Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels re-integratie gemeente Roermond 2023 |
Citeertitel | Nadere regels Re-integratie gemeente Roermond 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-05-2024 | artikel 6.1, 6.6 | 07-05-2024 | 5939-2024 | ||
12-07-2023 | 15-05-2024 | nieuwe regeling | 20-06-2023 | 61764-2023 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond,
gezien het voorstel van 20 juni 2023;
overwegende dat conform de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Roermond 2023 nadere regels dienen te worden vastgesteld ten aanzien van de criteria voor ontheffing van de arbeidsverplichting, doelgroep en voorzieningen;;
gelet op het bepaalde in artikel de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Roermond 2023, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht;
Vast te stellen de Nadere regels re-integratie gemeente Roermond 2023.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Roermond 2023, de Algemene wet bestuursrecht en boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
HOOFDSTUK 2. ZOEKPERIODE VAN VIER WEKEN
Artikel 2.3 Arbeidsverplichtingen tijdens de zoekperiode.
De jongere dient tijdens de zoekperiode van vier weken in ieder geval:
Artikel 2.4 Scholingsplicht jongere.
Bij melding voor een bijstandsaanvraag onderzoekt het college de terugkeermogelijkheden naar school voor een jongere. Tot het onderzoek behoort in ieder geval of de jongere een startkwalificatie heeft. Indien er geen startkwalificatie is en er mogelijkheden tot terugkeer naar scholing zijn, dan verplicht het college de jongere zich te melden bij het Regionaal Meld en Coördinatiecentrum (RMC).
Artikel 2.5 Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht jongeren.
Het college kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Deze uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het college:
HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET ARBEIDSINSCHAKELING
Artikel 3.1 Ontheffing van de arbeidsplicht.
De ontheffing gaat in beginsel vergezeld van een verplichting om de omstandigheden, die maken dat een ontheffing noodzakelijk is, teniet te doen. De periode van de ontheffing wordt bepaald door de duur van de omstandigheden die maken dat uitkeringsgerechtigde en/of jongere nog niet algemeen geaccepteerde arbeid kan aanvaarden. Steeds wordt na afloop van de periode opnieuw beoordeeld in hoeverre er dringende redenen zijn om de uitkeringsgerechtigde en/of jongere te ontheffen van de arbeidsplicht.
Artikel 3.2 Nadere verplichtingen.
Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen, die naar de mening van het college de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere bevorderen. Hieronder wordt in ieder geval begrepen een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
HOOFDSTUK 4. ONDERSTEUNING EN VOORZIENINGEN
Artikel 4.5 Voorwaarden van de vergoeding voor detachering.
Indien detachering wordt toegepast voor een werknemer die loonkostensubsidie ontvangt, zoals bedoeld hoofdstuk 5, betaalt de inlener de vastgestelde loonwaarde van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere als inleenvergoeding, welke wordt verhoogd met een vergoeding aan de uitvoerende organisatie voor de administratiekosten en/of begeleidingskosten.
Artikel 4.9 Loonkostentegemoetkoming gericht op re-integratie.
Een loonkostentegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 van de Verordening kan worden verstrekt aan een werkgever om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever of een andere werkgever voor een uitkeringsgerechtigde of jongere mogelijk te maken.
Artikel 4.10 Hoogte van de loonkostentegemoetkoming.
De hoogte van de loonkostentegemoetkoming bedraagt:
Artikel 4.11 Duur van de loonkostentegemoetkoming.
De loonkostentegemoetkoming wordt niet langer dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst toegekend met een maximum van zes maanden.
HOOFDSTUK 6. INKOMSTENVRIJLATING
Artikel 6.1 Toepassing inkomstenvrijlating.
Van een eerste werkaanvaarding genoemd in lid 1 is eveneens sprake indien de bestaande arbeidsuren uitgebreid worden met minimaal 3 uur per week en de inkomstenvrijlating niet eerder is verstrekt. De vrijlating geldt dan voor alle inkomsten uit arbeid en niet slechts voor de nieuw ontvangen inkomsten.
Geen recht op een inkomstenvrijlating en inkomstenvrijlating alleenstaande ouders bestaat als:
HOOFDSTUK 8. OVERIGE VERGOEDINGEN EN VOORZIENINGEN
Artikel 8.1 Persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen.
Voor de volgende persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen kan een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komen:
Reiskosten voor een re-integratietraject en inburgering: Indien de fietsafstand meer dan 10 km enkele reis betreft, kan er aanspraak worden gemaakt op het goedkoopste openbaar vervoertarief. Indien het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een kilometervergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer (op basis van de kortste route in de routeplanner van de ANWB) worden verstrekt. Uitgezonderd uitkeringsgerechtigden en/of jongeren die op medische gronden niet in staat zijn gebruik te maken van fiets danwel openbaar vervoer.
Artikel 8.3 Meeneembare voorzieningen.
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond in zijn vergadering van 20 juni 2023.
Burgemeester en wethouders van Roermond,
de (wnd) secretaris, S.C.J. Scheepers
de (wnd) burgemeester, O. Hoes
Toelichting op Nadere regels re-integratie gemeente Roermond 2023
Deze nadere regels geven invulling aan de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Roermond 2023.
In deze nadere regels wordt onder meer aangegeven welke re-integratievoorzieningen beschikbaar zijn voor de verschillende doelgroepen.
Een aanvrager heeft arbeidsverplichtingen vanaf het moment dat hij zich aanmeldt. Dus zelfs nog voor hij daadwerkelijk een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend gelden voor hem de verplichtingen. Daarom kan, nog voordat de aanvraag is ingediend, een zoekperiode worden ingesteld.
Het opleggen van een zoekperiode is alleen zinvol als de uitkeringsgerechtigde en/of jongere ook een verwachting heeft dat hij zelf werk kan vinden, ook al is die verwachting minimaal.
Niettemin kunnen er - in de persoon gelegen - omstandigheden zijn dat er zelfs geen minimale verwachting is. Deze omstandigheden worden in het tweede lid benoemd.
Het college kan ook overwegen, dat uitkeringsgerechtigde en/of jongere voorafgaand aan zijn aanvraag al zodanige inspanningen heeft verricht, dat het opleggen van een zoekperiode daar niets meer aan toevoegt. Wanneer een zoekperiode niets toevoegt, kan op grond van het eerste lid een gehele of gedeeltelijke uitzondering worden gemaakt.
Hij kan niettemin gebruik maken van de voorzieningen en begeleiding die in artikel 2.3 zijn benoemd. Al naar gelang de persoonlijke omstandigheden kan de belanghebbende worden verplicht om bepaalde activiteiten wel te volgen.
De activiteiten dienen ertoe om de uitkeringsgerechtigde en/of jongere meer kansrijk te maken in het zoeken naar en verkrijgen van werk. Daarnaast kunnen – al naar gelang de individuele omstandigheden – bijkomende activiteiten verplicht worden gesteld.
In de bestrijding van jeugdwerkloosheid wordt gesteld, dat de jongere (maar feitelijk iedereen) over ten minste een startkwalificatie moet beschikken. De hier gestelde verplichting beoogt om vooral jongeren naar een startkwalificatie te leiden.
Het college dient terughoudend om te gaan met het verlenen van ontheffingen. Het is zeker niet de bedoeling dat een belanghebbende bij de minste of geringste klacht of belemmering wordt ontheven. Nu er volop mogelijkheden zijn voor uitkeringsgerechtigden en/of jongeren om ook met een beperking toch betaalde arbeid te verkrijgen (garantiebanen, beschut werk, loonkostensubsidies, enz), is de aanwezigheid van arbeidsbeperkingen geen grond voor ontheffing.
Niettemin, individuele omstandigheden kunnen echter van dermate zware aard zijn, dat van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere echt niet kan worden verlangd dat hij zich inzet voor arbeid.
Een beoordeling dat dergelijke omstandigheden aanwezig zijn dienen in beginsel te zijn onderbouwd met adviezen van (externe) deskundigen.
Een ontheffing kan uitsluitend voor een beperkte duur worden verleend.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid om nadere verplichtingen op te leggen (artikel 54 van de Pw). Deze verplichtingen gelden voor de individuele uitkeringsgerechtigde en/of jongere, en niet voor de doelgroep(en) in het algemeen. In beginsel kan elke soort verplichting worden opgelegd, maar uiteraard wordt dit alleen toegepast naar redelijkheid en “gezond verstand”.
Nadere verplichtingen dienen tot doel te hebben dat de uitkeringsgerechtigden en/of jongeren hierdoor geen of minder behoefte aan bijstand gaat hebben.
Artikel 9 van de Pw bepaalt dat de uitkeringsgerechtigden en/of jongeren gebruik dient te maken van door het college aangeboden voorzieningen. Dit betreffen dan de voorzieningen die in dit hoofdstuk zijn beschreven.
Met deze voorzieningen wordt beoogd om elke uitkeringsgerechtigde en/of jongere, voor zover hij tot de doelgroep van de Participatiewet behoort, naar werk te leiden. Het gaat hierbij om algemeen geaccepteerde arbeid, waarmee de uitkeringsgerechtigde en/of jongere in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het gaat dus niet om toeleiding naar een droombaan van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere, of zelfs naar werk op zijn niveau. Hoewel er wel rekening wordt gehouden met de individuele kenmerken, waar opleidingsniveau onder kan vallen.
De verschillende voorzieningen zijn in hoofdzaak erop gericht de afstand tot de arbeidsmarkt van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere op te heffen. Hieronder vallen ook stimuleringsmaatregelen voor zowel de uitkeringsgerechtigde en/of jongere als de werkgevers.
Met de Participatiewet is het instrument loonkostensubsidie beschikbaar gekomen voor uitkeringsgerechtigde en/of jongere die tot de doelgroep behoren. De loonkostensubsidie wordt gefinancierd uit het BUIG-budget, en niet uit de re-integratiemiddelen.
Bij een loonkostensubsidie hoort een meting van de loonwaarde. De loonwaarde is – als het ware – het verdienvermogen van de uitkeringsgerechtigde en/of jongere. Voor de meting van de loonwaarde zijn gevalideerde meetinstrumenten beschikbaar.
De loonkostensubsidie wordt gebaseerd op de loonwaarde. Daarom dient de loonwaarde zorgvuldig en betrouwbaar te worden bepaald. De loonkostensubsidie wordt vastgesteld op het verschil tussen het wettelijk minimum loon en de loonwaarde. De werkgever wordt geacht om het loon tot de loonwaarde zelf te betalen. Voor het resterende deel tot aan het wettelijk minimum loon kan hij de subsidie krijgen.
De loonwaarde kan worden gemeten wanneer de uitkeringsgerechtigde en/of jongere al enige tijd (3 tot 6 maanden) aan het werk is. Na enkele maanden wordt gesteld dat de uitkeringsgerechtigde en/of jongere intussen is ingewerkt. De eerste 6 maanden wordt dan een forfaitaire loonkostensubsidie toegekend.
Het kan zijn dat de uitkeringsgerechtigde en/of jongere na een langere tijd beter is geworden in zijn werk, en daardoor is gestegen in zijn loonwaarde. Hierdoor kan er aanleiding zijn om de loonkostensubsidie lager vast te stellen.
Andersom kan er ook sprake zijn van een verslechtering, waardoor de loonwaarde daalt. Het wordt dan aan de werkgever overgelaten of hij een nieuwe meting wil, en daaruit volgend een nieuwe vaststelling van de loonkostensubsidie.
De inkomstenvrijlating beoogt om uitkeringsgerechtigden te stimuleren om parttime werk te aanvaarden. Met deze vrijlating zullen zij ook daadwerkelijk een financieel voordeel hebben van het feit dat ze werken, en dus minder uitkering nodig hebben.
De mogelijkheden voor het toepassen van de vrijlatingen, zoals beschreven in artikel 31 van de Participatiewet, worden maximaal benut. Dat wil zeggen, dat alle mogelijke vrijlatingen ook beschikbaar zijn, en dat deze tot de maximale hoogte en duur worden verstrekt.
De vrijlating wordt wel beperkt tot de eerste werkaanvaarding, dan wel de eerste urenuitbreiding wanneer de uitkeringsgerechtigde reeds bij aanvang van de bijstand parttime werkte.
Reden hiervoor is te stimuleren, dat de uitkeringsgerechtigde aan het werk blijft, en niet steeds voor korte periodes baantjes aanvaardt.
Alleenstaande ouders kunnen in eerste instantie gebruik maken van de “gewone” inkomstenvrijlating, bedoeld in art. 6.1. Wanneer deze periode is benut, dan kan de alleenstaande ouder gebruik maken van een vervolg, als het ware een verlenging, voor de duur van maximaal 30 maanden. Indien er tevens recht blijkt te zijn op de vrijlatingsregeling voor de doelgroep loonkostensubsidie en eventueel verlengde vrijlatingsregeling daarvan, dan zijn deze regelingen voorgaand op de tijdelijke vrijlatingsregeling alleenstaande ouder.
Ook voor uitkeringsgerechtigde en/of jongere met een medische urenbeperking is de vrijlating beschikbaar. Het moet echter wel vast kunnen worden gesteld dat de belanghebbende een medische beperking heeft. Dit wordt door het UWV vastgesteld.