Organisatie | Hardinxveld-Giessendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitwegen Hardinxveld-Giessendam |
Citeertitel | Beleidsregels uitwegen Hardinxveld-Giessendam |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene plaatselijke verordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-07-2023 | Nieuwe regeling | 08-10-2012 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,
gelezen het voorstel d.d. 25 september 2012, zaaknr.: HG 16510, GemHG/INTERN/96844,
het gewenst is om nieuwe beleidsregels vast te stellen omtrent uitwegen binnen Hardinxveld-Giessendam;
gelet op artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hardinxveld-Giessendam
b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregels:
Op 12 juli 2005 heeft het college de Beleidsnotitie Uitwegen vastgesteld. Hierin zijn beleidsregels uitgewerkt voor het verlenen dan wel weigeren van aanvragen om een uitwegvergunning. Dit beleid heeft een aantal jaren prima gefunctioneerd, maar de laatste tijd groeide de behoefte aan actualisatie en bijstelling. De belangrijkste redenen voor het aanpassen van het beleid zijn:
De behoefte om in verblijfsgebieden een minder strak regime te hanteren
In verblijfsgebieden geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. De hoofdfunctie is hier het verblijven. Alleen als je in een verblijfsgebied een bestemming hebt, kom je in deze gebieden. De verkeersintensiteit in deze gebieden is lager waardoor overwogen moet worden of het uitwegenbeleid minder strikt kan worden gehanteerd.
Het verbod om in de voortuin te parkeren is knellend
In de huidige beleidsnotitie is opgenomen dat een uitwegvergunning kan worden verleend indien naast de woning ten minste 2,5 meter vrije ruimte beschikbaar is, zodat het motorvoertuig naast de woning kan worden geparkeerd. Met name in de oudere wijken (Over ’t Spoor, Boven-Hardinxveld) en langs de Nieuweweg geeft dit problemen. Daar wordt nu in de voortuin geparkeerd. Bij een wegreconstructie wordt de nieuwe inrichting getoetst aan het uitwegenbeleid en zullen de huidige uitwegen niet meer vergund kunnen worden. Gevolg is dat de auto langs de openbare weg moet worden geparkeerd. Vanwege de heersende parkeerdruk is dit geen optie. In deze nieuwe beleidsregels wordt een modus gevonden voor dit probleem.
Behoefte aan voorschriften om een uitweg feitelijk te kunnen gebruiken
In de praktijk blijkt dat de vigerende beleidsnotitie te weinig handvaten biedt om het daadwerkelijk kunnen gebruiken van de uitweg af te dwingen en om het veilig kunnen invoegen tussen het verkeer op de openbare weg te kunnen waarborgen. Het is bijvoorbeeld voorgekomen dat een uitwegvergunning is verleend, maar dat de helling van de particuliere weg dermate steil is dat een normaal gebruik schier onmogelijk is.
In deze beleidsregels is nader beleid geformuleerd, zodat aanvragen uniform kunnen worden behandeld. In deze beleidsregels wordt onder een uitweg verstaan: Een uitmonding op een rijbaan, waarvan (in de regel) met een (personen)auto gebruik wordt gemaakt, waarbij sprake is van:
Er is sprake van een duidelijke bestemming als het de ontsluiting van een perceel of terrein betreft, waarvan het particuliere karakter en/of de beperkte bestemming duidelijk herkenbaar is. Bijvoorbeeld van een woning, garage, particulier of bedrijfsterrein naar een rijbaan.
Er is sprake van een duidelijke constructie als door de vormgeving van de uitwegconstructie deze duidelijk herkenbaar is als uitweg. Bijvoorbeeld van een parkeerterrein, erf of straat naar de rijbaan van een (andere) straat.
Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op uitwegen naar een bestemming, zoals woningen, bedrijven of (landbouw)percelen.
Onder een perceel wordt in dit verband verstaan: Een aaneengesloten grondgebied dat geheel voor één (of enkele) doel(en) wordt gebruikt en die op enigerlei wijze van omringende gronden is begrensd. Bij de toepassing van deze bepaling worden aan elkaar grenzende percelen die één eigenaar en/of gebruiker hebben als één perceel beschouwd.
In het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) noch in het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW) zijn definities opgenomen over uitwegconstructies en/of de vormgeving ervan. Over het gebruik van de weg in relatie tot uitwegen bevat het RVV 1990 wel regels. Artikel 54 RVV 1990 bepaalt dat bestuurders die bijzondere manoeuvres uitvoeren, zoals het vanuit een uitweg de weg oprijden of het vanaf de weg een uitweg inrijden, het overige verkeer moeten laten voorgaan. Een uitweg heeft dus een ondergeschikte positie ten opzichte van de weg.
In de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente is vastgelegd dat een vergunning is vereist voor het maken van een uitweg, voor het gebruik maken van de weg voor het hebben van een uitweg en voor het veranderen van een bestaande uitweg.
Met name de weigeringsgronden zoals opgenomen in het derde lid van artikel 2.12 APV laten ruimte voor nadere invulling. Op grond van artikel 1.4 APV kunnen aan een vergunning voorschriften of beperkingen worden verbonden die strekken tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.
De benodigde vergunning is een zogenaamde omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg (hierna te noemen: omgevingsvergunning). In de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) is vastgelegd hoe deze vergunning moet worden aangevraagd en welke procedure van toepassing is.
Op grond van artikel 14 van de Wegenwet moet de eigenaar van een weg (in dit geval de gemeente) uitwegen op zijn weg gedogen. Verlening van (privaatrechtelijke) toestemming om gebruik te mogen maken van gemeentegrond is voorbehouden aan het college van B&W, die aan die toestemming voorwaarden kunnen verbinden.
3. Toelaatbaarheid van uitwegen
Uitwegen veroorzaken een verstoring voor het ‘doorgaande’ verkeer en zijn potentiële conflictpunten.
De mate van verstoring is evenredig met de intensiteit, van het gebruik van de uitweg en de ter plaatse van kracht zijnde maximumsnelheid.
Met het sluiten van het Convenant Duurzaam Veilig Verkeer, hebben de wegbeheerders in Nederland zich verplicht het wegennet te categoriseren. In het algemeen zijn er drie hoofdgroepen te onderscheiden: stroomwegen (de autowegen en autosnelwegen), Gebiedsontsluitingswegen (bedoeld om grotere hoeveelheden verkeer af te wikkelen) en Erftoegangswegen (bedoeld om te verblijven en om percelen te ontsluiten).
De gemeente Hardinxveld-Giessendam heeft in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) het wegennet binnen de gemeentegrenzen gecategoriseerd. Het GVVP is op 21 juni 2012 door de raad vastgesteld. De beoordeling van een aanvraag voor een uitwegvergunning vindt plaats op basis van de wegcategorisering zoals is vastgesteld in het GVVP.
Op een erftoegangsweg komen erfaansluitingen uit. De functie van een erftoegangsweg is om verkeer van de afzonderlijke erven af te wikkelen naar gebiedsontsluitingswegen. Hierbij staat niet de verkeersfunctie, maar de verblijfsfunctie centraal. De maximaal toegestane snelheid op deze erftoegangswegen is binnen de bebouwde kom 30 km/u en buiten de bebouwde kom 60 km/u. De erftoegangsweg ontsluit woningen, kantoren, bedrijven, boerderijen, (sport)terreinen, landbouwpercelen etc. Op de erftoegangsweg vindt zowel op wegvakken (erfaansluiting) als op kruispunten uitwisseling van verkeer plaats. Een uitweg wordt, voor zover die noodzakelijk is voor ontsluiting, op een erftoegangsweg in het algemeen toegestaan.
Daarbij mag de verkeersveiligheid, het belang van de bruikbaarheid van de weg, de bescherming van groenvoorzieningen en/of de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente niet worden geschaad. Dit geldt voor zowel erftoegangswegen binnen als buiten de bebouwde kom.
Gebiedsontsluitingswegen hebben hoofdzakelijk een verkeersfunctie, maar kunnen daarnaast een ondergeschikte verblijfsfunctie hebben. Aangezien de nadruk ligt op de verkeersfunctie, is de inrichting van een gebiedsontsluitingsweg gericht op het afwikkelen van gemotoriseerd verkeer. De maximaal toegestane snelheid is binnen de bebouwde kom 50 km/u, buiten de bebouwde kom 80 km/u.
Gebiedsontsluitingswegen hebben een duidelijke verkeersfunctie. Fietsers rijden niet op de rijbaan van het autoverkeer, maar op vrijliggende fietspaden. Daar waar de fysieke ruimte ontbreekt, rijden fietsers op gemarkeerde fietsstroken op de rijbaan.
Het aantal uitwegen op een gebiedsontsluitingsweg wordt zoveel mogelijk vermeden. Indien mogelijk wordt gekozen voor alternatieve oplossingen, zoals ontsluiting via het wegennet van een lagere orde c.q. parallelvoorziening of een gemeenschappelijke uitweg.
Zoals in hoofdstuk 2 al ter sprake is gekomen, bevat de APV gronden op grond waarvan een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden geweigerd. In dit hoofdstuk wordt een nadere invulling gegeven aan de weigeringsgronden.
4.1 De bruikbaarheid van de weg
Bij het toetsen aan de bruikbaarheid van de weg wordt ook gekeken naar het toekomstig parkeren op particulier terrein. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst aan onderstaande punten:
Een uitweg op een erftoegangsweg wordt toegestaan als er geen andere weigeringsgronden van toepassing zijn.
Een uitweg op een gebiedsontsluitingsweg wordt vermeden. In eerste instantie wordt gekeken of het mogelijk is om het perceel uit te wegen op een parallelstructuur. Als de bestaande wegenstructuur geen andere ontsluitingsmogelijkheid mogelijk maakt, kan het college besluiten om een uitzondering te maken en een uitweg op een gebiedsontsluitingsweg toe te staan.
Een uitweg die een parkeergelegenheid (garage, carport, of voortuin) op particulier terrein (woning) ontsluit, moet qua ligging zodanig zijn gesitueerd dat er niet meer dan één parkeerplaats langs de openbare weg verloren gaat. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien de situatie ter plaatse dit feitelijk onmogelijk maakt en geen alternatief voorhanden is dat niet strijdig is met enig ander voorschrift uit deze beleidsregels.
Bij aanvragen om uitweg van een bedrijfsperceel geldt dat de uitweg kan worden vergund indien de ter plaatse geldende parkeernorm niet wordt aangetast door de verwijdering van één of meer openbare parkeerplaats(en) ten behoeve van de uitweg, dan wel dat de parkeernorm wordt hersteld door de aanleg van één of meer nieuwe openbare parkeerplaatsen in de onmiddellijke omgeving, waarbij de kosten van aanleg worden doorberekend aan de aanvrager.
Een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het niet mogelijk is om ten behoeve van de aanleg van een uitweg een benodigde aanpassing aan de constructie van de weg te maken, of het verplaatsen van een bovengrondse nutsvoorziening (zoals versterkerkast, controlekast, lichtmast e.d.) en/of ondergrondse nutsvoorziening (zoals brandkraan, afsluiter e.d.) niet mogelijk is. Is verplaatsing van deze voorzieningen wel mogelijk, dan kan de vergunning worden verleend en worden de kosten van verplaatsing doorberekend aan de aanvrager.
4.2 Het veilig en doelmatig gebruik van de weg
Een uitweg zal altijd op de openbare weg uitwegen. Het verlaten of indraaien van een uitweg zal het begin of het eind zijn van actief deelnemen aan het verkeer.
In de volgende situaties zal op een verzoek om een omgevingsvergunning als regel in de volgende situaties afwijzend worden beschikt:
Indien de uitweg binnen 5 meter van bijzondere gevaarpunten is gelegen, zoals bochten van wegen, oversteekplaatsen, kruisingen of een plaats waar bromfietsers op de rijbaan worden geleid. In onderstaande afbeeldingen wordt uitgewerkt van hieronder wordt verstaan. De dikke lijn geeft de plaats aan waarbinnen geen omgevingsvergunning ter verkrijging van een uitweg wordt verleend.
wanneer het zicht vanaf de perceelgrens op het verkeer (voetgangers, fietsers gemotoriseerd verkeer) op de openbare weg zodanig is dat de uitweg niet veilig kan worden gebruikt. Bij twijfel wordt de zichtbaarheid getoetst door de gemeente. Het resultaat van deze toets is bindend voor het al dan niet afwijzen van de aanvraag.
wanneer voor de aanleg van de uitweg verkeerstekens moeten worden verplaatst naar een locatie die daartoe niet is geschikt, dan wel een locatie die strijdig is met de Uitvoeringsvoorschriften BABW1 ;
vanaf de openbare weg het niet duidelijk is dat de uitweg leidt naar particulier terrein. Indien hierover twijfel bestaat, dient te uitweg aangelegd te worden volgens de CROW-richtlijnen (publicatie 228)2.
specifiek voor bedrijven geldt dat bij de afmeting van de uitweg wordt gekeken naar de breedte van de weg, de aard van het gebruik van de uitweg en de intensiteit waarmee de uitweg wordt gebruikt. Het keren, manoeuvreren en rangeren met vrachtwagens dient op eigen terrein te geschieden en niet ter plaatse van de uitweg of op de openbare weg.
indien het te ontsluiten perceel meer dan 30 centimeter hoger of lager ligt dan de openbare weg, en op het particuliere terrein aansluitend aan de uitweg een vlak (met een hellingspercentage tot maximaal 5% op het vlakke gedeelte aanwezig is) gedeelte van minimaal 5 meter niet gerealiseerd kan worden3.
4.3 De bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente
Parkeren in de voortuin wordt als ontsierend beschouwd voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Onder parkeren in de voortuin wordt verstaan dat het motorvoertuig vóór de voorgevelrooilijn4 en vóór de woning wordt geparkeerd.
Parkeren vóór de voorgevelrooilijn, maar naast de woning wordt niet beschouwd als parkeren in de voortuin. Tussen de zijgevel van de woning en de erfgrens dient echter wel een afstand te bestaan van ten minste tweeënhalve (2,5) meter.
Parkeren in de voortuin wordt bij uitwegen die aansluiten op gebiedsontsluitingswegen niet toegestaan.
Alleen wanneer naast de woning kan worden geparkeerd, kan positief worden beschikt op een aanvraag mits er geen redenen zijn de vergunning te weigeren op grond van een van de overige weigeringsgronden.
Een uitzondering op het verbod op het parkeren in de voortuin bij uitwegen die aansluiten op gebiedsontsluitingswegen vormt het noordelijk deel van de Nieuweweg. In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan is dit weggedeelte opgenomen als een bijzonder aandachtspunt. Het wegprofiel is te smal om hier een goede inrichting te realiseren die voldoet aan de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. Ingestoken wordt op mogelijkheden die zich voor kunnen doen op het moment dat het terrein gelegen ten oosten van de Nieuweweg wordt ontwikkeld en dit ruimte biedt voor een nieuwe ontsluiting. Vanwege de hoge parkeerdruk langs de Nieuweweg, wordt het parkeren in de voortuin aldaar gedoogd tot het moment dat kansen zich aandienen om een volwaardige en duurzaam veilige inrichting te realiseren.
4.4 De bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente
Indien ter plaatse van de uitweg een groenvoorziening van de gemeente moet worden doorsneden met daarin houtopstanden of een boom, dient daarvoor een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom te worden aangevraagd voor het vellen van de boom of de houtopstand. Wordt deze vergunning geweigerd, dan wordt tevens de omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg geweigerd.
Een omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg wordt geweigerd als de verharding van de uitweg op minder dan 2,5 meter van de stam5 van een monumentale boom en minder dan 1,5 meter van de stam van een overige gemeentelijke boom wordt gesitueerd.
Elke uitweg levert een mogelijke conflictsituatie op. Vandaar dat het aantal uitwegen zoveel mogelijk beperkt moet worden en er een beperkt aantal uitwegen mag worden aangelegd. Daarom geldt:
Bij woningen kan een uitzondering gemaakt worden voor een tweede uitweg. De verlening van een uitwegvergunning is dan per definitie aan een zwaardere belangenafweging onderworpen. De aanvrager zal ook gemotiveerd aan moeten geven waarin de noodzaak voor een tweede uitweg is gelegen, bijvoorbeeld ten behoeve van een van de bewoners met een handicap. Het college beslist uiteindelijk of een tweede uitweg al dan niet wordt vergund.
Bij bedrijven wordt een onderscheid gemaakt in uitwegen die uitsluitend worden gebruikt voor personenvoertuigen en uitwegen die ook gebruikt worden voor vrachtverkeer. Een uitweg die ook wordt gebruikt voor vrachtverkeer heeft een breedte die op maat wordt toegekend. Een uitweg die uitsluitend wordt gebruikt door personenvoertuigen heeft een standaardbreedte van 3 meter netto.
Ten aanzien van tijdelijke uitwegen wordt niet afgeweken van het beleid voor ‘definitieve’ uitwegen tenzij dit gezien de uitvoering van de werkzaamheden aan de weg of andere zwaarwegende belangen, noodzakelijk of onvermijdelijk is. De aanwezigheid van een tijdelijke uitweg dient zo kort mogelijk te zijn met een verkeersveilige inpassing.
Door het college kan hiervan worden afgeweken indien er geen sprake is van gevaar voor de verkeersveiligheid. De beoordeling hiervan geschiedt door het college. In de tijdelijke uitwegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden opgenomen.
Indien dit in het vigerende bestemmingsplan is bepaald, kan het nodig zijn om voor de uitweg ook een aanlegvergunning aan te vragen6.
De benodigde vergunning is een zogenaamde omgevingsvergunning. In de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) is vastgelegd hoe deze vergunning moet worden aangevraagd en welke procedure van toepassing is.
De perceeleigenaar vraagt schriftelijk een omgevingsvergunning aan. De aanvraag moet een aantal gegevens bevatten die zijn vastgelegd in artikel 7.3 van de Ministeriële regeling Omgevingsrecht (Mor). Het gaat daarbij om de locatie, de afmeting, de te gebruiken materialen en de aanwezigheid van eventuele obstakels.
Een aanvraagformulier is te downloaden via www.omgevingsloket.nl.
De aanvraag mag niet strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan. Als dit wel het geval is, wordt de aanvraag afgewezen. Toetsing aan het vigerende bestemmingsplan vindt plaats door de behandelaar van de aanvraag.
Toetsing van de aanvraag vindt plaats op de in de APV genoemde weigeringsgronden, welke in hoofdstuk 4 van dit beleid zijn uitgewerkt. Nadelige gevolgen voor één of meer aspecten kan reden zijn voor afwijzing van de aanvraag.
Alle kosten in verband met de aanvraag en de aanleg van een uitweg (omgevingsvergunning) komen voor rekening van de aanvrager. In dit hoofdstuk worden de kosten nader toegelicht.
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning van de uitweg worden aan de aanvrager legeskosten in rekening gebracht. Legeskosten worden jaarlijks door de gemeenteraad vastgesteld in de Legesverordening. Legeskosten worden in rekening gebracht, ongeacht of een aanvraag wordt toegekend of afgewezen.
De kosten in verband met de aanleg of wijziging van de uitweg komen voor rekening van de aanvrager. Een uitweg wordt door of in opdracht van de gemeente aangelegd, voor zover het gaat om het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt. De aanvrager ontvangt van de gemeente voor de aanleg van de gemeente een raming van de kosten. In deze raming zijn ook de kosten meegenomen voor:
In de kostenraming zijn niet begrepen:
Nadat de aanvrager heeft getekend voor akkoord wordt de uitweg aangelegd. De kosten worden volgens de kostenraming gefactureerd.
De aanleg of verandering van een uitweg behoort tot de wettelijke taken van de gemeente. De daarmee gemoeide kosten zijn daardoor vrijgesteld van BTW-heffing.
7.3 Uitwegen ten behoeve van nieuwbouwwoningen
Bij nieuwbouwwoningen waarbij de gemeente de verkopende partij is, maken de kosten van te realiseren uitwegen onderdeel uit van de grondprijs dan wel de koopsom van de woning. De op de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning aangegeven uitweg wordt geacht te zijn vergund conform deze beleidsregels.
Bij nieuwbouwwoningen waarbij een particulier de verkopende partij is, maken de kosten voor het aanvragen, vergunnen en aanleggen van een uitweg geen onderdeel uit van de grondprijs dan wel de koopsom van de woning. In deze situaties dient een aparte omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg te worden aangevraagd.
De vergunning kan worden ingetrokken:
Bij het intrekken van de vergunning zal de uitweg weer ongedaan worden gemaakt. De kosten van het wijzigen van het gedeelte van de uitweg dat op gemeentegrond is gelegen, komen voor rekening van de gemeente, met uitzondering van het gestelde onder e in dit hoofdstuk. Bij misbruik van de vergunning komen de herstelkosten van het openbaar gebied voor rekening van de vergunninghouder.
De voorwaarden opgenomen in hoofdstuk 4 van deze beleidsregels zijn toetsingscriteria. Indien een omgevingsvergunning volgens deze toetsingscriteria afgewezen dient te worden is het college bevoegd om in uitzonderingsgevallen van deze regels af te wijken. De noodzaak tot afwijken dient door de aanvrager te worden aangetoond. De juridische grondslag voor het afwijken van dit beleid is te vinden in artikel 4:84 Awb.
Het beleid in deze beleidsregels, is van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een uitweg zoals bedoeld in artikel 2.12 van de APV, die na de inwerkingtreding van dit beleid zijn ingediend.
Met de inwerkingtreding van dit beleid worden alle in het verleden al dan niet met vergunning aangelegde uitwegen gedoogd. Op het moment dat een straat wordt heringericht, wordt getoetst of de uitweg voldoet aan de toetsingscriteria en randvoorwaarden in deze beleidsregels. Op deze uitwegen zijn de bepalingen uit hoofdstuk 8 van dit beleid van toepassing.
Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een (vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de in hoofdstuk 4 omschreven toetsingscriteria is getrokken. Het college heeft te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent.
Indien de vergunning voor een uitweg, die vergelijkbaar lijkt met de aangevraagde omgevingsvergunning, dateert van vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zal afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid.
Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na de inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij cumulatie van uitwegen een argument kan zijn de uitweg te weigeren.
De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Die naam dekte de lading niet meer toen CROW steeds meer een platformfunctie kreeg. Sinds 2004 is CROW niet langer een afkorting, maar een eigen naam. Het CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Deze bepaling is een nadere uitwerking van hoofdstuk 10.1 van de ASVV. Het vlakke deel waarop wordt gedoeld wordt ook wel de verticale bolle boog of topboog genoemd. Deze worden zodanig gedimensioneerd dat weggebruikers met een ooghoogte op 1,10 meter boven het wegdek, binnen het stopzicht voorwerpen van 0,2 meter hoogte op het wegdek kunnen waarnemen. De openbare weg bepaalt de aansluithoogte van de weg.
De voorgevelrooilijn is:langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg. (artikel 2.5.5. Bouwverordening Hardinxveld-Giessendam)