Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Beleidsregels Reintegratie, Wet Werk en Bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Reintegratie, Wet Werk en Bijstand
CiteertitelBeleidsregels Reintegratie, Wet Werk en Bijstand
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Als overgangsrecht is vastgesteld dat bestaande rechten voortvloeiende uit de introkken verordening na intrekking doorwerken, voor zover dat redelijkerwijs tot voordeel van belanghebbende strekt

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

--

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200701-10-2009intrekking

25-09-2007

Huis aan Huis; 26 september 2007

--
15-02-200701-01-2006nieuwe regeling

06-02-2007

Huis aan Huis; 14 februari 2007

152501

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Reintegratie, Wet Werk en Bijstand

 

 

1. Inleiding

De kern van de Wet Werk en Bijstand (Wwb) en de reïntegratieverordening betreft de opdracht aan het college (art. 2) om de personen uit de doelgroep te ondersteunen bij hun arbeidsinschakeling. Het college biedt daartoe één of meerdere voorzieningen aan. Tevens kunnen de personen uit de doelgroep ook aanspraak maken op een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (art 4 van de verordening).

Over het soort en de hoeveelheid aangeboden voorzieningen, de afwegingen bij de inzet van de voorzieningen en de voorwaarden die aan de voorzieningen verbonden worden, gaan deze beleidsregels.

2. Voorziening ter ondersteuning arbeidsinschakeling - Algemeen

De doelgroep wordt bepaald door het gestelde in de wet, het meerjarenbeleidskader en de reïntegratieverordening. De opdracht aan het college betreft niet alleen de uitkeringsgerechtigden maar ook de niet-uitkeringsgerechtigden, personen met een Anw uitkering die zijn ingeschreven als werkzoekende bij het CWI en de kunstenaars die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK). Op de uitkeringsgerechtigden zijn deze beleidsregels inclusief de specifieke voorwaarden en bepalingen die samenhangen met het ontvangen van een uitkering (zoals het opleggen van arbeidsplicht) van toepassing. Voor de overige doelgroepen, te weten: de niet-uitkeringsgerechtigden, personen met een Anw uitkering die zijn ingeschreven als werkzoekende bij het CWI en de kunstenaars die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars, zijn deze beleidsregels zonder de specifieke voorwaarden en bepalingen die samenhangen met het ontvangen van een uitkering van toepassing. Voor de leesbaarheid wordt in deze beleidsregels alleen het begrip “uitkeringsgerechtigde” gebruikt.

In het meerjarenbeleidskader is aangegeven dat bij het aanbieden van een voorziening prioriteit wordt gegeven aan uitkeringsgerechtigden met een relatief geringe afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2/3) en uitkeringsgerechtigden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (fase 4) die kunnen en / of willen. Van personen die “kunnen” is beoordeeld dat het aanbieden van een voorziening bijdraagt aan arbeidsinschakeling of het verhogen van het ontwikkelingsniveau. Personen die “willen” hebben aangegeven in aanmerking te willen komen voor een voorziening.

Het college biedt een voorziening ter ondersteuning bij arbeidsinschakeling aan in de vorm van een reïntegratietraject. Onderdeel van een reïntegratietraject kan zijn: begeleiding, training, scholing, arbeidsmarktbemiddeling, sociale activering, werken met behoud van uitkering en gesubsidieerde arbeid. Activiteiten op het gebied van zorg en hulpverlening en inburgering kunnen waar mogelijk geïntegreerd worden in of parallel lopen aan het reïntegratietraject.

In het meerjarenbeleidkader is een raming opgenomen van het maximale aantal te realiseren reïntegratietrajecten, het maximaal aantal te verstrekken loonkostensubsidies en het maximaal aantal maatschappelijk nuttige functies voor blijvers. Deze aantallen worden indien nodig jaarlijks geactualiseerd in de programmabegroting.

De jaarlijks beschikbare middelen in het W-deel en mogelijke ESF subsidie vormen het plafond voor het aantal reïntegratietrajecten en loonkostensubsidies.

3. Beoordeling reïntegratiemogelijkheden, arbeidsplicht en ontheffingen

3.1 Beoordeling reïntegratiemogelijkheden en arbeidsplicht

  • 3.1.1

    Beoordeeld wordt of de individuele uitkeringsgerechtigde voldoende kans op arbeidsinschakeling heeft en of daarbij het aanbieden van een voorziening noodzakelijk is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van adviezen van externe deskundigen. Indien de arbeidsplicht kan worden opgelegd krijgt de uitkeringsgerechtigde het voor hem of haar meest geschikte aanbod. Indien mogelijk kan de uitkeringsgerechtigde zelf een keuze maken tussen de gecontracteerde reïntegratiebedrijven.

  • 3.1.2

    Na de vaststelling dat de uitkeringsgerechtigde geschikt is voor reïntegratie, wordt deze persoon toegeleid naar een reïntegratiebedrijf.

  • 3.1.3

    Indien de uitkeringsgerechtigde geen voorziening krijgt aangeboden vanwege een geringe kans op arbeidsinschakeling of vanwege het niet behoren tot één van de geprioriteerde klantgroepen bij reïntegratie, ontvangt de uitkeringsgerechtigde ontheffing van de arbeidsplicht.

  • 3.1.4

    Het niet aanbieden van een voorziening aan een klant uit de groep uitkeringsgerechtigden met een gedeeltelijke WW- of WAO-uitkering kan geen grond zijn voor een ontheffing van de arbeidsplicht.

  • 3.1.5

    Het niet aanbieden van een voorziening aan een cliënt omdat deze bij gebrek aan fulltime werk een parttime baan heeft of wanneer de cliënt voldoende mogelijkheden heeft om zelf tijdelijk werk te vinden kan geen grond zijn voor vrijstelling van de arbeidsplicht.

  • 3.1.6

    De controle op de naleving van de arbeidsplicht van deelnemers aan een reïntegratietraject, vindt signaal gestuurd plaats.

Toelichting

Arbeidsplicht en aanbod voorziening

De Wwb legt in beginsel aan iedere bijstandsgerechtigde van 18 tot 65 jaar de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Dit is, behoudens het onderdeel van de inschrijving als werkzoekende bij het CWI, niet een vastomlijnd begrip. De reden hiervoor is het uitgangspunt van de WWB: een individuele, op de persoonlijke omstandigheden toegesneden benadering. De concrete invulling van de arbeidsplicht, en daarmee de beoordeling van de naleving van de opgelegde arbeidsplicht, wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu.

Om in aanmerking te komen of te blijven voor een bijstandsuitkering is de uitkeringsgerechtigde verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Voor zover het college het noodzakelijk vindt om daarbij ondersteuning te bieden, dient de uitkeringsgerechtigde daar gebruik van te maken. In geval van bijstandsverlening aan gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren geldt de arbeidsplicht voor iedere partner afzonderlijk. De beoordeling van de reïntegratiemogelijkheden van de gehuwden wordt in samenhang gedaan: hoe hebben de partners gezamenlijk de beste kans op arbeidsinschakeling.

Beoordeling reïntegratiemogelijkheden

Voor de nieuwe instroom en het zittend bestand fase 2,3 en 4 wordt door middel van een heronderzoek doelmatigheid (gesprek met de uitkeringsgerechtigde) beoordeeld of de individuele uitkeringsgerechtigde mogelijkheden heeft voor arbeidsinschakeling. Bij beoordeling van de reïntegratiemogelijkheden kan gebruik worden gemaakt van adviezen van externe deskundigen zoals de GGD, een keuringsarts van het UWV en de reïntegratieconsulent van het reïntegratiebedrijf. Bij de beoordeling van de reïntegratiemogelijkheden wordt onder meer gekeken naar opleiding, werkervaring, leeftijd, arbeidsgeschiktheid en de aanwezigheid van een eventuele zorgplicht van de uitkeringsgerechtigde. Bij twijfel over de reïntegratiemogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde wordt in ieder geval een extern advies opgevraagd. De reïntegratiemogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde worden gemotiveerd in een besluit.

Keuze uitkeringsgerechtigde voor meest geschikte aanbod

Als is vastgesteld dat een uitkeringsgerechtigde geschikt is voor reïntegratie, wordt deze persoon toegeleid naar een reïntegratiebedrijf. De uitkeringsgerechtigde heeft de mogelijkheid om zelf het meest geschikte aanbod te kiezen. De keuze beperkt zich dan wel tot de voor die doelgroep gecontracteerde reïntegratiebedrijven. Indien aan de uitkeringsgerechtigde een voorziening wordt aangeboden, mag deze niet geweigerd worden vanwege het zelfstandig willen vinden van werk. Het reïntegratiebedrijf stelt samen met de uitkeringsgerechtigde het meest geschikte reïntegratieplan op. Bij alle gelegenheden in het traject kan de uitkeringsgerechtigde zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.

Aanbod voorziening of ontheffing

Indien de uitkeringsgerechtigde geen voorziening wordt aangeboden, ontvangt deze een ontheffing van de arbeidsplicht. De uitkeringsgerechtigde die is ingedeeld in fase 2,3 of 4 is niet direct bemiddelbaar naar arbeid. Zonder de benodigde ondersteuning, heeft deze uitkeringsgerechtigde geringe tot geen kans op arbeidsinschakeling. Dan kan ook niet van de uitkeringsgerechtigde worden geëist om zich te houden aan de arbeidsplicht. Een uitzondering op deze regel betreft de uitkeringsgerechtigden met een gedeeltelijke WW- of WAO-uitkering. Deze personen ontvangen in het algemeen geen voorziening van de gemeente omdat het UWV verantwoordelijk is voor de reïntegratie van deze groep. Het niet aanbieden van een voorziening aan personen met een gedeeltelijke WW- of WAO-uitkering is dan ook geen reden voor ontheffing van de arbeidsplicht. Een ander uitzondering zijn diegenen die om andere redenen (al of niet tijdelijk) geen traject krijgen aangeboden. Het gaat dan om individueel bepaalde situaties. Daarbij kan gedacht worden aan een cliënt in fase 2/3, van wie de casemanager, na toekenning van de uitkering, van oordeel is dat er mogelijkheden zijn het nog enige tijd zelfstandig te proberen. Ook kan het gaan om cliënten die parttime werken of met enige regelmaat periodes werken.

Controle naleving arbeidsplicht tijdens reïntegratietraject

Bij deelnemers die een reïntegratietraject volgen wordt geen heronderzoek doelmatigheid uitgevoerd. Er is geen sprake van het beoordelen van reïntegratiemogelijkheden. Het beoordelen van de naleving van de arbeidsplicht tijdens het reïntegratietraject vindt signaal gestuurd plaats. Sociale Zaken ontvangt signalen van het CWI en het reïntegratiebedrijf indien de trajectdeelnemer zich niet aan de afspraken houdt. Er volgt vervolgens een maatregelonderzoek waarin Sociale Zaken onderzoekt of de persoon zich voldoende aan de opgelegde arbeidsplicht heeft gehouden. Indien een uitkeringsgerechtigde weigert deel te nemen aan een voorziening of op andere wijze onvoldoende meewerkt, wordt er conform de maatregelenverordening een maatregel opgelegd.

Algemeen ontheffing van de arbeidsplicht

Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de Wwb, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en de Ioaz kan worden bepaald dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9, eerste lid van de wet genoemde plicht tot arbeidsinschakeling. Er kunnen zich tijdelijke situaties voordoen waarbij voorzieningen niet toereikend zijn om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu.

De wetgever heeft gekozen voor een algemeen beschreven ontheffingbeleid. Onder de Wwb is er sprake van individualisering en kan er geen sprake meer zijn van categoriale ontheffingen. Het is dan ook niet mogelijk om een limitatieve lijst van situaties aan te geven waarin de uitkeringsgerechtigde ontheffing van de arbeidsplicht kan ontvangen. Een aantal situaties, zoals zorgtaken, is in deze beleidsregels wel verder uitgewerkt vanwege het specifieke karakter van die situatie.

De ontheffing van de arbeidsplicht is altijd van tijdelijke aard.

3.2 Arbeidsplicht en het niet aanbieden van een voorziening

  • 3.2.1

    De uitkeringsgerechtigde die via een eerdere voorziening het hoogst haalbare doel al heeft gehaald en nog steeds heeft behouden, ontvangt een ontheffing van de arbeidsplicht.

Toelichting

De uitkeringsgerechtigde die zijn hoogst haalbare doel al heeft behaald, ontvangt ontheffing van de arbeidsplicht. Het inzetten van een voorziening zal er op dat moment niet toe bijdragen dat de uitkeringsgerechtigde uit zal stromen op algemeen geaccepteerde arbeid.

3.3 Arbeidsplicht en zorgtaken

  • 3.3.1

    Uitkeringsgerechtigden die aan kunnen tonen dat zij ter voorkoming van intensieve thuiszorg dan wel opname mantelzorg verrichten ten behoeve van personen die daar niet zonder kunnen, worden geheel of gedeeltelijk ontheven van de arbeidsplicht, gedurende de periode van mantelzorg.

  • 3.3.2

    Alleenstaande ouders met een uitkering worden geheel ontheven van de arbeidsplicht indien en zolang er geen voldoende aanbod is van adequate voorzieningen die een combinatie mogelijk maken van betaalde arbeid en zorg voor kinderen.

  • 3.3.3

    Van passende kinderopvang is sprake indien voldoende aansluiting plaatsvindt tussen de (mogelijke) werk- en / of schooltijden en de voorzieningen binnen de gemeentegrenzen.

  • 3.3.4

    Ontheffing kan tevens plaats vinden als de alleenstaande ouder gemotiveerd aangeeft dat het beter voor het kind is dat zij/hij persoonlijk voor de opvoeding zorgdraagt.

Toelichting

In alle gevallen wordt een individuele afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Met name bij jonge kinderen tot 5 jaar en gehandicapte kinderen tot 18 jaar weegt de invulling van de zorgplicht zwaar. Enkel de wens van de alleenstaande ouder om invulling te geven aan de zorgplicht is in beginsel niet doorslaggevend.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt alleen nadat het college zich in voldoende mate heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang en tussenschoolse opvang en van de aansluiting op schooltijden. Verder wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Bij het beoordelen van de belastbaarheid van de alleenstaande ouder wordt tevens rekening gehouden met het aantal kinderen en de aanwezigheid van gedragsproblemen.

Bij het beoordelen van de noodzaak voor mantelzorg wordt gebruik gemaakt van extern medisch advies.

3.4 Arbeidsplicht voor personen ouder dan 57,5 jaar

  • 3.4.1

    Door middel van een éénmalige individuele beoordeling wordt beoordeeld of de uitkeringsgerechtigde die ouder is dan 57,5 jaar nog kan deelnemen aan de arbeidsmarkt.

  • 3.4.2

    De éénmalige individuele beoordeling bestaat tenminste uit het door het CWI laten uitvoeren van een kwalificerende intake.

  • 3.4.3

    Indien geen arbeidsmarktperspectief aanwezig is, wordt de uitkeringsgerechtigde ouder dan 57,5 jaar ontheffing verleend van de arbeidsplicht en gestimuleerd deel te nemen aan vormen van vrijwilligerswerk en / of mantelzorg.

Toelichting

Voor wat betreft de arbeidsplicht van 57,5 jarigen kan de gemeente volstaan met een eenmalige beoordeling of er voor deze personen een arbeidsmarktperspectief bestaat. Als er echt geen perspectieven op uitstroom naar betaalde arbeid aanwezig zijn, ligt een ontheffing van de arbeidsplicht voor de hand. De ontheffing wordt gegeven tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (zie beleidsregel 3.5.4). Indien voor een persoon uit deze doelgroep is vastgesteld dat hij niet meer kan deelnemen aan de arbeidsmarkt, zullen zijn arbeidskansen met de jaren alleen maar verslechteren. De oudere uitkeringsgerechtigde blijft moeilijk plaatsbaar en het is niet zinvol om nogmaals te beoordelen of deze uitkeringsgerechtigde arbeidskansen heeft en moet gaan solliciteren. Bij het ontbreken van arbeidsmarktperspectief is maatschappelijke participatie een goed alternatief. De uitkeringsgerechtigde van 57,5 jaar en ouder zal daarom aangemoedigd worden om maatschappelijk actief te worden of te blijven.

3.5 Duur ontheffing van de arbeidsplicht

  • 3.5.1

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt voor een bepaalde periode verleend waarbij een minimale periode van 3 maanden wordt aangehouden.

  • 3.5.2

    De duur van de ontheffing van de arbeidsplicht bedraagt maximaal 24 maanden

  • 3.5.3

    Na afloop van de periode van ontheffing van de arbeidsplicht kan op basis van een herbeoordeling de ontheffing verlengd worden.

  • 3.5.4

    Indien de uitkeringsgerechtigde ouder dan 57,5 jaar ontheffing van de arbeidsplicht ontvangt dan geldt deze echter tot het moment waarop hij 65 jaar wordt.

Toelichting

Bij ontheffing van de arbeidsplicht wordt minimaal eens per 24 maanden een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en belemmeringen voor arbeidsinschakeling. Indien er op dat moment reïntegratiemogelijkheden zijn en de klant een voorziening wordt aangeboden, krijgt de uitkeringsgerechtigde de arbeidsplicht opgelegd. Als hiervan geen sprake is, wordt de ontheffing van de arbeidsplicht voor maximaal twee jaar verlengd. Bij uitkeringsgerechtigden ouder dan 57,5 die ontheffing van de arbeidsplicht ontvangen, geldt de ontheffing van de arbeidsplicht tot aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

4 Voorwaarden waaronder voorzieningen worden aangeboden

4.1 De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden

  • 4.1.1

    De uitkeringsgerechtigde ontvangt geen voorziening indien ingeschat wordt, mede op grond van adviezen van externe deskundigen, dat de kans op arbeidsinschakeling of verhoging van het ontwikkelingsniveau niet aanwezig is als gevolg van in de persoon gelegen factoren.

  • 4.1.2

    Bovenstaande voorwaarde geldt niet voor een voorziening die specifiek gericht is op klanten met een achtergrond in de verslavingszorg, in de dak- en thuislozenzorg, in de GGZ en de vrouwenopvang.

Toelichting

Indien de uitkeringsgerechtigde zodanige belemmeringen zoals bijvoorbeeld verslavingsproblemen heeft die de inzet van een reïntegratietraject een zeer kleine kans op arbeidsinschakeling of het verhogen van het ontwikkelingsniveau geeft, ontvangt de uitkeringsgerechtigde geen voorziening. Een uitzondering hierop kan een reïntegratietraject zijn dat zich, naast het begeleiden naar arbeid, specifiek richt op het opheffen van belemmeringen zoals verslavingsproblematiek, bijvoorbeeld de zogeheten kansentrajecten.

4.2 De weigeringsgronden bij aanspraak op een voorziening

  • 4.2.1

    Een voorziening wordt geweigerd indien er geen of geringe kans op arbeidsinschakeling of verhoging van het ontwikkelingsniveau is.

  • 4.2.2

    Een voorziening wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde door middel van een eerdere voorziening het hoogst haalbare doel gehaald heeft en waarbij dit nog steeds het hoogst haalbare is.

  • 4.2.3

    Een voorziening wordt geweigerd indien sprake is van een voorliggende voorziening welke in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

  • 4.2.4

    Een voorziening wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde een zeer geringe afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 4.2.5

    Een voorziening wordt geweigerd indien een aanbod voor een voorziening niet noodzakelijk wordt geacht voor arbeidsinschakeling.

Toelichting

Indien het aanbieden van een voorziening niet zal leiden tot of noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling of het verhogen van het huidige ontwikkelingsniveau van de persoon wordt een verzoek om een voorziening geweigerd.

Te denken valt aan:

  • -

    de aanwezigheid van zware verslavingsproblematiek;

  • -

    het zwerven buiten de gemeentegrenzen;

  • -

    het eerder volgen en niet succesvol afronden van een vergelijkbare voorziening.

In die situaties dat de uitkeringsgerechtigde het op dat moment voor hem hoogst haalbare doel gehaald heeft, wordt een voorziening geweigerd. Denk bijvoorbeeld aan een uitkeringsgerechtigde die via een reïntegratietraject uitgestroomd is op vrijwilligerswerk als hoogst haalbare doel.

Een voorliggende voorziening kan het ontvangen van een uitkering van het UWV of het ontvangen van studiefinanciering zijn.

Indien er sprake is van een geringe afstand tot de arbeidsmarkt, zoals voor de fase 1 uitkeringsgerechtigden, is er geen noodzaak voor het inzetten van een voorziening. Voor hen is de dienstverlening van het CWI beschikbaar en gericht op direct bemiddeling naar de arbeidsmarkt.

5. Specifieke voorzieningen

5.1 Sociale activering waaronder begrepen vrijwilligerswerk

  • 5.1.1

    Sociale activering wordt alleen ingezet voor uitkeringsgerechtigden met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt als onderdeel van een reïntegratietraject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 5.1.2

    Indien het reïntegratiebedrijf oordeelt dat sociale activering voor de uitkeringsgerechtigde het hoogst haalbare doel is, kan de uitkeringsgerechtigde na het afronden van het reïntegratietraject de sociale activiteit of het vrijwilligerswerk voortzetten.

  • 5.1.3

    Een keer in de twee jaar wordt beoordeeld of het hoogst haalbare doel zoals bedoeld in lid 5.1.2 nog steeds van toepassing is op de betreffende uitkeringsgerechtigde.

  • 5.1.4

    Gedurende de periode dat de uitkeringsgerechtigde sociale activering uitvoert en geen reïntegratietraject meer volgt, ontvangt de uitkeringsgerechtigde een ontheffing van de arbeidsplicht.

  • 5.1.5

    Vrijwilligerswerk is een onbetaalde, niet verplichte activiteit bij een non-profit organisatie als gevolg waarvan de reïntegratie van de persoon wordt bevorderd en waarvoor toestemming is verleend.

  • 5.1.6

    De vrijwilligerswerkplek moet voldoet aan de volgende criteria:

    • -

      het vrijwilligerswerk kan niet leiden tot verdringing van reguliere arbeid;

    • -

      het vrijwilligerswerk kan niet leiden tot budgetvervalsing;

    • -

      het vrijwilligerswerk kan niet leiden tot concurrentievervalsing;

    • -

      de door het individu te verrichten werkzaamheden moeten activiteiten betreffen, die in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht;

    • -

      de werkzaamheden kunnen geen beroeps- of bedrijfsmatig karakter hebben;

    • -

      de werkzaamheden kunnen niet een zodanig productief karakter hebben dat redelijkerwijs betaling van loon kan worden gevraagd.

  • 5.17

    Een sociale activiteit is iedere vorm van deelname aan georganiseerde maatschappelijke verbanden. Bij deze georganiseerde maatschappelijke verbanden kan worden gedacht aan:

    • -

      het verrichten van een maatschappelijk nuttige functie,

       

    • -

      welzijnswerk voor ouderen, jeugd, gehandicapten e.d.,

    • -

      kerk of religieuze organisatie,

    • -

      cursus,

    • -

      kunst, muziek of culturele activiteiten,

    • -

      politieke partij of groeperingen, vakbonden,

    • -

      beroepsverenigingen of beroepsorganisatie,

    • -

      buurthuis, speeltuinvereniging,

    • -

      ontwikkelingshulp, mensenrechten, natuur, milieu of dierenbescherming, vrouwengroep, vredesbeweging, sportvereniging of sportactiviteiten,

    • -

      gezelligheidsvereniging, kaart-, klaverjasclub,

    • -

      vereniging op het gebied van gezondheidszorg, EHBO.

Toelichting

Sociale activering als voorziening in de WWB vindt alleen plaats binnen een reïntegratietraject gericht op arbeidsinschakeling. Indien sociale activering echter het hoogst haalbare doel voor de uitkeringsgerechtigde is, krijgt hij of zij toestemming, en daarmee ontheffing van de arbeidsplicht, de sociale activiteit of het vrijwilligerswerk uit te oefenen of voort te zetten. De vrijwilligerswerkplek dient te voldoen aan de daaraan verbonden criteria. Als de uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk gaat doen, moet dat gemeld worden met behulp van het wijzigingsformulier ook als vooraf duidelijk is dat het vrijwilligerswerk is toegestaan. Dit met het oog op mogelijke consequenties voor beschikbaarstelling voor algemeen geaccepteerde arbeid en een reïntegratietraject gericht op arbeidsinschakeling.

Onder sociale activering wordt zowel het verrichten van een sociale activiteit als vrijwilligerswerk verstaan. Het verschil tussen een sociale activiteit en vrijwilligerswerk ligt met name in de werkverhouding. Bij vrijwilligerswerk worden onder meer afspraken gemaakt over de verwachte werkzaamheden en werkhouding. Deze worden meestal in een vrijwilligerscontract vastgelegd. Het deelnemen aan een sociale activiteit heeft een vrijblijvender karakter.

Ook het verrichten van een maatschappelijk nuttige functie kan conform de verordening onderdeel zijn van sociale activering. Voor de omschrijving van het begrip maatschappelijk nuttige functie en de sectoren waarin deze functies zich kunnen bevinden wordt verwezen naar hoofdstuk 6.2.

5.2 Scholing

  • 5.2.1

    Als onderdeel van een reïntegratietraject kan een vorm van scholing gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden.

  • 5.2.2

    Scholing die op advies van het reïntegratiebedrijf noodzakelijk wordt geacht voor arbeidsinschakeling kan door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering worden gevolgd.

  • 5.2.3

    Indien de scholing noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling en geen belemmering vormt voor arbeidsinschakeling wordt voor de duur van de scholing de uitkeringsgerechtigde naar rato ontheffing verleend voor de plicht betaald werk te vinden en algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, artikel 9 lid 1 onderdeel a van de WWB.

  • 5.2.4

    Aan de uitkeringsgerechtigde kan toestemming worden verleend voor het volgen van scholing anders dan in het kader van een reïntegratietraject indien dit geen belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

  • 5.2.5

    Geen ontheffing wordt verleend indien er sprake is van het op eigen initiatief volgen van scholing dat geen belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

  • 5.2.6

    Vergoeding van scholingskosten die gerelateerd zijn aan de reïntegratie van de betreffende persoon, is alleen mogelijk via het aan het reïntegratiebedrijf toegekende budget.

Toelichting

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de beleidsregels moeten worden opgenomen. Leidend is het advies van het reïntegratiebedrijf of en zo ja, welke scholing noodzakelijk is.

Scholing is in beginsel alleen mogelijk indien het reïntegratiebedrijf dit binnen een traject noodzakelijk acht voor arbeidsinschakeling. De arbeidsplicht wordt afgestemd op de individuele situatie van de klant. Hierbij wordt onder meer bij een deeltijdopleiding rekening gehouden met het aantal uren dat per week scholing wordt gevolgd. De ontheffing van de arbeidsplicht geldt dan alleen voor dit aantal uren.

Het volgen van scholing welke buiten de kaders van het reïntegratietraject valt, kan worden toegestaan indien de scholing geen belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

De kosten die verbonden zijn aan het deelnemen aan een voorziening vergoedt het reïntegratiebedrijf uit het aan hun toegekende budget. Uit dit budget worden bijvoorbeeld zowel de kosten voor bemiddeling als voor scholing en reiskosten gefinancierd. Het vergoeden van aan reïntegratie verbonden kosten door middel van bijvoorbeeld bijzondere bijstand is dan ook niet mogelijk.

5.3 Begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap

  • 5.3.1

    Een vorm van begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap gericht op arbeidsinschakeling kan als onderdeel van een reïntegratietraject worden aangeboden.

  • 5.3.2

    Begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap als onderdeel van een reïntegratietraject dient gericht te zijn op uitstroom als zelfstandig ondernemer.

  • 5.3.3

    Voor de duur van de begeleiding wordt de uitkeringsgerechtigde ontheffing van de arbeidsplicht verleend.

  • 5.3.4

    De begeleidingsperiode naar zelfstandig ondernemerschap heeft een maximale duur van 12 maanden.

Toelichting

Op dit moment is het mogelijk om prestarters (bijstandsgerechtigden die zich willen voorbereiden op het starten van een eigen bedrijf) met behoud van uitkering te begeleiden tijdens deze voorbereidingsperiode. Het uitstroomresultaat is dan uitstroom uit de WWB naar de BBZ. De voorziening wordt als een onderdeel van een reïntegratietraject ingezet. Naar verwachting treedt op 01-06-2006 de Wet Inkomstenvoorziening Zelfstandig ondernemers (WIZO) in werking. In het wetsontwerp van de WIZO komt de voorziening voor prestarters niet meer terug. Wel blijft het mogelijk om de prestart-voorziening als voorziening op te nemen in het eigen gemeentelijk beleid. Gezien het succes van een dergelijke voorziening (uitstroom naar de WIZO, nu nog de BBZ) is deze mogelijke voorziening hierboven opgenomen.

5.4 Werken met behoud van uitkering/Werkstage

Toelichting

In de reïntegratieverordening is de voorziening werken met behoud van uitkering - ofwel werkstage genoemd - opgenomen. Werken met behoud van uitkering kan alleen binnen een reïntegratietraject worden uitgevoerd. Het opdoen van werkervaring is voor een trajectdeelnemer niet vrijblijvend. Voor jongeren ingedeeld in fase 1 is er de mogelijkheid om een werkstage te verrichten zonder een reïntegratietraject te volgen. Dit sluit aan bij het rijksbeleid en de activiteiten welke binnen de landelijke modelaanpak Jeugdwerkloosheid worden ontplooid.

6 Gesubsidieerde arbeid

6.1 Loonkostensubsidie gericht op reïntegratie

  • 6.1.1

    Aansluitend op een werkstage van 6 maanden in het kader van een reïntegratietraject, als bedoeld onder 5.4, en indien passend binnen het reïntegratietraject, kan loonkostensubsidie worden verstrekt aan een werkgever die de werknemer gedurende 6 maanden een arbeidsovereenkomst biedt, conform artikel 11 van de reïntegratieverordening.

  • 6.1.2

    Aansluitend op de voorziening gesubsidieerde arbeid en indien passend binnen een reïntegratietraject, kan loonkostensubsidie worden verstrekt aan een werkgever die een persoon die vooralsnog gebruik maakt van de voorziening gesubsidieerde arbeid, gedurende 6 maanden een arbeidsovereenkomst biedt.

  • 6.1.3

    In een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer worden in ieder geval vastgelegd: de aard en de duur van de door de werknemer te verrichten werkzaamheden, de plaats waar de werkzaamheden worden verricht en de begeleiding van de werknemer.

  • 6.1.4

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 10.000,- voor 6 maanden bij een 32-urige werkweek. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt naar rato bijgesteld bij een andere arbeidsduur per week of indien het traject binnen 6 maanden wordt afgebroken.

  • 6.1.5

    Indien in het kader van de zogenoemde kansentrajecten of in het kader van een door de werkgever aangeboden beroepsopleiding (BBL of BOL) extra werkgerelateerde begeleiding nodig wordt geacht door het begeleidende reïntegratiebedrijf, kan een tegemoetkoming in de begeleidingskosten aan de werkgever worden verstrekt.

  • 6.1.6

    Een organisatie geeft uitvoering aan de verstrekking van de loonkostensubsidies. De werkgever dient een aanvraag voor de loonkostensubsidie in bij deze uitvoerende organisatie. De vaststelling van de loonkostensubsidie vindt achteraf plaats nadat de uitvoerende organisatie een aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen. De aanvragen worden door de uitvoerende organisatie in volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 6.1.7

    De duur van de loonkostensubsidie kan, indien de door de werkgever aan de werknemer aangeboden beroepsopleiding (BBL of BOL) nog niet is afgerond én sprake is van een onderbouwd perspectief op uitstroom, op advies van het begeleidende reïntegratiebedrijf eenmalig met 6 maanden worden verlengd. De beleidsregels 6.1.1 tot en met 6.1.6 gelden ook voor de verlenging.

Toelichting

Ten behoeve van de werkloosheidsbestrijding in Leeuwarden en omgeving, zijn twee nieuwe instrumenten ontwikkeld. Het betreft de instrumenten ‘werkstage’ en ‘loonkostensubsidie’. Loonkostensubsidie kan worden verstrekt aan de werkgever die de werkzoekende gedurende een periode van 6 aaneengesloten maanden een arbeidsovereenkomst biedt. De loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 10.000,- voor 6 maanden bij een 32-urige werkweek. Vooralsnog worden geen voorwaarden gesteld aan de sectoren en branches, waarin het instrument ‘loonkostensubsidie’ kan worden ingezet. De loonkostensubsidie kan alleen aansluitend op een werkstage van 6 maanden worden verstrekt.

De werkgever, genoemd in artikel 6.1.2 betreft een nieuwe werkgever, niet zijnde de huidige werkgever/inlener van de persoon die gebruikt maakt van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

6.2 Voormalig ID-werknemers

  • 6.2.1

    De werknemer die per 31-12-2003 werkzaam was op een dienstbetrekking in het kader van het voormalig Besluit In- en Doorstroombanen (ID) wordt door het college de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aangeboden. Het aan voormalig ID-werknemers aanbieden van de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB wordt geregeld middels een beschikking.

    In de beschikking staan de voorwaarden waaronder de voorziening wordt aangeboden vermeld. Een van de voorwaarden is de uitstroomverplichting zoals genoemd in artikel 6.2.12.

  • 6.2.2

    Het college kan de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB, zoals bedoeld in beleidsregel 6.2.1, conform artikel 8 van de reïntegratieverordening, beëindigen indien:

    • a.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig ID-werknemer) zijn verplichting als bedoeld in artikel 5 van de reïntegratieverordening en de daarin opgenomen verwijzingen niet nakomt.

    • b.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig ID-werknemer) niet meer behoort tot de doelgroep van de reïntegratieverordening of niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, de WWIK, de IOAZ of de IOAW.

    • c.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig ID-werknemer) algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

    • d.

      Naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 6.2.3

    Een organisatie geeft uitvoering aan het beheer van de gerealiseerde banen in het kader van het voormalig Besluit In- en Doorstroombanen.

  • 6.2.4

    De voormalig ID-werknemer heeft een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht volgens artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek met een onderneming. In deze arbeidsovereenkomst tussen werknemer en onderneming wordt in ieder geval vastgelegd: de aard en de duur van de door de werknemer te verrichten werkzaamheden, de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, de voorrangspositie bij werving en selectie ten opzichte van niet in de onderneming werkzame personen en de begeleiding van de werknemer.

  • 6.2.5

    Op aanvraag ontvangt de voormalig ID-werkgever van de uitvoeringsorganisatie een subsidie c.q. tegemoetkoming ten behoeve van de loonkosten van voormalig ID-werknemers. Deze subsidie c.q. tegemoetkoming wordt alleen verstrekt indien:

    • a.

      Aan de voormalig ID-werknemer met wie de voormalig ID-werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan, door het college de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB wordt aangeboden.

    • b.

      De werkgever voor de loonkosten voortvloeiend uit de arbeidsinschakeling van de werknemer geen andere subsidie ontvangt of die kosten niet op andere wijze kan verminderen.

    • c.

      De werkgever geen (verzekerings)uitkering ontvangt voor loondoorbetaling bij ziekte. Een eventuele uitkering wordt verrekend met de loonkostensubsidie.

    • d.

      De werkgever het gestelde onder beleidsregel 6.4.9 omtrent uitstroom in acht neemt.

  • 6.2.6

    De loonkostensubsidie voor de voormalig ID-werknemers is conform de loonkostensubsidie van 1 april 2003.

  • 6.2.7

    De vaststelling van de loonkostensubsidie vindt achteraf plaats nadat een aanvraag tot vaststelling alsmede onderstaande, door de accountant gewaarmerkte bescheiden, van de voormalig ID-werkgever is ontvangen:

    • a.

      Jaaropgaaf van het salaris of van de individuele loonstaat van de voormalig ID-werknemer.

    • b.

      Rapport van bevindingen naar aanleiding van het controle- en rapportageprotocol WWB opgesteld door de accountant, inclusief een goedkeurende accountantsverklaring.

    • c.

      Volledig ingevuld en door de accountant gewaarmerkt declaratieformulier.

  • 6.2.8

    Herplaatsing van een voormalig ID-werknemer naar een andere onderneming kan alleen plaatsvinden indien de herplaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kansen op een reguliere baan.

  • 6.2.9

    Uitstroom

    Voormalig ID-werknemers zijn verplicht:

    • a.

      Voldoende gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

    • b.

      Voldoende mee te werken dan wel medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing.

    • c.

      Tijdig te voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen.

    • d.

      Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

  • 6.2.10

    Indien voormalig ID-werknemers niet aan het gestelde inzake uitstroom zoals bedoeld in de beleidsregel 6.2.9 voldoen, kan het college besluiten de aangeboden voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB niet meer aan te bieden.

6.3 Voormalig Wiw-werknemers

  • 6.3.1

    De werknemer die per 31-12-2003 werkzaam was op een dienstbetrekking in het kader van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) wordt door het college de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aangeboden. Het aan voormalig Wiw-werknemers aanbieden van de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB wordt geregeld middels een beschikking . In de beschikking staan de voorwaarden waaronder de voorziening wordt aangeboden vermeld. Een van de voorwaarden is de uitstroomverplichting zoals genoemd in artikel 6.3.10.

  • 6.3.2

    Het college kan de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB, zoals bedoeld in beleidsregel 6.3.1, conform artikel 8 van de reïntegratieverordening, beëindigen indien:

    • a.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig Wiw-werknemer) zijn verplichting als bedoeld in artikel 5 van de reïntegratieverordening en de daarin opgenomen verwijzingen niet nakomt.

    • b.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig Wiw-werknemer) niet meer behoort tot de doelgroep van de reïntegratieverordening of niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, de WWIK, de IOAZ of de IOAW.

    • c.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de voormalig Wiw-werknemer) algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

    • d.

      Naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 6.3.3

    Een organisatie geeft uitvoering aan het gemandateerde werkgeverschap van voormalig Wiw-werknemers. De voorwaarden waaronder het werkgeverschap wordt uitgevoerd, worden in een overeenkomst tussen de gemeente en de gemandateerd werkgever vastgelegd.

  • 6.3.4

    De voormalig Wiw-werknemers vallen rechtspositioneel onder de CAO-Wiw.

  • 6.3.5

    De voormalig Wiw-werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming, de zogenoemde inlener. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het college en bedoelde onderneming, waarin in ieder geval wordt vastgelegd: de aard en de duur van de door de werknemer te verrichten werkzaamheden, de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, de voorrangspositie bij werving en selectie ten opzichte van niet in de onderneming werkzame personen en de begeleiding van de werknemer.

  • 6.3.6

    De inlener van de gedetacheerde voormalig Wiw-werknemer, als bedoeld in beleidsregel 6.3.5, is een inleenvergoeding conform het niveau 2004 verschuldigd aan het college.

  • 6.3.7

    Herplaatsing van een voormalig Wiw-werknemer naar een andere onderneming kan alleen plaatsvinden indien de herplaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kansen op een reguliere baan.

  • 6.3.8

    Voor een persoon die op 31-12-2003 werkzaam was op een voormalige Wiw-dienstbetrekking bedraagt het loon, exclusief de vakantietoelage, bij een werkweek van ten hoogste 32 uur per week niet meer dan 120% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 8 en 12 van de Wet minimumloon en minimum vakantiegeld.

  • 6.3.9

    Voormalig Wiw-werknemers houden, onder de voorwaarde dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst in het kader van de voormalige Wiw, recht op loon tot het moment waarop de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB niet meer wordt aangeboden.

  • 6.3.10

    Uitstroom

    Voormalig Wiw-werknemers zijn verplicht:

    • a.

      Voldoende gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

    • b.

      Voldoende mee te werken dan wel medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing.

    • c.

      Tijdig te voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen.

    • d.

      Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

  • 6.3.11

    Indien voormalig Wiw-werknemers niet aan het gestelde inzake uitstroom in de beleidsregel 6.3.8 voldoen, kan het college besluiten de aangeboden voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB niet meer aan te bieden.

6.4 Uitstroom van voormalig ID- en Wiw-werknemers

  • 6.4.1

    Voormalig ID- en Wiw-werknemers kunnen op basis van de door het college op 23 november 2004 vastgestelde objectieve criteria, een medisch en/of het arbeidsdeskundig onderzoek, worden gekwalificeerd als vertrekker, wachter of blijver.

  • 6.4.2

    Vertrekkers zijn voormalig ID- en Wiw-werknemers die inmiddels geschikt zijn voor de reguliere arbeidsmarkt. Deze personen dienen zich in het jaar 2005 in te zetten voor uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid naar de reguliere arbeidsmarkt. Vertrekkers ontvangen hierbij ter ondersteuning een reïntegratietraject van maximaal 6 maanden, waarin sollicitatietraining, jobhunting, trajectbemiddeling en plaatsing en nazorg wordt geboden.

  • 6.4.3

    Het college biedt voormalig ID- en Wiw-werknemers gekwalificeerd als vertrekker tot en met 31 december 2005 de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aan. Vanaf 1 januari 2006 wordt aan de voormalig ID- en Wiw-werknemers gekwalificeerd als vertrekker de voorziening gesubsidieerde arbeid niet meer aangeboden.

  • 6.4.4

    In verband met het aan voormalig ID- en Wiw-werknemers die gekwalificeerd zijn als vertrekker, niet meer aanbieden van de voorziening gesubsidieerde arbeid, wordt aan de voormalig ID-werkgever vanaf uiterlijk 1 januari 2006 geen loonkostensubsidie meer voor de voormalig ID-werknemer verstrekt. Voor Wiw-werknemers volgt op het niet meer aanbieden van de voorziening uiterlijk op 31 december 2005 ontslag.

  • 6.4.5

    Wachters zijn voormalig ID- en Wiw-werknemers met enige (door middel van scholing en/of begeleiding te overbruggen) afstand tot de reguliere arbeidsmarkt. Deze personen dienen zich in de jaren 2005, 2006 en 2007 in te zetten voor uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid naar de reguliere arbeidsmarkt. Wachters ontvangen hierbij ter ondersteuning een reïntegratietraject van maximaal 2 jaar.

  • 6.4.6

    Het college biedt voormalig ID- en Wiw-werknemers gekwalificeerd als wachter tot 2 jaar na de start van het reïntegratietraject, zoals bedoeld in beleidsregel 6.4.5, doch uiterlijk tot en met 31 december 2007 de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aan. Na afloop van het reïntegratietraject van 2 jaar of uiterlijk vanaf 1 januari 2008 wordt aan voormalig ID- en Wiw-werknemers gekwalificeerd als wachter de voorziening gesubsidieerde arbeid niet meer aangeboden.

  • 6.4.7

    In verband met het aan voormalig ID- en Wiw-werknemers die gekwalificeerd zijn als wachter, niet meer aanbieden van de voorziening gesubsidieerde arbeid, wordt aan de voormalig ID-werkgever vanaf 2 jaar na de start van het reïntegratietraject doch uiterlijk vanaf 1 januari 2008 geen loonkostensubsidie meer voor de voormalig ID-werknemer verstrekt. Voor Wiw-werknemers volgt op het niet meer aanbieden van de voorziening na 2 jaar na de start van het reïntegratietraject doch uiterlijk op 31 december 2007 ontslag.

  • 6.4.8

    Met voormalig ID- en Wiw-werknemers die (langdurig) ziek zijn en zich daardoor al dan niet tijdelijk niet in kunnen zetten voor uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid naar de reguliere arbeidsmarkt, worden nadere maatwerk afspraken gemaakt.

  • 6.4.9

    Uitstroom

    Voormalig ID- en Wiw-werkgevers zijn verplicht:

    • a.

      Voldoende mee te werken dan wel medewerking te verlenen aan de uitstroom uit de gesubsidieerde arbeidsmarkt van voormalig ID- en Wiw-werknemers.

    • b.

      De voormalig ID- en Wiw-werknemers voldoende mogelijkheid te bieden zich in te zetten voor uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid.

    • c.

      De voormalig ID- en Wiw-werknemers voldoende mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

    • d.

      De voormalig ID- en Wiw-werknemers voldoende mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing.

    • e.

      De voormalig ID- en Wiw-werknemers de mogelijkheid te bieden om tijdig te voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen.

      6.4.10Voormalig ID- en Wiw-werknemers die onvoldoende of geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling worden gelijk gesteld aan vertrekkers. In dit kader zijn de beleidsregels 6.4.3 en 6.4.4 van toepassing.

Toelichting

Met de inwerkingtreding van de WWB per 1 januari 2004 zijn het Besluit In- en Doorstroombanen (ID) en de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) komen te vervallen. Ten behoeve van het voortbestaan van de voormalig ID- en Wiw-dienstbetrekkingen biedt het college derhalve aan de voormalig ID- en Wiw-werknemers de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aan. De voorwaarden waaronder de voorziening gesubsidieerde arbeid vooralsnog in het kader van de WWB aan de voormalig ID- en Wiw-werknemers wordt aangeboden en de verplichtingen omtrent uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid, is in de beleidsregel 6 vastgelegd. Ditzelfde geldt voor de rechten en plichten van voormalig ID- en Wiw-werkgevers.

Binnen de WWB is gesubsidieerde arbeid alleen nog mogelijk als dit bijdraagt aan het vinden van een reguliere baan. In dit kader dient een omvangrijke uitstroom uit de voormalig ID- en Wiw-dienstbetrekkingen te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van de uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid naar de reguliere arbeidsmarkt heeft het college objectieve criteria vastgesteld waarop de huidige voormalig ID- en Wiw- werknemers kunnen worden ingedeeld in drie categorieën, te weten: vertrekkers, wachters of blijvers. Onderdeel van deze objectieve criteria is de zogenaamde Hudson test. In een aantal individuele gevallen kan nader arbeidsdeskundig en/of medisch onderzoek noodzakelijk worden geacht. Daarnaast zullen zich in de toekomst “nieuwe aspirant blijvers”aandienen Of deze personen tot de categorie blijvers behoren zal worden gebaseerd op de vastgestelde objectieve criteria of door middel van een arbeidsdeskundig/medisch onderzoek. Aan voormalig ID- en Wiw-werknemers (wachters en vertrekkers) wordt ondersteuning geboden bij de uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid naar de reguliere arbeidsmarkt. Wachters kunnen tot uiterlijk 1-1-2008 gebruik maken van de voorziening gesubsidieerde arbeid en vertrekkers tot uiterlijk 1-1-2006.

Een tiental ID/Wiw werknemers is (langdurig) ziek. Geïnventariseerd wordt wat de stand van zaken is en welke vervolg- maatwerkafspraken gemaakt kunnen worden t.b.v. de reïntegratie van deze personen. Daarnaast is nader arbeidsdeskundig/medisch onderzoek gewenst t.b.v. een aantal personen om de juiste categorisering vast te stellen.

6.5 Blijvers en maatschappelijk nuttige functies

  • 6.5.1

    Voormalig ID- en Wiw-werknemers kunnen op basis van de door het college op 23 november 2004 vastgestelde objectieve criteria, medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek worden gekwalificeerd als blijver.

  • 6.5.2

    Blijvers zijn personen met een zeer grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt die enkel in staat zijn om onder begeleiding ondersteunende activiteiten uit te voeren. De blijver is niet in staat zelfstandig een functie uit te oefenen. Blijvers zijn vooralsnog aangewezen op gesubsidieerde arbeid.

  • 6.5.3

    Voormalig ID- en Wiw-werknemers die vóór 1 januari 1948 zijn geboren, kunnen in verband met hun leeftijd als blijver worden gecategoriseerd.

  • 6.5.4

    Bijstandsgerechtigden kunnen indien zij middels de objectieve criteria of een arbeidsdeskundig/medisch onderzoek gecategoriseerd zijn als blijver eveneens op een maatschappelijk nuttige functie worden geplaatst. Bijstandsgerechtigden die vóór 1 januari 1948 zijn geboren, kunnen in verband met hun leeftijd als blijver worden gecategoriseerd.

  • 6.5.5

    Het college biedt blijvers de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aan. Het aanbod van de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB wordt geregeld middels een beschikking.

  • 6.5.6

    Het college kan de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB, zoals bedoeld in beleidsregel 6.5 5, conform artikel 8 van de reïntegratieverordening, beëindigen indien:

    • a.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de blijver) zijn verplichting als bedoeld in artikel 5 van de reïntegratieverordening en de daarin opgenomen verwijzingen niet nakomt.

    • b.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de blijver) niet meer behoort tot de doelgroep van de reïntegratieverordening of niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, de WWIK, de IOAZ of de IOAW.

    • c.

      De persoon die gebruik maakt van de voorziening (i.c. de blijver) algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

    • d.

      Naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 6.5.7

    Blijvers als bedoeld in beleidsregel 6.5.1 tot en met 6.5.4 kunnen gedetacheerd worden op een werkplek met een maatschappelijk nuttige functie, conform artikel 12 van de reïntegratieverordening. Onder een werkplek met een maatschappelijk nuttige functie wordt verstaan: een ondersteunende functie met of zonder specifieke kenmerken, in de collectieve en non-profit sector, van maximaal 32 uur per week met een minimum van 20 uur. Indien een dienstverband van 32 uur de blijver niet bijstandsonafhankelijk maakt, kan een dienstverband van 36 uur per week worden aangeboden om de bijstandsonafhankelijkheid alsnog te bereiken.

  • 6.5.8

    Een organisatie, hierna te noemen werkgever, geeft uitvoering aan het werkgeverschap voor blijvers en gaat een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht volgens artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek met de blijver aan.

  • 6.5.9

    De voorwaarden waaronder het werkgeverschap wordt uitgevoerd worden in een overeenkomst tussen de gemeente en de werkgever vastgelegd.

  • 6.5.10

    Op de arbeidsovereenkomst zijn van toepassing: de bepalingen van boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek, de CAO van de organisatie die uitvoering geeft aan het werkgeverschap en de krachtens deze wet vastgestelde regelingen.

  • 6.5.11

    In de arbeidsovereenkomst wordt in elk geval opgenomen:

    • a.

      De naam, vestigingsplaats en het adres van de werkgever alsmede de naam en functie van degene die de werkgever ten deze vertegenwoordigt.

    • b.

      De naam, voornamen en het adres van de werknemer.

    • c.

      De datum van indiensttreding.

    • d.

      De duur van de proeftijd.

    • e.

      Het loon bij aanvang van de arbeidsovereenkomst en de termijn van uitbetaling.

    • f.

      De arbeidsduur per week: overwerk en onregelmatige diensten zijn niet toegestaan.

    • g.

      De bepaling dat de CAO van de werkgever en mogelijke toekomstige wijzigingen en aanvullingen met de arbeidsovereenkomst een geheel vormen.

    • h.

      Het aantal verlofuren, waarop de werknemer per kalenderjaar recht heeft.

    • i.

      Hoe vaak en wanneer een periodieke herindicatie zal plaatsvinden.

    • j.

      De bepaling dat de blijver woonachtig dient te zijn in de gemeente Leeuwarden. Bij verhuizing buiten de gemeentegrenzen wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden.

  • 6.5.12

    Het loon, exclusief de vakantietoelage, dat aan de werknemer in een gesubsidieerde dienstbetrekking, en werkzaam op een maatschappelijk nuttige functie wordt uitbetaald, bedraagt bij een volledige werkweek van ten hoogste 32 uur per week, niet meer dan 100% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 8 en 12 van de Wet minimumloon en minimum vakantiegeld.

  • 6.5.13

    Voormalig Wiw-werknemers die gekwalificeerd zijn als blijver houden bij het aanvaarden van een maatschappelijk nuttige functie het recht op hun primaire arbeidsvoorwaarden. Voormalig ID-werknemers, gekwalificeerd als blijver, blijven in dienst bij hun huidige werkgever. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van € 23.000,- per jaar.

  • 6.5.14

    De werkgever detacheert blijvers op werkplekken met maatschappelijk nuttige functies bij nog door het college aan te wijzen organisaties.

  • 6.5.15

    De organisaties met maatschappelijk nuttige functies zijn bij voorkeur binnen de gemeente Leeuwarden werkzaam op het terrein van welzijn, cultuur, sport, milieu, onderwijs, zorg en veiligheid.

  • 6.5.16

    De instelling met de werkplek met maatschappelijk nuttige functie gaat met de blijver een detacheringsovereenkomst aan waarin in ieder geval is opgenomen de aard en de duur van de door de blijver te verrichten ondersteunende werkzaamheden, de plaats waar de ondersteunende werkzaamheden worden verricht en de begeleiding van de werknemer. De instelling die een blijver op een werkplek met een maatschappelijk nuttige functie begeleidt, ontvangt een bedrag voor begeleiding van € 1.200,- per jaar.

  • 6.5.17

    De blijvers worden in volgorde van ontvangst van aanmelding bij de werkgever op een maatschappelijk nuttige functie geplaatst.

  • 6.5.18

    Indien het aantal blijvers dat is aangemeld groter is dan het maximaal beschikbaar aantal werkplekken met maatschappelijk nuttige functies wordt de blijver op een wachtlijst geplaatst. Totdat deze persoon geplaatst kan worden heeft hij/zij geen recht op een arbeidsovereenkomst en loon als bedoeld in de beleidsregels 6.5.11 en 6.5.12 en 6.5.13.

  • 6.5.19

    Blijvers zijn verplicht:

    • a.

      Voldoende gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

    • b.

      Voldoende mee te werken dan wel medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing.

    • c.

      Tijdig te voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen.

    • d.

      Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Toelichting

De gemeente erkent dat er een groep personen is die vooralsnog is aangewezen op gesubsidieerde arbeid, de zogenoemde blijvers. Dat een persoon een blijver is kan blijken tijdens een reïntegratietraject (de zogenoemde nieuwe instroom). Echter, ook onder de personen die op dit moment reeds gebruik maken van gesubsidieerde arbeid, de voormalig ID- en Wiw-werknemers, bevinden zich blijvers. Tevens kunnen bijstandsgerechtigden die vóór 1 januari 1948 zijn geboren op basis van hun leeftijd als blijver worden gekwalificeerd.

Voormalig ID- en Wiw-werknemers zijn op basis van de op 23 november 2004 door het college vastgestelde objectieve criteria worden gekwalificeerd als blijver, alsmede op basis van medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek. Ook kunnen voormalig ID- en Wiw-werknemers die vóór 1 januari 1948 zijn geboren op basis van hun leeftijd als blijver worden gekwalificeerd.

De personen die zijn gekwalificeerd als blijver worden gedetacheerd op werkplekken met een maatschappelijk nuttige functie bij organisaties die bij voorkeur binnen de gemeente Leeuwarden werkzaam zijn op het terrein van welzijn, cultuur, sport, milieu, onderwijs, zorg en veiligheid. Over het maximaal aantal beschikbare maatschappelijk nuttige functies zijn uitspraken gedaan in het meerjarenbeleidkader. In de programmabegroting wordt dit aantal zonodig bijgesteld.

De blijvers komen in dienst bij een organisatie die de detachering organiseert en het werkgeverschap uitvoert. De hoogte van het loon voor voormalig ID- en Wiw-werknemers die als blijver zijn gedetacheerd, wordt gehandhaafd op het niveau van 31 december 2004. ID-blijvers komen niet in dienst bij de organisatie die het werkgeverschap organiseert, maar blijven om arbeidsrechtelijke redenen in dienst van hun ‘oude’ werkgever. Blijvers die nieuw in de gesubsidieerde arbeid stromen ontvangen ten hoogste 100% van het wettelijk minimumloon.

Met de inwerkingtreding van de WWB per 1 januari 2004 zijn het Besluit In- en Doorstroombanen (ID) en de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) komen te vervallen. Ten behoeve van het voortbestaan van de voormalig ID- en Wiw-dienstbetrekkingen biedt het college derhalve aan de voormalig ID- en Wiw-werknemers de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB aan. De voorwaarden waaronder de voorziening gesubsidieerde arbeid vooralsnog in het kader van de WWB aan de voormalig ID- en Wiw-werknemers wordt aangeboden en de verplichtingen omtrent uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid, is in de beleidsregel 6.4 vastgelegd. Ditzelfde geldt voor de rechten en plichten van voormalig ID- en Wiw-werkgevers.

7 Activeringspremie en Inkomstenvrijlating

7.1 Activeringspremie

  • 7.1.1.

    De jongere (jonger dan 23 jaar, meetdatum leeftijd bij aanvang instrument) ingedeeld in fase 2,3 of 4 die deelneemt aan een JOP-baan heeft achteraf recht op een éénmalige premie ten bedrage van maximaal € 450, - indien tenminste 32 uren per week en gedurende drie maanden aaneengesloten volgens de JOP-baan wordt gewerkt. Indien minder uren per week en/ of minder maanden wordt gewerkt, wordt naar rato een geringere premie uitgekeerd op basis van het feitelijke aantal gewerkte uren.

  • 7.1.2.

    De jongere (jonger dan 23 jaar, meetdatum leeftijd bij aanvang instrument) ingedeeld in fase 1,2,3 of 4 welke deelneemt aan een werkstage heeft achteraf recht op een éénmalige premie ten bedrage van maximaal € 972, - indien tenminste 32 uren per week en gedurende zes maanden aaneengesloten volgens de werkstage wordt gewerkt. Indien minder uren per week en/ of minder maanden wordt gewerkt, wordt naar rato een geringere premie uitgekeerd op basis van het feitelijke aantal gewerkte uren.

Toelichting

Activeringspremie

JOP-baan en werkstage

Een Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats (JOP) is bedoeld voor jongeren die niet op een andere manier aan de slag kunnen. Via een tijdelijke en boventallige stage van 3 maanden kunnen ze aanvullende kennis en ervaring opdoen bij een werkgever. De JOP wordt met behoud van uitkering of zonder uitkering verricht (NUG).

De inzet van de JOP is gericht op het behoud van kennis en vergroten van vaardigheden waarmee de kansen op het vinden van een baan worden vergroot. De JOP banen komen tot stand onder landelijke regie en afspraken van de samenwerkende partijen: VNO/NCW, CWI, VNG en Ministerie van SoZaWe. Het lokale CWI treedt op als bemiddelaar.

De Werkstage lijkt sterk op de JOP, maar is nog in ontwikkeling (bij het CWI). Ook daarbij zal sprake zijn van een stage met behoud van uitkering. Kenmerken: zicht op duurzame instroom of een opleidingscomponent. De periode zal maximaal 6 maanden zijn en ook in de vorm van een standaard werkstagecontract worden afgesloten.

De jongere heeft indien hij direct aansluitend op een JOP-baan of een werkstage arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, geen recht op een premie voltijdarbeid of deeltijdarbeid. Bij aanvaarding van arbeid in een later stadium komt hij hier wel voor in aanmerking.

7.2 Inkomstenvrijlating

  • 7.2.1

    De vrijlatingfaciliteit op grond van art. 31 lid 2 sub o van de WWB en art. 3 lid 2 sub d van het Inkomensbesluit IOAW, kan worden toegepast op een ieder met een bijstandsuitkering die parttime inkomsten verwerft. Het college stelt daarmee dat parttime werkzaamheden altijd bijdraagt aan reïntegratie op de arbeidsmarkt.

  • 7.2.2

    Het recht op vrijlating van inkomsten wordt beëindigd, zodra de uitkeringsgerechtigde niet langer een dienstbetrekking in deeltijd heeft dan wel wanneer de periode van zes aaneengesloten maanden voorbij is.

Toelichting

In de WWB is de mogelijkheid gegeven om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal een aaneengesloten half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

Een voorwaarde voor het recht op vrijlating is dat de arbeid dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Met bovenstaande beleidsregel wordt vastgelegd dat alle werkzaamheden daaraan bijdragen. Dit om zo breed mogelijk een financiële prikkel te geven aan uitkeringsgerechtigden die een deeltijdbaan accepteren.

Aangenomen wordt dat er geen nieuw recht op de vrijlating kan ontstaan, indien een belanghebbende in het verleden reeds zes maanden recht heeft gehad op de vrijlating.