Organisatie | Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bibob-beleidslijn openbare inrichtingen gemeente Utrechtse Heuvelrug 2015 |
Citeertitel | Bibob-beleidslijn openbare inrichtingen gemeente Utrechtse Heuvelrug 2015 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2015 | nieuwe regeling | 15-09-2015 Gemeenteblad, 15 oktober 2015 | 20151009A440 |
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
In deze beleidslijn wordt verstaan onder:
Onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet Bibob door de burgemeester wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau te vragen;
Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik
De burgemeester past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidslijn daarover is bepaald, de wet toe met betrekking tot aanvragen en beschikkingen zoals bedoeld in:
Artikel 3 van de Drank- en Horecawet, indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm. De categorieën slijterijen en paracommerciële instellingen zijn uitgezonderd van de Bibob-toets, tenzij sprake is van in artikel 4 genoemde situaties.
Artikel 4: Bijzondere situaties
De burgemeester kan de wet ook toepassen:
Indien er vermoedens zijn dat een aanvraag, bijschrijving of een beschikking van in artikel 3 genoemde categorieën, voor zover de soort aanvraag daarin niet is opgenomen, mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.
Het onderzoek naar het zich voordoen van de reguliere weigeringsgronden alsmede van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet Bibob bestaat uit:
Het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die, al dan niet door middel van het in het vorige artikel bedoelde vragenformulier en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de betrokkene en gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die de burgemeester volgens de wet Bibob kan raadplegen.
De burgemeester informeert betrokkene schriftelijk over het voornemen om een advies aan Bureau Bibob aan te vragen. Betrokken wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet Bibob. De betrokkene wordt de mogelijkheid geboden om binnen een termijn van zeven dagen (gerekend vanaf de verzending van de schriftelijke kennisgeving) de aanvraag in te trekken.
Bibob-beleidslijn gemeente Utrechtse Heuvelrug, artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de beleidslijn wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de wet. Het gaat om de definities 'beschikkingen' en 'betrokkene'. De genoemde begrippen worden in de beleidslijn beperkt uitgelegd, vanwege de hierin gemaakte keuze de wet toe te passen op een selectief aantal gebieden genoemd in de wet.
De bepaling spreekt voor zich.
In 2009 is de richtlijn voor de toepassing van de wet Bibob gepubliceerd in afwachting van een definitieve beleidslijn binnen de gemeente. Inmiddels is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid en is dit aanleiding om door middel van een beleidslijn hier lokale invulling aan te geven. De categorieën waarop Bibob wordt toegepast zijn nader uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van deze beleidslijn. In artikel 3 wordt voorgesteld de wet toe te passen in een aantal sectoren, waar risico’s op ongewenste criminele activiteiten het meest aanwezig of het grootst kunnen worden geacht. Dat zijn horecabedrijven, coffeeshop, speelautomatenhallen, kansspelautomaten, seksinrichtingen, escortbedrijven en evenementen.
Bestaande bedrijven worden tussentijds getoetst indien de vergunninghouder een wijzigingsvergunning aanvraagt of indien zich een intrekkingsgrond (tweede lid) of een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4 van de beleidslijn voordoet.
Paracommerciële inrichtingen en slijterijen.
De aanvragen voor vergunningen voor paracommerciële instellingen op grond van artikel 4 van de Drank- en Horecawet, zoals verenigingen en stichtingen met een maatschappelijke, sportieve en educatieve doelstelling, en slijterijen zijn uitgezonderd van de Bibobtoets. Er is geen informatie bekend dat deze branches met behulp van de horecavergunning criminele activiteiten ondernemen. Zij behoren niet tot de risicogroep.
Als echter uit informatie van derden (politie, OM, Belastingdienst of (andere partners van) het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: RIEC)) blijkt dat een Bibobprocedure wordt geadviseerd, wordt voor deze categorieën wel een Bibobprocedure gestart via artikel 4 van de beleidslijn.
Binnen de niet alcoholverstrekkende horecabedrijven hebben de coffeeshops een bijzondere positie. Het gaat hier immers om het gedogen van strafbaar handelen. De handel in softdrugs is een strafbaar feit en wordt slechts onder bepaalde - door het Openbaar Ministerie opgestelde – voorwaarden toegestaan.
Om een coffeeshop te kunnen exploiteren is een exploitatievergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist (zie ook Coffeeshopbeleid en Beleidsregels ex artikel 13b Opiumwet). Door deze vergunning verplicht te stellen, is het mogelijk de Wet Bibob direct toe te passen en te voorkomen dat een gedoogbesluit wordt verleend aan een ondernemer die (financiële) banden onderhoudt met criminele organisaties.
Seksinrichtingen en escortbedrijven
Met het begrip seksinrichtingen wordt bedoeld de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Om een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren is een exploitatievergunning op grond van artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist. De wet Bibob wordt toegepast op seksinrichtingen, indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm, op grond van artikel 3, lid 1, onder d, van de beleidsregels. Bestaande inrichtingen worden tussentijds getoetst indien de vergunninghouder een wijzigingsvergunning aanvraagt of indien zich een intrekkingsgrond (tweede lid) of een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4 van de beleidsregels voordoet.
Vergunningen voor speelautomatenhallen en aanwezigheidsvergunning speelautomaten
De integrale toepassing van het instrumentarium op de vergunningen voor speelautomatenhallen wordt in artikel 3 van de beleidslijn tevens onder de werking van de wet gebracht alsmede de situaties waarin een horeca-exploitant een vergunning aanvraagt om een speelautomaat in zijn of haar horecabedrijf te mogen plaatsen, de zogeheten aanwezigheidsvergunning. Omdat deze aanwezigheidsvergunning veelal in combinatie met de horeca-exploitatievergunning en Drank- en Horecawetvergunning aangevraagd wordt, is het uit praktisch en zorgvuldigheidsoogpunt wenselijk om deze categorie ook onder de werking van de wet Bibob te brengen.
De afgelopen jaren is er veel commotie geweest in Nederland met betrekking tot vechtsportevenementen. In een aantal gevallen zijn deze evenementen flink uit de hand gelopen. Deze ervaringen zijn aanleiding geweest om de gemeentelijke evenementenvergunningen in het kader van de Wet Bibob te toetsen indien het een aanvraag voor een vechtsportevenement betreft zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.
De burgemeester hanteert de volgende procedure voor de toetsing van reeds verleende vergunningen (intrekken vergunning):
In de gevallen waarin de officier van justitie de gemeente 'tipt' om een advies aan het Landelijk Bureau Bibob te vragen is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het Bureau Bibob gericht. Alvorens hiertoe over te gaan zal met het RIEC en Bureau Bibob overleg plaatsvinden omtrent de wenselijkheid van een uitgebreide toets door de gemeente en de gewenste aanvullende gegevens;
In gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand of in een bepaald gebied hoog is, of indien informatie van derden daartoe aanleiding geeft, wordt een uitgebreide toets uitgevoerd. De vergunninghouder zal dan worden verzocht aanvullende gegevens te verstrekken en (alsnog) het uitgebreide vragenformulier in te vullen. Indien de vergunninghouder weigert medewerking te verlenen bij het overleggen van de gevraagde gegevens c.q. het vragenformulier weigert in te vullen zal hij nadrukkelijk worden uitgenodigd alsnog de benodigde gegevens te overleggen en het vragenformulier in te vullen. Als dan blijkt dat onvoldoende medewerking wordt verleend kan dit grond zijn voor de intrekking van de vergunning krachtens artikel 3 van de Wet Bibob.
De toevoeging "indien sprake is van...", zoals genoemd in artikel 3, zorgt ervoor dat de aanvragen op dit terrein in eerste instantie niet in de volle breedte aan Bibob worden getoetst. Dit betekent echter niet dat in een concrete situatie, waarbij om een andere dan de bovengenoemde reden een beschikking wordt aangevraagd, er geen Bibob toets zou kunnen plaatsvinden terwijl dit wel gewenst is. Indien aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking zou kunnen worden gebruikt ter facilitering van criminele activiteiten, moet getoetst kunnen worden aan Bibob. Artikel 4 biedt de mogelijkheid om in bijzondere situaties toch aan Bibob te toetsen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde categorieën. Het gaat hierbij om alle soorten aanvragen, die voor de genoemde categorieën worden ingediend. In artikel 3 wordt bijvoorbeeld de aanvraag voor het wijzigen van een leidinggevende of het veranderen van een inrichting niet genoemd. Deze aanvragen kunnen middels artikel 4 wel getoetst worden aan Bibob als daarvoor aanleiding bestaat. Daaraan is een aantal voorwaarden verbonden. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, moet het vermoeden duidelijk naar voren komen uit de verkregen informatie van o.a. de aanvrager zelf, u i t interne informatie b.v. van de handhavers of u i t dossiers van betrokkene en uit informatie van de politie en andere externe partijen waarmee een convenant is afgesloten in het kader van informatie-uitwisseling. Als uit de indicatorenlijst een duidelijk vermoeden naar voren komt, wordt een aanvrager direct geconfronteerd met een vragenformulier. Als een tip van het OM wordt ingediend omtrent in artikel 3 genoemde categorieën, wordt direct een Bibob onderzoek gestart. Naar aanleiding daarvan ontvangt de betrokkene direct een Bibob formulier. Het gaat immers om een vermoeden dat de beschikking gebruikt gaat worden of wordt voor de facilitering van criminele activiteiten. Op dat moment is al informatie beschikbaar waaruit dit blijkt. Hierbij gaat het ook om alle soorten van aanvragen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde categorieën. Verder heeft het college, op grond van artikel 4, l id 1, onder c, de mogelijkheid andere categorieën of bepaalde gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing moet gebeuren aan de hand van een onderbouwd dossier en middels een algemene bekendmaking.
Op basis van het bestaande instrumentarium kan de gemeente de aanvraag kritisch onderzoeken. Door gebruik te maken van de zgn. open bronnen kan de nodige informatie worden vergaard. Aan de hand van een - bij ministeriele regeling vastgesteld - vragenformulier wordt de aanvrager verzocht om diverse gegevens aan te leveren.
Gelet op het voorgaande wordt de volgende procedure gehanteerd bij aanvragen zoals genoemd in de artikelen 3 en 4.
Bij alle aanvragen worden de aangeleverde gegevens (bescheiden, inclusief vragenlijst) en het ingevulde vragenformulier bestudeerd en geanalyseerd. Indien dit een nuttige aanvulling is wordt om een mondelinge toelichting van de aanvrager verzocht in bijzijn van eventueel andere betrokkenen en - indien dit toegevoegde waarde heeft - de wijkagent.
Indien de aanvrager weigert medewerking te verlenen bij het overleggen van de gevraagde gegevens zal hij nadrukkelijk worden uitgenodigd alsnog de benodigde gegevens te overleggen. Als dan blijkt dat onvoldoende medewerking wordt verleend kan dit grond zijn voor de weigering van de vergunning op grond van de Wet Bibob of wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten (let wel: richtlijn voor het weigeren van de vergunning op grond van de Wet Bibob is, als de vereiste gegevens die volgens deze wet aangeleverd moeten worden ontbreken. Bij het ontbreken van gegevens die vereist zijn op grond van een andere wet, bijvoorbeeld een verklaring van sociale hygiëne op grond van de Drank- en Horecawet, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht).
In de gevallen waarin de officier van justitie de gemeente adviseert 1 een advies aan het Landelijk Bureau Bibob te vragen is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het Bureau Bibob gericht. Als hulpmiddel voor bovenstaande procedure kan gebruik worden gemaakt van de interne beleidsindicatorenlijst (bijlage 2). De indicatoren zijn onderverdeeld in de categorieën bedrijfsstructuur, de financiering, de omstandigheden in de persoon van de aanvrager en algemeen geldende en beleidsindicatoren. Als de aanvrager weigert het vragenformulier volledig in te vullen of weigert aanvullende gegevens te verschaffen, kan dit op basis van artikel 4, lid 1, juncto artikel 30, van de Wet Bibob door het Bureau Bibob aangemerkt worden als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de wet Bibob. Op grond hiervan kan de gemeente besluiten de vergunning te weigeren.
Voor het raadplegen van zogeheten (voor onder meer de gemeente) gesloten bronnen is de gemeente aangewezen op diverse partners die verenigd zijn in het RIEC.
Een Bibob onderzoek kan diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarom moet de afweging om over te gaan tot zo'n onderzoek weloverwogen en met in achtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Het Bibob instrumentarium moet als ultimum remedium gebruikt worden. Eerst moeten (alle) andere (juridische) mogelijkheden worden nagegaan om een beschikking te kunnen weigeren of in te trekken voordat Bibob ter hand wordt genomen.
Voordat advies wordt gevraagd aan Bureau Bibob moet eerst het zgn. eigen huiswerk zijn gedaan. De adviesaanvraag kan onderbouwd worden met bijvoorbeeld informatie van derden, politierapportages, rapportages van de Belastingdienst, informatie van (de partners van) het RIEC of een tip van de Officier van Justitie. Indien de burgemeester van oordeel is dat een verzoek om advisering aan het Bureau gerechtvaardigd is, dient hij de aanvrager op grond van artikel 32 van de Wet Bibob te informeren. De aanvrager heeft hierop nog zeven dagen de mogelijkheid om zijn aanvraag in te trekken. Als de aanvrager deze termijn ongebruikt laat verstrijken, wordt advies gevraagd aan bureau Bibob.
De informatieplicht is in de beleidslijn opgenomen en voorzien van de plicht om betrokkene te informeren over de opschorting van de beslistermijn die het gevolg is van een adviesaanvraag. Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies, dient deze aanvraag te worden voorzien van een afschrift van de mededelingsbrief aan betrokkene. Het Bureau neemt een verzoek om advies niet in behandeling indien betrokkene daarover niet vooraf is geïnformeerd.
Uitvoering van deze beleidslijn wordt elke vier jaar geëvalueerd. Onderwerpen voor de evaluatie kunnen zijn: knelpunten, benodigde capaciteit en budget, juridische ontwikkelingen, samenwerking tussen partners, samenwerking met Bureau Bibob, ervaringen binnen de branches en de beoordeling van de vraag of de wet nog op andere (deel)terreinen moet worden toegepast.
De Bibob-beleidslijn is op 16 oktober 2015 in werking getreden. In principe wordt de uitvoering van het beleid elke 4 jaar geëvalueerd. Als de uitkomst van de evaluatie leidt tot aanpassing van de beleidslijn moet deze opnieuw worden vastgesteld en bekendgemaakt. Na bekendmaking van de nieuwe beleidslijn strekt deze ter vervanging van de oude.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 12 Bekendmaking en ter inzage leggen.
BIJLAGE 1: Procesbeschrijving Bibob