Organisatie | Meerssen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Meerssen 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-07-2023 | nieuwe regeling | 25-05-2023 | 677509 |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt, tenzij in enig artikel anders is bepaald, verstaan dan wel mede verstaan onder:
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 1:7a Vervallen van vergunning of ontheffing
Een vergunning of ontheffing vervalt, wanneer:
Het bevoegde bestuursorgaan of het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.
HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDEN VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
De burgemeester kan voor een openbare plaats of weg voor een beperkte periode een samenscholingsverbod afkondigen indien naar het oordeel van de burgemeester op deze openbare plaats of weg de openbare orde of veiligheid ernstig wordt verstoord door veelvuldige en structurele hinder of andere vormen van door een groep veroorzaakte overlast.
Artikel 2:1a Ordeverstorende, gevaarlijke of verhullende voorwerpen
Het is verboden op een openbare plaats een voorwerp of stof:
waarvan gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp of die stof wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd of gebruikt voor verstoring van de openbare orde of veiligheid, dan wel voor het beletten, belemmeren of verijdelen van herkenning.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:
er is geen sprake van het gebruik van wapens, het werpen van ontvlambare of explosieve voorwerpen of het schieten met wapens met luchtdruk of gasdruk met uitzondering van het schieten met traditionele wapens op daartoe aangewezen schietterreinen of het dragen van wapens door schutterijen en gilden conform categorie III en IV Regeling wapens en munitie tijdens optochten, défilés, processies en herdenkingen;
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
Artikel 2:25a Bijzondere weigeringsgronden
Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:8 van deze verordening kan de vergunning ook worden geweigerd indien:
Artikel 2:26a Beëindiging evenement
De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde of veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, dan wel het woon- en leefklimaat dit vordert, het bevel geven een evenement te beëindigen.
Indien een evenement gepaard gaat of dreigt te gaan met een ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid is degene die dat evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, verplicht op bevel van een ambtenaar van politie het evenement onverwijld te beëindigen en geen publiek meer tot het evenement toe te laten.
Indien een evenement is verboden of een bevel tot beëindiging als bedoeld in artikel 2:26a is gegeven, is eenieder die zich op de plaats of in de directe nabijheid van het evenement bevindt, op eerste vordering van een ambtenaar van politie verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting.
AFDELING 4. TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN EN ANDERE OPENBARE INRICHTINGEN
In deze afdeling wordt onder horecabedrijven en andere openbare inrichtingen verstaan:
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, waterpijpcafé of camping- en recreatieparken of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een horecabedrijf of andere openbare inrichting:
Artikel 2:31a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen
Het is de exploitant van een horecabedrijf of andere openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 eerste lid en degene die het winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen gebied, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst het gebied, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en dat ook in een aantoonbaar verband staat tot deze aanwijzing.
Artikel 2:32 Handel binnen horecabedrijven of andere openbare inrichtingen
De exploitant van een horecabedrijf of andere openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een horecabedrijf of andere openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
AFDELING 5. REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE ALCOHOLWET
Artikel 2:34c Beperking verstrekking sterke drank
Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden sterke drank te verstrekken.
Artikel 2:34d Bijeenkomsten bij een paracommerciële rechtspersoon, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie
AFDELING 6. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
AFDELING 7. Toezicht op speelgelegenheden
In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
AFDELING 8. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50d Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 2:50e (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Het is verboden buiten daarvoor bestemde plaatsen op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.
Artikel 2:65a Handhaving bij diverse vormen van overlast
In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid, of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan het college een gebied aanwijzen waarvoor door politieambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats binnen dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:
de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste een maal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijden daarin genoemd;
de burgemeester aan de persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarin genoemd.
AFDELING 9. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
AFDELING 10. CONSUMENTENVUURWERK, CARBIDSCHIETEN EN KLAPHAMERS
Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid, klaphamers of soortgelijke stoffen of voorwerpen
Het is verboden op een openbare plaats stoffen of voorwerpen als bedoeld in artikel 2:73a eerste en tweede lid te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73a.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan een openbare plaats, aan een verzameling van meer dan twee personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, of indien deze verzameling verband houdt met de handel in middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.
AFDELING 12. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in:
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde of veiligheid door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten pleegt of openbare orde of veiligheid verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
AFDELING 12A. TOEZICHT OP BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN EN GEBOUWEN
Artikel 2:80a Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde of veiligheid onder druk komt te staan. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of openbare orde of veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. De vergunning is persoons- en gebouwgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
In afwijking van het tweede lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
Artikel 2:80b Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2:80a geweigerd:
indien de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde of veiligheid, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
Artikel 2:80d Intrekking of wijziging vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2:80a eerste lid intrekken of wijzigen indien:
HOOFDSTUK 3. REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN
AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN
De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
AFDELING 2. VERGUNNING SEKSBEDRIJF
Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Een vergunning wordt geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het sekswerkers betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de vreemdelingenwet 2000;
De exploitant of beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, of tweede lid, onder a tot en met h, of in ieder geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van 5 jaar na de intrekking;
Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven
Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 06.00, tenzij bij vergunning anders is bepaald.
Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en sekswerkers
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel sekswerkers; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3:19 Straatprostitutie
Het is verboden op de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.
AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het bij het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast, naast de in artikel 141, lid b Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de bij besluit van het college of de Burgemeester aangewezen personen.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:3a Binnentreden woningen in noodsituaties
Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De “Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020” wordt ingetrokken.
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 25-05-2023 van de gemeenteraad van Meerssen.
De Voorzitter,
De Griffier
Deze toelichting hoort bij de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Meerssen 2023 en dient als gebruiksaanwijzing bij artikelen die een nadere uitleg behoeven. Bij het opstellen van de APV Meerssen 2023 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het landelijk model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Dit om het aanpassen van de APV in de toekomst minder bewerkelijk te maken, maar ook om de APV zoveel mogelijk conform andere (omliggende) gemeenten op te stellen.
In verband met de verwachte invoering van de Omgevingswet per 1-1-2024 heeft de gemeente Meerssen ervoor gekozen om regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen samen te brengen in één verordening: de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL). Dit betreft ook diverse artikelen uit de APV. De betreffende artikelen zijn uit de APV verwijderd en overgebracht naar de VFL.
De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Gemeenten kunnen met hun verordenende bevoegdheid in de APV regels stellen in de vorm van gebods- of verbodsbepalingen. De APV wordt door gemeenten veelvuldig toegepast bij thema's om ondermijning tegen te gaan zoals samenscholing, drugsoverlast, wapenbezit en drankgebruik, evenementen, etc. Bij het aanpassen van de APV is o.a. geput uit de 'handreiking apv en ondermijning' van het Landelijke Aanjaagteam Ondermijning (in samenwerking met) VNG, RIEC’s en diverse gemeenten) en de APV's van diverse andere gemeenten om in de Meerssense APV meer tools op te nemen waarmee ondermijnende criminaliteit kan worden aangepakt.
Artikelen die één-op-één zijn overgenomen uit de model-APV van de VNG of artikelen die geen nadere toelichting behoeven worden hieronder niet nader toegelicht. Voor artikelen uit de model-APV wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de toelichting van de VNG bij deze model-APV. Voor een aantal artikelen is het echter wenselijk kort in te gaan op de achtergrond en/of praktische uitwerking van de bepaling.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 van deze verordening. Aan het verkrijgen van deze vergunning zijn namelijk specifieke voorwaarden verbonden die zien op de aanvrager c.q. organisator van het evenement, zoals het ‘niet van slecht levensgedrag’ zijn.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Dit artikel bevat de mogelijke intrekkings- en wijzigingsgronden. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. De wijze waarop de intrekking of wijziging moet plaatsvinden, is geregeld in artikel 3:41 Awb.
Artikel 1:7a Vervallen van vergunning of ontheffing
Het kan voorkomen dat de aanvrager na de verlening van de vergunning of ontheffing besluit hier voor langere tijd niets mee te doen. In de tussenliggende periode kunnen de omstandigheden echter dusdanig zijn gewijzigd dat de vergunning of ontheffing mogelijk niet weer opnieuw verleend zou worden.
Om de aanvraag voor de vergunning of ontheffing opnieuw te kunnen toetsen, vervalt de vergunning of ontheffing blijkens sub a nadat zes maanden zijn verstreken sinds de verlening van de vergunning of ontheffing zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing. Op grond van sub b vervalt de vergunning of ontheffing wanneer er gedurende een jaar, anders dan wegens overmacht, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing. Ten slotte vervalt de vergunning of ontheffing ook wanneer er een nieuwe vergunning of ontheffing wordt verleend die in plaats komt van de eerstbedoelde vergunning. Met het verlenen van de nieuwe vergunning of ontheffing vervalt het nut van de eerstbedoelde vergunning waardoor deze op grond van dit artikel komt te vervallen.
In dit artikel worden de algemene weigeringsgronden genoemd. In deze verordening kan worden afgeweken van deze algemene weigeringsgronden wanneer dit nadrukkelijk wordt bepaald, of kunnen extra weigeringsgronden van toepassing worden verklaard.
Voor het aanvragen van een vergunning of ontheffing is het van belang dat de aanvrager ook daadwerkelijk een belang heeft bij het verlenen van de betreffende vergunning of ontheffing. De aanvrager die geen enkel belang heeft bij de aanvraag van de desbetreffende vergunning of ontheffing wordt door de toevoeging van deze weigeringsgrond geweigerd.
In sommige gevallen kan het voorkomen dat door gebruikmaking van de vergunning een duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften. Wanneer het duidelijk is dat door de verlening van de vergunning of ontheffing strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften wordt de vergunning geweigerd.
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing dusdanig laat wordt ingediend dat een volledige, goede en tijdige beoordeling niet mogelijk is vóór het beoogde tijdstip van de aanvang van de vergunde of ontheven activiteit, kan geweigerd worden. In het verleden konden dergelijke aanvragen op grond van artikel 1:3 APV buiten behandeling worden gesteld. Juridisch is een weigering echter beter. Om die reden komt artikel 1:3 te vervallen en wordt conform het model van de VNG in artikel 1:8 een mogelijkheid tot weigering opgenomen.
De verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens kan op grond van artikel 1:6 leiden tot intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing. Door dit ook op te nemen als weigeringsgrond kan dit voorafgaand aan het verlenen van de vergunning of ontheffing al leiden tot een weigering van de vergunning of ontheffing.
In sommige gevallen is er sprake van regelmatig terugkerende vergunningen- of ontheffingsaanvragen, denk aan jaarlijkse evenementen zoals kermissen of collectes of aan verlengingen van reeds bestaande vergunningen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid om de vergunning of ontheffing te weigeren indien het college op grond van een eerder (ten dele) niet naleven van voorschriften en beperkingen mag vermoeden dat ook nu de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zullen worden nagekomen.
Het is van belang dat voldoende gegevens van de aanvrager worden opgevraagd om zo te kunnen beoordelen of de gestelde voorschriften en beperkingen nu wel door de aanvrager voldoende kunnen worden nageleefd. Bijvoorbeeld als bij een evenement veel vuil is achtergebleven, zullen er voldoende waarborgen moeten zijn dat het evenementen terrein schoon wordt achtergelaten.
Artikel 2:1a Ordeverstorende, gevaarlijke of verhullende voorwerpen
Het kan voorkomen dat tijdens bijvoorbeeld demonstraties de stemming omslaat doordat enkele individuen andere proberen aan te zetten tot ordeverstorend gedrag. Hierbij kan gedacht worden aan het aanreiken van stenen, opdat deze dan door de ander gegooid worden. Dit artikel biedt in een dergelijk geval de mogelijkheid om ook tegen de aangever van de stenen op te treden. Daarnaast kan bij dit artikel bijvoorbeeld ook gedacht worden aan de Molotovcocktail. Deze wordt ter plekke vervaardigd, door het opnemen van dit artikel kan dus al worden opgestreden voordat de ordeverstorende handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Het gebruik van laserapparatuur of pennen kan ernstige hinder veroorzaken voor verkeer en kan verstrekkende gevolgen hebben. Op dit moment ontbreekt het toezichthouders aan bevoegdheden om personen aan te spreken op het bezit en gebruik van bijvoorbeeld een laserpen. Het bezit en het gebruik is niet strafbaar. Met deze bepaling wordt het gebruik en bezit wel verboden, indien het een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert of overlast veroorzaakt. Een situatie waarvan hier sprake van kan zijn is die waarbij automobilisten vanaf een brug worden beschenen of piloten worden gehinderd bij het landen en opstijgen.
Artikel 2:1c Verbod oplaten ballonnen
Deze bepaling is erop gericht het oplaten van ballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, te verbieden in de gemeente Meerssen. Hiermee wordt zwerfafval, overlast, milieuverontreiniging, dierenleed, en brandgevaar dat wordt veroorzaakt door het oplaten van ballonnen tegengegaan. Het verbod geldt voor alle soorten ballonnen. Of het nu gaat om herdenkingsballonnen, sfeerballonnen of geluksballonnen. Hetzelfde geldt voor elk ander voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft. Het maakt daarbij niet uit van welk materiaal de ballonnen of voorwerpen zijn gemaakt. Het verbod is niet van toepassing op luchtballonnen, zijnde een luchtvaartuig of een ballon ten behoeve van wetenschappelijk of meteorologisch onderzoek.
Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water zwerfafval en schade aan het milieu. Het richt bovendien schade aan bij verschillende dieren, zoals vogels en vissen. Dieren raken erin verstrikt of zien de ballonnen aan als voedsel en stikken erin. Tot slot vormen ballonnen die met een brandstofbron zijn uitgerust een veiligheidsrisico wegens brandgevaar.
Op grond van de VFL is het verboden om een stof of voorwerp op de bodem achter te laten op een wijze die aanleiding kan geven tot nadelige beïnvloeding van het milieu. Omdat ballonnen worden opgelaten en niet direct op de bodem worden achtergelaten, is het oplaten van ballonnen op grond van deze bepaling niet handhaafbaar. Om deze reden is dit artikel in deze verordening toegevoegd.
Artikel 2:1d Verbod op het voorhanden hebben van modelluchtvaartuig of RPA
In het belang van de openbare orde en veiligheid kan de burgemeester gebieden aanwijzen waar het voorhanden hebben van een modelluchtvaartuig of een Remotely Piloted Aircraft (RPA) verboden is. Deze luchtvaartuigen zijn beter bekend als drones. Een gebied dat hier bijvoorbeeld voor in aanmerking komt is de omgeving van Maastricht Aachen Airport.
Artikel 2:4a Betreden van afzettingen
Dit artikel verbiedt het betreden van (tijdelijke) afzettingen die om verschillende redenen kunnen zijn geplaatst. De bepaling noemt specifiek openbare orde en veiligheid en verkeersbelangen en daarnaast kunnen andere algemene belangen een reden zijn om een afzetting te plaatsen. Zo valt niet alleen te denken aan het bestrijden van ongeregeldheden, maar ook aan een evenement of een staatsbezoek.
Artikel 2:6a Beperking aanbieden goederen
Het aanbieden van goederen is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Dit artikel biedt de mogelijkheid om openbare plaatsen aan te wijzen waar het verboden is om goederen aan te bieden. Denk bijvoorbeeld aan het gratis aanbieden van frisdrankblikjes in verband met een merchandise-campagne. Een verbod op het aanbieden van goederen kan dan wenselijk zijn vanuit het milieuoogpunt.
In het tweede lid wordt een aantal activiteiten expliciet aangewezen als zijnde ‘evenement’ zodat hierover geen onduidelijkheid ontstaat. In aansluiting op het ‘Beleid wielertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ zijn wielertoertochten vanaf 101 deelnemers en fietspelotonstochten vanaf 30 deelnemers aangemerkt als evenement. Verder is de burgemeester bevoegd om een categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s aan te wijzen. De praktijk wijst uit dat er bij bepaalde categorieën vechtsportevenementen of -gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Door bepaalde categorieën vechtsportwedstrijden en – gala’s aan te wijzen als evenement kunnen er aanvullende voorwaarden aan het evenement worden verbonden of kan in bepaalde gevallen de vergunning worden geweigerd.
Voor het organiseren van kleine eendaagse evenementen zoals het straatfeest of de buurtbarbecue is in het kader van de vermindering van administratieve lasten voor de burger gekozen voor een meldingsplicht. Om te worden aangemerkt als ‘klein evenement’ dient aan alle voorwaarden te worden voldaan. Onder sub f is opgenomen dat niet als een klein evenement kan worden aangemerkt een evenement dat is gericht op specifieke, risicovolle groepen waarvan algemeen bekend is dat er een verhoogd risico op gebruik van riskante middelen (drugs). Om een evenement dat aan alle overige voorwaarden voldoet, op grond van deze bepaling niet als klein evenement aan te merken en dus aan een vergunningplicht te onderwerpen is een deugdelijke onderbouwing noodzakelijk. Bij deze onderbouwing kan gebruik worden gemaakt van ervaringen uit het verleden, maar ook van informatie die bijvoorbeeld bekend is bij de politie. Het is niet noodzakelijk dat zich concrete incidenten binnen de gemeente Meerssen hebben voorgedaan. Er kan ook sprake zijn van een preventieve werking ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. In sub j zijn in aansluiting op het ‘Beleid wielertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ wielertoertochten tot 250 deelnemers aangemerkt als ‘klein evenement’.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Voor kleine evenementen is een vergunningplicht niet noodzakelijk en kan worden volstaan met een meldingsplicht. Dit betekent dat het organiseren van een klein evenement zonder dat er een melding wordt gedaan conform de in dit lid gestelde regels verboden is.
In het geval van een wielertoertocht of pelotonstocht dient de melding niet bij de gemeente, maar bij het ‘coördinatiepunt wielertoertochten Zuid-Limburg – Euregio’ te worden gedaan: https://limburgcycling.com/coordinatie-wielertoertochten/.
Ondanks het ontbreken van een vergunningplicht en voldoen aan de meldingsplicht kan er aanleiding zijn om het organiseren van een klein evenement te verbieden. Dit is mogelijk in geval van een vermoeden dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet. Voor nadere invulling van deze regel kan aanvullend beleid worden opgesteld.
In Zuid-Limburg is het ‘Beleid Wielertoertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ van toepassing. Een wielerwedstrijd, wielertoertocht en pelotonstocht dient aan hetgeen in dit beleid is bepaald te voldoen.
De meldingsplicht voor kleine evenementen is niet van toepassing op daartoe aangewezen categorieën full-contact vechtsportwedstrijden of -gala’s. Voor deze evenementen geldt altijd een vergunningplicht op grond van het eerste lid.
In dit artikellid wordt voor zowel vergunning- als meldingplichtige evenementen regels gesteld waaraan voldaan moet worden.
Artikel 2:25a Bijzondere weigeringsgronden
Het kan voorkomen dat een locatie, gelet op diens aard, niet geschikt is voor het houden van een bepaald evenement.
Wanneer binnen een korte periode meerdere evenementen in dezelfde regio zijn kan dit ervoor zorgen dat de woon- en leefsituatie onevenredig belast wordt.
Het kan voorkomen dat er reeds eerder een evenement op dezelfde locatie en binnen dezelfde tijdsperiode is gepland. In een dergelijk geval kan de vergunningaanvraag geweigerd worden.
Artikel 2:26a Beëindiging evenement
Dit artikel regelt de bevoegdheid van de burgemeester om een evenement te beëindigen, indien zich tijdens een evenement omstandigheden voordoen waardoor beëindiging van het evenement nodig wordt geacht. Tevens voorziet het artikel in verplichtingen voor de organisator en bezoekers van het beëindigde evenement.
In aanvulling op het vorige artikel creëert dit artikel een verwijderplicht voor de bezoekers, die zich ondanks het verbod nog blijven ophouden op het evenemententerrein.
Dit artikel regelt wat in de afdeling wordt verstaan onder een ‘horecabedrijf en andere openbare inrichting’
Op grond van deze bepaling wordt een waterpijpcafé aangemerkt als ‘horecabedrijf of andere openbare inrichting’. Het roken van waterpijp is ook wel bekend onder de namen: shisha, hookah, nargileh, ghaliyan of hubble bubble.
In vergelijking met eerdere versies van de Meerssense APV zijn ook camping- en recreatieparken aan deze definitie toegevoegd. Om zicht te houden op (de achtergronden van) exploitanten van campings en recreatieparken worden deze in alle Heuvelland-gemeenten exploitatie-vergunningplichtig en daarmee ook BIBOB-plichtig. Zodoende kan er bij een aanvraag om een camping of recreatiepark te gaan exploiteren, een BIBOB toets worden uitgevoerd.
De definitie voor ‘leidinggevende’ sluit aan op de definitie hiervoor in de Alcoholwet.
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijven en andere openbare inrichtingen
In het eerste lid van dit artikel wordt het exploiteren van een inrichting zonder exploitatievergunning verboden. Uit artikel 1:5 van de APV vloeit voort dat de vergunning uitsluitend wordt verleend aan de exploitant. De exploitant is de vergunninghouder. De exploitatievergunning heeft een persoonsgebonden karakter, wat betekent dat de exploitatievergunning niet overdraagbaar is. Dit betekent dat bij een eventuele overname de opvolger van de vertrekkende exploitant niet vrij is om in afwachting van de uitkomst van zijn vergunningaanvraag de exploitatie voort te zetten. In de periode dat de vergunningaanvraag behandeld wordt, moet de inrichting gesloten zijn, tenzij uiteraard de vertrekkende exploitant de exploitatie pas beëindigt nadat op de nieuwe aanvraag is beslist of de nieuwe ondernemer over een voorlopige vergunning beschikt.
De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn erg ruim geformuleerd. Voor de toepassing ten aanzien van een exploitatievergunning worden afwijkende weigeringsgronden gesteld. De achtergrond van de genoemde eisen is dat de leidinggevende verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken in het bedrijf en de directe omgeving daarvan. Het gaat om de geschiktheid van de feitelijk leidinggevende en de uitoefening van diens rol. Er wordt o.a. getoetst of de exploitatie zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Verder wordt getoetst in hoeverre de verwachting bestaat dat de exploitatie zal leiden tot onaanvaardbare overlast en de exploitatie de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.
Voor een aantal categorieën van kleinschalige openbare inrichtingen waar geen alcohol wordt geschonken, en waar de openbare orde niet in het geding is, is geen vergunning nodig. Te denken valt aan een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, bedrijfskantines en -restaurants etc. Winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een horecagedeelte hebben, worden hierbij uitgesloten. Om te bepalen wanneer er sprake is van een ‘nevenactiviteit’ zijn aanvullende voorwaarden gesteld: de nevenactiviteit maximaal 20 vierkante meter bedraagt, en (wanneer dit minder is dan 20 vierkante meter) niet meer dan 20% van het vloeroppervlak.
Voor de eisen t.a.v. leidinggevenden van een exploitatievergunningplichtig horecabedrijf of andere openbare inrichting is aansluiting gezocht bij hetgeen in de Alcoholwet is bepaald ten aanzien van ‘leidinggevenden van een horeca- of slijtersbedrijf’.
Wanneer de leidinggevende van de exploitatie wijzigt of er een nieuwe leidinggevende wordt aangesteld, dient de vergunninghouder een actuele Verklaring Omtrent Gedrag van deze nieuwe of gewijzigde leidinggevende te overleggen.
Artikel 2:28a Beperking verstrekking sterke drank
Het is verboden om sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in bijvoorbeeld een snackbar of schoolkantine. De bevoegdheid tot het stellen van een dergelijk regel blijkt uit artikel 25a lid 2 onder b Alcoholwet.
Artikel 2:31a Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Op grond van artikel 2:29 is het de exploitant van een horecabedrijf of openbare inrichting verboden de zaak buiten de in dat artikel bepaalde tijden geopend te hebben voor bezoekers. Krachtens dit artikel is het ook voor bezoekers verboden aanwezig te zijn in een gesloten horecabedrijf of openbare inrichting. Zo kan niet alleen de exploitant maar ook de bezoeker die de toegestane openingstijden overtreedt worden aangesproken.
Artikel 2:31b Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen
Dit artikel creëert de mogelijkheid voor de burgemeester om openbare plaatsen aan te wijzen waar het verboden is drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren. Dit artikel is opgenomen gelet op de negatieve gevolgen voor de openbare veiligheid en het milieu.
Op grond van deze bepaling is het exploitanten van horecabedrijven en andere openbare inrichtingen verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied dranken te verstrekken in de bepaalde verpakkingen.
Artikel 2:34d Bijeenkomsten bij een paracommerciële rechtspersoon, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie
In beginsel mag een paracommerciële rechtspersoon enkel alcohol verstrekken tijdens bijeenkomsten die vallen binnen de activiteiten van die paracommerciële rechtspersoon. Tijdens andersoortige activiteiten is het verstrekken van alcohol verboden. Op dit verbod kan maximaal 12 keer per jaar ontheffing worden verleend in de in het tweede lid genoemde situaties. Reden voor deze regeling is het tegengaan van oneerlijke concurrentie voor de reguliere horeca.
Om een ontheffing aan te vragen moet worden voldaan aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden. Bij bijeenkomsten van persoonlijke aard kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een feest ter ere van het 40-jarige voorzitterschap van de voorzitter van een sportclub. Onder een bijeenkomst van niet-persoonlijke aard kan worden gedacht aan een themafeest bedoeld voor clubleden.
Artikel 2:34f Proeverijen in slijtlokaliteiten
Het is voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Dat volgt uit de artikelen 3 en 14 van de Alcoholwet. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn (artikel 13, tweede lid, van de Alcoholwet).
Op grond van de Alcoholwet is het voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn. Artikel 25e van de Alcoholwet maakt het mogelijk om bij verordening vrijstelling te verlenen van het verbod om in de slijterij een proeverij te organiseren. Deze vrijstelling geldt voor alle slijters in de gemeente.
Andere winkels, zoals bijvoorbeeld supermarkten, die op basis van de Alcoholwet zwak-alcoholhoudende drank mogen verkopen, mogen geen proeverijen in hun winkel organiseren. Deze winkels zijn geen slijtlokaliteit in de zin van de Alcoholwet. De vrijstelling geldt alleen voor slijtersbedrijven. Sommige supermarkten hebben bij hun winkel een kleine slijterij (de zogenaamde borrelshop), waarvoor men over een alcoholwetvergunning beschikt. Als proeverijen zijn toegestaan dan kunnen deze ook in een borrelshop worden georganiseerd.
Met deze bepaling worden slijtersbedrijven vrijgesteld van het verbod om tegen betaling proeverijen te organiseren.
Tijdens de proeverij mogen alleen de deelnemers aan de proeverij aanwezig zijn in de slijtlokaliteit. Een proeverij mag alleen plaatsvinden op een tijdstip dat de slijterij normaal gesproken is gesloten maar bij of krachtens de Winkeltijdenwet wel geopend zou mogen zijn. Dus als een slijterij gebruikelijk sluit om 18.00 uur, dan zou tussen 18.00 en 22.00 uur een proeverij kunnen worden gegeven. Als echter een slijterij gebruikelijk pas om 22.00 uur sluit, dan is een proeverij in de avonduren dus niet toegestaan. Het is niet mogelijk een slijtlokaliteit eerder dan normaal te sluiten om vervolgens een proeverij te organiseren.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
Met deze bepaling wordt niet alleen het aantal kansspelautomaten gemaximeerd, maar het aantal speelautomaten in het algemeen. Onder speelautomaten wordt ook verstaan behendigheidsautomaten. Dit maximum geldt ter voorkoming van het ontstaan van speelhallen.
Artikel 2:41a Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen
Dit artikel moet los gezien worden van artikel 13b Opiumwet. Tijdelijke sluiting van openbare inrichtingen vindt zijn grondslag in artikel 174 van de Gemeentewet. In gevallen waarbij dus de openbare orde in het geding is, kan een openbare inrichting tijdelijk worden gesloten. Dat kan ook het geval zijn indien er situaties zijn waarbij, vanwege ondermijnende activiteiten, de betreffende inrichting een sleutelrol vervult. Om over te gaan tot sluiting dient sprake te zijn van een van de genoemde sluitingsgronden.
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
Op grond van dit artikel kan gehandhaafd worden indien iemand door de spullen die hij bij zich draagt, de intentie lijkt te hebben om een winkeldiefstal te gaan plegen. Met dit artikel kan al voordat de activiteit heeft plaatsgevonden worden gehandhaafd.
Artikel 2:47a Verplichte route
Met deze bepaling kan de burgemeester de verplaatsing van grote groepen reguleren in geval van bijvoorbeeld een groot evenement, om zo overlast in de gemeente te voorkomen.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Op grond van deze bepaling kan bestuurlijk gehandhaafd worden op overlast gevend gedrag ten gevolge van drankgebruik. Dit artikel heeft een bredere werking dan de strafrechtelijke bepaling met betrekking tot openbare dronkenschap.
In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken. Op speelweiden en speelplaatsen is het, gezien de aard van de locaties en de activiteiten die hier plaatsvinden, verboden alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen
Deze bepaling is van toepassing op messen en andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt. Het artikel heeft ten doel de bescherming van de openbare orde en veiligheid in de hele gemeente. Dit artikel is opgenomen naar aanleiding van signalen van de politie dat er steeds vaker sprake is van incidenten met (steek)wapens. Er is niet gekozen voor het door het college laten aanwijzen van plaatsen maar voor algemeen verbod op het openlijk bezit van dergelijke wapens in de openbare ruimte van de gehele gemeente.
Het verbod geldt niet voor bijvoorbeeld en net gekocht koksmes bij een winkel welke nog in de verpakking zit en uitsluitend wordt bijgedragen om mee naar huis te nemen.
Het tweede lid grenst het verbod af van de op 1 september 1989 in werking getreden en in 2011 aangepaste Wet wapens en munitie. Deze wet verbiedt onder meer het dragen van steekwapens op de openbare weg of andere voor het publiektoegankelijke plaatsen, anders dan vervoer (dat wil zeggen: zodanig verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend). Ondanks de wetswijziging blijft een dergelijk APV artikel noodzakelijk. Het APV artikel maakt direct optreden beter mogelijk, doordat het ook het openlijk bij zich dragen van een wapen strafbaar stelt. Afhankelijk van de omstandigheden vallen hieronder voorwerpen zoals dolkmessen, knuppels, flessen en tafelpoten. In die omstandigheden gaat het om de (directe) bescherming van de persoonlijke vrijheid of integriteit.
Dit verbod is opgenomen gelet op de gevaren die er zijn wanneer hobbyisten apparatuur gebruiken waarmee explosieven en/of wapens kunnen worden opgespoord.
Artikel 2:50c Verbod op magneetvissen
Magneetvissen in openbare wateren kan zorgen voor gevaarlijke situaties. Zo kunnen er bijvoorbeeld oude explosieven uit het water worden gehaald.
Artikel 2:50e (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Dit verbod is opgenomen ter voorkoming van gevaarlijke situaties als mensen in hun auto’s overnachten. Ook kan dit leiden tot overlast voor de leefomgeving.
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen
Dit artikel is vooral van meerwaarde in situaties waarin juridisch gezien nog geen sprake is van belaging. Anders dan bij het delict belaging (‘stalking’) uit artikel 285b van het WvSr is namelijk geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen . Dit artikel is daar dus een aanvulling op. Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en als ongewenst ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Toepassing van het artikel zal alleen in excessieve situaties plaatsvinden.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.
Het verbod uit het eerste lid geldt niet wanneer aan alle drie de in het tweede lid vermelde voorwaarden wordt voldaan. Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden. Verder is het hebben van een afrastering niet voldoende. Deze dient zodanig hoog, dicht en deugdelijk te zien dat de hond geen gevaar voor de omgeving kan veroorzaken.
Artikel 2:60a Verbod voeren van dieren op openbare plaats of openbaar water
Het verbod op het voeren van dieren in de openbare buitenruimte is opgenomen om de verloedering/vervuiling van de buitenruimte en de overlast van dieren zoals ratten, meeuwen, duiven en ganzen te verminderen. Voedsel op straat heeft een enorme aantrekkende werking op overlastgevende dieren. Het terugdringen dan wel voorkomen van rattenoverlast is een wettelijke taak voor de gemeente. Een gemeentebreed voederverbod is één van de instrumenten die de gemeente hiervoor inzet, naast preventie, voorlichting en bestrijding. Door het voeren van dieren overal in de gemeente te verbieden ontstaat er duidelijkheid voor zowel bewoners als handhavers en ontstaat er de mogelijkheid om hier zo nodig handhavend tegen te kunnen optreden.
Verwilderde duiven veroorzaken in het voorjaar nogal wat schade aan jonge gewassen doordat zij akkerbouwgebieden als foerageerplaats gebruiken. Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om tussen 1 maart en 1 juni een periode aan te wijzen, die bijvoorbeeld kan variëren van een week tot een dag per week, waarin de eigenaren of bezitters van duiven verplicht zijn de duiven binnen te houden. Dit geeft jagers de mogelijkheid om het verwilderde duivenbestand uit te dunnen. In overleg met de colleges van omliggende gemeenten en de diverse postduivenverenigingen kan deze periode jaarlijks vastgesteld worden.
Artikel 2:65a Handhaving bij diverse vormen van overlast
In een door het college op grond van dit artikel aangewezen gebied kunnen politieambtenaren personen, die zich toch in dit gebied bevinden, gebieden zich direct in een bepaalde richting te verwijderen. Het gaat in deze bepaling primair om het geven van een bevel om zich in een bepaalde richting te verwijderen. Dit in tegenstelling tot artikel 2:78 uit de verordening, waar de gebiedsontzegging centraal staat.
Wanneer zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid, en een persoon door een politieambtenaar wordt bevolen om zich in een bepaalde richting te verwijderen, kan de burgemeester deze persoon een verbod opleggen om zich gedurende een bepaalde periode, hoogstens veertien dagen, in het betreffende gebied te bevinden. Toepassing van deze bevoegdheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Mocht aan een persoon al eerder een verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a zijn opgelegd, dan kan de burgemeester een zelfde verbod nogmaals opleggen, maar dan voor de duur van zes maanden.
Artikel 2:73a Carbidschieten en klaphamers
Dit artikel is opgenomen gelet op de gevaarlijke situaties die zich voordoen met carbidschieten en klaphamers. Dit is vooral het geval rond de jaarwisseling als mensen op zoek gaan naar alternatieven voor consumentenvuurwerk. Voor deze periode kan dus blijkens het derde lid geen ontheffing van het in het eerste lid gestelde verbod worden aangevraagd. Wel is het mogelijk om in het kader van een ander evenement buiten de periode van 31 december en 1 januari te verzoeken om ontheffing.
Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid, klaphamers of soortgelijke stoffen of voorwerpen
Dit artikel sluit aan bij hetgeen dat bepaald is in artikel 2:73a. In dit artikel gaat het dan om de fase voordat met is gestart met de uitvoering als bedoeld in artikel 2:73a. Hierbij is wel een uitzondering opgenomen voor het vervoeren of bij zich hebben van deze stoffen of voorwerpen in de uitoefening van beroep of bedrijf.
Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs
In het kader van de bestrijding van drugsoverlast is ook de samenscholing van meer dan twee personen die zich openlijk met het gebruik van of de handel in drugs bezighouden verboden.
De term ‘samenscholing’ heeft in dit verband niet de connotatie van dit begrip als genoemd in artikel 2:1, maar enkel de betekenis van het samenkomen of verzamelen van personen oftewel groepsvorming. Met dit verbod heeft de politie meer armslag om tegen straatgebruik- en handel op te treden.
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (m.n. injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten e.d. dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).
Artikel 2:80a Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen
Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor de bestrijding van malafiditeit in het ondernemerschap. De gemeente kan controle uitoefenen op de naleving van de gestelde voorwaarden en handhaven bij overtreding. Van de mogelijkheid om een vergunningplicht te introduceren gaat bovendien een preventieve werking uit. Dit draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Pandeigenaren worden zo gestimuleerd hun verantwoordelijkheid te nemen om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen. Ook kan bij de aanvraag voor een vergunning de Wet Bibob worden ingezet. In 2013 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid naar alle gemeentelijke vergunningen die worden afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit.
Dit artikel gaat uit van een gebouw-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden.
De vergunningplicht kan op gebouw- of gebiedsniveau worden ingezet, door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten van toepassing te verklaren op het gebouw of een gebied, wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat gebouw of gebied de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat. Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een gebouwgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken.
Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek met een bepaalde branche of in een bepaald gebied kan op grond van dit artikel een vergunningplicht voor een bepaalde bedrijfsmatige activiteiten of een gebied worden ingevoerd. Bij aanwijzing van bepaalde bedrijfsmatige activiteiten of een gebied wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
De burgemeester wijst een gebouw, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als door de wijze van exploitatie van het gebouw, de activiteiten in een bepaald gebied of door een bepaalde bedrijfsmatige activiteit de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.
In het tweede lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waarop de aanwijzing betrekking heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een bepaalde bedrijfsmatige activiteit aanwijzen.
In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
of de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken
De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de exploitanten bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.
De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts één van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.
De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.
Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken. Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.
Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.
De openbare orde en veiligheid vormt de reden om van een positieve beschikking bij niet tijdig beslissen af te zien.
Artikel 2:80b Weigeringsgronden
De algemene weigeringsgronden staan vermeld in artikel 1:8. In dit artikel staan de specifieke weigeringsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij de specifieke weigeringsgronden die gelden bij artikel 2:28 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3 (regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen).
In het eerste lid staan de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. In het tweede lid staan de gronden waarbij ruimte bestaat voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd. Lid 1 sub a is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld. Lid 1 sub d regelt dat, als de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken, die sluiting of intrekking geldt als een zelfstandige weigeringsgrond voor een nieuwe vergunning. De achtergrond van de genoemde eisen is dat de exploitant en/of beheerder verantwoordelijk zijn voor een goede gang van zaken in het bedrijf en de directe omgeving daarvan. Het gaat om de geschiktheid van de exploitant of beheerder voor de uitoefening van diens rol.
Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen
Artikel 2:80d Intrekking of wijziging vergunning
De algemene intrekkings- en/of wijzigingsgronden staan vermeld in artikel 1:6 van de APV. In deze leden staan de specifieke intrekkings- en wijzigingsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij de specifieke weigeringsgronden die gelden bij artikel 2:28 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3 (regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen).
Het gaat o.a. om situaties waarin onjuiste dan wel onvolledige gegevens hebben geleid tot vergunningverlening op onjuiste gronden. Voorts gaat het om eisen gesteld aan exploitant en/of beheerder, degenen die verantwoordelijk zijn voor de goede gang van zaken in het bedrijf. Sub f is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.
Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.
Artikel 2:80e Bevelen tijdelijke sluiting
Artikel 2:41a biedt de mogelijkheid overlastgevende voor het publiek toegankelijke gebouwen te sluiten. Artikel 2:80e bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht.