Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oostzaan

Verordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOostzaan
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020
CiteertitelVerordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Oostzaan 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-07-2023nieuwe regeling

22-06-2023

gmb-2023-292692

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020

De raad van de gemeente Oostzaan;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 mei 2023;

gelet op het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan;

  • b.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • c.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een school die wordt bekostigd volgens de Wet op het primair onderwijs en die geheel of gedeeltelijk is gehuisvest in een gebouw op het grondgebied van de gemeente Oostzaan;

  • d.

    school: school voor basisonderwijs, dat is: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening

  • h.

    overzicht: het overzicht als bedoeld in artikel 13 van deze verordening en artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • j.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of van bouwvoorbereiding van een voorziening;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is.

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, tenminste vier jaar en niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is.

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    tijdelijk gebouw: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    lokaal voor bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies van de onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs.

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, recreatieve of andere maatschappelijke doeleinden;

  • r.

    Medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • s.

    Dislocatie: gebouw van een school die zich bevindt op een andere plek dan het hoofdgebouw van de school.

Artikel 2 Omschrijving van voorzieningen in de huisvesting

Deze verordening onderscheidt de volgende voorzieningen in de huisvesting:

 

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die bestaan uit:

    • nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw voor de huisvesting van een school;

    • verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor de huisvesting van een school;

    • terrein voor zover nodig voor het realiseren van een onder 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    • inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging door rijk of gemeente in aanmerking is gebracht;

    • medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een lokaal voor bewegingsonderwijs;

  • b.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw als gevolg van eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit de kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, aan onderwijsleerpakket en aan meubilair in geval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Voorbereidingskrediet

Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het optellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, maakt deze verordening bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid tussen a)vooraf genormeerde bedragen en b)bedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke voorziene kosten per geval.

  • 2.

    De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A.

    De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3.

    Bijlage IV, deel A (normbedragen) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1° (nieuwbouw), 2° (uitbreiding), 6° (onderwijsleerpakket), 7°(meubilair) en 8°(medegebruik) en in artikel 3 (bouwvoorbereiding).

    Bijlage IV, deel B (feitelijke kosten) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 onder a, sub 3° (ingebruikneming bestaand gebouw), 4°(verplaatsing noodlokalen) en 5°(terrein), onder b (constructiefouten) en onder c (schades).

Artikel 5 Informatieverstrekking aan gemeente

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

HOOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen voor het programma

Artikel 6 Indienen van de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om opneming van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin het betreffende programma worst vastgesteld zijn ontvangen.

    Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; aanvullen aanvraag; niet behandelen van onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

      • 1°.

        een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs[, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs,] als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° (nieuwbouw), 2° (uitbreiding), 3° (ingebruikneming), 4° (verplaatsing) en 8° (medegebruik), onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld[, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven];

      • 2°.

        als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage als bedoeld in bijlage I, deel A, onder A.2;

      • 3°.

        als de aanvraag betrekking heeft op herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage van een daartoe gecertificeerde, onafhankelijke constructeur, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

      • 4°.

        als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening [of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting.]

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave aan schoolbesturen van ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

 

Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststelling van programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting op aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 10 Overleg over programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8.

    Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 10a Overleg over wijziging van de verordening

Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op een wijziging of intrekking van deze verordening. De datum 1 september in artikel 10, lid 2 is daarbij niet van toepassing.

 

Paragraaf 2.3. Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12 Bekendmaking vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht.

  • 1.

    De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen twee weken na de datum waarop het besluit is genomen, bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers.

  • Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2.

    De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

 

Paragraaf 2.4. Uitvoering programma

Artikel 13 Overleg over wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs[, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs];

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen [termijn 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 14 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip ingaan bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes.

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2.

    Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 15 Ingaan bekostiging en uitbetaling bedragen

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 16 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college beslist voor 15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Spoedaanvragen

Artikel 17 Indienen aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. De aanvrager gebruikt hierbij zo nodig een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 18 Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 19 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 12 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 12 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 20 Uitvoering beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.

  • 2.

    Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Vordering voor medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1. Vordering voor medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 21. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

Artikel 22. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 23. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 24. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 2 weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 25. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

 

Paragraaf 4.2 Vordering voor medegebruik voor maatschappelijke doeleinden (ex artikel 107 WPO)

Artikel 26. Overleg en mededeling

  • 1.

    1.Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

 

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 27 Toestemming college

  • 1.

    Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs[, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs] voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 28 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat een gebouw of terrein niet meer voor het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of het terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs of op de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Als er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of het terrein als bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Het college en het bevoegd gezag overleggen over de staat van onderhoud.

  • 5.

    In het overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag het bevoegd gezag in de plaats daarvan aan het college betaalt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze wordt gevolgd.

  • 6.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 6 Gebruik en vergoeding lokaal voor bewegingsonderwijs

Artikel 29 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een lokaal voor bewegingsonderwijs als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 17 (spoedeisend karakter), met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door basisscholen van de op het grondgebied van Oostzaan gelegen lokalen voor bewegingsonderwijs. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de lokalen voor bewegingsonderwijs, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per lokaal voor bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      De afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal voor bewegingsonderwijs als volgt:

      • 1 kilometer hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 20 klokuren;

      • 3,5 kilometer hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren;

      • 7,5 kilometer hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 5 klokuren.

    • b.

      Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een lokaal voor bewegingsonderwijs wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor dat lokaal voor bewegingsonderwijs;

    • c.

      Het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal voor bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      Het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een lokaal voor bewegingsonderwijs;

    • b.

      De aanduiding van het lokaal voor bewegingsonderwijs waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      Een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per lokaal voor bewegingsonderwijs wanneer het gebruik in meer dan één lokaal voor bewegingsonderwijs plaatsvindt;

    • d.

      Voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt

  • 5.

    Het college stuurt het voorstel tot inroostering binnen twee weken na vaststelling toe aan de bevoegde gezagsorganen van de basisscholen. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 6.

    Het college stelt voor 15 juni en met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen de definitieve inroostering vast van het gebruik van de lokalen voor bewegingsonderwijs voor het volgende schooljaar. Als het college daarbij afwijkt van de reacties van de bevoegde gezagsorganen, dan motiveert het college dat.

  • 7.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare lokalen voor bewegingsonderwijs van de basisscholen die onder hun gezag staan. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 19 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 24, vierde lid.

Artikel 29a vereenvoudigde vaststelling rooster

Als de bevoegde gezagsorganen in overeenstemming met elkaar een voorstel voor inroostering insturen dat voldoet aan het gestelde in artikel 29, kan het college volstaan met vaststelling van het rooster volgens dat voorstel.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 30 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

  • 1.

    In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan van het bepaalde in deze verordening afwijken in gevallen die tot kennelijke onbillijkheid leiden.

Artikel 31 Indexering

Het college stelt jaarlijks de normbedragen vast die in het kader van deze verordening worden gehanteerd voor de vergoeding van de voorzieningen, en wel op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 32 Citeerartikel; intrekking voorgaande verordening en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening onderwijshuisvesting Oostzaan 2020.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking acht dagen nadat zij is bekend gemaakt.

  • 3.

    De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Oostzaan 2013, wordt ingetrokken.

  • 4.

    Op aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is besloten, is voor zover nodig de verordening als bedoeld in lid 3 van toepassing.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Oostzaan, gehouden op 22 juni 2023

de griffier,

de voorzitter,

M. van Engelshoven-Huls

de griffier,

M.D. Polak

de voorzitter,

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

 

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • -

    deel A: lesgebouwen;

  • -

    deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

 

1School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2 (vervangende bouw) en 1.3.1 (uitbreiding met een of meer leslokalen) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

1.1Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

1.3Uitbreiding

1.3.1Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

  • a

    het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en;

  • b1

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht, of

  • b2

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht, of

  • b3

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

1.4Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of

  • b2

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en

  • c

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt, en

  • e

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.6Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

1.7Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

 

1 8Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste 2 gebouwen.

 

1.9 en 1.10 Vervallen

 

1.11Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

 

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

 

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer lokalen voor bewegingsonderwijs dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen voor bewegingsonderwijs en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

 

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer lokalen voor bewegingsonderwijs dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen voor bewegingsonderwijs en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

 

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van het lokaal voor bewegingsonderwijs daardoor belemmerd wordt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer lokalen voor bewegingsonderwijs dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende lokalen voor bewegingsonderwijs en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4 Ingebruikneming van een lokaal voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

 

  • a.
    • 1.

      het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, of

    • 2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt, en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer lokalen voor bewegingsonderwijs dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen voor bewegingsonderwijs, en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn, en

  • cd

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

 

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een lokaal voor bewegingsonderwijs voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

 

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een lokaal voor bewegingsonderwijs voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd, en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

 

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een lokaal voor bewegingsonderwijs voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd, en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen voor bewegingsruimte geen plaats is.

 

1.9 en 1.10 Vervallen

 

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II Prognosecriteria

 

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs[, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs] wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. [Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.]

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

 

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

 

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.

 

1.1Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties1) met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in deel E, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

 

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke van het gebouw met een tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Als sprake is van een schoolgebouw meteen bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

 

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

 

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.

 

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

 

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

1.4Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

1.5 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2010 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

1.6 Lokalen voor bewegingsonderwijs

 

1.6.1 Lokaal voor bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal voor bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

 

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen voor bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2010 wordt geacht voldoende te zijn.

 

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

 

1 School voor basisonderwijs

1.1Lesgebouwen

 

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefte-berekening beschouwd als en afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden indien voor de school van rijkswege aanvullende bekostiging voor het onderwijs beschikbaar wordt gesteld.

 

De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

 

De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

 

B = 200 + 5,03 *L, waarbij

 

B = de basisruimtebehoefte in m² bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele m²,

 

en

 

L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognosebetrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

Indien een school een vergoeding ontvangt op grond van de achterstandsscore als bedoeld in artikel 27 van het Besluitbekostiging Wet op het primair onderwijs, wordt een toeslag voor de ruimtebehoefte toegekend. De toeslag wordt berekend met de formule:

 

T = 1,4 x G, waarbij:

 

T = Toeslag in m2 bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meters.

 

G = De achterstandsscore, zoals gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.

 

1.2 Lokalen voor bewegingsonderwijs

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de beleidsregel voor bekostiging lokaal voor bewegingsonderwijs voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

 

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

 

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

 

1 School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening:

nieuwbouw, dan wel

vervangende nieuwbouw,

wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal m² bruto vloeroppervlakte wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’,

 

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan.

Er is sprake van en voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening:

uitbreiding, dan wel

uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

ingebruikneming, dan wel

medegebruik

wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

Het verschil (drempelwaarde) moet tenminste zijn:

55 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor basisonderwijs;

40 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor basisonderwijs;

50 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor speciaal basisonderwijs.

 

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan.

Er is sprake van en voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

 

1. 2Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair bepaald door de omvang in m² bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, aan onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en aan meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

1. 3Lokalen voor bewegingsonderwijs

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een lokaal voor bewegingsonderwijs wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal voor bewegingsonderwijs, dan wel de uitbreiding van het lokaal voor bewegingsonderwijs te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van het lokaal voor bewegingsonderwijs, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor het lokaal voor bewegingsonderwijs oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan

Het lokaal voor bewegingsonderwijs wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, aan onderwijsleerpakket en aan meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

 

1 School voor basisonderwijs: speelplaats

Bij [vervangende] nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:

 

Aantal leerlingen van de school

Omvang buitenruimte

1-100 leerlingen

300

101-200 leerlingen

300 + 3 * (L - 100)

201-400 leerlingen

600

401-600 leerlingen

600 + 3 * (L - 400)

601-800 leerlingen

1200

801-1000 leerlingen

1200 + 3 * (L - 800)

1001 leerlingen of meer

1800

 

L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

 

De oppervlakte betreft de exclusieve spel- en beweegruimte voor de leerlingen van de school.

 

4 Lokalen voor bewegingsonderwijs

 

  • -

    De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -

    De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

  • -

    Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- /douchegelegenheid.

Deel E

Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

 

De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:

  • de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

  • de oppervlakte van de verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen worden toegerekend aan het lesgebouw.

  • bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Uitzonderingen:

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV Financiële normering onderwijshuisvesting Oostzaan 2023

 

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

  • Deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • Deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

  • Deel C: bepaling medegebruikstarief.

Deel AVergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding opgenomen voor bouwvoorbereiding. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

 

Indexering

De normbedragen in deel A worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

 

A.1 Nieuwbouw en uitbreiding

 

1

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

1

 

A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

1

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

1

 

§ 1. School voor basisonderwijs

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen als volgt opgenomen:

§ 1.1 nieuwbouw

§ 1.2 uitbreiding

§ 1.3 tijdelijke voorziening

§ 1.4 eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair

§ 1.5 gymnastiek

 

.

§ 1.1. Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:

  • Kosten voor terrein;

  • Bouwkosten;

  • Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw;

  • Alleen voor speciale school voor basisonderwijs: toeslag voor een speellokaal.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

 

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (eventueel na aankoop) om niet beschikbaar stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Als een terrein moet worden aangekocht, moeten de kosten zichtbaar worden gemaakt voor het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het -- voor de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten -- wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein kan dan worden aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. De minimaal benodigde oppervlakte van het terrein ziet u in bijlage III, deel D.

In het geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen (werkelijke kosten).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m², en een bedrag per m² voor de overige m² bvo.. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m² bvo

€ 1.411.576,-

elke volgende m² bvo

€ 2.415,-

 

Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats

  • 1.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

  • 2.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

§ 1.2. Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.035 m2 bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven.

Bij grotere uitbreiding moet worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (§ 1.1.)

 

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek als bij nieuwbouw (§ 1.1) gevolgd.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m², en een bedrag per m² voor de overige m² bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m² bvo of meer

€ 206.711,-

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m² bvo

€ 137.807,-

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 2754,-

 

§ 1.3Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen

  • nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ;

  • uitbreiding van bestaande tijdelijke voorziening.

Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

Wat betreft grondkosten wordt er van uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Kan dat niet, dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (§ 1.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of meer

€ 80.387,-

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m²

€ 53.591,-

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 1.975,-

 

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. Er zijn twee typen huur mogelijk: huur van een tijdelijk gebouw en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B; vergoeding op basis van werkelijke kosten).

 

§ 1.4.Eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair

 

Basisschool

De bedragen voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket (OLP) en voor meubilair tezamen bestaan uit een basisbedrag en een bedrag per m² . De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m². Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Basisbedrag

€ 48.685,-

Naast het basisbedrag voor elke m² bvo

€ 170,-

 

§ 1.5Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastieklokaal voor een basisschool met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 1.483.923,- op een schoolterrein en € 1.513.936,- op een afzonderlijk terrein. Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

 

Als paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

lengte paalfundering 1 - 15 m

€ 29.847,-

lengte paalfundering 15 - 20 m

€ 41.146,-

lengte paalfundering langer dan 20 m

€ 57.788,-

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van een lokaal voor bewegingsonderwijs wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastieklokaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastieklokalen, waarvan de oefenvloer een vloeroppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zijn de bedragen voor een basisschool als volgt:

 

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2²

€ 344.771,-

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²

€ 419.116,-

 

Als bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112 t/m 120 m2

121 t/m 150 m2

lengte paalfundering 1 - 15 m

€ 13.362,-

€ 16.708,-

lengte paalfundering 15 - 20 m

€ 23.166,-

€ 28.923,-

lengte paalfundering > 20 m

€ 37.838,-

€ 47.297,-

 

Onderwijsleerpakket en meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor een basisschool € 65.357

 

Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

 

In artikel 4 van de verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normvergoedingen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Als goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, moet worden voldaan aan de aanbestedingsregels van dit deel B van deze bijlage 4.

Vergoeding op basis van feitelijke kosten betreft:

  • ingebruikneming bestaand gebouw

  • verplaatsing noodlokalen

  • terrein

  • Sloopkosten

  • verhuiskosten

  • constructiefouten

  • schades

Europese aanbesteding

Als de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (BAO) de richtlijnen van de Europese Unie (Richtlijn 2004/18/EG d.d. 31-3-2004, ook wel genoemd de Algemene Richtlijn) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen (2022 en 2023):

  • € 215.000,-- (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

  • € 5.382.000,-- (exclusief BTW) voor werken.

Deze bepalingen zijn van toepassing voor Aanbestedende Diensten, waaronder te verstaan overheidsorganen en publiekrechtelijke instellingen, waaronder onderwijs.

 

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie “werken”.

Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder “leveringen”.

Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

 

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen zoals vastgesteld in het Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (BOA) van toepassing.

 

Ingevolge artikel 15, tweede lid van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt geldt hierbij dat op basis van het gemeentelijk beleid bepaald wordt hoe een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

 

Deel C Bepaling van medegebruikstarieven

 

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs en een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een lokaal voor bewegingsonderwijs, een vergoeding.

Deze vergoeding is in principe gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het is uiteindelijk aan de schoolbesturen om onderling de vergoeding met elkaar af te spreken.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

 

1. Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

 

2. Onderscheid voorzieningen

  • 1.

    Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

    • a.

      om capaciteitstekorten op te heffen, en

    • b.

      om een adequaat niveau te handhaven.

  • 3.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      nieuwbouw, inclusief terrein;

    • b.

      uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • c.

      in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • d.

      verplaatsen tijdelijke gebouwen;

    • e.

      eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen;

    • f.

      uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en

    • g.

      medegebruik.

  • 4.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • b.

      herstel van een constructiefout, en

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade.

  • 5.

    De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

 

3. Hoofd- en subprioriteit

  • 1.

    Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

    • a.

      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.


1

Een “T&B-dislocatie” is een gebouw dat als hoofdgebouw fungeerde van een basisschool die op of na 1 augustus 1992 is gefuseerd. Na de fusie is de status van het gebouw gewijzigd in die van dislocatie van de school die uit de fusie is overgebleven. Voor de bepaling van de capaciteit van de T&B-dislocaties zijn dezelfde tabellen van toepassing als voor de hoofd- en nevenvestigingen.