Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels intrekking omgevingsvergunningen De Ronde Venen 2023 |
Citeertitel | Beleidsregels intrekking omgevingsvergunningen De Ronde Venen 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels intrekking omgevingsvergunning De Ronde Venen 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-07-2023 | nieuwe regeling | 27-06-2023 |
Artikel 3 – Bevoegdheid tot intrekking (discretionaire bevoegdheid)
Wanneer sprake is van urgente en/of zwaarwegende planologische belangen, kan de omgevingsvergunning direct na het verstrijken van de in de wet genoemde termijn worden ingetrokken. Indien geen sprake is van dergelijke belangen, trekt het bevoegde gezag de vergunning niet eerder in dan 3 jaren waarin geen activiteiten zijn verricht. Het is het streven van het bevoegd gezag om ongebruikte omgevingsvergunningen binnen 5 jaar in te trekken.
Artikel 4 – Intrekken bij uitblijven start activiteiten
Conform artikel 2.33, lid 2 onder a Wabo kan het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a (bouwen), b (aanleg) of g (sloop) van de wet geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet binnen 26 weken na onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning is aangevangen met de vergunde activiteit.
Conform artikel 2.33 Wabo kan het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c (planologisch afwijken) of d (brandveiligheid) geheel of gedeeltelijke intrekken, indien niet binnen drie jaar na onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning is aangevangen met de vergunde activiteit.
Artikel 5 – Intrekking bij stilliggende activiteiten
Conform artikel 2.33, lid 2 onder a Wabo kan het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, f, g of h van de wet geheel of gedeeltelijke intrekken, indien na de start van de vergunde activiteit gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de omgevingsvergunning.
Artikel 6 – Intrekken na opschorting voorgenomen intrekking
Indien na afloop van de opschortingstermijn geen begin is gemakt met de vergunde activiteiten respectievelijke de activiteiten niet opnieuw zijn opgestart, wordt de verleende vergunning zonder voorafgaande aankondiging ingetrokken.
Artikel 7 – Procedure intrekking
Indien de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure
Hierbij krijgen belanghebbenden, voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken, de gelegenheid om hiervoor binnen een redelijke termijn een zienswijze naar voren te brengen (conform artikel 4:8 Awb).
De redelijke termijn is bepaald op 4 weken.
Indien de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Hierbij wordt voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken het ontwerp van het te nemen besluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Voorafgaand aan deze ter inzage legging wordt een kennisgeving van het ontwerpbesluit gepubliceerd. Belanghebbenden kunnen zowel schriftelijk als mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Verder komt te volgen intrekkingsprocedure overeen met de verleningsprocedure.
Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
secretaris
burgemeester
Jaarlijks worden er verschillende omgevingsvergunningen verleend. Deze vergunningen geven de vergunninghouder het recht een activiteit uit te voeren. Niet alle vergunde activiteiten worden echter uitgevoerd. Het is niet wenselijk dat ongebruikte vergunningen onbeperkt van kracht blijven. Door wijzigingen in de (bouw)regelgeving kan het immers zijn dat de voorwaarden en omstandigheden waaronder de vergunning is verleend, achterhaald zijn. Te denken valt aan planologische omstandigheden of vernieuwde inzichten op welstandsgebied, maar ook aan de technische eisen. Daarbij komt dat door het voortschrijden van de techniek en de ontwikkelingen in de manier van bouwen, het praktisch gesproken onmogelijk is geworden dat er, na een bepaalde tijd, gebouwd wordt conform de vergunning. Ook zorgt het intrekken van ongebruikte vergunningen ervoor dat de Basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) actueel blijft en eenduidige informatie biedt.
Met het ook op de genoemde ongewenste situaties, is het wenselijk om de omgevingsvergunningen niet oneindig te laten voorbestaan. Bij het niet starten van de werkzaamheden of het langdurig stil liggen van de werkzaamheden is het van belang de vergunningen in te trekken.
Om te voorkomen dat ongebruikte vergunningen van kracht blijven, kan het college ze intrekken. In sommige gevallen is het college verplicht dit te doen (artikel 2.33 lid 1 Wabo en artikel 5.39 Ow). In andere gevallen heeft het college daarin beleidsvrijheid. Deze beleidsregels vullen die beleidsruimte in. Door middel van beleidsregels, die worden vastgesteld door het college en gepubliceerd, is het voor een ieder duidelijk(er) in welke gevallen een verleende vergunning wordt ingetrokken. Dit bevordert rechtsgelijkheid en verbetert de transparantie rond de besluitvorming over de intrekking van een vergunning.
2.Wettelijk kader van de beleidsregel
Artikel 2.33, tweede lid, onder a van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a (bouwen), b (aanleg) of g (slopen) geheel of gedeeltelijk kan intrekken voor zover gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Artikel 4:81, eerste lid van Awb bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of zonder zijn verantwoordelijke uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Onder beleidsregels wordt ingevolge artikel 1:3, vierde lid van de Awb verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 5:40, tweede lid van de Ow bepaalt dat een het college een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
3.Reikwijdte van de beleidsregels
De beleidsregels zijn van toepassing op alle omgevingsvergunningen die worden verleend voor het uitoefenen van een activiteit in de fysieke leefomgeving.
De beleidsregels zijn van toepassing op activiteiten die in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h en artikel 2.2 eerste lid, van de Wabo zijn genoemd. Vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven de onderhavige beleidsregels gelden voor de betreffende activiteiten (bijv. activiteit bouwen en de omgevingsplanactiviteit).
De beleidsregel blijven beperkt tot de activiteiten bouwen, slopen, aanleggen en brandveilig gebruik. Aangezien een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen geregeld verleend wordt in combinatie met toestemming om af te wijken van een bestemmingsplan/omgevingsplan, valt een omgevingsvergunning voor die activiteit ook onder de beleidsregel.
4.Het college als bevoegd gezag
Deze beleidsregels gelden alleen in gevallen waarin het college bevoegd is om een omgevingsvergunning in te trekken.
Uitgangspunt is dat het college van de gemeente waarin een project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, het bevoegde gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen. Hierop zijn enkele uitzonderingen geformuleerd in de Wabo.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen, is tevens bevoegd om de vergunning in te trekken. Ten aanzien van vergunningen die in het verleden zijn verleend door een andere bestuursorgaan geldt dat het college bevoegd is ze in te trekken, als het onder de Wabo/Omgevingswet bevoegd zou zijn om voor die activiteit een vergunning te verstrekken.
Andersom geldt hetzelfde. Indien het college in het verleden een vergunning heeft verleend waarvoor bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten inmiddels het bevoegde gezag is, is het college niet meer bevoegd om tot intrekking over te gaan. Het college zal hiertoe een verzoek moeten indienen bij het bevoegde gezag.
Een uitzondering geldt voor de intrekkingsprocedure waarbij het college inmiddels niet meer bevoegd is een omgevingsvergunning voor de betreffende activiteit te verlenen, maar die reeds zijn aangevangen voor inwerkingtreding van de Wabo. In dergelijk gevallen blijft het college het bevoegde gezag.
Het college kan of moet een omgevingsvergunning onder bepaalde omstandigheden intrekken. Dit is geregeld in artikel 2.33 Wabo. In dit artikel wordt onderscheid tussen dwingende (lid 1) en de facultatieve (lid 2) intrekkingsgronden. Ook is het mogelijk om een omgevingsvergunning in te trekken als sanctie.
Deze beleidsregel zien alleen toe op de gevallen waarin het college beleidsruimte heeft en dus niet op de gevallen waarin dit wettelijk verplicht is. Ook het intrekken als sanctie valt buiten de scope van deze beleidsregels.
De facultatieve intrekkingsgronden
Artikel 2.33, tweede lid, begint met de zin ‘het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken […]’. In deze zin is de beleidsvrijheid van het college geformuleerd: het college kan besluiten een omgevingsvergunning in te trekken in de in het tweede lid genoemde gevallen, maar is daartoe niet verplicht.
Artikel 2.33, tweede lid, van de Wabo geeft een aantal facultatieve intrekkingsgronden. Deze beleidsregel betreft alleen een invulling van de bevoegdheden genoemd in onderdeel a: het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning intrekken voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a (bouwen) onderscheidenlijk b (aanleg) of g (slopen), gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning1.
De andere gronden zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze slechts sporadisch voorkomen. Op het moment dat ze wel voorkomen zal er een op de situatie passende afweging worden gemaakt of de gronden om de vergunning in te trekken worden toegepast.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de wettelijke bepalingen en geldende jurisprudentie.
Artikel 2 Beleidsregels onder de omgevingswet
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat de beleidsregels tevens gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 5.40 Ow is dat de wettelijke basis voor het intrekken van omgevingsvergunningen.
Artikel 3 Bevoegdheid tot intrekking (discretionaire bevoegdheid)
Dit artikel bepaalt dat het intrekken van omgevingsvergunningen een discretionaire bevoegdheid betreft. Zwaarwegende planologische belangen (genoemd in artikel 1 van de beleidsregels) kunnen een doorslaggevende rol spelen voor de vraag of het college al dan niet van de bevoegdheid gebruik maakt.
Het derde lid bepaalt dat, indien er geen urgente en/of zwaarwegende planologische belangen zijn, een omgevingsvergunning waarvan geen gebruik is gemaakt na 3 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning, kan worden ingetrokken. Voor deze termijn is gekozen in verband met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het proces. Hierbij kan worden gedacht aan:
De vergunninghouder persoonlijke omstandigheden opvoert, bijvoorbeeld een sterfgeval of ziekte in de familie, die aantoonbaar tot uitstel van het bouwen hebben geleid. Een ruimere termijn wordt alleen gegund als de persoonlijke omstandigheid zich niet meer dan 26 weken voor de start van de intrekkingsprocedure heeft voorgedaan of deze op dat moment nog voortduurt.
Wanneer wel sprake is van urgente en/of zwaarwegende planologische belangen, kan de omgevingsvergunning direct na het verstrijken van de wettelijke termijn (26 weken onder de Wabo) na het verlenen daarvan worden ingetrokken. Zodoende wordt het toekomstig planologisch kader niet gefrustreerd.
Artikel 4 Intrekking bij uitblijven start activiteiten
Vergunninghouder en belanghebbende
In veel gevallen is de vergunninghouder dezelfde persoon als de natuurlijk of rechtspersoon die de omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Het is echter ook mogelijk dat de vergunninghouder een ander is dan de aanvrager. Een omgevingsvergunning is, enkele uitzonderingen daargelaten, namelijk zaaksgebonden en overdraagbaar op derden. Om de omgevingsvergunning te laten gelden voor een ander moet de aanvraag of huidige aanvrager dat ten minste een maand tevoren melden bij het bevoegde gezag (artikel 2.25 Wabo).
Indien een ander dan aanvrager of vergunninghouder gebruik wil maken van een omgevingsvergunning, maar de vergunning niet aan hem/haar is overgedragen, kan hij/zij worden aangemerkt als belanghebbende. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft voor het bouwen van een dakkapel op een woning, maar de woning inmiddels verkocht heeft aan een derde. De vergunninghouder kan geen gebruik meer maken van de vergunning en heeft de vergunning ook niet overgedragen aan de derde. De derde kan dan wel belanghebbende zijn ten aanzien van de intrekking, omdat hij alsnog met de vergunninghouder overeen kan komen dat vergunning aan hem wordt overgedragen. Daarom wordt, indien de vergunninghouder geen rechthebbende meer is van het perceel waarvoor de vergunning is aangevraagd, een afschrift van het voornemen en het intrekkingsbesluit naar de huidige rechthebbende van het perceel verzonden. Een zienswijze van een belanghebbende wordt ook meegenomen in de afweging om al dan niet over te gaan tot een intrekking van de vergunning.
Onder het belang van de gemeente wordt tevens verstaan het algemene belang dat behartigd wordt door de gemeente. Specifieke belangen die in deze afweging worden betrokken zijn onder meer:
Artikel 5 Intrekking bij stilliggen activiteiten
Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a (bouwen), b (aanleg) of g (slopen) van de Wabo, waarbij de activiteiten gedurende 26 weken aaneengesloten hebben stilgelegen, kan worden ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat de activiteit stilligt. De termijn die hiervoor wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de vergunde activiteiten. De reden hiervoor is dat wanneer wordt geconstateerd dat de activiteit stilligt er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het verlenen van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst. Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig worden blootgesteld aan de weersomstandigheden. Ten aanzien van het straatbeeld is een gebouw in aanbouw niet wenselijk. Indien de omgevingsvergunning is ingetrokken wegens het stilliggen van de bouw, zal naderhand handhavend worden opgetreden tegen het in aanbouw zijnde bouwwerk. Op dat moment is namelijk sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en artikel 2.3a, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: het bouwen en in stand laten van een bouwwerk dat is gebouwd zonder daartoe benodigde omgevingsvergunning.
Artikel 6 Intrekking na opschorting voorgenomen intrekking
Een voorgenomen intrekking kan worden opgeschort (artikel 4 en 5). In geval van een dergelijke opschorting wordt nadrukkelijk niet afgezien van intrekking. Omdat de intrekking wordt opgeschort hoeft na het verstrijken van de termijn niet opnieuw een voornemen tot intrekking worden verzonden, indien geen begin is gemaakt met de vergunde activiteiten ofwel de activiteiten niet opnieuw zijn opgestart. Het college kan in dat geval direct tot intrekking overgaan.
Artikel 7 Procedure bij intrekking van de omgevingsvergunning
De intrekking van een omgevingsvergunning volgt dezelfde procedure als de voorbereiding van de omgevingsvergunning. Afhankelijk van de vraag of de vergunning door middel van een regulier of uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand is gekomen, gelden er verschillende intrekkingsprocedures.
Bij vergunningen die voor 1 oktober 2010 zijn verleend, moet worden bepaald welke procedure zou zijn gevolg wanneer de vergunning onder de Wabo zou zijn aangevraagd.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om, indien het intrekkingsbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van het doel dat worde nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning.
Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregels weer.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregels en bepaalt tevens dat de vorige beleidsregels (inzake het intrekken van omgevingsvergunningen) worden ingetrokken.