Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Noordoostpolder |
Citeertitel | Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Noordoostpolder |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2024 | 01-01-2024 | artikel 20 | 29-01-2024 | 23.0001342 | |
01-08-2023 | 01-03-2024 | nieuwe regeling | 05-06-2023 | no. 23.0000412 |
De raad van de gemeente Noordoostpolder,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 april 2023, no. 23.0000412,
gelet op artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en op artikel 149 Gemeentewet,
Vast te stellen de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Noordoostpolder.
§ 2 Vervoersvoorziening voor een leerling met een handicap
Artikel 7 Toepassing paragraaf
Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om een vervoersvoorziening vanwege handicap.
Artikel 9 Reizen met begeleiding
De leerling die met begeleiding kan reizen heeft recht op een vervoersvoorziening als de reisafstand groter is dan zes kilometer.
§ 3 Vervoersvoorziening op basis van reisafstand
Artikel 15 Toepassing paragraaf
Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om een vervoersvoorziening vanwege reisafstand.
Het bedrag van € 27.900,- wordt met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, rekenkundig afgerond op € 591,50. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het genoemde bedrag van € 27.900,-.
Artikel 21 Draagkrachtafhankelijke bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
§ 4 Vervoersvoorziening voor vervoer in weekeinde en vakantie
Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de leerling en de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening. Het college vraagt hiervoor advies aan deskundigen.
Een vervoersvoorziening die is toegekend op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Noordoostpolder 2015 blijft geldig tot de einddatum die vermeld staat in de beschikking waarbij die vervoersvoorziening is toegekend
Algemene toelichting Verordening bekostiging leerlingenvervoer Noordoostpolder.
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. Maar in sommige gevallen is de afstand naar de school te ver, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer.
De verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van de gemeentebesturen. De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van zowel de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) als de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), heet het ‘de bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek’. Het gaat hierbij om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, en om instellingen voor cluster 1 en cluster 2.
Inhoud en indeling verordening
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
De verordening is ingedeeld in:
Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en voor een overige maanden een andere vervoersvoorziening te verstrekken.
De praktijk leert dat leerlingen een kwartier voor aanvang van de schooltijd op het schoolplein aankomen, ongeacht de wijze van vervoer. Deze tijd wordt daarom uitgesloten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Als een leerling gebruik maakt van aangepast vervoer is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi te stappen. Het is daarom redelijk om een kwartier op te tellen bij de reistijd (ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
De WEC onderscheidt de volgende clusters:
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
In de WVO gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro). Leerwegondersteunend onderwijs (hierna: lwoo) is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo. Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC). Als de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een leerling een school bezoekt die meerdere locaties heeft wordt de locatie die feitelijk door de leerling wordt bezocht aangemerkt als ‘school’.
Een orthopedagogisch en -didactisch centrum (als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, WVO) kan worden aangemerkt als ‘school’, wanneer het gaat om het geven van onderwijs.
Er kan in beginsel geen rekening gehouden worden met afwijkende roosters zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, dan lopen de vervoerskosten te hoog op. Soms zijn wel vervoersarrangementen mogelijk waarbij leerlingen beurtelings moeten wachten op het vervoer. Deze arrangementen worden bepaald in overleg met leerlingen, ouders
Leerlingen kunnen op grond van hun structurele handicap aangewezen zijn op een bepaalde school. Het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs cluster 3 of 4 in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de WVO). Beide samenwerkingsverbanden laten zich hierbij adviseren door deskundigen. Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. Hierbij beoordeelt een commissie van onderzoek of een leerling in aanmerking komt voor onderwijs op de instelling of begeleiding vanuit de instelling. Hierbij is de leerling ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).
Een samenwerkingsverband basisonderwijs omvat volgens artikel 18 a van de WPO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs scholen. Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de WVO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Een uitzondering vormen scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot een samenwerkingsverband.
De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’.
De plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders of de leerling staan ingeschreven. Een adres waar de leerling tijdelijk wordt opgevangen (bijvoorbeeld een buitenschoolse opvang) is daarom geen ‘woning’. Tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente, bijvoorbeeld vanwege noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders is hiervoor geen geldige reden. Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip “woning”.
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen. Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
Artikel 2Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
In het artikel 4 van de WPO, de WEC en de WVO is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Er mag daarom geen onderscheid plaatsvinden tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
De dichtstbijzijnde toegankelijke school is de school met:
Ouders kunnen alleen aanspraak maken op een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Als de leerling een verder weggelegen school bezoekt is het college niet verplicht deze kosten te vergoeden.
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden:
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Democratische scholen, etc.
Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode. Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Als de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school.
Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school - de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren - kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school. Dit is ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken.
In ons land komen steeds meer werknemers uit het buitenland wonen met hun gezin. De kinderen zijn vaak aangewezen op een internationale schakelklas, omdat ze de Nederlandse taal nog niet beheersen.
Leerlingenvervoer wordt bekostigd naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort die de leerling nodig heeft en de richting die de ouders wensen, wanneer deze school zich buiten de afstandsgrens bevindt.
Wanneer voor deze kinderen de dichtstbijzijnde basisschool niet toegankelijk blijkt te zijn vanwege de taalproblematiek, kan dit ertoe leiden dat een vergoeding leerlingenvervoer wordt verstrekt naar een internationale schakelklas. In Noordoostpolder is dit voor het basisonderwijs de schakelvoorziening in Emmeloord en de basisschool op het AZC Beiden onderdeel van AVES.
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn.
De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat erin
beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbioseovereenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Artikel 3 Uitbetaling van vervoersvoorziening
Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de structurele handicap van de leerling en deze dus aan de criteria blijft voldoen, kiest het college voor een termijn van meerdere jaren. Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten wordt gekozen voor een termijn van één schooljaar.
Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college.
Overleggen gegevens ten behoeve van de aanvraag
Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijv. een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting of een verklaring van overwegende bezwaren (artikel 4:2, Awb).
Aanvraagformulier niet compleet
Als het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd dient te worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen vier weken aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen. Als dit niet het geval is wordt de aanvrager op de hoogte gesteld (artikel 4:5, van de Awb).
Om te kunnen beoordelen of een leerling recht heeft op een bepaald type vervoersvoorziening is soms advies van deskundigen nodig. Het zal dan vaak gaan om de vraag of een leerling ondanks zijn handicap van openbaar vervoer of fiets gebruik kan maken, eventueel onder begeleiding. Adviezen kunnen worden gegeven door onder andere:
Als onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is, betaalt de gemeente de kosten hiervan.
De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:15, Awb). Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing (artikel 5, derde lid, Awb).
Als de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is, bijvoorbeeld door het uitblijven van een gevraagd oordeel van deskundigen, kan het college de beslissing maximaal vier weken verdagen (artikel 5, vierde lid). Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn dient de beschikking te zijn afgegeven, ook als de verdagingstermijn onvoldoende is.
Artikel 5 Doorgeven van wijzigingen
Ouders zijn verplicht wijzigingen door te geven aan de gemeente en dienen dit zo snel mogelijk te doen, waaronder wijzigingen van:
Artikel 6Peildatum leeftijd leerling
Aangezien 1 augustus de wettelijke start is van het schooljaar, is deze datum als peildatum gekozen. De bepaling houdt in dat de beschikking voor het hele schooljaar op basis van de leeftijd van leerling op 1 augustus wordt afgegeven.
§ 2 Vervoersvoorziening voor een leerling met een handicap
Artikel 8Aanvraag op basis van handicap
Aanvraag op basis van handicap
Het gaat hier om de vraag of de leerling, ondanks zijn handicap, in staat is, zelfstandig of met begeleiding, van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Mocht dit zo zijn dan is soms een gewenningsperiode noodzakelijk. (Vgl. artikel 4, het vierde lid, van de WEC en artikel 4, eerste lid, van de WVO).
Wanneer er sprake is van een tijdelijke handicap valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Als de handicap echter langer dan drie maanden duurt kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen.
Artikel 10 en 11Reizen met begeleiding
Als ouders op een voor het college voldoende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken komen zij in aanmerking reizen met begeleiding. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
Soms is een gewenningsperiode noodzakelijk. Hierbij leert de leerling de route kennen, omgaan met de OV-chipkaart enz. Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden zorgen zij zelf voor een oplossing. Zo kan ook een familielid, kennis, oppas, een van de buren of een ouder van een andere leerling begeleiden.
Artikel 12Reizen met eigen vervoer
Als ouders wensen de leerling zelf te vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. Deze wens kan aangegeven worden in het aanvraagformulier. Het college kan toestemming voor eigen vervoer weigeren op grond van de kosten.
Artikel 13Reizen met aangepast vervoer
Eerste lid, onderdeel b: Begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer is nietmogelijk of leidt tot ernstige benadeling van het gezin
Van ouders wordt verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen. In de toelichting op het amendement van de Kamerleden Dijkgraaf en Ferrier van 5 maart 2012, dat tot een wetswijziging heeft geleid, staat: “De inzet die van ouders wordt gevraagd moet redelijk zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van leerlingenvervoer illusoir wordt.” Met de term ‘leerlingenvervoer’ zal overigens ‘aangepast vervoer’ bedoeld zijn. Per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.
Eerste lid, onderdeel c: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur en kanmet aangepast vervoer tot 50% of minder worden teruggebracht
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel, zo oordeelde de ABRvS. Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer. Overigens kunnen ouders niet van het college eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.
Eerste lid, onderdeel d: de leerling niet per fiets kan reizen en openbaar vervoerontbreekt
In een aantal gemeenten ontbreekt openbaar vervoer geheel of rijdt deze zo weinig frequent dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug. In dat geval kan het college allereerst het volgende overwegen:
Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft of bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed en kan het college een plaats voor de begeleider beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Kosten van bijvoorbeeld verlies van werktijd komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.
§ 3 Vervoersvoorziening vanwege reisafstand
Artikel 16Aanvraag vanwege reisafstand
Als bovengrens wordt een reisafstand van zes kilometer aangehouden. Uitgangspunt is dat leerlingen jonger dan 9 jaar niet zelfstandig kunnen reizen.
Zie de toelichting op respectievelijk de artikelen 11, 12, 13.
Het college mag een eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag in rekening brengen zodat ouders verantwoordelijk zijn voor een bepaald deel van de kosten van het vervoer (artikel 4, zevende lid, van de WPO).
Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan 6 kilometer van de reisafstand voor rekening van de ouders komen.
Het drempelbedrag wordt jaarlijks vastgesteld. Hiervoor overleggen ouders jaarlijks de inkomensgegevens, ook bij meerjarige beschikkingen. De inkomensgrens en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO.
De hoogte van het drempelbedrag wordt gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de eerste zes kilometer te overbruggen. Hierbij is het niet van belang of openbaar vervoer aanwezig of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van openbaar vervoer. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, toegankelijke route en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het
betreffende vervoersgebied. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis of voor enkele dagen per week een vervoersvoorziening wordt toegekend.
Aanvragers kunnen een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst. Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt gehandeld volgens artikel 5 van de verordening en de toelichting daarop. Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. Als het inkomen van het peiljaar later wel bekend is kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders structureel is gedaald in de periode tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.
Het is redelijk dat pleegouders een eigen bijdrage betalen als zij de verzorgers van de leerling zijn (ABRvS, 31 augustus 1993, nrs. R03.93. 1702 en R03.93.1773).
Voogdijinstellingen kunnen ook als ‘ouder’ worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)
Artikel 23 geeft de regels voor de invordering van het drempelbedrag. Wanneer het college zelf het vervoer verzorgt of laat verzorgen dienen de ouders die daarvoor in aanmerking komen het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven vervalt de aanspraak en wordt het vervoer stopgezet. Wanneer het college een bekostiging voor de vervoersvoorziening verstrekt, wordt hierop het drempelbedrag in mindering gebracht.
Wanneer een leerling de overstap maakt van aangepast vervoer naar zelfstandig reizen met het openbaar vervoer of de fiets, kan de vergoeding hiervan wegvallen tegen het te betalen drempelbedrag. De gemeente kan bepalen dat het drempelbedrag dan niet of beperkt geheven wordt.
De ouders van gehandicapte leerlingen, die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, zijn vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage.
Artikel 21Draagkrachtafhankelijke bijdrage
Het college mag een eigen bijdrage vragen in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage (artikel 4, elfde lid, van de WPO). De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld. Hiervoor overleggen ouders jaarlijks de inkomensgegevens, ook bij meerjarige beschikkingen. De inkomensblokken voor deze bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO. Voor het aantonen van het inkomen, hoe om te gaan met een structurele daling van het inkomen en aanvragen door pleegouders wordt verwezen naar de betreffende kopjes van de toelichting op artikel 20.
Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.
Ter voorkoming van precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben. Hiervoor is een apart collegebesluit nodig.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Noordoostpolder.