Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Reintegratie Wet werk en bjistand en Wet werk en inkomen kunstenaars |
Citeertitel | Beleidsregels Reintegratie Wet werk en bijstand en Wet werk en inkomen kunstenaars |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
-
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-11-2008 | 12-08-2008 | 19-03-2009 | nieuwe regeling | 04-11-2008 Huis aan Huis; 12 november 2008 | - |
Het college heeft op grond van artikel 7 Wet werk en bijstand (WWB), artikel 21 lid 4 Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK), artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de opdracht om belanghebbenden uit de gemeentelijke doelgroep te ondersteunen bij hun arbeidsinschakeling.
Om deze opdracht uit te voeren heeft het college een op het individu gerichte re-integratie aanpak: de werkacademie.
De Beleidsregels Re-integratie WWB en WWIK regelen de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie. Deze beleidsregels gaan in hoofdlijnen over het aanbieden van voorzieningen, de ontheffing van arbeidsplicht, de beschikbare instrumenten en het premiebeleid.
Voor de uitvoeringspraktijk zal een nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.
2 Ondersteuning bij arbeidsinschakeling - Algemeen
De kring van belanghebbenden wordt bepaald door de WWB, de Re-integratieverordening WWB en de Re-integratieverordening WWIK. Het gaat om twee groepen belanghebbenden (A en B), die op grond van de wet ingedeeld zijn naar het onderscheid van verplichte en vrijwillige deelname aan de werkacademie. Dit onderscheid heeft een verschillend juridisch regime tot gevolg.
De kring van belanghebbenden betreft:
Personen zonder uitkering zoals bedoeld in art. 6a WWB (niet-uitkeringsgerechtigde), de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het Centrum voor Werk en Inkomen én een uitkering krachtens de Algemene nabestaanden wet ontvangt, degene die een uitkering heeft op grond van de WWIK. Ingevolge art. 2 Re-integratie-verordening WWIK is de echtgenoot van de kunstenaar die een uitkering heeft op grond van de WWIK eveneens belanghebbende Personen met een uitkering ingevolge de Bbz.
Wat betreft de belanghebbende uit groep B zijn deze Beleidsregels zonder de specifieke voorwaarden en bepalingen die samenhangen met het ontvangen van een uitkering van toepassing.
Als de belanghebbende uit deze groep op verzoek een voorziening aangeboden heeft gekregen, en naar het oordeel van het college is tekort geschoten in het kader van de afgesloten overeenkomst kunnen de hiervoor gemaakte kosten worden teruggevorderd. Een voorbeeld van tekort schieten is als bij arbeidsinschakeling het soort werk dat voorhanden is niet wordt aanvaard.
In de aanpak van de Werkacademie wordt voor wat betreft de doelgroep niet langer met een indeling naar groepen met bepaalde kenmerken gewerkt.
Voor de leesbaarheid wordt, in aansluiting op de strekking van de wet, zowel groep A als groep B met de term ‘belanghebbende’ aangeduid.
Belanghebbenden hebben op grond van artikel 10 WWB en artikel 36 lid 1 IOAW/IOAZ een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerd werk en de naar het oordeel van het college noodzakelijke geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Met ondersteuning wordt het geheel aan activiteiten die de gemeente biedt ter bevordering van de arbeidsinschakeling bedoeld. Een voorziening is een vorm van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belang-hebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen. Het college biedt op eigen initiatief of op verzoek van belanghebbende een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan (artikel 3 Re-integratieverorde-ning en artikel 3 Re-integratieverordening Wet werk en inkomen kunstenaars). Bij het besluit op de aanvraag om ondersteuning levert het college maatwerk. Voorafgaand aan het besluit heeft het college een individuele afweging gemaakt of zij de ondersteuning wil en kan honoreren. Hierbij is er evenwichtige aandacht voor de verschillende groepen van belanghebbenden en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. Het is aan het college om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op lange termijn.
De uitgangspunten van het re-integratiebeleid zijn:
Het college hanteert een integrale aanpak binnen het re-integratiebeleid. Dat wil zeggen dat alle belanghebbenden die in aanmerking komen voor een uitkering zo snel mogelijk een aanbod krijgen voor een aan werk gerelateerde activiteit gericht op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Als dat (vooralsnog) niet mogelijk is, vraagt de gemeente een maatschappelijk nuttige bijdrage in ruil voor de uitkering. Op basis hiervan geldt: Niemand aan de Kant; een sluitende werkaanpak voor alle klanten.
Werk en perspectief op werk staan voor iedereen centraal. Het uiteindelijke doel is het bereiken van duurzame uitkeringsonafhankelijkheid dan wel in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien met werkzaamheden als zelfstandige. De kern van het re-integratiebeleid wordt gevormd door het inzetten van de werkacademie.
Binnen de werkacademie kennen we drie programma’s te weten:
3 Plicht tot arbeidsinschakeling:artikel 9 lid 1
In artikel 9 lid 1 worden twee verplichtingen genoemd. De eerste verplichting is de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden (de arbeidsplicht). De tweede verplichting is de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (re-integratieplicht). De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Hierbij kan indien het college dit nodig vindt ondersteuning worden geboden waarvan belanghebbende gebruik moet maken. De re-integratieplicht is derhalve een afgeleide en daarmee de keerzijde van de arbeidsplicht.
De Anw-er die staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen, de zelfstandige met een uitkering ingevolge het Bbz 2004, de niet-uitkeringsgerechtigde en de belanghebbende die een uitkering heeft op grond van de WWIK (en diens echtgenote) kunnen op eigen verzoek deel nemen aan een toepasselijk onderdeel van de werkacademie.
De belanghebbende is, om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.
De WWB legt in beginsel aan iedere bijstandsgerechtigde van 18 tot 65 jaar de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Gelet op de eerder genoemde uitgangspunten, van het re-integratiebeleid, is het van belang om te streven naar een kort durende bijstandsperiode. Het is van belang dat de belanghebbende in zijn eigen middelen van bestaan voorziet. Voorzover het college het noodzakelijk vindt om daarbij ondersteuning te bieden, dient de belanghebbende daarvan gebruik te maken.
Het college hanteert ter uitvoering van het re-integratiebeleid een individuele, op de belanghebbende toegesneden benadering. De arbeidsplicht staat hierin centraal: ‘om in aanmerking te komen of te blijven voor een bijstandsuitkering is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden’. Als afgeleide hiervan geldt de plicht om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten binnen de werkacademie. Dit betekent dat de re-integratieplicht de keerzijde is van de arbeidsplicht.
De belanghebbende dient dan ook gebruik te maken van de door het college aangeboden ondersteuning. Indien aan de belanghebbende een voorziening wordt aangeboden, mag deze ook niet worden geweigerd ( bijvoorbeeld vanwege het zelfstandig willen vinden van werk).
Het accent van het re-integratiebeleid is gericht op snelle uitstroom uit de uitkering. Daarnaast heeft het college ruimte voor het maken van eigen afwegingen. Het is van belang dat uitkerings-gerechtigden zo snel mogelijk deelnemen aan het arbeidsproces. De wet spreekt van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. In de WWB is het begrip ‘passende arbeid’, zoals gehanteerd in de Abw gewijzigd in ‘algemeen geaccepteerd werk’. Er kan echter geen sluitende definitie worden gegeven van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de redenering dat alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is, geaccepteerd moet worden. Algemene grenzen van wat ‘algemeen geaccepteerd’ is, zijn te vinden in aanverwante wet- en regelgeving zoals bijvoorbeeld de arbeidswetgeving.
Over het algemeen zal gelden dat aan gewetensbezwaarden (strikt persoonlijke omstandigheden) slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.
In geval van bijstandsverlening aan gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren geldt de arbeidsplicht voor iedere partner afzonderlijk. De beoordeling van de re-integratiemogelijk-heden van de gehuwden wordt in samenhang gedaan. Uitgegaan wordt van hoe de partners gezamenlijk de beste kans op arbeidsinschakeling hebben.
3.2 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling: artikel 9 lid 2
Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ kan worden bepaald dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9, eerste lid van de wet genoemde plicht tot arbeidsinschakeling. Er kunnen zich tijdelijke situaties voordoen waarbij voorzieningen niet toereikend zijn om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu.
Artikel 9, tweede lid, van de WWB geeft aan dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel. 7, eerste lid, onderdeel a. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.
Het onderscheid in arbeidsplicht en re-integratieplicht komt indien er sprake is van ontheffing ook in de beschikking tot uitdrukking. Veel mensen zijn nog niet in staat te werken maar kunnen wel re-integreren. Daarom wordt in beschikking altijd uitdrukkelijk aangegeven, wanneer er sprake is van ontheffing voor de verplichting zoals neergelegd in artikel 9 lid 1 onder a, b of a én b
Uit het tweede lid volgt dat alleenstaande ouders van beide verplichtingen kunnen worden ontheven voorzover met de zorgtaken geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.
Voor de overige ontheffingen kan derhalve onderscheid worden gemaakt in beide verplichtingen. In geval van een ontheffing op sociale gronden is het handig de re-integratieplicht te handhaven in verband met de plicht mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Dit geldt ook voor medische gronden tenzij duidelijk is dat er geen zicht meer is op werk in verband met de medische belemmeringen.
De wetgever heeft gekozen voor een algemeen beschreven ontheffingbeleid. Onder de WWB is er sprake van individualisering en kan er geen sprake meer zijn van categoriale ontheffingen. Het is dan ook niet mogelijk om een limitatieve lijst van situaties aan te geven waarin de belanghebbende ontheffing van de arbeidsplicht kan krijgen. Een aantal situaties - zoals zorgtaken, medische en sociale omstandigheden - is in deze beleidsregels wel verder uitgewerkt vanwege het specifieke karakter van die situatie.
Indien arbeid die in beginsel geaccepteerd moet worden, niet geaccepteerd kan worden omdat bijvoorbeeld werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor de kinderen en het niet mogelijk is dit probleem te ondervangen door het aanbieden van een andere voorziening, verleent het college aan de alleenstaande ouder geheel of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht.
In de wet is expliciet opgenomen dat bij het bepalen van de ontheffing van de sollicitatieplicht gemeenten een afweging moeten maken tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om zelf voor kinderen te zorgen.
Dit betekent echter nadrukkelijk niet een recht op vrijstelling wegens zorgtaken van de klant. De
verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen onder de 12 jaar nadat het college zich heeft overtuigd van:
Alleen indien gepaste voorzieningen en gepaste ondersteuning ontbreken, kan het college een ontheffing verlenen.
Met name bij jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar weegt de invulling van de
zorgplicht zwaar. Echter de alleenstaande ouder is te allen tijde verplicht deel te nemen aan een onderzoek naar zijn/haar mogelijkheden tot toetreding tot de arbeidsmarkt. Op grond van dit onderzoek kan een start worden gemaakt met de ontwikkeling van de ouder door re-integratie-activiteiten aan te bieden die op termijn leiden tot (gedeeltelijke) uitkeringsonafhankelijkheid. De casemanager van de gemeente maakt hiertoe tijdig samen met de ouder een reële, goed onderbouwde inschatting. Het is de bedoeling om de ouder een zo goed mogelijke kans te bieden wanneer het jongste kind vijf jaar wordt. Voorkomen moet worden dat op dat moment een te grote achterstand is ontstaan waardoor (her)intreding op de arbeidsmarkt ernstig wordt belemmerd.
In hoeverre invulling wordt gegeven aan de combinatie zorg en arbeid en dit van belang is bij arbeidsinschakeling is ter beoordeling van de casemanager. Het college maakt in alle gevallen een individuele afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Enkel de wens van de alleenstaande ouder om invulling te geven aan de zorgplicht is in beginsel niet doorslaggevend.
Ook de aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen, de zogenaamde mantelzorg, kan ertoe leiden dat personen soms niet of in mindere mate beschikbaar zijn voor het verrichten van arbeid. Daarom dient bij het bieden van ondersteuning en voorzieningen gericht op de re-integratie rekening te worden gehouden met de beschikbaarheid en de belastbaarheid van personen die mantelzorg verrichten.
Bij het beoordelen van de noodzaak voor mantelzorg wordt gebruik gemaakt van extern medisch advies. Bij het verlenen van mantelzorg wordt gekeken naar de intensiteit van de zorg. Indien het gaat om kleine klusjes die te combineren zijn met reguliere werkzaamheden zal er geen ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling worden verleend. Wanneer er sprake is van intensieve mantelzorg wordt er aansluiting gezocht bij het gemeentelijk beleid voortvloeiend uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Indien er voor de persoon aan wie mantelzorg wordt verleend een indicatie bestaat om een Persoonsgebonden Budget (PGB) te ontvangen is dit een voorliggende voorziening. De belanghebbende zal vanuit het PGB betaald worden voor de verleende mantelzorg. Deze vergoeding uit het PGB aan de belanghebbende wordt als inkomen aangemerkt. Of het college wel of geen ontheffing verleent is altijd een individuele beoordeling waarbij alle omstandigheden met betrekking tot noodzaak, intensiteit en de aanwezigheid van een voorliggende voorziening per situatie worden meegewogen.
3.3.2 Medische en sociale omstandigheden
De oudere belanghebbende (62 jaar en ouder) blijkt moeilijk plaatsbaar en kan daarom op zijn verzoek ontheven worden van de arbeidsplicht. Bij het ontbreken van arbeidsmarktperspectief is maatschappelijke participatie een goed alternatief. Daarom zal de belanghebbende van 62 jaar en ouder, voorafgaand aan de beslissing op het verzoek om ontheffing, aangemoedigd worden om maatschappelijk actief te blijven of te worden. Er wordt op individuele gronden vastgesteld of de betrokkene bij uitzondering vrijstelling van de arbeidsplicht kan krijgen.
Bij ontheffing van de arbeidsplicht wordt minimaal eens per 24 maanden een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en belemmeringen voor arbeidsinschakeling. Indien er op dat moment
re-integratiemogelijkheden voorhanden zijn en de klant een voorziening wordt aangeboden, krijgt de belanghebbende (hangende het onderzoek) de arbeidsplicht opgelegd. Als hiervan geen sprake is, wordt de ontheffing van de arbeidsplicht (na de afronding van het onderzoek) voor maximaal twee jaar verlengd. In verband met de herleving van de arbeidsplicht nadat de ontheffingstermijn is verstreken, draagt het college zorg voor een tijdige oproep aan de belanghebbende om mee te werken aan het onderzoek.
Bij belanghebbenden ouder dan 62 die zijn ontheven van de arbeidsplicht, geldt de ontheffing van de arbeidsplicht tot aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
3.5.4 Vrijstelling re-integratieplicht
beëindigen, worden vrijgesteld van de re-integratieplicht.
Tot de nader gespecificeerde groep horen:
Het uitgangspunt van de werkacademie is: iedereen moet aan het werk of deelnemen aan een programma, tenzij er ontheffing van de arbeidsplicht of vrijstelling van deelname aan de werkaca-demie is (dit laatste betekent ontheffing van de plicht om te re-integreren).
Beoordeling re-integratiemogelijkheden
Bij de beoordeling van de re-integratiemogelijkheden wordt onder meer gekeken naar arbeidsgeschiktheid, opleiding, werkervaring, leeftijd en de aanwezigheid van een eventuele zorgplicht van de belanghebbende. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van adviezen van externe deskundigen.
De re-integratiemogelijkheden van de belanghebbende worden gemotiveerd in een besluit.
De casemanager stelt samen met de belanghebbende het re-integratieplan op, daarnaast stelt het re-integratiebedrijf het werkplan op. De belanghebbende kan zich in een traject laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Zonodig wordt door onafhankelijk medisch/arbeidskundig onderzoek vastgesteld of iemand in staat is om de activiteiten te verrichten.
Controle naleving arbeidsplicht tijdens de re-integratie.
De concrete invulling van de arbeidsplicht, en daarmee de beoordeling van de naleving van de opgelegde arbeidsplicht, wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu. Er wordt gedurende het hele traject (in alle programma’s van de werkacademie) controle op naleving van de arbeidsplicht uitgevoerd. De presentielijsten bieden een goede manier om de naleving te controleren. Het re-integratiebedrijf heeft met de belanghebbende afspraken gemaakt over verzuim vastgelegd in een verzuimprotocol. Bij ongeoorloofd verzuim zal er een gesprek met betrokkene plaatsvinden. De casemanager voert in de rol van bewaker van het programma mede de controle op naleving uit. Hiertoe is er regelmatig overleg tussen het re-integratiebedrijf en de casemanager. Het beoordelen van de naleving van de arbeidsplicht tijdens het re-integratietraject vindt signaal gestuurd plaats. Sociale Zaken ontvangt signalen van het re-integratiebedrijf indien de belanghebbende zich niet aan de afspraken houdt. Sociale Zaken zal vervolgens middels een maatregelonderzoek goed nagaan of de naleving van de arbeidsplicht is geschonden. Indien een belanghebbende weigert deel te nemen aan een voorziening of op andere wijze onvoldoende meewerkt, kan er conform de maatregelenverordening een maatregel worden opgelegd.
Indien de belanghebbende de werkacademie zonder resultaat doorloopt, dan wordt belanghebbende vrijgesteld van de re-integratieplicht. Ze kunnen op vrijwillige basis maatschappelijk nuttig werk verrichten. Er wordt eveneens bij deze belanghebbenden minimaal eens per 24 maanden een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en belemmeringen voor arbeidsinschakeling. Afhankelijk van de uitkomst van dit controleonderzoek kan nagegaan worden of er opnieuw ontheffing wordt verleend van de re-integratieplicht.
Belanghebbende met een lopend re-integratietraject bij een werkgever of UWV die een uitkering aanvragen terwijl hun oude re-integratie traject nog niet is afgelopen, hebben wel te voldoen aan de arbeidsplicht. Zij hoeven zolang hun traject nog loopt niet deel te nemen aan de werkacademie, omdat ze al een voorziening hebben.
In onze samenleving hoeven zwangere vrouwen normaliter gedurende 16 weken rond de bevallings-datum niet beschikbaar te zijn. Dit betekent dat ze kunnen worden ontheven van de arbeidsplicht.
Deelname aan de werkacademie, maar niet onderheven aan de arbeidsplicht
De in lid 3.1.5 genoemde belanghebbenden nemen op verzoek deel aan de werkacademie. De arbeidsplicht is niet van toepassing op hen. Het college maakt in de beschikking afspraken over de gevolgen van het niet nakomen of voortijdig afbreken van een re-ïntegratietraject, zoals het bijvoorbeeld terugbetalen van trajectkosten. Het toepasselijke sanctiebeleid is nader in hoofdstuk 8 beschreven.
Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.
4.2 Het Re-integratieprogramma
4. Faciliterende voorzieningen
De werkacademie staat voor een nieuwe op het individu gerichte re-ïntegratieaanpak met een krachtige focus op werk, voornamelijk gericht op de (her) intrede in de reguliere arbeidsmarkt. Daarbij wordt aandacht gegeven aan de reële mogelijkheden die de persoon in kwestie op de arbeidsmarkt heeft.
Alle belanghebbenden die niet op korte termijn aan het werk gaan in een reguliere baan, zullen hun re-integratieinspanningen combineren met werkactiviteiten totdat ze een reguliere baan hebben gevonden. Werkactiviteiten worden vooral gezien als een effectief re-integratieinstrument dat belanghebbenden de mogelijkheid geeft om waardevolle en passende werkervaring op te doen.
Zoals in hoofdstuk 3 en 4 reeds werd aangegeven is deelname aan werkacademie voor de uitkerings-gerechtigde verplicht vanwege de in de WWB neergelegde verplichting tot arbeidsinschakeling. Daarom zetten de casemanager Sociale Zaken en het re-integratiebedrijf gedurende de programma’s verzuimregistratie en arbobegeleiding in. Bij constatering van ongeoorloofd verzuim door het re-integratiebedrijf vindt een terugkoppeling naar de casemanager plaats.
Er worden drie programma’s onderscheiden binnen de werkacademie:
Nieuwe belanghebbenden beginnen binnen enkele weken na hun WWB aanvraag bij het CWI met een intensief startprogramma.
Indien nodig wordt de periode van het startprogramma verlengd met 3 maanden. Dit is ter beoordeling van de casemanager. De voorwaarden voor verlenging worden nader uitgewerkt in werkinstructies.
Het vacatureteam van de gemeente probeert gedurende deze verlenging met intensieve bemiddeling de belanghebbende alsnog aan het werk te krijgen. Als blijkt dat regulier werk op korte termijn niet haalbaar is, wordt er geprobeerd helder te krijgen wat de belanghebbende kan en wil. Met name voor de belanghebbenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt vinden verschillende diagnostische gesprekken plaats. Eventueel wordt externe deskundigheid ingezet om de diagnose van de belanghebbende en zijn mogelijkheden op werk duidelijk te krijgen. Hulpmiddelen bij het stellen van de diagnose zijn: gesprekken, tests, communicatiemotivatie training of externe deskundigheid. De belanghebbenden worden dan voorbereid op het vervolgprogramma bestaande uit een intensief traject richting werk (re-integratie) of gericht op een actieve deelname aan de samenleving (participatie).
Op basis van persoonskenmerken, de ervaringen uit het startprogramma en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt wordt er van uit gegaan dat een traject naar regulier werk haalbaar is. In het re-integratieprogramma worden betaalde of onbetaalde werkactiviteiten (bij derden) gecombineerd met re-integratieactiviteiten bij het re-integratie bedrijf (actieve bemiddeling, begeleid solliciteren, jobhunting, training, scholing, etc.) met als doel de belanghebbende zo snel mogelijk te bemiddelen naar werk. Er wordt naar gestreefd dat minimaal 55% van de belanghebbenden in het re-integratie programma na anderhalf jaar uitkeringsonafhankelijk zijn door bemiddeling naar een reguliere baan. Dit programma duurt per belanghebbende maximaal 2 jaar inclusief de periode van een half jaar nazorg.
In dit programma vindt er een nauwe samenwerking en taakverdeling tussen het re-integratie bedrijf en de casemanager van Sociale Zaken plaats. Er wordt individueel bepaald welke van de producten aangeboden zal worden. Deze zijn onder andere: scholing, proefplaatsing, bemiddeling eventueel met loonkostensubsidie, detachering, leerwerkstage (werken met behoud van uitkering) en werktraining gedurende 20 à 32 uur per week.
Het re-integratiebedrijf kan een eigen invulling geven aan deze werktraining. Wel is de voorwaarde dat de belanghebbende gedurende 32 uur een programma aangeboden krijgt. Hierbij wordt voor een gedeelte van dit aantal uren (20 uur) invulling gegeven aan een werktraject. Deze periode van werktraining wordt zo kort mogelijk gehouden. De belanghebbende moet in ieder geval binnen een halfjaar bemiddeld worden naar een van de eerder genoemde vormen van werk (regulier met loonkostensubsidie, detachering of leerwerkstage).
Een deel van de belanghebbenden, die uit het Startprogramma komen, zullen vanwege ernstige belemmeringen niet aan het re-integratieprogramma kunnen deelnemen. De afstand tot de arbeidsmarkt is voor hen te groot vanwege diverse problemen. Voor deze groep is er een programma beschikbaar dat zich primair richt op deelname van de betrokkene aan de samenleving. Belemmeringen van de belanghebbenden om te participeren worden scherp in beeld gebracht en mogelijkheden om de negatieve effecten van deze belemmeringen op te heffen of te beperken worden onderzocht. Het programma wordt uitgevoerd door meerdere re-integratiebedrijven eventueel gespecialiseerd naar doelgroep. De problematiek of specifieke kenmerken van de belanghebbenden zijn vanuit deze vooral aanbodgerichte dienstverlening bepalend voor de inhoud van het programma. Het participatieprogramma is een wezenlijk onderdeel van de Werkacademie, omdat deelname aan de samenleving via (onbetaalde) werkactiviteiten bij kan dragen aan het welzijn van de belanghebbenden, hun isolement kan doorbreken en een eerste stap op de ladder naar re-integratie en terug naar werk kan betekenen.
Het programma kan bestaan uit trainingen en verschillende vormen van diagnostiek. Kortdurende werkactiviteiten kunnen worden ingezet ter ondersteuning van de diagnostiek. Daarnaast is het programma er op gericht de belanghebbenden te begeleiden en voor te bereiden op werkactiviteiten in de vorm van een participatiebaan voor 12 tot 20 uur per week. Naast het aanbieden van werkactiviteiten worden ze ondersteund en gestimuleerd om zonodig hun eigen leven weer op orde te krijgen en de weg terug naar de arbeidsmarkt te vinden. Reguliere werkaanvaarding blijft het ultieme doel. Doorverwijzing naar het re-integratieprogramma als vervolgstap op de “ladder”naar regulier werk is vanuit het participatie programma het primaire doel.
Het RIB stelt aan de gemeente een actueel en zo’n concreet mogelijk overzicht beschikbaar (bijvoorbeeld op een website) van de specifieke aanpak en programma’s ter voorbereiding op de participatie en de plaatsingsmogelijkheden op participatiebanen. De casemanagers van de gemeente hebben hiermee een belangrijk middel om samen met de belanghebbende een gerichte keuze te maken uit de verschillende Re-integratie bedrijven (RIB ) die het participatieprogramma aanbieden.
Vanwege de grote diversiteit van de doelgroep, die aangewezen is op het participatieprogramma wat betreft kenmerken, achtergronden, talenten en multiproblematiek van de belanghebbenden (deelnemers) hebben de RIB’s een programma uitgebracht, die hier voldoende recht aan doet. Het programma biedt het voldoende mogelijkheden wat betreft specifieke kenmerken van de doelgroep ex-verslaafden, ex-psychiatrische patiënten, dak- en thuislozen) of wat betreft de inhoud van het programma ( modulair) en wat betreft de intensiteit van begeleiding.
In het participatieprogramma worden onbetaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (participatiebaan) verricht bij instellingen in de non profit sector in combinatie met ondersteunende behandeling/ begeleiding. De begeleiding van de belanghebbende is gericht op participatie aan de samenleving door het verrichten van een participatiebaan mogelijk als eerste stap terug naar de arbeidsmarkt. Het doel is om klanten maatschappelijk te activeren zomogelijk als eerste stap op weg naar regulier werk
Instrumenten van de werkacademie
Binnen de werkacademie kunnen diverse instrumenten worden ingezet voor de belanghebbenden, de re-integratiebedrijven en als vergoeding aan werkgevers. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld: vergoeding van scholingskosten en vormen van subsidie. Een nadere uitwerking van de instrumenten is in hoofdstuk 5 opgenomen.
Ter verduidelijking van de instrumenten die in het startprogramma, het re-integratieprogramma en het participatieprogramma worden aangeboden zijn deze op de volgende pagina in een overzicht geplaatst.
Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.
Overzicht stimulerende instrumenten voor het startprogramma en het participatieprogramma
5 Vergoeding van Scholingskosten en stipejild
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Scholing ingezet als onderdeel van het werkplan kan met behoud van uitkering en de kosten worden als noodzakelijke kosten in het kader van het re-integratietraject vergoed. De vergoeding van de kosten verloopt via het re-integratiebedrijf of via het Startprogramma/vacatureteam van de gemeente.
Binnen de werkacademie wordt scholing in combinatie met werkervaring gestimuleerd vanuit de noodzaak om de kloof tussen vraag en aanbod te overbruggen en daarmee duurzame uitstroom te bevorderen. Op basis van gesprekken met belanghebbenden en observaties worden educatieve trajecten voor individueel maatwerk uitgezet. Dit ter ondersteuning van het traject gericht op re-integratie op de arbeidsmarkt. Leidend is het advies van het re-integratiebedrijf of en zo ja, welke scholing noodzakelijk is.
Scholing als instrument is alleen mogelijk indien het re-integratie-bedrijf dit binnen een traject noodzakelijk acht voor arbeidsinschake-ling. Dit gebeurt in samenspraak met de casemanager. Het re-integratie-bedrijf of de gemeente (vanuit het startprogramma) neemt hiertoe de inzet van scholing, welke, hoelang, en de kosten op in het werkplan. De casemanager geeft wel of geen toestemming door al of niet akkoord te gaan met het werkplan.
Bij een deeltijdopleiding wordt rekening gehouden met het aantal uren dat per week scholing wordt gevolgd. De arbeidsplicht kan worden afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende. De baanintentie en de baangarantie worden door middel van een verklaring van een specifieke werkgever gegeven.
5.2 Vormen van scholing en vergoeding van scholingskosten
Wij bedoelen hier de hoger opgeleide asielzoekers en vluchtelingen, die in het land van herkomst een opleiding op -in dat land geldend- HBO/universitair niveau hebben genoten.
Onder asielzoeker en vluchteling wordt verstaan de persoon aan wie op grond van Hoofdstuk 3, Afdeling 4 van de Vreemdelingenwet 2000 verblijfsvergunning is verleend (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd).
De wet studiefinanciering is een voorliggende voorziening. Indien voor een dagopleiding de wet studiefinanciering van toepassing is en een belanghebbende hierop aanspraak kan maken, dan is er sprake van een voorliggende voorziening en kunnen deze kosten niet in het kader van re-integratie door het college worden vergoed. Wanneer om redenen buiten de schuld van de betrokkene om de kosten niet via de Wet Studiefinanciering worden vergoed is er geen sprake van een voorliggende voorziening en kunnen de kosten voor zover aan de overige voorwaarden voldaan wordt, worden vergoed.
De gemeente kan scholingskosten vergoeden aan de belanghebbende via het startprogramma, via het re-integratie bedrijf of via de werkgever (re-integratieprogramma en participatieprogramma).
Het uitgangspunt is dat de gebruikelijke voorwaarden voor scholing gelden: scholing in combinatie met werk/ werkervaring of met een perspectief op uitstroom/werk, korter dan 1 jaar dan wel telkens voor maximaal 1 jaar toegekend. Tijdens het Startprogramma is er nog geen trajectplan, dus zal er via een rapportage een andere onderbouwing van de scholingskosten gemaakt moeten worden. Het college maakt contractuele afspraken over de vergoeding van scholing met het re-integratiebedrijf.
Hoe hoger de scholingsvergoeding des te meer geldt dat er afspraken gemaakt moeten worden dat de werkgever bijdraagt aan de scholingskosten of over vergoeding van de kosten tot een percentage van 50 % en na overlegging van een arbeidscontract opnieuw 50 %. Anders gezegd: er dient gestreefd te worden naar een risicodeling van 50/50.
De hardheidsclausule ten aanzien van de vereiste toestemming van de directeur Dienst Welzijn bij overschrijding van het bedrag van € 8000, - en de duur van één jaar is nodig als er in individuele gevallen sprake is van uitzonderlijke situaties indien de toepassing van regel 6.2.4 zou leiden tot een onbillijkheid.
Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.
Doel van het stipejild is het snel en effectief wegnemen van kleine financiële belemmeringen die zich voor kunnen doen tijdens het traject. Ook is het de bedoeling om met het stipejild zonodig de motivatie van de deelnemer tijdens het traject positief te beïnvloeden.
Iedere deelnemer, die aantoonbare onkosten maakt in verband met en tijdens het traject, kan aanspraak maken op stipejild. Ook kan het re-integratiebedrijf of de uitvoerende afdeling van de gemeente tijdens het traject aan de deelnemer stipejild verstrekken ter stimulans in de vorm van kleine attenties in natura.
Het stipejild bedraagt maximaal € 900,- per deelnemer gedurende de verschillende voorzieningen van de Werkacademie ( startprogramma, re-integratieprogramma en participatieprogramma). Tijdens het Start-programma is voor de uitvoerende organisatie gemiddeld € 30,- per deelnemer beschikbaar en tijdens het reintegratie- en participatie-programma gemiddeld € 240,-.
Het stipejild mag niet contant aan een deelnemer worden uitgekeerd, behalve als vergoeding van aantoonbaar gemaakte kosten of als voorschot op later aan te tonen kosten. Het reintegratiebedrijf of de uitvoerende organisatie is verantwoordelijk voor verantwoording van de kosten.
Het stipejild mag besteed worden aan aantoonbare kosten, die direct samenhangen met het te volgen reintegratie traject en waarvoor geen andere voorzieningen beschikbaar zijn. Gedacht kan worden aan reis-kosten, tweedehands fiets, verzekering, kosten voor kleding en schoenen (dress for succes), bezoek aan de kapper of andere representatie-kosten, tweedehands computer voor zover dit in het kader van scholing of anderszins noodzakelijk is. Ook kan de uitvoerende organisatie het stipejild inzetten om de deelnemer te stimuleren tot voortvarende voortzetting en afronding van het traject via een cadeaubon, bloemetje e.d.
Een voorliggende voorziening is een bestaande regeling op basis waarvan de kosten ook vergoed kunnen worden. De belangrijkste in dit verband zijn : ziektekostenverzekering, WMO, Wet Kinderopvang e.d. Wanneer er sprake is van een wachttijd of andere omstandigheden die ervoor zorgen dat de voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan op tijdelijke basis stipejild ingezet worden.
Proefplaatsing is een voor werkgevers stimulerend middel om belanghebbenden relevante en perspectiefvolle werkervaring te laten opdoen. Daarnaast kan de proefperiode als toetsing van de geschiktheid voor zowel de belanghebbende als de werkgever dienen. Essentieel bij het inzetten van dit instrument is dat de werkgever vooraf de intentie heeft om een contract van minimaal zes maanden aan te bieden. Intentie is een specifieke schriftelijke verklaring van een werkgever waarin hij de intentie uitspreekt, dat onder bepaalde voorwaarden de betrokkene in dienst kan komen. Hiervoor wordt er een standaardformulier gebruikt.
No risk polis is een verzekering voor de werkgever, waar de belanghebbende is geplaatst voor het risico van ziekteverzuim. De verzekering van de polissen houdt in dat de werkgever voor de duur van een half jaar dekking op doorbetaling van loon tijdens ziekte (14 dagen eigen risico + ondersteuning door een ziekteverzuimbegeleider) krijgt. De gemeente betaalt de kosten van de polis en de werkgever kan gratis gebruikmaken van de verzekering.
Loonkostensubsidie heeft als doel om een werkgever over de drempel te helpen om een belanghebbende in dienst te nemen. Proefplaatsing kan eventueel voorafgaan aan het verstrekken van loonkostensubsidie. Belangrijke voorwaarde bij het inzetten van loonkosten is dat de werkzoekende uitkeringsonafhankelijk wordt. In situaties waarbij meerdere werkgevers parttime werk aanbieden waarmee werkzoekende uitkeringsonafhankelijk wordt, zal toekenning van loonkostensubsidie aan werkgever a niet worden gewijzigd indien tijdens de looptijd van het arbeidscontract bij deze werkgever als gevolg van omstandigheden bij werkgever b werknemer weer gedeeltelijk in een uitkering mocht vervallen.
Loonkostensubsidies en Europese regelgeving
Gesubsidieerde arbeid kan op grond van deze beleidsregels worden ingezet om arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aan-gemerkt als staatssteun. Zo mag de verstrekte subsidie niet leiden tot concurrentievervalsing of ver-dringing. Ook mogen er geen regels worden gesteld over welke werkgevers wel of niet in aanmerking komen voor een subsidie. De subsidie mag bijvoorbeeld niet worden beperkt tot werkgevers uit de eigen gemeente, of tot een bepaalde branche of sector. Als er sprake is van staatssteun dan moet de re-integratieverordening ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Om deze bewerkelijke administratieve last te voorkomen heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid de beleidsaanbeveling ‘Loonkostensubsidie en Europese regelgeving’ ontwikkeld, waarin exact is omschreven wanneer er wel of geen sprake is van staatssteun. Doordat deze beleidsaan-beveling in de re-integratieverordening is geïncorporeerd, de gemeente aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet en in de re-integratieverordening expliciet een verwijzing is gemaakt naar deze beleidsaanbeveling kan de ‘gang naar Brussel’ worden voorkomen.
De hoogte van de detacheringsvergoeding aan het re-integratiebedrijf bedraagt 100% van het Wettelijk minimumloon, dit zijn bruto loonkosten inclusief vakantietoeslag en inclusief werkgeverslasten (werkgeverslasten gesteld op 28% van de bruto-loonkosten incl. vakantietoeslag), volgens opgave Ministerie SZW.
De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel re-integratiebedrijf en inlener in de vorm van een detacheringsovereenkomst als tussen re-integratiebedrijf en belang-hebbende door middel van een arbeidsovereenkomst.
Het re-integratiebedrijf schat in of de belanghebbende uitgeleend kan worden aan een werkgever en voldoende uitgerust is voor regulier werk en of er op termijn een regulier dienstverband haalbaar is.
Afhankelijk van de uitkomst kan het RIB voor dit instrument kiezen.
De gemeente kan een maximum aan het aantal detacheringsbanen instellen, wanneer zij inschat dat het aantal banen hoger uit gaat vallen, dan dat zij in de begroting heeft geraamd.
In het geval bemiddeling of detachering nog niet mogelijk is en de kandidaten wel voldoende werknemersvaardigheden (te denken valt aan basisvaardigheden zoals bijvoorbeeld op tijd aanwezig zijn) en motivatie heeft om bij een werkgever ervaring op te doen kan een werkstage zinvol ingezet worden. Werkende weg je talenten ontwikkelen staat immers centraal in de werkacademie. Werkstages worden specifiek voor deze belanghebbenden geacquireerd met het doel werklozen in staat te stellen werkervaring op te doen.
Een belanghebbende wordt geïndiceerd voor het participatieprogramma als hij/zij vanwege ernstige belemmeringen en een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt niet kan deelnemen aan het re-integratieprogramma.
Voordat een belanghebbende wordt geplaatst op een participatiebaan wordt er een raamovereenkomst afgesloten tussen de betrokken werkgever, het RIB en de belanghebbende. In deze overeenkomst worden de werkzaamheden, de duur, de voorwaarden, de persoonlijke leerdoelen en afspraken over begeleiding vastgelegd. Het werk wordt ,afhankelijk van de omstandigheden van de belanghebbende, wat betreft urenopbouw en intensiteit opgebouwd van enkele uren per week naar minimaal 12 tot maximaal 20 uur per week gericht op ontwikkeling van de belanghebbende. De begeleiding kan van heel intensief ( wekelijkse gesprekken met de belanghebbende en de werkbegeleider op de werkplek) afgebouwd worden naar een minimale begeleiding van een gesprek op de werkplek per kwartaal. De belanghebbende wordt hierbij ondersteund bij het aanpakken van belemmeringen en problemen op de werkvloer. Per halfjaar worden de doorgroeimogelijkheden naar re-integratie besproken. Aanvullend op dit werk onderhoudt het RIB contacten met instellingen die in het kader van de hulpverlening behandeling of begeleiding verzorgen Als onderdeel van het programma organiseert het RIB wekelijks bijeenkomsten waar ervaringen uitgewisseld kunnen worden en waar de belanghebbenden gestimuleerd en ondersteund worden
Per halfjaar beoordeelt het RIB samen met de casemanager van de gemeente en de belanghebbende de mogelijkheden om door te stromen naar het re-integratieprogramma. Voor belanghebbenden waarvan ingeschat wordt of zij geschikt zijn voor het re-integratieprogramma kunnen afspraken omtrent stages bij de betreffende RIB’s gemaakt worden. Wanneer bemiddeling naar regulier werk mogelijk lijkt zijn er ondersteunende voorzieningen beschikbaar Wanneer er indicaties zijn, dat de belanghebbende aangewezen is op arbeid in het kader van de Sociale Werkvoorziening, wordt betrokkene gestimuleerd zich via het CWI aan te melden.
Belanghebbenden die na een jaar in het participatieprogramma bewezen hebben zich maatschap-pelijk nuttig te kunnen maken, maar geen perspectief hebben op een re-integratieprogramma/ regulier werk, kunnen voor een blijversbaan (tijdelijk gesubsidieerde arbeid) in aanmerking komen. Aanmelding gaat via de casemanager waarbij een medisch/ arbeidskundig onderzoek deel uit maakt van de toelating. Volume afspraken spelen hierbij een rol. Indien het hoogst haalbare doel is bereikt, wordt de belanghebbende gestimuleerd om op vrijwillige basis maatschappelijk nuttig werk te verrichten (zie toelichting in paragraaf 3.5.4).
6.7. Blijvers en maatschappelijk nuttige functies
Binnen de blijversbaan worden er, tussen werkgever en blijver, afspraken gemaakt over een ontwikkelingsprogramma voor drie jaar met als doel om zoveel mogelijk belanghebbenden alsnog geschikt te maken voor regulier werk om te voorkomen dat zij na drie jaar wederom terugvallen op een uitkering. In dit geval is ook plaatsing in de profit sector voor maximaal een jaar mogelijk.
De gemeente stelt schriftelijke voorwaarden aan de werkgever die de werkplek met een maatschappelijk nuttige functie beschikbaar stelt. De werkgever gaat een arbeidsovereenkomst met de blijver aan waarop de bepalingen van boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek, de CAO van de organisatie die uitvoering geeft aan het werkgeverschap en de krachtens deze wet vastgestelde regelingen van toepassing zijn.
De organisatie met maatschappelijk nuttige functie, die de werkplek heeft aangeboden, gaat met de blijver een overeenkomst aan waarin in ieder geval is opgenomen de aard en de duur van de door de blijver te verrichten ondersteunende werkzaamheden, de plaats waar de ondersteunende werkzaamheden worden verricht en de begeleiding van de werknemer.
De gemeente erkent dat er belanghebbenden zijn die vooralsnog zijn aangewezen op gesubsidieerde arbeid, de zogenoemde blijvers. Dat iemand een blijver is kan blijken tijdens een re-integratietraject (de zogenoemde nieuwe instroom). Echter, ook onder degenen die op dit moment al gebruik maken van gesubsidieerde arbeid, de voormalige ID- en WIW-werknemers, bevinden zich blijvers (de zogenaamde ‘oude’ blijvers). Deze voormalige ID - en WIW-werknemers zitten in een traject dat per 31 december 2007 afloopt. Tevens kunnen bijstandsgerechtigden die vóór 1 januari 1948 zijn geboren op basis van hun leeftijd als blijver worden gekwalificeerd.
ID en WIW blijvers blijven en hebben een uitzonderingspositie aangezien zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben.
De bestaande gesubsidieerde arbeid, 1 jaar met verlenging van telkens een jaar tot maximaal 3 jaar, in de vorm van een ‘blijversbaan’ past uitstekend in het nieuwe re-integratiebeleid. Deze baan tegen betaling van het Wettelijk minimumloon in de non profit sector voor mensen met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt kan prima ingezet worden voor belanghebbenden aan het participatie programma die (na een jaar bewezen) hebben zich maatschappelijk nuttig te kunnen maken, maar nog geen perspectief hebben op een product van het re-integratieprogramma of op regulier werk.
Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.
6.8 Begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap
Op dit moment is het mogelijk om prestarters (bijstandsgerechtigden die zich willen voorbereiden op het starten van een eigen bedrijf) met behoud van uitkering te begeleiden tijdens deze voorbereidings-periode. Het resultaat is dan uitstroom uit de WWB naar de BBZ. De voorziening wordt als een onderdeel van een re-integratietraject ingezet. Dit blijkt nog steeds een succesvolle methode te zijn om op termijn uitstroom uit de WWB uitkeringsgroep te bewerkstelligen.
Arrangementen zijn specifieke afspraken over de inzet van subsidie voor loonkosten, scholing en dergelijke met werkgevers en opleidingsinstellingen, die afwijken van de standaard zoals deze in de re-ïntegratie verordening en beleidsregels WWB zijn. Het college verleent mandaat aan de Directeur
Welzijn om deze arrangementen aan te gaan. Dit is nodig omdat er op dit moment nog geen college besluit is die een budget voor arrangementen dekt. Door actief in te zetten op arrangementen kunnen er door de combinatie van scholing en werkervaring uitstroom mogelijkheden ontstaan voor belanghebbenden. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een combinatie van een of meer instrumenten in ruil voor instroom van minimaal 5 werknemers op een regulier dienstverband. Arrangementen kunnen niet zonder de toestemming van de Directeur Welzijn worden ingezet. Het vacatureteam van de sector Sociale zaken dient hiervoor een verzoek in bij de sector W&I.
6.10 Individuele re-integratietrajecten (IRT)
In de werkacademie staat de klant centraal. In de praktijk blijkt dat er steeds meer behoefte is aan individueel maatwerk. Indien de reguliere programma’s hierin niet kunnen voorzien, kan een individueel re-integratietraject uitkomst bieden. In overleg met belanghebbende wordt het traject opgesteld, waarbij de gemeente de regie houdt op de uitvoering. Omdat nog geen ervaring met dit instrument is opgedaan, wordt een IRT vooralsnog voor maximaal 10 belanghebbenden ingezet.
7.1 Budget- en Subsidieplafonds
Het college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente raad bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het college gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alterna-tieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mo-gelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de Programma begroting of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
De vrijlatingfaciliteit op grond van art. 31 lid 2 sub o van de WWB en art. 3 lid 2 sub d van het Inkomensbesluit IOAW, kan worden toegepast op een ieder met een bijstandsuitkering die parttime inkomsten verwerft. Het college stelt daarmee dat parttime werkzaamheden altijd bijdraagt aan reïntegratie op de arbeidsmarkt.
In de WWB is de mogelijkheid gegeven om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal een aaneengesloten half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.
Een voorwaarde voor het recht op vrijlating is dat de arbeid dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Met bovenstaande beleidsregel wordt vastgelegd dat alle werkzaamheden daaraan bijdragen. Dit om zo breed mogelijk een financiële prikkel te geven aan uitkeringsgerechtigden die een deeltijdbaan accepteren.
Aangenomen wordt dat er geen nieuw recht op de vrijlating kan ontstaan, indien een belanghebbende in het verleden reeds zes maanden recht heeft gehad op de vrijlating.
8 Weigeren en beëindigen van een voorziening en het sanctiebeleid
8.1 Bij aanspraak of verzoek op een voorziening
Een voorliggende voorziening is bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een re-integratietraject via het UWV of een werkgever. Indien het verzoek om een voorziening niet zal leiden tot arbeidsinschakeling of niet noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling wordt deze geweigerd.
8.2 Bij verzoek om loonkostensubsidie
De Awb kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 9.2.1 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.
Ten aanzien van de in de lid 3.1.5 genoemde belanghebbenden maakt het college, aan hen die om een voorziening hebben verzocht, afspraken over de gevolgen van het niet nakomen of voortijdig afbreken van een re-integratietraject, ten aanzien van het terugbetalen van de door de gemeente gemaakte trajectkosten.
Indien een belanghebbende, die om een voorziening heeft verzocht, het traject vroegtijdig en verwijtbaar beëindigt, verhaalt het college de gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk op hem. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag zoekt het college aansluiting bij de Maat-regelenverordening. Terugbetaling van de kosten blijft hiermee beperkt tot het bedrag dat in geval de belanghebbende uitkering ontvangen zou hebben als maatregel opgelegd zou zijn.
9.1 Stimuleringspremie regulier betaalde arbeid en zelfstandig ondernemerschap
Belanghebbenden (die vallen onder de in groep A in paragraaf 2.1 genoemde uitkering) die binnen 3 maanden, na de ingangsdatum van de (al of niet gedeeltelijke) uitkering, uitkeringsonafhankelijk worden door aanvaarding van regulier betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden ontvangen een premie van € 750, -
Belanghebbenden die binnen een periode van 6 tot 12 maanden, na de ingangsdatum van de uitkering (al of niet gedeeltelijke), uitkeringsonafhankelijk worden door aanvaarding van regulier betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden ontvangen een premie van € 350, -.
Met uitkering wordt bedoeld de uitkering op grond van de: WWB, IOAW, IOAZ, Het premiebeleid is een instrument om één van de uitgangspunten (werk boven inkomen) van de werkacademie kracht bij te zetten. Met het premiebeleid wordt gestimuleerd dat mensen zo kort mogelijk een beroep doen op een uitkering. De premie is dan ook een beloning hiervoor.
Stimuleringspremie regulier betaalde arbeid
Ook personen die een gedeeltelijke WWB-uitkering hebben ontvangen en uitkeringsonafhankelijk worden door bijvoorbeeld uitbreiding van uren komen in aanmerking voor de premie. Hiermee wordt gestimuleerd dat deeltijdarbeid wordt omgezet in fulltime arbeid (i.c. aantal uren waarmee men uitkeringsonafhankelijk wordt). De premie wordt niet naar rato uitgekeerd, omdat men wel of niet volledig uit de uitkering is. Zo ja, dan ontvangt men de premie.
Personen die via zelfstandig ondernemerschap uitstromen komen ook voor deze regeling in aanmerking. Het starten van een eigen onderneming blijkt een succesvole methode te zijn om uitstroom uit de WWB te bewerkstelligen.
Alle belanghebbenden krijgen een cheque toegezonden die ze kunnen verzilveren als ze aan de voorwaarden van 6 maanden regulier betaalde arbeid waardoor uitkeringsonafhankelijk hebben voldaan. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk verzilveren van de cheque ligt bij de mensen zelf. Dit past goed bij het uitgangspunt “eigen verantwoordelijkheid centraal”.
Een belanghebbende die nieuw instroomt zal worden geïnformeerd over de premieregeling.
Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.