Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Emmen

Delegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEmmen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDelegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen
CiteertitelDelegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

30-03-2023

gmb-2023-276748

Tekst van de regeling

Intitulé

Delegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen

De raad van de gemeente EMMEN;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 februari 2023;

 

Overwegende dat

  • -

    De gemeenteraad haar bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan kan delegeren aan het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    Dit besluit zorgt dat gewenste ontwikkelingen sneller mogelijk gemaakt kunnen worden en de transitie naar één integraal omgevingsplan efficiënter en eenvoudiger kan verlopen.

Gelet op

  • -

    Artikel 2.8 Omgevingswet;

  • -

    Afdeling 10.1.2 Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    Artikel 156 Gemeentewet.

Besluit

  • 1.

    Het ‘delegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen’ vast te stellen, en inwerking te laten treden op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1 Algemeen

De gemeenteraad delegeert op grond van artikel 2.8 Omgevingswet de bevoegdheid tot vaststelling van delen van het omgevingsplan in de volgende gevallen aan het college van burgemeester en wethouders:

  • a.

    Verwerking van verleende, onherroepelijke omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan of omgevingsplan;

  • b.

    Correcties van kennelijke verschrijvingen, omissies, schrijffouten en het herstel van technische (teken)fouten in het omgevingsplan;

  • c.

    Wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege gewijzigde hogere wet- of regelgeving en beleidsnormen, voor zover daarbij geen beleidsvrijheid meer is toegekend;

  • d.

    Toevoegingen en/of wijzigingen die rechtstreeks voortvloeien uit instructieregels van het rijk en de provincie;

  • e.

    Toevoegingen en/of wijzigingen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • f.

    Wijzigingen die passen binnen de randvoorwaarden van de wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheden, welke zijn opgenomen in de bestemmingplannen die van rechtswege onderdeel uitmaken van het tijdelijke omgevingsplan;

  • g.

    Overheveling van (onderdelen van) vastgestelde gemeentelijke verordeningen naar het omgevingsplan, voor zover die (onderdelen van) verordeningen betrekking hebben op de fysieke leefomgeving;

  • h.

    Het aanwijzen, wijzigen en schrappen van gemeentelijke monumenten;

  • i.

    Uitwerking van (delen van) de gemeentelijke omgevingsvisie en programma’s in het omgevingsplan, voor zover bij vaststelling daarvan door de raad is aangegeven dat het college die onderdelen nader uitwerkt in het omgevingsplan;

  • j.

    Doorvertaling van door de raad vastgesteld beleid in het omgevingsplan.

Artikel 2 Concrete gevallen

De gemeenteraad delegeert op grond van artikel 2.8 Omgevingswet de bevoegdheid tot vaststelling van delen van het omgevingsplan in de volgende concrete gevallen aan het college van burgemeester en wethouders:

  • a.

    Toevoeging van 10 woningen, of minder, binnen de bebouwde kom;

  • b.

    Toevoeging van 2 woningen, of minder, buiten de bebouwde kom;

  • c.

    Uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een maximum van 1,5 hectare;

  • d.

    Uitbreiding van een bedrijfsactiviteit, voor zover de uitbreiding het maximum van 20% niet overschrijdt;

  • e.

    Uitbreiding van een activiteit met educatieve -, sociale -, medische -, culturele -, levensbeschouwelijke -, sport -, en/of recreatieve doeleinden, voor zover de uitbreiding het maximum van 20% niet overschrijdt;

  • f.

    Kleinschalige wijziging, reconstructie en/of aanleg van weginfrastructuur en/of waterhuishoudkundige voorzieningen

  • g.

    Oprichting of verandering van antennemasten van 40 meter of lager;

  • h.

    Aanleg, wijziging en/of reconstructie van infrastructuur voor elektriciteitsvoorziening, telecommunicatie, en olie- en gaswinning, voor zover géén sprake is van bovengrondse hoofdleidingen en minder dan 100 m2 aan bouwwerken wordt toegevoegd;

  • i.

    Transformatie van bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom.

Artikel 3 Aanvullende voorwaarden

Bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2 gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • 1.

    Een bouwplan of project mag niet worden opgeknipt in deelplannen of deelprojecten met als doel om voor delegatie in aanmerking te komen;

  • 2.

    Een bouwplan of project komt niet voor delegatie in aanmerking, indien:

    • a.

      Deze niet past binnen de doelen van de omgevingsvisie, een programma, of een gebiedsvisie, of

    • b.

      De gewenste locatie op grond van het omgevingsplan is aangewezen voor natuur, bos, water of groen, ofwel om ecologische -, cultuurhistorische - , of landschappelijke waarden te realiseren, behouden en/of versterken.

Artikel 4 Uitzondering

Delegatie van de bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 1 en 2 geldt niet, indien de ontwikkeling valt binnen een categorie waarvoor -als er sprake was geweest van een aanvraag omgevingsvergunning- de gemeenteraad om bindend advies gevraagd had moeten worden.

Artikel 5 Overzicht

Jaarlijks geeft het college de raad een actueel overzicht van alle planwijzigingen die in dat tijdsbestek met dit delegatiebesluit mogelijk zijn gemaakt.

Artikel 6 Bekendmaking

Dit besluit wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad en via Officiële bekendmakingen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit delegatiebesluit treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als ‘Delegatiebesluit wijzigen omgevingsplan gemeente Emmen’.

 

Toelichting bij het Delegatiebesluit

Algemene toelichting

Artikel 2.8 Omgevingswet

Op grond van artikel 2.8 Omgevingswet kan de gemeenteraad de bevoegdheid om delen van het omgevingsplan vast te stellen delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Wellicht ten overvloede, het is op grond van dit artikel niet mogelijk om de bevoegdheid tot het vaststellen van een omgevingsplan volledig over te dragen.

 

Reikwijdte

In dit delegatiebesluit is de reikwijdte van de delegatie vastgelegd. Met andere woorden, hierin staat binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden de bevoegdheid wordt uitgeoefend.

 

De raad kan op grond van artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht beleidsregels opstellen om het delegatiebesluit nader in te vullen/te concretiseren. Dit delegatiebesluit, in combinatie met de artikelgewijze toelichting, is reeds zodanig concreet geformuleerd, dat dergelijke beleidsregels niet nodig worden geacht.

 

Rechtsmiddelen

Dit delegatiebesluit is een separaat besluit en maakt geen deel uit van het omgevingsplan. Tegen het delegatiebesluit zelf kunnen geen rechtsmiddelen worden aangewend. Tegen wijziging van het Omgevingsplan op grond van het delegatiebesluit kunnen dezelfde rechtsmiddelen worden aangewend als wanneer de raad dat besluit had genomen.

 

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 sub a

Nieuwe ontwikkelingen die afwijken van het omgevingsplan kunnen mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het omgevingsplan (buitenplanse omgevingsplanactiviteit). Behoudens gevallen waarin om (bindend) advies aan de gemeenteraad moet worden gevraagd, is het college bevoegd om dergelijke vergunningen af te geven. De Omgevingswet bepaalt in artikel 4.17 dat vergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten binnen vijf jaar verwerkt moeten zijn in het omgevingsplan. Omdat al inhoudelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden, is het dubbel op als ook bij het verwerken in het omgevingsplan nog (inhoudelijke) besluitvorming via de gemeenteraad plaatsvindt. Het verwerken van reeds verleende omgevingsvergunningen in het omgevingsplan kan meer worden gezien als administratieve afhandeling.

 

Ook omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan die onder het oude regime zijn verleend worden idealiter binnen 5 jaar in het omgevingsplan verwerkt. Deze omgevingsvergunningen vallen ook binnen de categorie als bedoeld in artikel 1 sub a.

 

Artikel 1 sub b

Het gaat hierbij om kleine correcties die nodig zijn om tekstuele of technische fouten in het omgevingsplan te herstellen. Inhoudelijke besluitvorming is niet vereist. Integendeel. Een dergelijke correctie is juist bedoeld om het omgevingsplan in lijn te brengen met een reeds genomen inhoudelijk besluit.

 

Artikel 1 sub c

Wet- en regelgeving wijzigt regelmatig. Dit kan ertoe leiden dat het omgevingsplan hierop aangepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanpassen van normen, meetmethoden, naamgeving, referenties en verwijzingen naar wetgeving.

 

Artikel 1 sub d

Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels zijn er voor situaties die zich herhalen of voor overheden die een norm steeds moeten toepassen. Er is geen sprake van beleidsvrijheid, waardoor het zich leent voor delegatie. Een instructieregel is altijd onderdeel van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) of een onderdeel van de omgevingsverordening van de provincie. De ministerraad stelt het Bkl vast en Provinciale Staten de omgevingsverordening.

 

Artikel 1 sub e

Qua begripsbepalingen proberen we zoveel mogelijk aan te sluiten bij het Drents begrippenkader dat in regionaal verband is ontwikkeld. Het toevoegen of wijzigen van begripsbepalingen kan desalniettemin gewenst zijn. Vanuit de gemeentelijke praktijk kan er bijvoorbeeld behoefte zijn aan aanscherping of afbakening van een juridische regel, en op regionaal niveau kan een begripsbepaling ook verder worden doorontwikkeld. Een kleine wijziging kan eveneens het gevolg zijn van een uitspraak van de Raad van State. Als een dergelijke toevoeging geen wezenlijke wijziging voor de fysieke leefomgeving tot gevolg heeft, dan kan deze door het college worden doorgevoerd.

 

Artikel 1 sub f

Bij nieuwe ontwikkelingen die nog niet geheel duidelijk waren bij het opstellen van het bestemmingsplan, kon onder het oude regime (artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening) ook gekozen worden voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan. Deze bevoegdheden werden via het moederplan, welke is vastgesteld door de raad, aan burgemeester en wethouders gegeven. In de huidige bestemmingsplannen zijn wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden opgenomen, waar nog geen toepassing aan is gegeven. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet kan van deze bevoegdheden geen gebruik meer worden gemaakt. Door de bevoegdheid om het omgevingsplan te wijzigen conform de voormalige wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden aan het college te delegeren, wordt het besluitvormingsproces niet (onnodig) extra verzwaard.

 

Artikel 1 sub g

De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad voor het ambtsgebied één omgevingsplan vaststelt waarin de regels voor de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Tijdens de overgangsperiode gelden de gemeentelijke verordeningen -voor zover deze betrekking hebben op de fysieke leefomgeving- nog als zelfstandig toetsingskader, maar deze moeten voor het einde van de overgangsperiode wel in het omgevingsplan worden opgenomen. Verordeningen zijn al door de raad vastgesteld. Er heeft dus al een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. Overheveling van de regels uit gemeentelijke verordening naar het omgevingsplan vereist geen belangenafweging meer. In geval van inhoudelijke beleidswijzigingen, blijft de raad bevoegd.

 

Artikel 1 sub h

Al jarenlang is het aantal gemeentelijke monumenten gelijk gebleven. Er zijn geen nieuwe monumenten aangewezen, en geen gemeentelijke monumenten komen te vervallen. Mochten er in de toekomst nieuwe monumenten worden aangewezen, dan zal dit gebeuren aan de hand van landelijke criteria. Het gaat daarbij om architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige c.q landschappelijke waarde, gaafheid c.q authenticiteit, uniciteit c.q zeldzaamheid. De aanwijzing zelf vindt plaats middels een vergunning door het college. Vergelijkbaar met de situatie zoals beschreven onder sub a, heeft reeds een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. Derhalve zou het dubbel werk zijn als ook bij het verwerken in het omgevingsplan nog (inhoudelijke) besluitvorming via de gemeenteraad plaatsvindt. Het verwerken van reeds verleende omgevingsvergunningen in het omgevingsplan kan meer worden gezien als administratieve afhandeling.

 

Artikel 1 sub i

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de rol van de raad nóg meer te liggen bij het stellen van kaders en het sturen op hoofdlijnen, en de rol van het college meer bij de invulling/uitvoering daarvan. In een omgevingsvisie stelt de raad kaders die in een omgevingsplan geconcretiseerd worden. Het delegeren van de doorvertaling van (onderdelen van) de omgevingsvisie in het omgevingsplan is derhalve geschikt om te delegeren aan het college. Van belang is wel dat het daarbij moet gaan om onderdelen waarvan de raad heeft aangegeven dat deze door het college verder worden uitgewerkt.

 

Artikel 1 sub j

Sommige beleidskaders die door de raad zijn vastgesteld, lenen zich door de concreetheid ervan voor opname in het Omgevingsplan. Een voorbeeld daarvan is het Beleidskader Bouwen in de Linten. In dit beleidskader zijn namelijk concrete verboden en voorwaardelijke mogelijkheden beschreven, gekoppeld aan concrete locaties op de kaart.

 

Dit lid is niet van toepassing op het welstandsaspect. Hoewel op grond van artikel 4.19 Omgevingswet welstand wordt overgeheveld naar het omgevingsplan, kan het opnemen van concrete welstandsnormen niet aan het college worden gedelegeerd.

 

Artikel 2

In dit artikel worden voornamelijk categorieën van ontwikkelingen beschreven waarvoor als hiervoor een buitenplanse omgevingsvergunning zou worden aangevraagd, de bevoegdheid om daarop een besluit te nemen bij het college ligt. Bij de formulering ervan is ook zoveel mogelijk getracht aan te sluiten bij de formulering zoals gebruikt bij vaststelling van de bindend advieslijst (artikel 16.15a onder b Omgevingswet). Dit bevordert de eenduidigheid.

Bijkomend voordeel is dat het geen ruimte biedt voor aanvragers die voor deze ontwikkelingen opteren voor een buitenplanse omgevingsvergunning in plaats van een omgevingsplanwijziging, uitsluitend omdat er dan geen raadsbesluit vereist is. De rolverdeling tussen raad en college blijft bij delegatie overigens gelijk.

 

Artikel 2 sub a

De toevoeging van 10 woningen of minder heeft over het algemeen een geringe ruimtelijke impact. Een dergelijke ontwikkeling is normaalgesproken goed inpasbaar in de bebouwde kom en heeft relatief weinig consequenties voor het voorzieningenniveau en de infrastructuur. Bovendien wordt op grond van jurisprudentie de realisatie van een dergelijk aantal woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder is een instructieregel voor plannen die worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor plannen die niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt geldt een lichtere motiveringseis.

 

Met de term “bebouwde kom” wordt het werkingsgebied bebouwde kom bedoeld zoals aangewezen in het Omgevingsplan.

 

Artikel 2 sub b

De ruimtelijke impact van de toevoeging van woningen buiten de bebouwde kom is groter dan binnen de bebouwde kom. Het gaat dan vaak niet zo zeer om impact het voorzieningenniveau en de infrastructuur, maar meer om de impact op het landschap. Die impact is echter relatief gering als het gaat om de toevoeging van 1 of 2 woningen.

 

Artikel 2 sub c

Agrarische bouwpercelen van 1,5 hectare worden op grond van de Omgevingsvisie Drenthe, de Provinciale Omgevingsverordening en ons beleid in zijn algemeenheid passend geacht. Daarboven wordt het maatwerk vanwege de ruimtelijke impact en de benodigde landschappelijke inpassing. Dit geldt voor zowel grondgebonden als niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

 

Artikel 2 sub d en e

Dit artikel heeft betrekking op de uitbreiding van reeds toegestane bedrijfsactiviteiten. Er heeft dus al een inhoudelijke beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de activiteit op die locatie plaatsgevonden. Een uitbreiding van (maximaal) 20% wordt aangemerkt als een ondergeschikte uitbreiding, met een geringe ruimtelijke impact.

 

Het gaat hierbij om de uitbreiding van het ruimtegebruik voor de reeds toegestane activiteit. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om de uitbreiding van inpandig ruimtegebruik of het uitoefenen van de activiteit op een buitenterrein.

 

Dit artikel kan niet worden ingezet om andere bedrijfsactiviteiten c.q. nieuwe nevenactiviteiten toe te voegen. Het gaat expliciet om de situatie waarin meer ruimte nodig is voor de bestaande bedrijfsactiviteiten.

 

Artikel 2 sub f, g en h

Het betreffen categorieën die qua formulering is overgenomen vanuit de “Aanwijzing van categorieën van gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen is vereist”.

 

Bij gevallen genoemd onder sub f moet gedacht worden aan aanpassingen van een kruising ten behoeve verbetering van de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid, waaronder de aanleg van een bypasse, uit- en invoegstrook. Bij waterstaathoudkundige voorzieningen gaat het bijvoorbeeld om het plaatsen of vervangen van stuwen en waterkeringen.

 

Artikel 2 sub i

De transformatie van bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom kon onder het oude regime worden vergund middels de kruimelregeling (artikel 4 onderdeel 9 bijlage II Bor). Het betrof dan een buitenplanse vergunning die werd voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure. Voor dergelijke vergunningen was het college bevoegd gezag en was sprake van een beslistermijn van 8 weken. De transformatie van bestaande gebouwen gebeurde dan ook zelden middels een bestemmingsplanherziening. Echter, om goed overzicht te houden en eventueel te kunnen sturen op ongewenste consequenties als er in een bepaald gebied veel transformaties plaatsvinden, is het wenselijk dat dergelijke ontwikkelingen in het omgevingsplan worden opgenomen. Tegelijkertijd vragen de huidige complexe maatschappelijke vraagstukken vaak om (relatief) snel handelen. Zodoende wordt voor deze categorie gebruik gemaakt van de delegatiebevoegdheid.