Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Het Rotterdamse coffeeshopbeleid 2013 |
Citeertitel | Het Rotterdamse coffeeshopbeleid 2013 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-11-2017 | paragraaf 2.1, 4.2.1, bijlage 1 | 15-11-2017 | Gemeenteblad 2017, nummer 152 | ||
01-10-2013 | 22-11-2017 | nieuwe regeling | 20-09-2013 |
Het coffeeshopbeleid in Rotterdam is opgesteld om de strikte voorwaarden aan te geven waar binnen de verkoop van softdrugs wordt gedoogd. Deze gedoogvoorwaarden sluiten aan op de landelijke gedoogcriteria en ontwikkelingen in de stad. De kern van het beleid is dat het gedogen van de coffeeshops zo min mogelijk overlast oplevert, en dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshops worden beschermd.
De afgelopen jaren heeft het Rotterdamse coffeeshopbeleid regelmatig op de politieke agenda gestaan. Daarbij is nooit de wens uitgesproken om de verkoop van softdrugs via coffeeshops helemaal niet meer te gedogen: over het algemeen wordt belang gehecht aan ‘het scheiden van de markten’ van soft- en harddrugs en het beschermen van de gebruiker door de gedoogde verkoop van softdrugs.
Het in deze nota opgenomen nieuwe coffeeshopbeleid vervangt het voormalige Rotterdamse beleid rondom coffeeshops (Het Rotterdamse coffeeshopbeleid 2007). Aan deze coffeeshopnota ligt een aantal onderzoeken en raadsbrieven ten grondslag1.
In hoofdstuk één komen de landelijke kaders en bevoegdheden ten aanzien van het coffeeshopbeleid aan bod. In hoofdstuk twee staan de uitgangspunten van het nieuwe beleid. In hoofdstuk drie wordt het vergunde gedeelte van de coffeeshops beschreven. In hoofdstuk vier staan de landelijke én gemeentelijke gedoogcriteria die gelden voor de Rotterdamse coffeeshops. Als laatste wordt in hoofdstuk vijf het handhavingsbeleid toegelicht.
1. Landelijke kaders en bevoegdheden
1.1 Opiumwet en landelijk beleid
Voor het huidige Nederlandse drugsbeleid is de wijziging van de Opiumwet in 1976 van groot belang. In de wet is toen vanwege volksgezondheid overwegingen het onderscheid gemaakt tussen soft- en harddrugs. Harddrugs zijn als stoffen met een onaanvaardbaar risico op lijst I geplaatst. Op lijst II staan de cannabisproducten die als softdrugs worden aangemerkt. Het bezit van harddrugs is een misdrijf en daardoor strafbaar. Daarentegen is het bezit van een beperkte hoeveelheid softdrugs (tot 30 gram) een overtreding. Dit verschil in strafbaarstelling is de basis van het strafrechtelijk gedoogbeleid van de laatste decennia.
Sinds 1991 hanteert de Nederlandse overheid een expliciet gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop van cannabisproducten, het coffeeshopbeleid. Dit beleid is gericht op:
Het Nederlandse coffeeshopbeleid is al jarenlang onderwerp van discussie. De verkoop van softdrugs is in beginsel een strafbaar feit, maar wordt onder voorwaarden gedoogd. De ‘achterdeur’ van een coffeeshop valt echter niet onder het gedoogbeleid. Hoewel er relatief weinig bekend is over de wijze waarop coffeeshophouders de inkoop organiseren van hun goederen, maakt de achterdeurproblematiek de coffeeshopsector gevoelig voor contacten met criminele samenwerkingsverbanden.
De coffeeshopbranche is in de afgelopen decennia fors van karakter veranderd. Het beeld van de kleine ondernemer die uit idealistische motieven een coffeeshop begon, geldt nog voor een klein deel van de branche. Het gaat steeds vaker om grootschalige en vaak bovenlokaal opererende, commerciële uitbaters. Enkele van hen zijn rechtstreeks verbonden met de wereld van de georganiseerde misdaad.
Uit de Evaluatie van het Nederlands drugsbeleid die het kabinet in 2009 heeft laten uitvoeren, blijkt dat de drugsproblematiek een groot aantal facetten kent en voortdurend veranderd. Het assortiment genotsmiddelen met een gevaar voor de individuele én volksgezondheid is in de loop der jaren aanzienlijk toegenomen. Het gebruikerspubliek is zeer gevarieerd. Ten aanzien van de volksgezondheidsrisico’s en verslavingszorg is het beleid redelijk succesvol geweest. Maar de problemen rond overlast en drugsgerelateerde criminaliteit drukken zwaar op lokale overheden en de georganiseerde misdaad heeft de weg naar het grote geld van de internationale drugshandel gevonden.
Ook de sociale impact van alcohol- en drugsgebruik onder jongeren wordt steeds duidelijker. Jongeren, met name kwetsbare jongeren, zitten bijvoorbeeld meer dan incidenteel onder invloed van drugs op school. Dit beïnvloedt hun prestaties en hun mogelijkheden in de toekomst. De Adviescommissie Van de Donk onderschrijft in haar rapport Geen deuren maar daden; accenten in het Nederlandse drugsbeleid de bevindingen van de Evaluatie.
Mede op basis van de adviezen van de commissie Van de Donk heeft het kabinet aangegeven dat het Nederlandse drugsbeleid toe is aan een nieuwe impuls en dat binnen het coffeeshopbeleid wordt ingezet op de bestrijding van overlast en (georganiseerde) criminaliteit. Deze lijn wordt voortgezet in het regeerakkoord (oktober 2012) waarin de bestrijding van drugstoerisme en georganiseerde drugsmisdaad specifiek is opgenomen2.
Het gebruik van (soft)drugs is niet strafbaar gesteld. Het is strafbaar om drugs binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen, drugs te bereiden, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te hebben of te vervaardigen (artikelen 2 en 3 Opiumwet). De handhaving van de Opiumwet verloopt langs twee wegen: de strafrechtelijke weg, uitgevoerd door het Openbaar Ministerie en de bestuursrechtelijke weg, uitgevoerd door de burgemeester.
Het College van Procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie heeft in de Aanwijzing behorende bij de Opiumwet (hierna: de aanwijzing van het Openbaar Ministerie) aangegeven hoe met de strafrechtelijke vervolging van overtredingen van de Opiumwet om wordt gegaan. De kern van de aanwijzing, voor zover het coffeeshops betreft, is dat onder strikte voorwaarden overtredingen van de Opiumwet worden gedoogd. Deze richtlijnen zijn sinds de invoering in 1991 verschillende keren geactualiseerd en aangevuld, gesproken wordt van de AHOJG-criteria . Per 1 januari 2013 is een nieuwe aanwijzing in werking getreden waarbij een nieuw gedoogcriterium is toegevoegd: het ingezetenencriterium (I-criterium). De landelijke gedoogcriteria worden uitgebreid toegelicht in hoofdstuk vier.
Gemeenten bepalen hoeveel vergunningen worden afgeven voor coffeeshops. Een gemeente kan ook kiezen voor een zogenaamde nuloptie: geen coffeeshop binnen de gemeentegrenzen. Het landelijke gedoogbeleid geldt nadrukkelijk niet voor verkoop van cannabisproducten vanuit andere bedrijfspanden als bijvoorbeeld café, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxi-bedrijf, een 06- nummer of postorderbedrijf of vanuit woningen.
Indien door een coffeeshop één van de landelijke gedoogcriteria wordt overtreden, dan kan langs strafrechtelijke weg (boete of (voorwaardelijke) vrijheidsstraf) en/of bestuurlijke weg (artikel 13b Opiumwet) worden opgetreden.
Volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie moet de lokale driehoek (bestaande uit de burgemeester, de politiechef en de hoofdofficier van justitie) afspraken maken over het lokale coffeeshopbeleid. Zij moeten zich daarbij houden aan de landelijke richtlijnen en criteria.
Lokaal wordt bepaald óf er coffeeshops worden toegestaan, hoeveel en onder welke eventueel aanvullende gedoogvoorwaarden. De in de driehoek vertegenwoordigde partijen dragen elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij aan een samenhangend en effectief beleid. In dit beleid worden de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bevoegdheden op elkaar afgestemd.
De burgemeester is het bevoegde gezag wat het lokale coffeeshopbeleid betreft. In algemene zin geldt dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Op basis van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen en met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Coffeeshops zijn “voor het publiek openstaande gebouwen” als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet.
De burgemeester is op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd om bestuursdwang toe te passen als blijkt dat in een voor publiek toegankelijk lokaal drugs wordt verhandeld. Op grond van dit artikel heeft de burgemeester de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen openbare inrichtingen waar drugs wordt verhandeld, zonder dat sprake hoeft te zijn van overlast. Dit betekent niet dat de burgemeester in elk willekeurig geval tot sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet overgaat. Per geval dient te worden bekeken en gemotiveerd waarom deze bevoegdheid wordt gebruikt.
Op grond van artikel 4:81 Algemene Wet Bestuursrecht), dat bepaalt dat beleidsregels worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan, is de burgemeester bevoegd om het coffeeshopbeleid vast te stellen. sluitingstijden van coffeeshops maakt hier onderdeel van uit.
2. Uitgangspunten coffeeshopbeleid
De uitgangspunten van het coffeeshopbeleid van 2007 blijven grotendeels overeind. Zo wordt verder ingezet op bestrijding van de overlast en het verloederende straatbeeld, het tegengaan van criminele activiteiten en criminele organisaties en het beschermen van kwetsbare groepen, waaronder jongeren en de gebruiker.
In het beleid van 2007 was de sanering van het aantal coffeeshops opgenomen als apart beleidsuitgangspunt. Aangezien sinds 2007 het aantal coffeeshops van 62 naar 41 is afgenomen is de sanering van het aantal coffeeshops niet meer als apart uitgangspunt benoemd.
Het College werkt aan een aantrekkelijke stad. Een stad waar Rotterdammers, bezoekers en mensen die in Rotterdam werken, zich welkom, thuis en veilig voelen. Veiligheid is een basisvoorwaarde voor een aantrekkelijke stad. In de totstandkoming van de nieuwe veiligheidsvisie en -aanpak zijn derhalve het vasthouden van het veiligheidsniveau en het verbeteren van de veiligheidbeleving als uitgangspunten benoemd.
Het College zet daarnaast in op het terugdringen van school- uitval, het terugdringen van geweld en het bevorderen van gezondheid. Omdat Rotterdam prioriteit geeft aan talentontwikkeling geven vooral de effecten van alcohol- en drugsgebruik op hersenontwikkeling, schoolprestaties, - verzuim en uitval reden tot zorg.
Op basis van de landelijk kaders van het coffeeshopbeleid en de stedelijke ambities zijn de volgende uitgangspunten in het Rotterdamse coffeeshopbeleid benoemd:
Bestrijden van overlast, verloedering van het straatbeeld en het verminderen van de druk op het woonen leefklimaat door de exploitatie van coffeeshops. De veiligheidsbeleving en het woon- en leefklimaat, die door de exploitatie van coffeeshops worden aangetast, moeten verbeteren. Het beperken van de openings-sluitingstijden van coffeeshops maakt hier onderdeel van uit. en hennepproductie en de illegale (door)verkoop van cannabis wordt opgetreden.
Beschermen van kwetsbare groepen, met name jongeren. Uitgangspunt is om het softdrugsgebruik door jongeren te voorkomen door strikte handhaving van de minimumleeftijd in coffeeshops, het beperken van de openingstijden van coffeeshops in de nabijheid van scholen, het beperken van de herkenbaarheid van coffeeshops in de nabijheid van scholen en het geven van voorlichting over de risico’s van drugsgebruik. De voorlichting vindt plaats op school en door de coffeeshopexploitanten en –beheerders in de coffeeshop. Het verbinden van consequenties aan de openingstijden van coffeeshops in de nabijheid van scholen ziet toe op de bescherming van de jeugd. Hiermee wordt de boodschap uitgedragen dat het gebruik van softdrugs niet normaal is.
Beschermen van de gebruiker. Coffeeshops leveren een belangrijke bijdrage aan de scheiding van de markten van soft- en harddrugs. Op deze manier zijn softdrugsgebruikers niet aangewezen op de illegale verkoop. Er blijft derhalve een aanbod van coffeeshops in Rotterdam. Tevens wordt in afwachting van landelijke regelgeving aangesloten op de aanpak tegen cannabis met een te hoog percentage van de werkzame stof THC.
De exploitatievergunning voor coffeeshops, de gedoogcriteria en de handhavingstappen zoals uiteengezet in hoofdstuk drie t/m vijf vloeien voort uit deze uitgangspunten van het coffeeshopbeleid. Het coffeeshopbeleid en de bijbehorende gedoogcriteria staan echter niet op zichzelf. Ze maken onderdeel uit van het integrale veiligheidsbeleid van Rotterdam. Op een aantal uitgangspunten uit het coffeeshopbeleid wordt tevens ingezet binnen andere beleidsterreinen van de gemeente4.
Coffeeshops zijn openbare inrichtingen waarvoor op grond van artikel 2:28 APV een vergunningplicht geldt. Nieuw in het coffeeshopbeleid is dat de gedoogcriteria niet meer worden opgenomen in de exploitatievergunning maar in een aparte gedoogverklaring, die bij de exploitatievergunning wordt gevoegd. Op deze manier is duidelijk welke activiteiten worden vergund en welke activiteiten worden gedoogd. De gedoogcriteria worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In dit hoofdstuk staat het vergunde gedeelte van de activiteiten van een coffeeshop omschreven.
De exploitatievergunning voor coffeeshops wijkt af op de volgende punten van de reguliere exploitatievergunning:
De APV-bepalingen ten aanzien van openbare inrichtingen zijn voor het overige van overeenkomstige toepassing.
De Horecanota Rotterdam 2012-2016 is het zogenaamde overkoepelende beleid voor alle openbare inrichtingen in Rotterdam. Het horecavergunningstelsel vormt daarom de basis voor het vergunningstelsel van coffeeshops. Voor coffeeshops zijn de volgende activiteiten toegestaan, tenzij anders in de vergunning is bepaald.
Module Geluid en Entertainment
Combinaties met activiteiten van modules uit andere beleidsterreinen zijn uitgelsoten.
Module Openings- en sluitingstijden
Combinaties met activiteiten van modules uit andere beleidsterreinen zijn uitgesloten.
3.2 Module openings- en sluitingstijden
In het coffeeshopbeleid is een afwijkende module openings- en sluitingstijden opgenomen ten opzichte van de Horecanota 2012-2016. In deze paragraaf wordt deze module toegelicht.
De afgelopen jaren is het beeld naar voren gekomen dat coffeeshops bij dragen aan de overlast en een verloederend straatbeeld. Dit geldt vooral in kwetsbare gebieden. In ‘Buurt Bestuurt’ en de ‘Stuurgroep Veilig in de Wijk’ hebben omwonenden meerdere malen de overlast van de coffeeshops in hun buurt op de agenda gezet. Uit deze gesprekken blijkt dat de aanwezigheid van een coffeeshop grote impact heeft op het woon- en leefklimaat. Coffeeshops worden als zeer overlastgevend ervaren.
Naar aanleiding van de signalen van omwonenden is de overlast van coffeeshops bekeken. Het blijkt te gaan om overlast, die ondanks het strenge handhavingsbeleid, vaak niet rechtstreeks kan worden toegerekend aan één individuele coffeeshop: af- en aanrijdende klanten, geluidsoverlast en andere vormen van overlast. Uit verschillende landelijke en stedelijke onderzoeken komt eenzelfde beeld naar voren: er wordt overlast ervaren van coffeeshops en deze hangt veelal samen met de bezoekersstromen5.
Maatregel beperking openingstijden Om aantasting van het woon- en leefklimaat door overlast van aan- en afrijdende auto’s en bezoekers te beperken worden de openingstijden voor coffeeshop beperkt van 7:00 naar 10:00 uur en de sluitingstijden beperkt van 1:00/2:00 uur naar 22:00 uur op grond van artikel 2:29 lid 1 Algemeen Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012.
Er is gekozen voor een openingstijd van 10:00 uur en een sluitingstijd van 22:00 uur stadsbreed, omdat de bezoeken in de vroege ochtend en in de late avond als het meest overlastgevend worden ervaren. Uit het onderzoek van Intraval naar coffeeshopbezoek blijkt dat coffeeshops hoofdzakelijk worden bezocht in de middag (tussen 12:00 en 18:00 uur) en aan het begin van de avond (tussen 18:00 uur en 22:00 uur). De verwachting is dat de beperking van de sluitingstijd tot 22:00 uur de economische belangen van de ondernemer niet in te grote mate schaadt en dat het risico op ongewenste neveneffecten, zoals verplaatsing naar het illegale circuit, klein is. Het (financiële) belang van de exploitant van een coffeeshop is daarbij ondergeschikt aan het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, juist door het gedogen van de verkoop van softdrugs.
Voor een aantal coffeeshops in het centrum wordt voorlopig een sluitingstijd tot 24:00 uur toegestaan. Deze uitzondering wordt geboden om een beperkt aanbod na 22:00 uur mogelijk te maken in het centrum van de stad. De verwachting is dat in dit specifiek bepaalde gebied de coffeeshops over het algemeen meer opgaan in de (nachtelijke) horeca, het gebied niet te kwetsbaar is en de coffeeshops over het algemeen daardoor minder overlast opleveren voor de omwonenden.
Bij de bepaling van welke coffeeshops binnen het centrum voorlopig in aanmerking komen voor een sluitingstijd tot 24:00 uur is niet gekeken naar de deelgemeentelijke grens, maar naar de (veiligheids)situatie per buurt/straat. De coffeeshops in het centrum zijn gelegen in de wijken het Oude Westen, Cool en Stadsdriehoek.
In het Oude Westen is de woonfunctie sterker vertegenwoordigd dan in de andere wijken in het centrum. Daarnaast is het Oude Westen als enige wijk in het centrum als focuswijk benoemd in het Collegewerkprogramma 2010-2014. Binnen het Oude Westen staat een aantal straten (of soms zelfs gedeelten van straten) waar de coffeeshops zijn gelegen bekend als kwetsbaar gebied (zie onder andere het horecagebiedsplan van de deelgemeente Centrum). De gemeente treft in samenwerking met partners extra maatregelen om de overlast in deze gebieden terug te dringen. Zo wordt de omgeving 's- Gravendijkwal middels het project “Dijkversterking” aangepakt om de leefbaarheid te vergroten en de omgeving West-Kruiskade middels “De Alliantie West- Kruiskade”. Het project Dijkversterking is mede door klachten van bewoners in het leven geroepen. De Alliantie heeft reeds haar meerwaarde bewezen, maar het gebied behoudt in het Horecagebiedsplan van de deelgemeente Centrum een hoge risico-indicatie om terugval te voorkomen. Dit geldt minder voor het gebied aan het begin van de Nieuwe Binnenweg. Dit gebied heeft in het Horecagebiedsplan van de deelgemeente Centrum een midden risico-indicatie gekregen.
Gezien de situatie in de wijken Cool en Stadsdriehoek en aan het begin van de Nieuwe Binnenweg, kunnen de coffeeshops in dit centrumgebied voorlopig tot 24:00 uur exploiteren.
Het gaat om de locaties van de volgende coffeeshops:
Plattegrond centrum met daarin aangeven de locaties van de coffeeshops. Voor de coffeeshops binnen de cirkel geldt een sluitingstijd van 24:00 uur.
De sluitingstijd van 24:00 uur geldt slechts zolang er geen sprake is van overlast of geringe overlast vanuit de coffeeshop. In het geval van overlast voor omwonenden, bijvoorbeeld door grote bezoekersstromen, wordt de verruiming weggenomen en dient de coffeeshop conform het stedelijk beleid van 10:00 tot 22:00 uur te exploiteren. Dit kan per specifieke coffeeshop worden bepaald of voor bepaalde gebieden.
Invoer maatregel en overgangsregeling
De openings- en sluitingstijden worden aangepast in de exploitatievergunningen van de coffeeshops per 1 oktober 2013. De ondernemers zijn per brief op 27 mei 2013 en 26 juli 2013 over de wijziging openings- en sluitingstijden geïnformeerd. Op 17 juni 2013 hebben de ondernemers de gelegenheid gehad om in dit kader een informatiebijeenkomst bij te wonen. De ondernemers hebben derhalve voldoende de tijd gekregen om hun bedrijfsvoering op de komende openings- en sluitingstijden aan te passen. Gelet op de jaarlijkse vergunningverlening zal er een overgangsperiode van één jaar zijn waarin voor de coffeeshops in Rotterdam verschillende openings- en sluitingstijden gelden.
3.4 Proces van vergunningverlening
Voor het proces van de verlening van de exploitatievergunning wordt een parallel getrokken met hoofdstuk 4 van de Horecanota 2012-2016. In deze paragraaf wordt in het kort de relevante informatie voor coffeeshopondernemers omschreven.
Voor de aanvraag van een exploitatievergunning of informatie over wet- en regelgeving kan een ondernemer terecht op www.rotterdam.nl/horeca en bij het horecaloket bij Horeca Vergunningen van de directie Veiligheid.
In de legesverordening worden de leges voor de exploitatievergunning en wijzigingen op de exploitatievergunning vastgelegd.
Horeca Vergunningen bewaakt de termijnen van de vergunningverlening en coördineert de toetsing van de vergunningaanvraag. Op een aanvraag wordt advies gegeven door deelgemeenten en politie. Een aanvraag van een exploitatievergunning wordt ten behoeve van de bescherming van de openbare orde en veiligheid en de invloed op het woon- en leefklimaat getoetst aan:
De ketenpartners hebben een belangrijke rol bij de beslissing op de aanvraag:
De deelgemeente adviseert op de aanvraag. Enerzijds vanuit de rol die zij hebben bij de vestigingsvoorwaarden, mede gebaseerd op de bestaande bestemmingsplannen. Anderzijds vanwege de centrale positie binnen een wijk en het zicht op klachtenregistraties in het kader van openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat;
De brandweer toetst op brandveiligheid van de inrichting6.
Een aanvraag is compleet als de aanvrager alle vereiste gegevens en documenten overlegt die voor een beslissing op de aanvraag relevant zijn. Indien de aanvrager niet alle vereiste gegevens kan overleggen, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
Digitale aanvraag ‘wijziging beheerder’
In een inrichting dient ten alle tijde een exploitant of beheerder aanwezig te zijn om de dagelijkse leiding aan het personeel en bezoekers te geven. Een ondernemer heeft te maken met personeelswisselingen, wat het lastig maakt om een actueel overzicht van beheerders op de vergunning te hebben. Rotterdam maakt het daarom mogelijk om nieuwe beheerders digitaal te melden, zodat zij meteen in de inrichting aan het werk kunnen en niet hoeven te wachten totdat een aanvraag helemaal is behandeld (zie het Actieprogramma Horecanota 2012-2016). De toets op moraliteit en het certificaat "Preventie deskundigheid coffeeshops” vindt nog wel plaats, maar dan achteraf.
De ondernemer kan de digitale aanvraag ‘wijziging beheerder’ via de website www.rotterdam.nl/horeca indienen en de verschuldigde leges betalen. De ondernemer ontvangt direct een bevestiging van de aanvraag en kan hiermee de beheerder meteen laten werken in zijn inrichting. De ondernemer krijgt binnen de gestelde termijn van acht weken schriftelijk bevestiging van de ‘wijziging beheerder’. Dit geldt zowel voor de verlening als de weigering van beheerders. Het structureel trachten bij te schrijven van beheerders die de moraliteitstoets niet doorstaan, kan gevolgen hebben voor de exploitatievergunning (zie toelichting bij ‘Stappenplan slecht levensgedrag’ in hoofdstuk 7.2 van de Horecanota 2012-2016).
Rotterdamse coffeeshops dienen zich te houden aan de landelijke én de gemeentelijke gedoogcriteria. In dit hoofdstuk worden de gedoogcriteria uitgebreid van dit beleid. In hoofdstuk vijf staat in het handhavingsarrangement aangegeven hoe wordt opgetreden tegen overtreding van deze criteria en welke feiten en omstandigheden daarbij worden meegewogen.
Kleinschalige cannabisverkoop wordt, ingevolgde de justitiële richtlijn, uitsluitend gedoogd in alcoholvrije coffeeshops. Situaties waar sprake is van een samengaan van alcohol- en cannabisverkoop in één horeca-inrichting dienen te worden tegen gegaan, aldus de richtlijn. Sinds 1997 mag in Rotterdamse coffeeshops geen alcohol worden geschonken.
De hoofdactiviteit van een coffeeshop bestaat uit de verkoop van cannabisproducten voor het gebruik ter plaatse of elders. Overige activiteiten, zoals de verkoop van eet- en drinkwaren, zijn ondersteunend.
4.2.1 Stedelijke afstandscritera
Rotterdamse coffeeshops dienen zich aan zowel de landelijke als de lokale gedoogcriteria te houden. Onderdeel van de lokale gedoogcriteria is het afstandscriterium dat 85 procent van de steden met één of meer coffeeshop heeft ingevoerd.
Het afstandscriterium houdt in dat een coffeeshop niet binnen een straal van 200 meter hemelsbreed gevestigd mag zijn én op minimaal 250 meter loopafstand van een school voor voortgezet onderwijs/middelbaar beroepsonderwijs gevestigd moet zijn. De coffeeshop mag bovendien niet in de directe nabijheid van speciaal basisonderwijs gevestigd zijn. Het afstandscriterium is in 2007 ingevoerd om enerzijds het belang van het woon- en leefklimaat te beschermen door het terugbrengen van het aantal coffeeshops en anderzijds om (kwetsbare) jongeren te beschermen. Dit beleid heeft erin geresulteerd dat het aantal coffeeshops sinds 2007 is gedaald van 62 in 2007 naar 36 exploiterende coffeeshops in 2017. Er zijn op dit moment geen exploiterende coffeeshops meer in de buurt van de hiervoor genoemde soorten scholen gevestigd.
Medio 2017 is in opdracht van de gemeente Rotterdam onderzoek verricht naar het aantal benodigde coffeeshops in Rotterdam. Uit dit onderzoek komt naar voren dat Rotterdam bij benadering 34 coffeeshops nodig heeft om aan de vraag van de Rotterdamse gebruiker te voldoen. Dit betekent dat er bij het huidige aantal coffeeshops van 36 min of meer sprake is van een balans tussen vraag en aanbod. Bovendien zijn er momenteel geen coffeeshops meer die zich in de directe omgeving van een van de hiervoor bedoelde soorten scholen hebben gevestigd. Er is daarmee sprake van een andere situatie dan in 2007.
Gezien het bestaande verplaatsingsverbod en het feit dat met de invoering van het afstandscriterium er zich geen coffeeshops meer in de buurt van scholen bevinden, kan zich nu enkel nog de situatie voordoen dat een bestaande coffeeshop geconfronteerd wordt met een school die zich (nieuw) in de buurt van een coffeeshop vestigt.
Om de balans tussen vraag en aanbod van softdrugs in de stad, zoals deze thans heerst, te houden is daarom in 2017 besloten het geldende afstandscriterium aan te passen. Het beschermen van de schoolgaande jeugd staat hierbij nog steeds centraal.
Het gewijzigde beleid houdt in dat een coffeeshop niet langer geheel gesloten hoeft te worden als een school zich in de buurt (binnen de afstandscriteria) van een bestaande coffeeshop vestigt. Uitgangspunt van het gewijzigde beleid is dat het de coffeeshop is toegestaan om, op de momenten dat de school gesloten is, geopend te zijn. Het is de coffeeshop tijdens zijn (beperkte) openingstijden toegestaan om als coffeeshop herkenbaar te zijn. Als de school open is, dient de coffeeshop gesloten te zijn en niet als coffeeshop herkenbaar te zijn.
De coffeeshop krijgt hiermee de keuze om ofwel zijn openingstijden en bedrijfsvoering aan te passen aan de komst van de school in de buurt (binnen de afstandscriteria) of om alsnog de coffeeshop geheel te sluiten en voortaan als reguliere horeca-inrichting te exploiteren. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan het belang om de schoolgaande jeugd te beschermen, terwijl tegelijkertijd oog wordt gehouden voor het belang van een balans in het aantal coffeeshops in de stad. Deze uitgangspunten worden als volgt ingevuld:
Bij het bepalen van de (beperkte) openingstijden van een coffeeshop in de buurt van een school, wordt rekening gehouden met het ‘ritme’ van de school in de buurt. De beperkte openingstijden van de coffeeshop worden in de exploitatievergunning opgenomen.
Voor het bepalen van de beperkte openingstijden van de coffeeshop zal in de exploitatievergunning worden aangesloten bij de reguliere roostertijden van de betrokken school. Bij het einde van de roostertijden wordt een half uur opgeteld om tot de openingstijden van de coffeeshop te komen. Leerlingen gaan over het algemeen binnen een half uur na het einde van de lessen naar huis.
Beperkte openingstijden voor een coffeeshop in de buurt van een school
De stedelijke afstandscriteria zien er als volgt uit:
wanneer een school voor speciaal basisonderwijs zich vestigt in de directe nabijheid van een coffeeshop,
wanneer een school voor voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar beroepsonderwijs zich vestigt binnen een straal van 200 meter hemelsbreed én 250 meter loopafstand van de coffeeshop,
gelden per direct de volgende regels:
De gemeente Rotterdam stelt op basis van jaarlijks door de school aan te leveren informatie vast wat de roostertijden en vakantieperiodes zijn. De op basis hiervan door de gemeente Rotterdam vastgestelde (beperkte) openingstijden van de coffeeshop in de buurt van de school, worden in de exploitatievergunning opgenomen.
Op het moment dat een coffeeshop getroffen wordt door de afstandscriteria, wordt de exploitant schriftelijk over de gevolgen van de afstandscriteria geïnformeerd.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat verplaatsing van een door het afstandscriterium getroffen coffeeshop niet mogelijk is.
De stedelijke afstandscriteria zijn niet van toepassing op coffeeshop Stichting Patiëntenbelangen Medicinale Marihuana in de deelgemeente Noord. Op nadrukkelijk verzoek van de gemeenteraad heeft de burgemeester, na overleg met de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), in 2004 deze Stichting een vergunning gegeven voor het – onder strikte voorwaarden – exploiteren van een coffeeshop. Uitdrukkelijk is destijds overwogen dat het om een unieke en eenmalige uitzondering op het ‘standstill-beleid’ ging. De uitzondering werd gemaakt vanwege de uniciteit van de Stichting en het feit dat de Stichting jarenlang in alle openheid heeft aangegeven met welke activiteiten zij zich bezig hield. Door deze uitzondering is nooit door politie en justitie opgetreden. Daarnaast gaven ook de massale protesten van de specifieke doelgroep van de Stichting en de politieke wens de Stichting te behouden het unieke karakter van de Stichting weer. De betreffende coffeeshop behoudt deze specifieke positie.
4.2.2 Standstill-beleid en verplaatsingsverbod
Standstill- beleid: exploitatie van een nieuwe coffeeshop is niet toegestaan. Ook is uitbreiding van een bestaande coffeeshop of verplaatsing ervan niet mogelijk. Een locatie van een coffeeshop kan tot maximaal twee jaar naar beëindiging van de exploitatie van de coffeeshop worden overgenomen.
Sinds de invoering van het beleid in 1997 worden in principe geen nieuwe coffeeshops toegelaten. Het beleid blijft op dit punt ongewijzigd (standstill-beleid).
In lijn met deze gedachte is uitbreiding of verplaatsing van een coffeeshop niet toegestaan.
Afgelopen jaren is het totaal aantal coffeeshops onder andere door het standstill-beleid en het
verplaatsingsverbod in lijn met het uitgangspunt beperking van het aanbod afgenomen van 62 coffeeshops in 2007 naar 41 coffeeshops in 2013. De verwachting is dat door de intensivering van het instrument van de Wet BIBOB het aantal coffeeshops mogelijk verder daalt. Wanneer het aantal coffeeshops te snel daalt, kan dit mogelijk tot ongewenste neveneffecten leiden, zoals een toename van de illegale handel. Bij een geleidelijke afname is de verwachting dat er geen grote ongewenste effecten optreden. Om een te grote én te snelle afname van het aantal coffeeshops te voorkomen wordt het mogelijk gemaakt dat in bepaalde gevallen de locatie van een coffeeshop overgenomen kan worden door een andere exploitant.
Na beëindiging van de exploitatie van een coffeeshop kan een andere exploitant binnen maximaal twee jaar de locatie overnemen. Deze nieuwe exploitant wordt aan een BIBOBtoets onderworpen en dient aan de gedoogcriteria te voldoen. Wanneer er sprake is van een locatie in een concentratiegebied van coffeeshops wordt in principe geen nieuwe exploitant toegestaan. De deelgemeente en politie geven hierover advies. Er is sprake van een concentratiegebied als drie of meer coffeeshops zich dicht bij elkaar in de buurt bevinden.
Loketverkoop direct aan straat en verkoop vanuit de inrichting buiten de inrichting is verboden.
In de aanwijzing van het OM worden eisen aan de locatie waar softdrugs mogen worden verkocht omschreven. De aanwijzing spreekt over het onder strikte voorwaarden gedogen van verkoop van softdrugs in alcoholvrije horecagelegenheden. Dit impliceert dat verkoop van softdrugs door coffeeshopexploitanten vanuit een loket aan de straat niet is toegestaan. Tevens mag vanuit de inrichting buiten de inrichting geen verkoop of levering van drugs plaatsvinden. Wel is het mogelijk de coffeeshop zodanig in te richten dat sprake is van een loket in de inrichting, waarbij het dan mogelijk is om al dan niet naast het loket een verblijfsmogelijkheid te bieden. Coffeeshops zonder verblijfsmogelijkheid worden ook wel afhaalshops genoemd.
4.2.5 Verklaring omtrent betalingsgedrag
Bij de vergunningaanvraag dient een verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen ex. artikel 1.1.12 Leidraad invordering 2008 te worden overgelegd, deze verklaring mag niet ouder zijn dan twee maanden. Hieruit dient te blijken dat de exploitant(en) van goed betalingsgedrag is/zijn.
In het coffeeshopbeleid van 2007 is het aanvullende gedoogcriterium ‘verklaring omtrent betalingsgedrag’ geïntroduceerd om de wil en noodzaak te benadrukken dat exploitanten als goed ondernemer hun (betalings-)verplichtingen bij de Rijksbelastingdienst dienen na te komen. Het gaat dan specifiek om de belastingen die gerelateerd zijn aan de bedrijfsvoering van de coffeeshop en daaruit voortvloeien. Dit gedoogcriterium vloeit voort uit de integrale overheidshandhaving.
Bij de aanvraag of vernieuwing van een exploitatievergunning dient de exploitant een verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen conform artikel 1.1.12 Leidraad Invordering 2008 te overleggen. Deze verklaring wordt afgegeven door de Rijksbelastingdienst en mag op het moment van overlegging niet ouder zijn dan twee maanden. De inhoud van deze verklaring moet zien op de fiscale verplichtingen van de aanvrager alsmede dat van zijn of haar bestuurders (ingeval de aanvrager een NV, BV, stichting of vereniging is) dan wel van zijn of haar firmanten (indien de aanvrager een v.o.f of c.v. is).
Uit deze verklaring dient te blijken dat de ondernemer zijn fiscale verplichtingen, genoemd in artikel 1.1.12 Leidraad Invordering 2008 aan de Rijksbelastingdienst nakomt. Indien uit de verklaring blijkt dat de exploitant verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld in het nakomen van zijn betalingsverplichtingen kan dit leiden tot het weigeren van de exploitatievergunning. De beoordeling is aan de burgemeester.
4.2.6 Open karakter van de inrichting
De inrichting dient een open en transparant karakter te hebben en voldoende duidelijk zichtbaar te zijn van de straatzijde.
Aangezien de verkoop en het gebruik van softdrugs achter gesloten deuren en geblindeerde ramen argwaan en gevoelens van onveiligheid oproepen, bijvoorbeeld bij omwonenden, moet sprake zijn van een open inrichting die vrij toegankelijk is en die vanaf de straat is te overzien. Dit bevordert bovendien het toezicht en de controle op de naleving van de vergunningvoorschriften.
Het vereiste van een open karakter van de coffeeshop betekent dat door de ramen van de inrichting naar binnen gekeken moet kunnen worden. Daarnaast mogen er in de inrichting geen voorzieningen zijn aangebracht die een gehele afzondering van een gedeelte van de inrichting mogelijk maken. Als richtlijn geldt dat de ramen van blank doorzichtig glas moeten zijn, waarvan ten hoogste 30% bedekt mag zijn met materiaal dat daglichttoetreding verhindert. De doorzichtigheid bedraagt tenminste 70% en mag niet gehinderd worden door afscherming van het raamoppervlak binnen de coffeeshop (zoals planten en gordijnen). De toezichthouder kan gemotiveerd beoordelen of een inrichting een voldoende open en transparant karakter heeft.
4.2.7 Voorlichting door coffeeshops
De exploitant(en) en beheerder(s) van een coffeeshop dienen in staat te zijn goede voorlichting volgens de preventie-certificering te geven aan bezoekers, zoals het geven van productinformatie en het wijzen op de effecten en risico’s van cannabisgebruik. De exploitant(en) en beheerder(s) van een coffeeshop dienen te beschikken over een preventiecertificaat voor coffeeshoppersoneel.
De doelstelling van het handhavingsbeleid is naleving van de wet- en regelgeving. Hiermee wordt nagestreefd dat de beleidsuitgangspunten van het coffeeshopbeleid worden gewaarborgd:
Deze uitgangspunten kennen zowel een openbare orde als een gezondheidsperspectief en zijn leidend voor de opbouw van de handhavingsstappen. Overtredingen die een direct verband hebben met deze uitgangspunten vallen in een zwaarder handhavingskader.
Coffeeshopexploitanten hebben op het terrein van volksgezondheid een verantwoordelijkheid bij de verstrekking van cannabisproducten aan gebruikers. Samen met de Vereniging van Rotterdamse Coffeeshop Ondernemers (VRCO) is daarom een cursus voor coffeeshoppersoneel ontwikkeld. In het Rotterdamse coffeeshopbeleid 2007 is voor het eerst opgenomen dat personeelsleden van een coffeeshop de cursus preventie-certificering moeten hebben gevolgd. Na het volgen van deze cursus is een medewerker in staat goede productinformatie te geven en om bezoekers te wijzen op de effecten en risico’s van cannabisgebruik. Ook (vroeg)signalering van probleemgebruik, kennis van verschillende vormen van hulpverlening en Eerste Hulp bij Drugsongevallen vormen een onderdeel van de cursus. Door de samenwerking met de coffeeshopondernemers sluit de cursus goed aan bij de dagelijkse praktijk.
Sinds 2011 wordt deze cursus in opdracht van cluster Maatschappelijke Ontwikkeling en directie Veiligheid door een externe aanbieder verzorgd: Bouman GGZ. De cursus wordt geheel gefinancierd uit de bijdragen van de deelnemers en is kostendekkend. De cursus is verplicht gesteld voor zowel exploitanten als beheerders. De exploitanten en beheerders mogen niet op een exploitatievergunning worden vermeld als zij de cursus niet hebben doorlopen.
De cursusverplichting geldt niet voor het overig personeel.
In dit handhavingsbeleid wordt beschreven op welke wijze de wet- en regelgeving die specifiek van toepassing is op coffeeshops in Rotterdam wordt gehandhaafd. De driehoekpartners hebben het handhavingsbeleid afgestemd en afspraken gemaakt over de inzet van het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke instrumentarium, overigens met behoud van eigen verantwoordelijkheden.
De driehoek wordt regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen ten aanzien van coffeeshops en de resultaten van controleacties. De effecten van het beleid worden op de voet gevolgd.
De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in de gemeente. Hij beschikt over de bestuurlijke middelen om de openbare orde en veiligheid te beschermen. Uitgangspunt is dat overtredingen van de gedoogcriteria in meer of mindere mate leiden tot aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in of rond de inrichting. In het handhavingsarrangement coffeeshops staat beschreven op welke overtreding welke bestuurlijke maatregel volgt.
Overtredingen van de gedoogcriteria voor coffeeshops zijn strafbaar gesteld, waardoor naast bestuursrechtelijke handhaving ook strafrechtelijke handhaving mogelijk is. Het Openbaar Ministerie vervolgt conform de landelijke richtlijnen strafvordering Opiumwet, van het College van procureurs-generaal.
Het Openbaar Ministerie gaat in beginsel over tot vervolging wanneer bij een controle door de politie van een coffeeshop harddrugs worden aangetroffen, zowel bij bezoekers van de coffeeshop als bij de eigenaar van de coffeeshop.
Wanneer een handelsvoorraad > 500 gram in een coffeeshop wordt aangetroffen, neemt de politie de voorraad in beslag. Het Openbaar Ministerie gaat in deze gevallen in beginsel over tot vervolging, waarbij in bijzondere omstandigheden besloten kan worden tot voorgeleiding aan de Rechter-commissaris. Voorgeleiden is mogelijk bij:
Het toezicht op de coffeeshops is belegd bij de politie. Coffeeshops worden in beginsel drie keer per jaar gecontroleerd. Indien er signalen van overlast of overtredingen zijn wordt het aantal controles opgeschroefd.
5.1 Handhavingsarrangement coffeeshops
Voor overtredingen of incidenten die niet nadrukkelijk worden genoemd in dit handhavingsarrangement (bijvoorbeeld overtredingen vergunningvoorschriften, schietincidenten, steekincidenten, vechtpartijen etc.) worden bestuurlijke maatregelen opgelegd conform het handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota Rotterdam 2012-2016.
De burgemeester heeft bij zijn besluitvorming over te treffen maatregelen een inherente afwijkingsbevoegdheid. De stappen in het handhavingskader gelden daarbij als uitgangspunt. Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan de burgemeester afwijken van deze uitgangspunten. Zo kan worden besloten om een stap over te slaan en niet eerst te waarschuwen, terwijl dit wel in het stappenplan is opgenomen, maar meteen tot een maatregel over te gaan. Bij een dergelijk besluit wordt dit expliciet gemotiveerd.
Meerdere maatregelen/‘stapeling’
Feit blijft dat meerdere maatregelen kunnen worden getroffen. Bijvoorbeeld de sluiting van een coffeeshop vanwege harddrugshandel en eveneens intrekking van de exploitatievergunning omdat het vertrouwen in de exploitant is weggevallen. Opeenstapeling van bestuurlijke maatregelen is in het bestuursrecht toegestaan.
Het gaat dan wel telkens om verschillende maatregelen (sluiting en intrekking van de vergunning bijvoorbeeld).
Stapeling van sluitingstermijnen gebeurt niet. Wel kan het samengaan van overtredingen en incidenten de burgemeester doen besluiten om een handhavingsstap over te slaan of een zwaardere maatregel te treffen. De burgemeester zal dit in zijn besluit expliciet motiveren.
Voor het handhavingsarrangement geldt dat een volgende stap wordt gezet in het stappenplan wanneer binnen een jaar na een vorig incident of vorige constatering opnieuw een incident of overtreding plaats vindt. Een incident of overtreding blijft wel vijf jaar meetellen. Vindt een incident of overtreding plaats binnen vijf jaar na het vorige incident of de vorige overtreding, maar is de vorige keer langer dan een jaar geleden, dan wordt de handhavingsstap die voor dat bedrijf en die exploitant geldt, herhaald.
Het is niet toegestaan om meer dan 500 gram gedoogde cannabis in de coffeeshop te hebben. Indien deze gedoogde hoeveelheid van 500 gram wordt overschreden kan de burgemeester een maatregel treffen. De omvang van de overschrijding speelt hierbij een rol. Een aanzienlijk overschrijding is een reden om een handhavingsstap over te slaan en direct tot sluiting over te gaan.
Een belangrijk uitgangspunt van het coffeeshopbeleid is de scheiding van de markten van soft- en harddrugs. Wanneer een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen in een coffeeshop is de openbare orde per definitie in het geding. Dit is zeker het geval wanneer aannemelijk is dat in deze drugs wordt gehandeld in of vanuit de inrichting, ook indien dit gebeurt buiten medeweten van de exploitant of zijn personeel om.
Het uitgangspunt is dat de burgemeester een maatregel treft wanneer een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen. Van de exploitant wordt verwacht dat hij/zij alles in het werk stelt om te voorkomen dat harddrugs aanwezig zijn in de inrichting. Indien blijkt dat er geen enkel verband is tussen de aangetroffen hoeveelheid en de wijze van exploitatie van de inrichting kan hier van worden afgeweken en worden volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. Indien de exploitant of zijn personeel zelf betrokken is bij de drugshandel of andere personen met zijn medeweten vanuit de inrichting in drugs handelen, geldt dit als verzwarende omstandigheid.
In de lijsten behorende bij de Opiumwet staat omschreven welk verdovend middel onder harddrugs (lijst I) en welk middel onder softdrugs (lijst II) valt. Voor coffeeshops geldt dat enkel de verkoop van cannabisproducten zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet wordt gedoogd8. Softdrugs niet zijnde cannabisproducten zijn niet toegestaan in coffeeshops (bijvoorbeeld qat of hallucinogene paddo’s).
Middelen die op grond van de Wet op Geneesmiddelenvoorziening of de Warenwet als verboden middelen zijn aangemerkt zijn tevens niet toegestaan in coffeeshops.
Bij het bepalen of een aangetroffen verdovende hoeveelheid drugs die wordt aangetroffen een handelshoeveelheid is, gaat de gemeente uit van de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hierover heeft opgesteld. Bij middelen volgens lijst I van de Opiumwet (harddrugs) gaat het in de meeste gevallen om een hoeveelheid groter dan 0,5 gram.
Geen verkoop aan en geen toegang voor jeugdigen tot een coffeeshop. Aangezien het beschermen van jongeren één van de beleidsuitgangspunten van het Rotterdamse coffeeshopbeleid betreft, is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van achttien jaar.
De coffeeshophouder dient vast te stellen dat degene die hij toegang verleent tot de coffeeshop en degene aan wie hij verkoopt meerderjarig is.
Onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rondom de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de inrichting rondhangende klanten. De exploitant dient er zorg voor te dragen dat in en nabij de inrichting geen overlast/verstoring van de openbare orde wordt veroorzaakt.
Het is voor coffeeshops niet toegestaan om reclame te maken voor hun coffeeshop en de verkoop van softdrugs. Een summiere aanduiding van de naam van de coffeeshop op de gevel van de betreffende coffeeshop is wel toegestaan.
Groothandelshoeveelheden (G-criterium) Vanuit één coffeeshop mag maximaal 5 gram cannabis vermeld op lijst II van de Opiumwet worden verkocht: - per dag, per persoon; - per transactie.
Per 1 januari 2013 geldt het landelijke ingezetenencriterium voor alle coffeeshopgemeenten in Nederland. Het ingezetenencriterium is opgenomen in de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie en houdt in dat coffeeshops geen toegang mogen verlenen en niet mogen verkopen aan anderen dan ingezetenen van Nederland.
De driehoek van Rotterdam heeft besloten op dit moment geen prioriteit te geven aan de handhaving van het ingezetenencriterium. Op het moment dat blijkt dat overlast ontstaat door de verkoop aan niet-ingezetenen (coffeeshoptoerisme), kan worden overgegaan tot handhaving van het ingezetenencriterium zoals opgenomen in het arrangement.
Coffeeshops zijn altijd alcoholvrije openbare inrichtingen. In een coffeeshop mag geen alcohol worden verkocht. De exploitant dient er op toe te zien dat er in de coffeeshop geen alcohol wordt genuttigd.
Gedoogverklaring behorende bij de exploitatievergunning van coffeeshops.
De Aanwijzing behorende bij de Opiumwet van het Openbaar Ministerie vormt het landelijke kader voor het coffeeshopbeleid. In de huidige aanwijzing, die sinds 1 januari 2013 geldt, zijn de volgende gedoogcriteria opgenomen.
In aanvulling op het landelijk kader gelden de volgende gemeentelijke gedoogcriteria.
Wanneer een school voor speciaal basisonderwijs zich vestigt in de directe nabijheid van een coffeeshop of wanneer een school voor voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar beroepsonderwijs zich vestigt binnen een straal van 200 meter hemelsbreed én 250 meter loopafstand van de coffeeshop, gelden er flexibele openingstijden. Vuistregel hierbij is dat de coffeeshop gesloten is op het moment dat de school geopend is.
Wanneer een school voor speciaal basisonderwijs zich vestigt in de directe nabijheid van een coffeeshop of wanneer een school voor voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar beroepsonderwijs zich vestigt binnen een straal van 200 meter hemelsbreed én 250 meter loopafstand van de coffeeshop, mag de coffeeshop buiten de voor hen geldende beperkte openingstijden niet als coffeeshop herkenbaar te zijn.
Vestigingsbeleid: exploitatie van een nieuwe coffeeshop is in principe niet toegestaan (stand-stillbeleid). Ook is uitbreiding van een bestaande coffeeshops of verplaatsing ervan niet mogelijk (verplaatsingsverbod). Overname van een coffeeshop is tot maximaal twee jaar na beëindiging van een coffeeshop toegestaan, mits aan alle gedoogcriteria wordt voldaan.
De exploitant(en) en beheerder(s) van een coffeeshop dienen in staat te zijn goede voorlichting volgens de preventie-certificering te geven aan bezoekers, zoals het geven van productinformatie en het wijzen op de effecten en risico’s van cannabisgebruik. De exploitant(en) en beheerder(s) van een coffeeshop dienen te beschikken over preventiecertificaat voor coffeeshoppersoneel.
Verkenning verplaatsingsmogelijkheden coffeeshops, onderzoek Intraval Coffeeshopbezoek in Rotterdam, Monitor Intraval coffeeshopbeleid 0-, 1- en 2-meting, raadsbrief 28 november 2012, 9 oktober 2012, 22 maart 2012, en 2 december 2011 raad te plegen via www.rotterdam.nl
De belangrijkste daarvan zijn op dit moment de “Horecanota 2012-2016”, de “Bibob-beleidslijn voor horeca-inrichtingen, seksinrichtingen, coffeeshops en speelautomatenhallen 2008”, het “Programma Maatschappelijke Integriteit 2010-2014”, de “Beleidsregel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal” en het “Programma Drugs&Alcohol”.