn ontstaan uit misdrijf of overtreding, waaronder met name zijn te noemen schulden wegens door de rechter bepaalde boetes, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schulden wegens door de rechter vastgestelde schadevergoedingsplicht aan slachtoffers van misdrijven, en nog geen vijf jaren zijn verstreken na ontdekking van het misdrijf.
Artikel 6 Bij fraude geen minnelijk schuldregelingstraject
De cliënt komt niet in aanmerking voor het minnelijk schuldregelingstraject indien hij fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft, hij in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of aan hem een onherroepelijke bestuurlijke sanctie is opgelegd en sinds het onherroepelijk zijn van de veroordeling of sanctie er nog geen vijf jaren zijn verstreken;
Artikel 12 Afwijkingsbevoegdheid
Het college kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien onverkorte toepassing daarvan onevenredig is in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.
Aldus vastgesteld op 4 juli 2023,
Burgemeester en wethouders voornoemd,
W. Wieringa
Secretaris
J. van der Tak,
Burgemeester
Voor schuldhulpverlening geldt sinds 1 juli 2012 de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Deze wet schrijft voor dat gemeenten hun beleid op het terrein van schuldhulpverlening moeten vastleggen in een beleidsplan. Dit beleidsplan is december 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. In het beleidsplan is opgenomen dat het college beleidsregels vaststelt om de uitvoering van het beleid, zoals dit is opgenomen in het beleidsplan, juridisch te verankeren. Met de “Beleidsregels schuldhulpverlening Barneveld” voldeed het college aan haar opdracht.
Met ingang van 1 januari 2021 is de Wgs gewijzigd. Die wijziging heeft op hoofdlijnen betrekking op het mogelijk maken van uitwisseling van persoonsgegevens bij vroegsignalering en voor het besluit over toegang tot en het plan van aanpak voor schuldhulpverlening. Hierdoor is een wettelijke taak ontstaan om te besluiten over schuldhulpverlening, omdat dit de grondslag is voor en de rechtvaardiging van het raadplegen van persoonsgegevens.
De Eerste Kamer heeft op 7 februari 2023. Ingestemd met de wijziging van de Faillissementswet (FW). Bij amendement is in deze wet opgenomen dat de duur van een traject Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) in principe wordt verkort tot 18 maanden. Het kabinet heeft laten weten de wijziging per 1 juli 2023 in werking te laten treden. Omdat het minnelijk traject voorafgaat aan het wettelijke traject is het wenselijk dat in beide trajecten dezelfde termijnen worden gehanteerd.
Naast het verkorten van de termijn van het schuldsaneringstraject zijn nog enkele andere wijzigingen doorgevoerd. Het betreft het verkorten van de te-goeder-trouw-termijn van 5 naar 3 jaar en het (geheel) vervallen van de recidive-termijn.
De wijzigingen die voortvloeien uit de wetswijziging Verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de WSNP zijn in de huidige beleidsregels aangepast.
Hoofstuk 1 Algemene bepalingen
In de Wgs is inwoner omschreven als: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven. Vervolgens is in de Wet basisregistratie personen ingezetene omschreven als: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen. De ingeschrevene is degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen.
In de Wet basisregistratie personen zijn de volgende omschrijvingen opgenomen:
het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
De gemeenteraad moet volgens artikel 2, eerste lid, van de Wgs een plan vaststellen dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Door de omschrijving van inwoner moet dat dus betrekking hebben op de personen die in deze gemeente zijn opgenomen in de Brp, dus met woon- en/of briefadres. Dit wil overigens niet zeggen dat de gemeente verplicht is deze personen ook tot de schuldhulpverlening toe te laten, maar zij vallen met betrekking tot de schuldhulpverlening wel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Uit praktisch oogpunt is gekozen voor de toevoeging dat de cliënt ook feitelijk in de gemeente moet verblijven.
In bijzondere omstandigheden kan het college ook schuldhulpverlening aan een cliënt geven als die geen inwoner is. In dat geval wordt die persoon gelijk gesteld met een inwoner (artikel 3, vijfde lid, van de Wgs).
. Bij het definiëren van problematische schulden is aangesloten bij artikel 1 van de Wgs en artikel 284 eerste lid van de FW.
Van problematische schulden is onder andere sprake als de geëiste aflossingen hoger zijn dan de aflossingscapaciteit. Als de schulden ervoor zorgen dat de primaire levensbehoefte worden afgesloten, zoals energie of water, dan worden de schulden als problematisch gezien. Daarnaast spreken we van problematische schulden als er meer schuldeisers zijn die geen betalingsregeling willen treffen, er geen herfinancieringsmogelijkheden zijn en er geen (te liquideren) vermogen is.
Praktisch gezien wordt beoordeeld of de cliënt, na aftrek van het VTLB, voldoende inkomen over houdt, om alle schulden te voldoen binnen de gebruikelijke periode van het minnelijke traject. Als er onvoldoende overblijft, dan is er doorgaans sprake van een problematische schuld.
Bij de omschrijving van een schone lei is aangesloten bij de definitie van finale kwijting uit artikel 8 van de gedragscode van de NVVK.
De omschrijving van schuldhulpverlening is gedeeltelijk overgenomen uit artikel 1 van de Wgs. Hiervoor is gekozen omdat in de definities van artikel 1 een onderscheid is gemaakt tussen ‘schuldhulpverleningstraject’ (schuldhulpverlening in de brede zin) en ‘schuldregelingstraject’ (specifiek gericht op het minnelijke traject). De omschrijving van schuldhulpverlening is daarom opgeknipt.
h) minnelijk schuldregelingstraject
Bij de omschrijving van een minnelijk schuldregelingstraject is aangesloten bij de definitie van ‘schulden regelen’ uit artikel 8 van de gedragscode van de NVVK.
Artikel 2 Toelatingscriteria schuldhulpverlening
Dat de cliënt inwoner moet zijn volgt uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgs.
In bijzondere omstandigheden kan het college ook schuldhulpverlening aan een cliënt geven als die geen inwoner is. In dat geval wordt die persoon gelijk gesteld met een inwoner (artikel 3, vijfde lid, van de Wgs).
Een vreemdeling kan voor het verlenen van schuldhulpverlening alleen in aanmerking komen als hij een ingezetene is die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Hiervan is sprake in de volgende situaties:
Om te controleren of een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft kan controle van het vreemdelingendocument plaatsvinden in combinatie met de gegevens in de Brp. In de Brp zijn actuele en historische gegevens over het verblijfsrecht opgenomen. Als het vreemdelingendocument niet overeen komt met de gegevens in de Brp, moet contact met de IND worden opgenomen.
Artikel 3 Verplichtingen schuldhulpverlening
De inlichtingenplicht komt uit artikel 6 van de Wgs. In de beleidsregels is aangesloten bij deze wettelijke verplichting. Voor zover de gemeente de benodigde informatie uit informatiebronnen kan halen die voor schuldhulpverlening beschikbare is, valt die informatie niet onder de inlichtingenplicht van de cliënt.
De medewerkingsplicht komt uit artikel 7, eerste lid, van de Wgs.
Voor elke cliënt gelden individueel vastgestelde verplichtingen die in het plan van aanpak worden opgenomen of die door een gespreksvoerder worden vastgelegd in een afsprakenlijst. In de loop van het traject kunnen bestaande afspraken worden aangepast of nieuwe afspraken worden toegevoegd. De cliënt krijgt altijd een afschrift van de afsprakenlijst, zodat altijd duidelijk is wat van hem verwacht wordt.
De afspraken die in het plan van aanpak of op de afsprakenlijst kunnen voorkomen en de cliënt dient na te komen zijn onder andere:
Ad 1) De gespreksvoerder kan het volgen van (één van) de workshops ‘Thuisadministratie’, ‘bereken uw recht’, sollicitatietraining of een andere training verplicht stellen. Daarnaast is de cliënt uiteraard verplicht te verschijnen op alle afspraken, indien hij geen geldige reden voor verhindering heeft.
Ad 2) Om een schuldhulpverleningstraject te kunnen laten slagen is in individuele gevallen noodzakelijk dat de cliënt zich onder behandeling, budgetbeheer en/of bewindvoering laat stellen.
Artikel 4 Beëindiging schuldhulpverlening
Zie de toelichting bij de artikelen 2 en 3.
Het doel van schuldhulpverlening is het ondersteunen van de cliënt naar het beheersbaar maken en eventueel oplossen van de schulden. Omstandigheden die de cliënt niet te verwijten zijn, moeten dan ook niet leiden tot een beëindiging van de noodzakelijke ondersteuning.
In de basis geldt hetzelfde als het de cliënt slechts verminderd te verwijten is. De omstandigheden van het geval zullen dan overwogen worden om te beoordelen of voortzetting van de ondersteuning te rechtvaardigen is.
Hoofstuk 2 Minnelijke schuldregelingstraject
Artikel 5 Toelatingscriteria minnelijke schuldregelingstraject
Als geen sprake is van problematische schulden is een minnelijk schuldregelingstraject niet noodzakelijk. Cliënt is dan in staat om alle schulden binnen een redelijke termijn te voldoen. Meestal wordt de cliënt wel andere (schuld)hulpverlening aangeboden om schulden op te lossen en/of te regelen op grond van hoofdstuk 1 van deze beleidsregels.
De wet (artikel 3:11 van het Burgerlijk Wetboek) geeft enkel een negatieve beschrijving van te goeder trouw:
Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Met ingang van 1 juli 2023 moet, volgens de Wsnp, iemand ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de 3 jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest voordat deze mag worden toegelaten in een schuldsaneringstraject (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Fw). Vóór 1 juli 2023 bedroeg deze termijn 5 jaar.
Er is geen sprake van te goeder trouw wanneer iemand van de werkelijke feiten op de hoogte is, of zou moeten zijn, maar dit verzwijgt. Er mag van iemand verwacht worden dat hij onderzoek, voor zover mogelijk, pleegt naar de feiten.
Uit jurisprudentie komen een aantal punten naar voren die de rechter beoordeelt als niet te goeder trouw:
In de Recofa-richtlijnen 2005 was een uitgewerkte regeling voor de beoordeling door de rechter van een Wsnp-verzoek opgenomen in richtlijn 4. Let wel: de Recofa richtlijnen 2005 zijn niet meer van toepassing, maar geven een mooi toetsingskader voor de beoordeling of cliënt wel of niet te goeder trouw is (geweest).
Het verzoek tot toepassing van de schuldsanering kan worden afgewezen als aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. Van een dergelijke situatie kan onder meer sprake zijn indien:
schulden uit misdrijf of overtreding, waaronder met name zijn te noemen schulden wegens door de rechter bepaalde boetes, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schulden wegens door de rechter vastgestelde schadevergoedingsplicht aan slachtoffers van misdrijven en nog geen vijf jaar zijn verstreken na ontdekking van het misdrijf. Onder omstandigheden kan een langere termijn in acht genomen worden, met name als het betreft schadevergoeding aan slachtoffers van delicten of onrechtmatig handelen;
In individuele gevallen kan van deze uitgangspunten worden afgeweken. Alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
Alle gevallen, genoemd onder a tot en met c, leiden, zoals blijkt uit de jurisprudentie, tot een weigering tot toelating tot de Wsnp. De opsomming onder a tot en met c is niet limitatief (er kunnen dus ook andere gronden zijn).
Onder omstandigheden kan het ontstaan van nieuwe schulden noodzakelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan de recente energiecrisis, waarbij noodgedwongen werden geconfronteerd met enorme tariefverhogingen. Deze verhogingen waren onvoorzien en niet te betalen uit hun budget. In dergelijke gevallen moet een nieuwe schuld geen blokkade vormen voor een minnelijk traject.
Verslavingen die onder controle zijn en waaruit geen (nieuwe) schulden voorvloeien, hoeven geen belemmering te vormen voor het minnelijk traject. Het is belangrijk om in dergelijke gevallen maatwerk toe te passen.
Voor de (meeste) schulden die zijn ontstaan uit een misdrijf of overtreding kan geen kwijtschelding verleend worden. Deze schulden kunnen daarom niet meegenomen worden in een minnelijk traject. Er bestaan wel mogelijkheden om voor deze schulden aparte betalingsregelingen te treffen in combinatie met het minnelijk traject. Na afronding van het minnelijk traject zullen dan deze aparte schulden alsnog geheel voldaan moeten worden. Ook in deze gevallen is het belangrijk om maatwerk toe te passen.
Artikel 6 Bij fraude geen minnelijke schuldregelingtraject
De wetgever heeft in het bijzonder ruimte gegeven om schuldhulpverlening te weigeren, als er sprake is geweest van fraude.
In artikel 3, derde lid, van de Wgs is opgenomen dat het college schuldhulpverlening in ieder geval kan weigeren, in geval een inwoner fraude heeft gepleegd, die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die inwoner in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd ().
Op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder c, van de Fw wordt een verzoek afgewezen indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar voor de dag van indiening van het verzoekschrift, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.
Het betreft in deze geldboetes, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, (te betalen) schadevergoeding slachtoffer/benadeelde partij (ook privaatrechtelijk!).
Met betrekking tot fraude is de Wgs strenger dat de Wsnp. In geval van de Wsnp is een strafrechtelijke veroordeling vereist, in geval van de WGS is een bestuurlijke sanctie, dus ook een afstemming inzake de Participatiewet, voldoende. Het afstemmingswaardig gedrag moet dan wel een financiële benadeling voor het college opleveren, dus er moet teveel uitkering zijn verstrekt.
De strafrechtelijke veroordeling en/of de bestuurlijke sanctie moet onherroepelijk zijn! Dat wil zeggen dat gedurende een bezwaar- en/of beroepsprocedure het minnelijke traject niet op deze grond geweigerd kan worden.
Omdat de gemeente Barneveld een ‘zero tolerance’-beleid voert met betrekking tot fraude is in de beleidsregels aangesloten bij de Wgs, om de mogelijkheid tot uitsluiting in geval van fraude zo breed mogelijk te maken.
Artikel 7 Verplichtingen minnelijke schuldregelingstraject
Na het doorlopen van een minnelijk traject verkrijgt de cliënt kwijtschelding van de resterende schulden. Dat betekent dat veel schuldeisers een gedeelte van hun vordering niet zullen ontvangen. Voor de schuldeisers heeft een minnelijk traject dus doorgaans een negatief (financieel) resultaat. Daarom mag redelijkerwijs van de cliënt verwacht worden dat hij zich inspant om zoveel mogelijk inkomsten te verwerven.
Om te voldoen aan zijn inspanningsverplichting moet de cliënt in ieder geval
alle inkomsten waarop hij aanspraak kan maken bij de belastingdienst aanvragen.
Van de cliënt wordt verwacht, als er geen medische beperkingen zijn, om minimaal 36 uur per week te werken. Als de cliënt (nog) niet fulltime werkt, moet hij dus proberen een aanvullende of andere baan te krijgen, zodat er uiteindelijk minimaal 36 uur per week gewerkt wordt.
De cliënt moet in het minnelijk traject in beginsel alle vermogen inzetten om de schulden te voldoen. Dat geldt voor spaargeld, maar ook voor waardevolle spullen die niet noodzakelijk zijn. Denk hierbij aan een auto, of dure merk kleding en/of tassen. Ook verschillende spaar-polissen moeten worden ingezet om de schulden te voldoen.
Artikel 8 Uitvoering van het minnelijke traject
Bij een problematische schuld wordt geprobeerd een regeling te treffen met de schuldeisers van de cliënt. Het voorstel dat de schuldeisers wordt aangeboden is gebaseerd op een prognose van de door de cliënt in te brengen maximale aflossingscapaciteit binnen een periode van 18 maanden. Voor de looptijd is aangesloten bij de looptijd van het (wettelijke) Wsnp-traject (artikel 349a, eerste lid, van de Fw). Deze looptijd is met ingang van 1 juli 2023 gewijzigd van 36 maanden naar 18 maanden.
Schuldhulpverlening omvat meer dan alleen het minnelijke traject. Dat betekent dat de cliënt al eerder schuldhulpverlening kan ontvangen, maar de situatie nog niet klaar was voor een minnelijk traject. Pas als de situatie daarvoor passend is, zal voor de cliënt een minnelijk traject ingezet kunnen worden.
Gedurende het minnelijke traject spaart de schuldhulpverlener alle inkomsten van cliënt boven het VTLB. Alles wat gespaard wordt gedurende het minnelijke traject, zal verdeeld worden onder de schuldeisers.
Van de schuldeisers wordt gevraagd om na afloop van de 36 maanden kwijtschelding te geven van de eventuele restschuld.
De aflossingscapaciteit wordt berekend op basis van de door (een werkgroep van) Recofa gepubliceerde normen voor de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB).
Artikel 9 Beëindiging minnelijke schuldregelingstraject
Het is niet de bedoeling om een minnelijk traject te beëindigen als er zich situaties voordoen als genoemd in het eerste lid en dit de cliënt op geen enkele wijze te verwijten is. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid is voortzetting van het traject onder omstandigheden ook te rechtvaardigen.
Bij het voordoen van een situatie omschreven in het eerste lid kan een financieel nadeel voor de schuldeisers ontstaan. Om dit financiële nadeel te compenseren wordt de duur van het minnelijke schuldhulpverleningstraject en daarmee de duur van de aflossings-/reserveringsperiode, verlengd tot maximaal 42 maanden. Bij het bepalen van deze maximale verlenging is aangesloten bij artikel 349a FW.
Als er sprake is van een verminderde verwijtbaarheid moet het financieel nadeel door de verlenging volledig gecompenseerd worden. Wanneer dat door de hoogte van de aflossingscapaciteit in combinatie met de hoogte van het te compenseren financieel nadeel niet mogelijk is, zal er niet worden afgezien van beëindiging.
In geval van afwezigheid van verwijtbaarheid is volledige compensatie niet noodzakelijk.
Het indienen van een bezwaarschrift tegen de verlenging is geen weigering mee te werken, zolang de cliënt gedurende het bezwaarproces zijn medewerking wel verleent. Deze bepaling mag de cliënt zijn recht bezwaar te maken niet ontnemen. Let wel: het indienen van bezwaar heeft geen opschortende werking.
Het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid kan alleen in zeer bijzondere gevallen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom deze wordt toegepast en welke omstandigheden zich voordoen die daarvoor aanleiding geven.