Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meerssen

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeerssen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening gemeente Meerssen 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-07-2023nieuwe regeling

25-05-2023

gmb-2023-276581

677509

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MEERSSEN;

 

Gelezen het voorstel van het college van 25-04-2023, strekkende tot vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023;

 

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

 

B E S L U I T :

 

  • Vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2023,

  • De Algemene Plaatselijke Verordening Meerssen 2020 in te trekken.

 

Aanwijzingsbesluiten vastgesteld door college van B&W

 

  • -

    Aanwijzingsbesluit speelterreinen en natuurgebieden o.g.v. artikel 2:57 APV;

  • -

    Aanwijzingsbesluit toezichthouders o.g.v. artikel 6:2 APV.

     

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt, tenzij in enig artikel anders is bepaald, verstaan dan wel mede verstaan onder:

 

- Bebouwde kom:

het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet;

- Bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit;

- Bromfiets:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- College:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen;

- Gebouw:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

- Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- Openbaar water:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn; 

- Openbare plaats:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- Rechthebbende:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- Vaartuig:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

- Voertuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- Weg:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1:3 (vervallen)

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    op grond van een van de in artikel 1:8, tweede lid, onder a tot en met d, bedoelde belangen; of

  • f.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij in deze verordening of bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7a Vervallen van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing vervalt, wanneer:

  • a.

    Sinds haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • b.

    Gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • c.

    De verlening van een vergunning of ontheffing, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning of ontheffing, van kracht is geworden.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager geen belang heeft bij de vergunning;

    • b.

      door gebruikmaking van de vergunning duidelijk strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als:

    • a.

      de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is; of

    • b.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan of het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDEN VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    De burgemeester kan voor een openbare plaats of weg voor een beperkte periode een samenscholingsverbod afkondigen indien naar het oordeel van de burgemeester op deze openbare plaats of weg de openbare orde of veiligheid ernstig wordt verstoord door veelvuldige en structurele hinder of andere vormen van door een groep veroorzaakte overlast.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Ordeverstorende, gevaarlijke of verhullende voorwerpen

Het is verboden op een openbare plaats een voorwerp of stof:

  • a.

    te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen; en

  • b.

    over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen of te vervoeren,

waarvan gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp of die stof wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd of gebruikt voor verstoring van de openbare orde of veiligheid, dan wel voor het beletten, belemmeren of verijdelen van herkenning.

Artikel 2:1b Gebruik lasers

  • 1.

    Het is verboden of aan de weg of op een openbare plaats zodanig met laserlicht te schijnen dat daardoor de openbare orde of veiligheid wordt verstoord of overlast wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, lasers, laserpennen of dergelijke apparatuur in bezit te hebben of met zich mee te voeren, anders dan voor professioneel gebruik.

Artikel 2:1c Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen, of te doen laten opstijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, geluks-lampion, Thaise wensballon, papierballon en geluks-ballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

  • 3.

    Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart, of een ballon ten behoeve van wetenschappelijk of meteorologisch onderzoek.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:1d Verbod op het voorhanden hebben van modelluchtvaartuig of RPA

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      Modelluchtvaartuig: modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1 van de Regeling modelvliegen en artikel 1 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen;

    • -

      Remotely piloted aircraft (RPA): RPA als bedoeld in artikel 1 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of veiligheid gebieden aanwijzen waar het verboden is om een modelluchtvaartuig of RPA voorhanden te hebben.

  • 3.

    Het is verboden om een modelluchtvaartuig of RPA voorhanden te hebben in een door de burgemeester aangewezen gebied.

  • 4.

    Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op de Koninklijke Marechaussee, de politie en andere overheidsdiensten die met hulpverlening zijn belast.

Artikel 2:2 (vervallen)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 (vervallen)

 

Artikel 2:4a Betreden van afzettingen

  • 1.

    Het is verboden zich te begeven op terreinen, wegen of weggedeelten die door het bevoegde bestuursorgaan zijn afgezet vanwege de openbare orde of veiligheid, de verkeersveiligheid of een ander algemeen belang.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:5 (vervallen)

 

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:6a Beperking aanbieden goederen

  • 1.

    Het is verboden goederen, niet zijnde gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, aan te bieden aan het publiek op door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 (vervallen)

 

Artikel 2:8 (vervallen)

 

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 2. (Artikel 2:10 – 2:23)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 3. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen in een daartoe bestemde inrichting;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder h.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een wielertoertocht vanaf 101 deelnemers;

    • g.

      een fietspelotonstocht vanaf 30 deelnemers;

    • h.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.

  • 3.

    In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen;

    • b.

      de activiteiten plaatsvinden tussen 10.00 en 24.00 uur;

    • c.

      de geluidsproductie is niet hoger dan 90 dB(A) bronvermogen, gemeten op 3 meter afstand van de bron;

    • d.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      er geen gebiedsontsluitingswegen en/of doorgaande wegen worden afgesloten voor het verkeer;

    • f.

      het evenement is niet gericht op specifieke, risicovolle groepen waarvan algemeen bekend is dat er een verhoogd risico op gebruik van riskante middelen (drugs);

    • g.

      er wordt geen vechtsport in wedstrijdverband bedreven;

    • h.

      er is geen sprake van het gebruik van wapens, het werpen van ontvlambare of explosieve voorwerpen of het schieten met wapens met luchtdruk of gasdruk met uitzondering van het schieten met traditionele wapens op daartoe aangewezen schietterreinen of het dragen van wapens door schutterijen en gilden conform categorie III en IV Regeling wapens en munitie tijdens optochten, défilés, processies en herdenkingen;

    • i.

      er geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerde (model)voertuigen, gemotoriseerde (model)vaartuigen of gemotoriseerde (model)vliegtuigen anders dan het op grond van de Wegenverkeerswet toegestane gebruik van een voertuig op de openbare weg;

    • j.

      indien het een wielertoertocht betreft, het aantal deelnemers is gemaximeerd op 250.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement:

    • a.

      als de organisator ten minste 4 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan bij de gemeente met gebruikmaking van het daartoe bestemde elektronische formulier; of

    • b.

      als de organisator van een wielertoertocht of pelotonstocht ten minste 6 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan door middel van het “aanvraagformulier wielertoertochten Euregio” bij het coördinatiepunt wielertoertochten Zuid-Limburg-Euregio.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren als de organisator in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 6.

    De burgemeester kan besluiten om een wielertoertocht als bedoeld in artikel 2:24 te verbieden als de aanvraag in strijd is met het vigerende Beleid Wielertoertochten Zuid Limburg – Euregio.

  • 7.

    Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

  • 8.

    Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder h, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 9.

    Voor vergunnings- en meldingsplichtige evenementen gelden in ieder geval de volgende voorschriften:

    • a.

      direct na afloop van het evenement dienen het terrein en de openbare weg op kosten van de organisator te worden gereinigd en vrij van afval en in de oude staat (onbeschadigd) te worden opgeleverd;

    • b.

      van de organisator wordt verwacht, dat al het (redelijkerwijs) mogelijke wordt gedaan om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden ten gevolge van het evenement; en

    • c.

      overlast voor de omgeving moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

  • 10.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Bijzondere weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:8 van deze verordening kan de vergunning ook worden geweigerd indien:

  • a.

    de aard en het karakter van de locatie waarvoor een vergunning is aangevraagd zich verzetten tegen het houden van het evenement;

  • b.

    door gelijktijdigheid van evenementen door meerdere vergunningaanvragen voor dezelfde periode, dan wel op dezelfde locaties, de woon- en leefsituatie onevenredig belast wordt;

  • c.

    indien op de evenementenkalender reeds een ander evenement is opgenomen op dezelfde locatie en in dezelfde periode.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Beëindiging evenement

  • 1.

    De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde of veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, dan wel het woon- en leefklimaat dit vordert, het bevel geven een evenement te beëindigen.

  • 2.

    Degene die een evenement organiseert dan wel bij een evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      dat evenement onverwijld te beëindigen indien de burgemeester hiertoe een bevel geeft;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

    • c.

      ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 3.

    Indien een evenement gepaard gaat of dreigt te gaan met een ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid is degene die dat evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, verplicht op bevel van een ambtenaar van politie het evenement onverwijld te beëindigen en geen publiek meer tot het evenement toe te laten.

  • 4.

    Het is verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid of in het derde lid, gegeven is.

Artikel 2:26b Verwijderplicht

Indien een evenement is verboden of een bevel tot beëindiging als bedoeld in artikel 2:26a is gegeven, is eenieder die zich op de plaats of in de directe nabijheid van het evenement bevindt, op eerste vordering van een ambtenaar van politie verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting.

 

AFDELING 4. TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN EN ANDERE OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder horecabedrijven en andere openbare inrichtingen verstaan:

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, waterpijpcafé of camping- en recreatieparken of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 3.

    In deze afdeling wordt onder leidinggevende verstaan:

    • a.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

    • b.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen;

    • c.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting.

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijven en andere openbare inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf of andere openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van het horecabedrijf of de andere openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de andere openbare inrichting of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      indien de aanvrager geen VOG met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

    • c.

      de exploitatie van het horecabedrijf of de andere openbare inrichting een onaanvaardbaar risico op ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid met zich zal meebrengen;

    • d.

      indien uit de ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in een openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn; of

    • e.

      dit in het belang is van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf of andere openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van het horecabedrijf of de andere openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit en deze niet meer dan 20 vierkante meter, maar ten hoogste 20% van het vloeroppervlak, bedraagt;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum of bibliotheek; of

    • d.

      een bedrijfskantine of –restaurant.

  • 5.

    Leidinggevenden van een horecabedrijf of andere openbare inrichting voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    • b.

      zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      zij mogen niet onder curatele staan.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de vergunning worden ingetrokken indien de vergunninghouder geen VOG met betrekking tot de nieuwe of gewijzigde leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de leidinggevende is gestart met zijn werkzaamheden, is afgegeven.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Beperking verstrekking sterke drank

  • 1.

    Het is verboden sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een horecabedrijf of andere openbare inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals bijvoorbeeld belegde broodjes, patates frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      die uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het geven van onderwijs.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, gesteld in het eerste lid.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Horecabedrijven en andere openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt:

    • a.

      op nieuwjaarsdag van 03.00 uur tot 06.00 uur;

    • b.

      op carnavalsmaandag, -dinsdag en woensdag van 03.00 uur tot 06.00 uur.

  • 3.

    Het is verboden een horecabedrijf of andere openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5.

    Voor een horecabedrijf of andere openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6.

    Het eerste, tweede en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven of andere openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een horecabedrijf of andere openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

Artikel 2:31a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet of in artikel 2:27 tweede lid;

    • b.

      de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

  • 3.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf of andere openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 eerste lid en degene die het winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen gebied, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst het gebied, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en dat ook in een aantoonbaar verband staat tot deze aanwijzing.

Artikel 2:32 Handel binnen horecabedrijven of andere openbare inrichtingen

De exploitant van een horecabedrijf of andere openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een horecabedrijf of andere openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 (vervallen)

 

AFDELING 5. REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE ALCOHOLWET

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Alcoholhoudende drank;

  • -

    Horecabedrijf;

  • -

    Horecalokaliteit;

  • -

    Inrichting;

  • -

    Paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    Sterke drank;

  • -

    Slijtersbedrijf;

  • -

    Zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een horecabedrijf behorend bij een paracommerciële rechtspersoon is enkel geopend indien er activiteiten plaatsvinden. Hierbij gelden de volgende openingstijden:

    • -

      1 uur voor aanvang van de eerste activiteit, maar op zijn vroegst vanaf 09.00 uur tot uiterlijk 00.00 uur.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon kan uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken tijdens de volgende tijdstippen:

    • -

      1 uur voor aanvang van de eerste activiteit, maar op zijn vroegst vanaf 11.00 uur tot uiterlijk 00.00 uur.

Artikel 2:34c Beperking verstrekking sterke drank

Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden sterke drank te verstrekken.

Artikel 2:34d Bijeenkomsten bij een paracommerciële rechtspersoon, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie

  • 1.

    Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden alcoholhoudende drank te verstrekken:

    • a.

      tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten, etc.; of

    • b.

      tijdens bijeenkomsten van niet-persoonlijke aard die geen direct verband houden met de doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 2.

    De burgemeester kan maximaal 12 keer per jaar ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor:

    • a.

      bijeenkomsten van persoonlijke aard gericht op een persoon die rechtstreeks bij de activiteiten van de rechtspersoon betrokken is, mits deze bijeenkomsten onlosmakelijk zijn verbonden met de statutaire doelstelling, maar niet in de statuten van de paracommerciële rechtspersoon zijn genoemd; of

    • b.

      bijeenkomsten van niet-persoonlijke aard voor zover deze gericht zijn op personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2:34e Procedure ter verkrijging van een ontheffing

  • 1.

    De rechtspersoon die één van de onder artikel 2:34d lid 2 genoemde activiteiten wil organiseren, dient hiervoor een aanvraag in bij het college.

  • 2.

    Deze aanvraag dient – behoudens bij een (periode)kampioenschap – tenminste vier weken voorafgaand aan de datum van de te organiseren activiteit te worden ingediend.

  • 3.

    De ontheffing houdt in ieder geval de verbindende voorwaarden in aangaande de in artikel 2:34b vermelde sluitingstijden en schenktijden.

Artikel 2:34f Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

 

AFDELING 6. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 (vervallen)

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

AFDELING 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten (kansspel-, dan wel, behendigheidsautomaat) toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

 

AFDELING 8. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde verboden ontheffingen te verlenen.

Artikel 2:41a Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie zoals bedoeld in artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • e.

      zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden een krachtens dit artikel gesloten gebouw, inrichting of ruimte te betreden.

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten.

  • 7.

    Het verbod uit het vijfde lid is niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 8.

    De burgemeester is bevoegd van de in het vijfde lid van dit artikel bedoelde verbod ontheffingen te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 (verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:46 (verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair; of

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Verplichte route

  • 1.

    Het is door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde of veiligheid verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op speelweiden en speelplaatsen, en op overige door het college aangewezen gebieden, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3.

    Het verbod uit het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet of in artikel 2:27 tweede lid;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich:

    • a.

      in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of in voor publiek toegankelijke gebouwen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:50b Detectieverbod

  • 1.

    Het is verboden op de weg, openbaar water of op een voor het publiek toegankelijke plaats een (metaal)detector of enig ander voorwerp, waarmede explosieven en/of wapens kunnen worden opgespoord, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op de Explosieven Opruimingsdienst.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op degene die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in Hoofdstuk 5 van de Erfgoedwet.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod onder het eerste lid van dit artikel, ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:50c Magneetvissen

  • 1.

    Het is verboden in openbare wateren met behulp van magneten te zoeken naar metalen voorwerpen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in eerste lid bedoelde verbod.

Artikel 2:50d Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 2:50e (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Het is verboden buiten daarvoor bestemde plaatsen op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

Artikel 2:51 (verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:52 (verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

  • 3.

    Het is verboden op of aan de openbare weg dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte een persoon heimelijk te filmen of heimelijk te fotograferen door middel van een technisch hulpmiddel wanneer dit een aantasting van de eerbaarheid of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

Artikel 2:54 (vervallen)

 

Artikel 2:55 (vervallen)

 

Artikel 2:56 (vervallen)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en mijlkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is;

    • c.

      en zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge, dichte en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen of gevaar voor de omgeving kan veroorzaken.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:60a Verbod voeren van dieren op openbare plaats of openbaar water

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water dieren te voeren.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      voor personen die dieren voeren in opdracht van de beheerder van de openbare plaats of het openbaar water;

    • b.

      ten aanzien van door het college aan te wijzen van gevallen;

    • c.

      in door het college aan te wijzen gebieden.

Artikel 2:61 (vervallen)

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de landelijke ophok- en afschermplicht.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale Omgevingsverordening.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.

Artikel 2:65a Handhaving bij diverse vormen van overlast

  • 1.

    In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid, of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan het college een gebied aanwijzen waarvoor door politieambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats binnen dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:

    • a.

      de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste een maal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijden daarin genoemd;

    • b.

      de burgemeester aan de persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarin genoemd.

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijnen indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

 

AFDELING 9. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend een door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1°.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2°.

      van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    • 3°.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4°.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 (vervallen)

 

Artikel 2:70 (vervallen)

 

AFDELING 10. CONSUMENTENVUURWERK, CARBIDSCHIETEN EN KLAPHAMERS

Artikel 2:71 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Carbidschieten: het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

  • -

    Consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten en klaphamers

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het is verboden om gebruik te maken van een knalhamer, klaphamer of knalijzer, waarbij door middel van een poeder (zoals een mengsel van zwavel en kaliumchloraat, kaliumnitraat of kaliumcarbonaat) een knal of ontploffing wordt veroorzaakt.

  • 3.

    Het college kan in het kader van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening een ontheffing verlenen van het verbod, met uitzondering van de periode van 31 december en 1 januari van het daaropvolgende jaar.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid, klaphamers of soortgelijke stoffen of voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats stoffen of voorwerpen als bedoeld in artikel 2:73a eerste en tweede lid te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73a.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie deze stoffen of voorwerpen zijn afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij de stoffen of voorwerpen nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

     

AFDELING 11. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan een openbare plaats, aan een verzameling van meer dan twee personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, of indien deze verzameling verband houdt met de handel in middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.

  • 2.

    Eenieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de aangewezen richting te verwijderen.

 

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

 

AFDELING 12. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in:

  • a.

    de artikelen 2:1, 2:3, 2:4a, 2:26, 2:31, 2:41, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:50a, 2:73, 2:73a, en 5:34; en

  • b.

    de artikelen 3.28, 3.32, 3.31 en 3.35 Verordening Fysieke Leefomgeving;

groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde of veiligheid door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende andere voor het publiek toegankelijke plaatsen:

    • a.

      Parkeerplaatsen en parkeerterreinen; en

    • b.

      Stations en stationsterreinen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten pleegt of openbare orde of veiligheid verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde of veiligheid verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf; of

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

AFDELING 12A. TOEZICHT OP BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN EN GEBOUWEN

Artikel 2:80 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • -

    beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • -

    exploitant: natuurlijke persoon of personen, de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

Artikel 2:80a Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde of veiligheid onder druk komt te staan. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of openbare orde of veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester aangewezen bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 5.

    De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. De vergunning is persoons- en gebouwgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

  • 6.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 7.

    In afwijking van het tweede lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 8.

    Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:80b Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2:80a geweigerd:

    • a.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • b.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • c.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer; of

    • d.

      indien de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde of veiligheid, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2:80a kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de woon- of leefsituatie in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      indien de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten.

Artikel 2:80c Beheerder

  • 1.

    De exploitant van een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80 kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4.

    Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

Artikel 2:80d Intrekking of wijziging vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2:80a eerste lid intrekken of wijzigen indien:

  • a.

    de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • b.

    de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed;

  • c.

    er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

  • d.

    er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • e.

    de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie;

  • f.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

  • g.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4;

  • h.

    door het bedrijf de openbare orde of veiligheid wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

  • i.

    door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed.

Artikel 2:80e Bevelen tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan, al dan niet voor een bepaalde termijn, de sluiting van een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80a bevelen indien:

    • a.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2:80a, tweede lid;

    • b.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; of

    • c.

      gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2:80c, vierde lid.

  • 2.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 3. REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een sekswerker onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven totprostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en sekswerker;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een sekswerker aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een sekswerker die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijk plaats;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    sekswerker: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

AFDELING 2. VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7.

    De vergunning wordt verleend voor bepaalde tijd en wel voor de duur van maximaal 5 jaren. Na deze termijn kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd conform de daartoe geldende regels.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan verleent maximaal één vergunning als bedoeld in artikel 3:3 en wel voor een seksbedrijf, niet zijnde een raamprostitutiebedrijf, gelegen buiten de bebouwde kommen.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in de advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding; en

    • l.

      de aard van de seksbedrijf of het escortbedrijf.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweld- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld is;

    • e.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • g.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het sekswerkers betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de vreemdelingenwet 2000;

    • i.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • j.

      De exploitant of beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420 bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

    • k.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt; of

    • l.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid onder i en j, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf; en

    • b.

      betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder i en j, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder i en j, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, of tweede lid, onder a tot en met h, of in ieder geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van 5 jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gesteld termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van de sekswerkers of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven; of

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestigingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in de advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a en c, 3:14, 3:15, en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met j;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt; of

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van de sekswerkers of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 (vervallen)

 

AFDELING 3. UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

 

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 06.00, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is een sekswerker verboden zich te bevinden in een seksinrichting: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.30 uur en 05.30 uur, en op zaterdag en zondag 03.30 en 05.30 tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van:

    • het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e;

    • van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i; en

    • van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat de sekswerkers die voor het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

 

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en sekswerkers

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel sekswerkers; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een sekswerker die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een sekswerker voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt; of

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een sekswerker verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid; of

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de sekswerkers;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten; en

    • d.

      ter voorkoming van stafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor sekswerkers;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de sekswerkers een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de sekswerker zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de sekswerker niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de sekswerker vrij is in de keuze van de te bezoeken arts(en);

    • h.

      de sekswerker klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor diens andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de sekswerker kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dit voor diens werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de sekswerker voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of de sekswerker voldoet aan de eisen die hiervoor in het bedrijfsplan zijn opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame sekswerker kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden de sekswerker diens diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de sekswerker niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame sekswerkers informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een sekswerker wil stoppen met het werk in de prostitutie; en

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor sekswerkers, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor de sekswerker begrijpelijke taal uitgereikt aan elke sekswerker die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een sekswerker klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 (vervallen)

 

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame sekswerkers redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijk bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame sekswerkers;

      • de verhuuradministratie;

      • met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame sekswerkers, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15 tweede lid, onder k;

      • de werkroosters van de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame sekswerkers; en

      • de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

 

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 (vervallen)

 

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden op de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een sekswerker van wie de klant weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de sekswerker werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een sekswerker.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch – pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4. (Artikel 4:1-4:19)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. (Artikel 5:1-5:12)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het bij het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt; of

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet of artikel 3.99 Verordening Fysieke Leefomgeving;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 3.84 Verordening Fysieke Leefomgeving.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde of veiligheid aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en vierde lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken verboden op door het college in het belang van de openbare orde of veiligheid aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

Artikel 5:16 (vervallen)

 

AFDELING 4. (Artikel 5:17-5:21)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 5. (Artikel 5:22-5:23)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 6. (Artikel 5:24-5:31)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 7. (Artikel 5:31a-5:33)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 8. (Artikel 5:34)

(verplaatst naar Verordening Fysieke Leefomgeving)

 

AFDELING 9. VERSTROOIING

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden:

    • a.

      op verharde delen van de weg;

    • b.

      op begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      in een herdenkingsbos.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover daartegen niet bij of krachtens een hogere regeling straf is bedreigd, gestraft met:

    • a.

      hechtenis van ten hoogste drie maanden; of

    • b.

      geldboete van ten hoogste de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast, naast de in artikel 141, lid b Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de bij besluit van het college of de Burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:3a Binnentreden woningen in noodsituaties

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De “Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020” wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de dag waarop deze bekend is gemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Meerssen 2023”.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 25-05-2023 van de gemeenteraad van Meerssen.

De Voorzitter,

De Griffier

TOELICHTING

Deze toelichting hoort bij de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Meerssen 2023 en dient als gebruiksaanwijzing bij artikelen die een nadere uitleg behoeven. Bij het opstellen van de APV Meerssen 2023 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het landelijk model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Dit om het aanpassen van de APV in de toekomst minder bewerkelijk te maken, maar ook om de APV zoveel mogelijk conform andere (omliggende) gemeenten op te stellen.

 

In verband met de verwachte invoering van de Omgevingswet per 1-1-2024 heeft de gemeente Meerssen ervoor gekozen om regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen samen te brengen in één verordening: de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL). Dit betreft ook diverse artikelen uit de APV. De betreffende artikelen zijn uit de APV verwijderd en overgebracht naar de VFL.

 

De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit.

Gemeenten kunnen met hun verordenende bevoegdheid in de APV regels stellen in de vorm van gebods- of verbodsbepalingen. De APV wordt door gemeenten veelvuldig toegepast bij thema's om ondermijning tegen te gaan zoals samenscholing, drugsoverlast, wapenbezit en drankgebruik, evenementen, etc. Bij het aanpassen van de APV is o.a. geput uit de 'handreiking apv en ondermijning' van het Landelijke Aanjaagteam Ondermijning (in samenwerking met) VNG, RIEC’s en diverse gemeenten) en de APV's van diverse andere gemeenten om in de Meerssense APV meer tools op te nemen waarmee ondermijnende criminaliteit kan worden aangepakt.

 

Artikelen die één-op-één zijn overgenomen uit de model-APV van de VNG of artikelen die geen nadere toelichting behoeven worden hieronder niet nader toegelicht. Voor artikelen uit de model-APV wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de toelichting van de VNG bij deze model-APV. Voor een aantal artikelen is het echter wenselijk kort in te gaan op de achtergrond en/of praktische uitwerking van de bepaling.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 van deze verordening. Aan het verkrijgen van deze vergunning zijn namelijk specifieke voorwaarden verbonden die zien op de aanvrager c.q. organisator van het evenement, zoals het ‘niet van slecht levensgedrag’ zijn.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkings- en wijzigingsgronden. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. De wijze waarop de intrekking of wijziging moet plaatsvinden, is geregeld in artikel 3:41 Awb.

 

Artikel 1:7a Vervallen van vergunning of ontheffing

Het kan voorkomen dat de aanvrager na de verlening van de vergunning of ontheffing besluit hier voor langere tijd niets mee te doen. In de tussenliggende periode kunnen de omstandigheden echter dusdanig zijn gewijzigd dat de vergunning of ontheffing mogelijk niet weer opnieuw verleend zou worden.

 

Om de aanvraag voor de vergunning of ontheffing opnieuw te kunnen toetsen, vervalt de vergunning of ontheffing blijkens sub a nadat zes maanden zijn verstreken sinds de verlening van de vergunning of ontheffing zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing. Op grond van sub b vervalt de vergunning of ontheffing wanneer er gedurende een jaar, anders dan wegens overmacht, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing. Ten slotte vervalt de vergunning of ontheffing ook wanneer er een nieuwe vergunning of ontheffing wordt verleend die in plaats komt van de eerstbedoelde vergunning. Met het verlenen van de nieuwe vergunning of ontheffing vervalt het nut van de eerstbedoelde vergunning waardoor deze op grond van dit artikel komt te vervallen.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

In dit artikel worden de algemene weigeringsgronden genoemd. In deze verordening kan worden afgeweken van deze algemene weigeringsgronden wanneer dit nadrukkelijk wordt bepaald, of kunnen extra weigeringsgronden van toepassing worden verklaard.

 

Eerste lid, onder a

Voor het aanvragen van een vergunning of ontheffing is het van belang dat de aanvrager ook daadwerkelijk een belang heeft bij het verlenen van de betreffende vergunning of ontheffing. De aanvrager die geen enkel belang heeft bij de aanvraag van de desbetreffende vergunning of ontheffing wordt door de toevoeging van deze weigeringsgrond geweigerd.

 

Eerste lid, onder b

In sommige gevallen kan het voorkomen dat door gebruikmaking van de vergunning een duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften. Wanneer het duidelijk is dat door de verlening van de vergunning of ontheffing strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften wordt de vergunning geweigerd.

 

Derde lid, onder a

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing dusdanig laat wordt ingediend dat een volledige, goede en tijdige beoordeling niet mogelijk is vóór het beoogde tijdstip van de aanvang van de vergunde of ontheven activiteit, kan geweigerd worden. In het verleden konden dergelijke aanvragen op grond van artikel 1:3 APV buiten behandeling worden gesteld. Juridisch is een weigering echter beter. Om die reden komt artikel 1:3 te vervallen en wordt conform het model van de VNG in artikel 1:8 een mogelijkheid tot weigering opgenomen.

 

Derde lid, onder b

De verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens kan op grond van artikel 1:6 leiden tot intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing. Door dit ook op te nemen als weigeringsgrond kan dit voorafgaand aan het verlenen van de vergunning of ontheffing al leiden tot een weigering van de vergunning of ontheffing.

 

Vierde lid

In sommige gevallen is er sprake van regelmatig terugkerende vergunningen- of ontheffingsaanvragen, denk aan jaarlijkse evenementen zoals kermissen of collectes of aan verlengingen van reeds bestaande vergunningen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid om de vergunning of ontheffing te weigeren indien het college op grond van een eerder (ten dele) niet naleven van voorschriften en beperkingen mag vermoeden dat ook nu de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zullen worden nagekomen.

 

Het is van belang dat voldoende gegevens van de aanvrager worden opgevraagd om zo te kunnen beoordelen of de gestelde voorschriften en beperkingen nu wel door de aanvrager voldoende kunnen worden nageleefd. Bijvoorbeeld als bij een evenement veel vuil is achtergebleven, zullen er voldoende waarborgen moeten zijn dat het evenementen terrein schoon wordt achtergelaten.

 

Artikel 2:1a Ordeverstorende, gevaarlijke of verhullende voorwerpen

Het kan voorkomen dat tijdens bijvoorbeeld demonstraties de stemming omslaat doordat enkele individuen andere proberen aan te zetten tot ordeverstorend gedrag. Hierbij kan gedacht worden aan het aanreiken van stenen, opdat deze dan door de ander gegooid worden. Dit artikel biedt in een dergelijk geval de mogelijkheid om ook tegen de aangever van de stenen op te treden. Daarnaast kan bij dit artikel bijvoorbeeld ook gedacht worden aan de Molotovcocktail. Deze wordt ter plekke vervaardigd, door het opnemen van dit artikel kan dus al worden opgestreden voordat de ordeverstorende handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

 

Artikel 2:1b Gebruik lasers

Het gebruik van laserapparatuur of pennen kan ernstige hinder veroorzaken voor verkeer en kan verstrekkende gevolgen hebben. Op dit moment ontbreekt het toezichthouders aan bevoegdheden om personen aan te spreken op het bezit en gebruik van bijvoorbeeld een laserpen. Het bezit en het gebruik is niet strafbaar. Met deze bepaling wordt het gebruik en bezit wel verboden, indien het een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert of overlast veroorzaakt. Een situatie waarvan hier sprake van kan zijn is die waarbij automobilisten vanaf een brug worden beschenen of piloten worden gehinderd bij het landen en opstijgen.

 

Artikel 2:1c Verbod oplaten ballonnen

Deze bepaling is erop gericht het oplaten van ballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, te verbieden in de gemeente Meerssen. Hiermee wordt zwerfafval, overlast, milieuverontreiniging, dierenleed, en brandgevaar dat wordt veroorzaakt door het oplaten van ballonnen tegengegaan. Het verbod geldt voor alle soorten ballonnen. Of het nu gaat om herdenkingsballonnen, sfeerballonnen of geluksballonnen. Hetzelfde geldt voor elk ander voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft. Het maakt daarbij niet uit van welk materiaal de ballonnen of voorwerpen zijn gemaakt. Het verbod is niet van toepassing op luchtballonnen, zijnde een luchtvaartuig of een ballon ten behoeve van wetenschappelijk of meteorologisch onderzoek.

 

Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water zwerfafval en schade aan het milieu. Het richt bovendien schade aan bij verschillende dieren, zoals vogels en vissen. Dieren raken erin verstrikt of zien de ballonnen aan als voedsel en stikken erin. Tot slot vormen ballonnen die met een brandstofbron zijn uitgerust een veiligheidsrisico wegens brandgevaar.

 

Op grond van de VFL is het verboden om een stof of voorwerp op de bodem achter te laten op een wijze die aanleiding kan geven tot nadelige beïnvloeding van het milieu. Omdat ballonnen worden opgelaten en niet direct op de bodem worden achtergelaten, is het oplaten van ballonnen op grond van deze bepaling niet handhaafbaar. Om deze reden is dit artikel in deze verordening toegevoegd.

 

Artikel 2:1d Verbod op het voorhanden hebben van modelluchtvaartuig of RPA

In het belang van de openbare orde en veiligheid kan de burgemeester gebieden aanwijzen waar het voorhanden hebben van een modelluchtvaartuig of een Remotely Piloted Aircraft (RPA) verboden is. Deze luchtvaartuigen zijn beter bekend als drones. Een gebied dat hier bijvoorbeeld voor in aanmerking komt is de omgeving van Maastricht Aachen Airport.

 

Artikel 2:4a Betreden van afzettingen

Dit artikel verbiedt het betreden van (tijdelijke) afzettingen die om verschillende redenen kunnen zijn geplaatst. De bepaling noemt specifiek openbare orde en veiligheid en verkeersbelangen en daarnaast kunnen andere algemene belangen een reden zijn om een afzetting te plaatsen. Zo valt niet alleen te denken aan het bestrijden van ongeregeldheden, maar ook aan een evenement of een staatsbezoek.

 

Artikel 2:6a Beperking aanbieden goederen

Het aanbieden van goederen is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Dit artikel biedt de mogelijkheid om openbare plaatsen aan te wijzen waar het verboden is om goederen aan te bieden. Denk bijvoorbeeld aan het gratis aanbieden van frisdrankblikjes in verband met een merchandise-campagne. Een verbod op het aanbieden van goederen kan dan wenselijk zijn vanuit het milieuoogpunt.

 

Artikel 2:24 Definities

Tweede lid

In het tweede lid wordt een aantal activiteiten expliciet aangewezen als zijnde ‘evenement’ zodat hierover geen onduidelijkheid ontstaat. In aansluiting op het ‘Beleid wielertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ zijn wielertoertochten vanaf 101 deelnemers en fietspelotonstochten vanaf 30 deelnemers aangemerkt als evenement. Verder is de burgemeester bevoegd om een categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s aan te wijzen. De praktijk wijst uit dat er bij bepaalde categorieën vechtsportevenementen of -gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Door bepaalde categorieën vechtsportwedstrijden en – gala’s aan te wijzen als evenement kunnen er aanvullende voorwaarden aan het evenement worden verbonden of kan in bepaalde gevallen de vergunning worden geweigerd.

 

Derde lid

Voor het organiseren van kleine eendaagse evenementen zoals het straatfeest of de buurtbarbecue is in het kader van de vermindering van administratieve lasten voor de burger gekozen voor een meldingsplicht. Om te worden aangemerkt als ‘klein evenement’ dient aan alle voorwaarden te worden voldaan. Onder sub f is opgenomen dat niet als een klein evenement kan worden aangemerkt een evenement dat is gericht op specifieke, risicovolle groepen waarvan algemeen bekend is dat er een verhoogd risico op gebruik van riskante middelen (drugs). Om een evenement dat aan alle overige voorwaarden voldoet, op grond van deze bepaling niet als klein evenement aan te merken en dus aan een vergunningplicht te onderwerpen is een deugdelijke onderbouwing noodzakelijk. Bij deze onderbouwing kan gebruik worden gemaakt van ervaringen uit het verleden, maar ook van informatie die bijvoorbeeld bekend is bij de politie. Het is niet noodzakelijk dat zich concrete incidenten binnen de gemeente Meerssen hebben voorgedaan. Er kan ook sprake zijn van een preventieve werking ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. In sub j zijn in aansluiting op het ‘Beleid wielertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ wielertoertochten tot 250 deelnemers aangemerkt als ‘klein evenement’.

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Derde lid

Voor kleine evenementen is een vergunningplicht niet noodzakelijk en kan worden volstaan met een meldingsplicht. Dit betekent dat het organiseren van een klein evenement zonder dat er een melding wordt gedaan conform de in dit lid gestelde regels verboden is.

  • -

    Een klein evenement dient uiterlijk 4 weken tevoren te melden bij de gemeente te worden gemeld met gebruikmaking van het elektronische formulier dat beschikbaar is via de website.

  • -

    In het geval van een wielertoertocht of pelotonstocht dient de melding niet bij de gemeente, maar bij het ‘coördinatiepunt wielertoertochten Zuid-Limburg – Euregio’ te worden gedaan: https://limburgcycling.com/coordinatie-wielertoertochten/.

Vierde lid

Ondanks het ontbreken van een vergunningplicht en voldoen aan de meldingsplicht kan er aanleiding zijn om het organiseren van een klein evenement te verbieden. Dit is mogelijk in geval van een vermoeden dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

 

Vijfde lid

Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet. Voor nadere invulling van deze regel kan aanvullend beleid worden opgesteld.

 

Zesde lid

In Zuid-Limburg is het ‘Beleid Wielertoertochten Zuid-Limburg – Euregio 2023’ van toepassing. Een wielerwedstrijd, wielertoertocht en pelotonstocht dient aan hetgeen in dit beleid is bepaald te voldoen.

 

Achtste lid

De meldingsplicht voor kleine evenementen is niet van toepassing op daartoe aangewezen categorieën full-contact vechtsportwedstrijden of -gala’s. Voor deze evenementen geldt altijd een vergunningplicht op grond van het eerste lid.

 

Negende lid

In dit artikellid wordt voor zowel vergunning- als meldingplichtige evenementen regels gesteld waaraan voldaan moet worden.

 

Artikel 2:25a Bijzondere weigeringsgronden

Eerste lid

Het kan voorkomen dat een locatie, gelet op diens aard, niet geschikt is voor het houden van een bepaald evenement.

 

Tweede lid

Wanneer binnen een korte periode meerdere evenementen in dezelfde regio zijn kan dit ervoor zorgen dat de woon- en leefsituatie onevenredig belast wordt.

 

Derde lid

Het kan voorkomen dat er reeds eerder een evenement op dezelfde locatie en binnen dezelfde tijdsperiode is gepland. In een dergelijk geval kan de vergunningaanvraag geweigerd worden.

 

Artikel 2:26a Beëindiging evenement

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de burgemeester om een evenement te beëindigen, indien zich tijdens een evenement omstandigheden voordoen waardoor beëindiging van het evenement nodig wordt geacht. Tevens voorziet het artikel in verplichtingen voor de organisator en bezoekers van het beëindigde evenement.

 

Artikel 2:26b Verwijderplicht

In aanvulling op het vorige artikel creëert dit artikel een verwijderplicht voor de bezoekers, die zich ondanks het verbod nog blijven ophouden op het evenemententerrein.

 

Artikel 2:27Definitie

Eerste lid

Dit artikel regelt wat in de afdeling wordt verstaan onder een ‘horecabedrijf en andere openbare inrichting’

 

Op grond van deze bepaling wordt een waterpijpcafé aangemerkt als ‘horecabedrijf of andere openbare inrichting’. Het roken van waterpijp is ook wel bekend onder de namen: shisha, hookah, nargileh, ghaliyan of hubble bubble.

In vergelijking met eerdere versies van de Meerssense APV zijn ook camping- en recreatieparken aan deze definitie toegevoegd. Om zicht te houden op (de achtergronden van) exploitanten van campings en recreatieparken worden deze in alle Heuvelland-gemeenten exploitatie-vergunningplichtig en daarmee ook BIBOB-plichtig. Zodoende kan er bij een aanvraag om een camping of recreatiepark te gaan exploiteren, een BIBOB toets worden uitgevoerd.

 

De definitie voor ‘leidinggevende’ sluit aan op de definitie hiervoor in de Alcoholwet.

 

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijven en andere openbare inrichtingen

Eerste lid

In het eerste lid van dit artikel wordt het exploiteren van een inrichting zonder exploitatievergunning verboden. Uit artikel 1:5 van de APV vloeit voort dat de vergunning uitsluitend wordt verleend aan de exploitant. De exploitant is de vergunninghouder. De exploitatievergunning heeft een persoonsgebonden karakter, wat betekent dat de exploitatievergunning niet overdraagbaar is. Dit betekent dat bij een eventuele overname de opvolger van de vertrekkende exploitant niet vrij is om in afwachting van de uitkomst van zijn vergunningaanvraag de exploitatie voort te zetten. In de periode dat de vergunningaanvraag behandeld wordt, moet de inrichting gesloten zijn, tenzij uiteraard de vertrekkende exploitant de exploitatie pas beëindigt nadat op de nieuwe aanvraag is beslist of de nieuwe ondernemer over een voorlopige vergunning beschikt.

 

Derde lid

De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn erg ruim geformuleerd. Voor de toepassing ten aanzien van een exploitatievergunning worden afwijkende weigeringsgronden gesteld. De achtergrond van de genoemde eisen is dat de leidinggevende verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken in het bedrijf en de directe omgeving daarvan. Het gaat om de geschiktheid van de feitelijk leidinggevende en de uitoefening van diens rol. Er wordt o.a. getoetst of de exploitatie zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Verder wordt getoetst in hoeverre de verwachting bestaat dat de exploitatie zal leiden tot onaanvaardbare overlast en de exploitatie de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.

 

Vierde lid

Voor een aantal categorieën van kleinschalige openbare inrichtingen waar geen alcohol wordt geschonken, en waar de openbare orde niet in het geding is, is geen vergunning nodig. Te denken valt aan een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, bedrijfskantines en -restaurants etc. Winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een horecagedeelte hebben, worden hierbij uitgesloten. Om te bepalen wanneer er sprake is van een ‘nevenactiviteit’ zijn aanvullende voorwaarden gesteld: de nevenactiviteit maximaal 20 vierkante meter bedraagt, en (wanneer dit minder is dan 20 vierkante meter) niet meer dan 20% van het vloeroppervlak.

 

Vijfde lid

Voor de eisen t.a.v. leidinggevenden van een exploitatievergunningplichtig horecabedrijf of andere openbare inrichting is aansluiting gezocht bij hetgeen in de Alcoholwet is bepaald ten aanzien van ‘leidinggevenden van een horeca- of slijtersbedrijf’.

 

Zesde lid

Wanneer de leidinggevende van de exploitatie wijzigt of er een nieuwe leidinggevende wordt aangesteld, dient de vergunninghouder een actuele Verklaring Omtrent Gedrag van deze nieuwe of gewijzigde leidinggevende te overleggen.

 

Artikel 2:28a Beperking verstrekking sterke drank

Het is verboden om sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in bijvoorbeeld een snackbar of schoolkantine. De bevoegdheid tot het stellen van een dergelijk regel blijkt uit artikel 25a lid 2 onder b Alcoholwet.

 

Artikel 2:31a Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Op grond van artikel 2:29 is het de exploitant van een horecabedrijf of openbare inrichting verboden de zaak buiten de in dat artikel bepaalde tijden geopend te hebben voor bezoekers. Krachtens dit artikel is het ook voor bezoekers verboden aanwezig te zijn in een gesloten horecabedrijf of openbare inrichting. Zo kan niet alleen de exploitant maar ook de bezoeker die de toegestane openingstijden overtreedt worden aangesproken.

 

Artikel 2:31b Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

Eerste lid

Dit artikel creëert de mogelijkheid voor de burgemeester om openbare plaatsen aan te wijzen waar het verboden is drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren. Dit artikel is opgenomen gelet op de negatieve gevolgen voor de openbare veiligheid en het milieu.

 

Derde lid

Op grond van deze bepaling is het exploitanten van horecabedrijven en andere openbare inrichtingen verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied dranken te verstrekken in de bepaalde verpakkingen.

 

Artikel 2:34d Bijeenkomsten bij een paracommerciële rechtspersoon, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie

In beginsel mag een paracommerciële rechtspersoon enkel alcohol verstrekken tijdens bijeenkomsten die vallen binnen de activiteiten van die paracommerciële rechtspersoon. Tijdens andersoortige activiteiten is het verstrekken van alcohol verboden. Op dit verbod kan maximaal 12 keer per jaar ontheffing worden verleend in de in het tweede lid genoemde situaties. Reden voor deze regeling is het tegengaan van oneerlijke concurrentie voor de reguliere horeca.

 

Om een ontheffing aan te vragen moet worden voldaan aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden. Bij bijeenkomsten van persoonlijke aard kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een feest ter ere van het 40-jarige voorzitterschap van de voorzitter van een sportclub. Onder een bijeenkomst van niet-persoonlijke aard kan worden gedacht aan een themafeest bedoeld voor clubleden.

 

Artikel 2:34f Proeverijen in slijtlokaliteiten

Het is voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Dat volgt uit de artikelen 3 en 14 van de Alcoholwet. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn (artikel 13, tweede lid, van de Alcoholwet).

 

Op grond van de Alcoholwet is het voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn. Artikel 25e van de Alcoholwet maakt het mogelijk om bij verordening vrijstelling te verlenen van het verbod om in de slijterij een proeverij te organiseren. Deze vrijstelling geldt voor alle slijters in de gemeente.

 

Andere winkels, zoals bijvoorbeeld supermarkten, die op basis van de Alcoholwet zwak-alcoholhoudende drank mogen verkopen, mogen geen proeverijen in hun winkel organiseren. Deze winkels zijn geen slijtlokaliteit in de zin van de Alcoholwet. De vrijstelling geldt alleen voor slijtersbedrijven. Sommige supermarkten hebben bij hun winkel een kleine slijterij (de zogenaamde borrelshop), waarvoor men over een alcoholwetvergunning beschikt. Als proeverijen zijn toegestaan dan kunnen deze ook in een borrelshop worden georganiseerd.

 

Eerste lid

Met deze bepaling worden slijtersbedrijven vrijgesteld van het verbod om tegen betaling proeverijen te organiseren.

 

Tweede lid

Tijdens de proeverij mogen alleen de deelnemers aan de proeverij aanwezig zijn in de slijtlokaliteit. Een proeverij mag alleen plaatsvinden op een tijdstip dat de slijterij normaal gesproken is gesloten maar bij of krachtens de Winkeltijdenwet wel geopend zou mogen zijn. Dus als een slijterij gebruikelijk sluit om 18.00 uur, dan zou tussen 18.00 en 22.00 uur een proeverij kunnen worden gegeven. Als echter een slijterij gebruikelijk pas om 22.00 uur sluit, dan is een proeverij in de avonduren dus niet toegestaan. Het is niet mogelijk een slijtlokaliteit eerder dan normaal te sluiten om vervolgens een proeverij te organiseren.

 

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Met deze bepaling wordt niet alleen het aantal kansspelautomaten gemaximeerd, maar het aantal speelautomaten in het algemeen. Onder speelautomaten wordt ook verstaan behendigheidsautomaten. Dit maximum geldt ter voorkoming van het ontstaan van speelhallen.

 

Artikel 2:41a Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

Dit artikel moet los gezien worden van artikel 13b Opiumwet. Tijdelijke sluiting van openbare inrichtingen vindt zijn grondslag in artikel 174 van de Gemeentewet. In gevallen waarbij dus de openbare orde in het geding is, kan een openbare inrichting tijdelijk worden gesloten. Dat kan ook het geval zijn indien er situaties zijn waarbij, vanwege ondermijnende activiteiten, de betreffende inrichting een sleutelrol vervult. Om over te gaan tot sluiting dient sprake te zijn van een van de genoemde sluitingsgronden.

 

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

Op grond van dit artikel kan gehandhaafd worden indien iemand door de spullen die hij bij zich draagt, de intentie lijkt te hebben om een winkeldiefstal te gaan plegen. Met dit artikel kan al voordat de activiteit heeft plaatsgevonden worden gehandhaafd.

 

Artikel 2:47a Verplichte route

Met deze bepaling kan de burgemeester de verplaatsing van grote groepen reguleren in geval van bijvoorbeeld een groot evenement, om zo overlast in de gemeente te voorkomen.

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Eerste lid

Op grond van deze bepaling kan bestuurlijk gehandhaafd worden op overlast gevend gedrag ten gevolge van drankgebruik. Dit artikel heeft een bredere werking dan de strafrechtelijke bepaling met betrekking tot openbare dronkenschap.

 

Tweede lid

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken. Op speelweiden en speelplaatsen is het, gezien de aard van de locaties en de activiteiten die hier plaatsvinden, verboden alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

 

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen

Eerste lid

Deze bepaling is van toepassing op messen en andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt. Het artikel heeft ten doel de bescherming van de openbare orde en veiligheid in de hele gemeente. Dit artikel is opgenomen naar aanleiding van signalen van de politie dat er steeds vaker sprake is van incidenten met (steek)wapens. Er is niet gekozen voor het door het college laten aanwijzen van plaatsen maar voor algemeen verbod op het openlijk bezit van dergelijke wapens in de openbare ruimte van de gehele gemeente.

 

Tweede lid

Het verbod geldt niet voor bijvoorbeeld en net gekocht koksmes bij een winkel welke nog in de verpakking zit en uitsluitend wordt bijgedragen om mee naar huis te nemen.

 

Derde lid

Het tweede lid grenst het verbod af van de op 1 september 1989 in werking getreden en in 2011 aangepaste Wet wapens en munitie. Deze wet verbiedt onder meer het dragen van steekwapens op de openbare weg of andere voor het publiektoegankelijke plaatsen, anders dan vervoer (dat wil zeggen: zodanig verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend). Ondanks de wetswijziging blijft een dergelijk APV artikel noodzakelijk. Het APV artikel maakt direct optreden beter mogelijk, doordat het ook het openlijk bij zich dragen van een wapen strafbaar stelt. Afhankelijk van de omstandigheden vallen hieronder voorwerpen zoals dolkmessen, knuppels, flessen en tafelpoten. In die omstandigheden gaat het om de (directe) bescherming van de persoonlijke vrijheid of integriteit.

 

Artikel 2:50b Detectieverbod

Dit verbod is opgenomen gelet op de gevaren die er zijn wanneer hobbyisten apparatuur gebruiken waarmee explosieven en/of wapens kunnen worden opgespoord.

 

Artikel 2:50c Verbod op magneetvissen

Magneetvissen in openbare wateren kan zorgen voor gevaarlijke situaties. Zo kunnen er bijvoorbeeld oude explosieven uit het water worden gehaald.

 

Artikel 2:50e (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Dit verbod is opgenomen ter voorkoming van gevaarlijke situaties als mensen in hun auto’s overnachten. Ook kan dit leiden tot overlast voor de leefomgeving.

 

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen

Dit artikel is vooral van meerwaarde in situaties waarin juridisch gezien nog geen sprake is van belaging. Anders dan bij het delict belaging (‘stalking’) uit artikel 285b van het WvSr is namelijk geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen . Dit artikel is daar dus een aanvulling op. Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en als ongewenst ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Toepassing van het artikel zal alleen in excessieve situaties plaatsvinden.

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Eerste lid

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

Tweede lid

Het verbod uit het eerste lid geldt niet wanneer aan alle drie de in het tweede lid vermelde voorwaarden wordt voldaan. Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden. Verder is het hebben van een afrastering niet voldoende. Deze dient zodanig hoog, dicht en deugdelijk te zien dat de hond geen gevaar voor de omgeving kan veroorzaken.

 

Artikel 2:60a Verbod voeren van dieren op openbare plaats of openbaar water

Het verbod op het voeren van dieren in de openbare buitenruimte is opgenomen om de verloedering/vervuiling van de buitenruimte en de overlast van dieren zoals ratten, meeuwen, duiven en ganzen te verminderen. Voedsel op straat heeft een enorme aantrekkende werking op overlastgevende dieren. Het terugdringen dan wel voorkomen van rattenoverlast is een wettelijke taak voor de gemeente. Een gemeentebreed voederverbod is één van de instrumenten die de gemeente hiervoor inzet, naast preventie, voorlichting en bestrijding. Door het voeren van dieren overal in de gemeente te verbieden ontstaat er duidelijkheid voor zowel bewoners als handhavers en ontstaat er de mogelijkheid om hier zo nodig handhavend tegen te kunnen optreden.

 

Artikel 2:63 Duiven

Verwilderde duiven veroorzaken in het voorjaar nogal wat schade aan jonge gewassen doordat zij akkerbouwgebieden als foerageerplaats gebruiken. Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om tussen 1 maart en 1 juni een periode aan te wijzen, die bijvoorbeeld kan variëren van een week tot een dag per week, waarin de eigenaren of bezitters van duiven verplicht zijn de duiven binnen te houden. Dit geeft jagers de mogelijkheid om het verwilderde duivenbestand uit te dunnen. In overleg met de colleges van omliggende gemeenten en de diverse postduivenverenigingen kan deze periode jaarlijks vastgesteld worden.

 

Artikel 2:65a Handhaving bij diverse vormen van overlast

Eerste lid

In een door het college op grond van dit artikel aangewezen gebied kunnen politieambtenaren personen, die zich toch in dit gebied bevinden, gebieden zich direct in een bepaalde richting te verwijderen. Het gaat in deze bepaling primair om het geven van een bevel om zich in een bepaalde richting te verwijderen. Dit in tegenstelling tot artikel 2:78 uit de verordening, waar de gebiedsontzegging centraal staat.

 

Tweede lid, onder a

Wanneer zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid, en een persoon door een politieambtenaar wordt bevolen om zich in een bepaalde richting te verwijderen, kan de burgemeester deze persoon een verbod opleggen om zich gedurende een bepaalde periode, hoogstens veertien dagen, in het betreffende gebied te bevinden. Toepassing van deze bevoegdheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

 

Tweede lid, onder b

Mocht aan een persoon al eerder een verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a zijn opgelegd, dan kan de burgemeester een zelfde verbod nogmaals opleggen, maar dan voor de duur van zes maanden.

 

Artikel 2:73a Carbidschieten en klaphamers

Dit artikel is opgenomen gelet op de gevaarlijke situaties die zich voordoen met carbidschieten en klaphamers. Dit is vooral het geval rond de jaarwisseling als mensen op zoek gaan naar alternatieven voor consumentenvuurwerk. Voor deze periode kan dus blijkens het derde lid geen ontheffing van het in het eerste lid gestelde verbod worden aangevraagd. Wel is het mogelijk om in het kader van een ander evenement buiten de periode van 31 december en 1 januari te verzoeken om ontheffing.

 

Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid, klaphamers of soortgelijke stoffen of voorwerpen

Dit artikel sluit aan bij hetgeen dat bepaald is in artikel 2:73a. In dit artikel gaat het dan om de fase voordat met is gestart met de uitvoering als bedoeld in artikel 2:73a. Hierbij is wel een uitzondering opgenomen voor het vervoeren of bij zich hebben van deze stoffen of voorwerpen in de uitoefening van beroep of bedrijf.

 

Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs

In het kader van de bestrijding van drugsoverlast is ook de samenscholing van meer dan twee personen die zich openlijk met het gebruik van of de handel in drugs bezighouden verboden.

De term ‘samenscholing’ heeft in dit verband niet de connotatie van dit begrip als genoemd in artikel 2:1, maar enkel de betekenis van het samenkomen of verzamelen van personen oftewel groepsvorming. Met dit verbod heeft de politie meer armslag om tegen straatgebruik- en handel op te treden.

 

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke

Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (m.n. injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten e.d. dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).

 

Artikel 2:80a Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen

Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor de bestrijding van malafiditeit in het ondernemerschap. De gemeente kan controle uitoefenen op de naleving van de gestelde voorwaarden en handhaven bij overtreding. Van de mogelijkheid om een vergunningplicht te introduceren gaat bovendien een preventieve werking uit. Dit draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Pandeigenaren worden zo gestimuleerd hun verantwoordelijkheid te nemen om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen. Ook kan bij de aanvraag voor een vergunning de Wet Bibob worden ingezet. In 2013 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid naar alle gemeentelijke vergunningen die worden afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit.

 

Eerste lid

Dit artikel gaat uit van een gebouw-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden.

 

De vergunningplicht kan op gebouw- of gebiedsniveau worden ingezet, door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten van toepassing te verklaren op het gebouw of een gebied, wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat gebouw of gebied de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat. Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een gebouwgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken.

 

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek met een bepaalde branche of in een bepaald gebied kan op grond van dit artikel een vergunningplicht voor een bepaalde bedrijfsmatige activiteiten of een gebied worden ingevoerd. Bij aanwijzing van bepaalde bedrijfsmatige activiteiten of een gebied wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

 

De burgemeester wijst een gebouw, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als door de wijze van exploitatie van het gebouw, de activiteiten in een bepaald gebied of door een bepaalde bedrijfsmatige activiteit de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.

 

Tweede lid

In het tweede lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waarop de aanwijzing betrekking heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een bepaalde bedrijfsmatige activiteit aanwijzen.

 

Derde lid

In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • -

    de persoonsgegevens van de exploitant en voor zover van toepassing, die van de beheerder;

  • -

    het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • -

    of de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken

  • -

    het adres waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • -

    voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant of beheerder;

  • -

    een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd

  • -

    een op grond van de wet bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob) vastgesteld en ingevuld vragenformulier met de daarbij behorende bijlagen en bescheiden.

De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

 

Vierde lid

Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.

 

Vijfde lid

Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de exploitanten bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Zesde lid

De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts één van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Zevende lid

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.

 

Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken. Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

 

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.

 

Achtste lid

De openbare orde en veiligheid vormt de reden om van een positieve beschikking bij niet tijdig beslissen af te zien.

 

Artikel 2:80b Weigeringsgronden

De algemene weigeringsgronden staan vermeld in artikel 1:8. In dit artikel staan de specifieke weigeringsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij de specifieke weigeringsgronden die gelden bij artikel 2:28 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3 (regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen).

 

In het eerste lid staan de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. In het tweede lid staan de gronden waarbij ruimte bestaat voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd. Lid 1 sub a is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld. Lid 1 sub d regelt dat, als de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken, die sluiting of intrekking geldt als een zelfstandige weigeringsgrond voor een nieuwe vergunning. De achtergrond van de genoemde eisen is dat de exploitant en/of beheerder verantwoordelijk zijn voor een goede gang van zaken in het bedrijf en de directe omgeving daarvan. Het gaat om de geschiktheid van de exploitant of beheerder voor de uitoefening van diens rol.

 

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.

 

Artikel 2:80c Beheerder

Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen

 

Artikel 2:80d Intrekking of wijziging vergunning

De algemene intrekkings- en/of wijzigingsgronden staan vermeld in artikel 1:6 van de APV. In deze leden staan de specifieke intrekkings- en wijzigingsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij de specifieke weigeringsgronden die gelden bij artikel 2:28 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3 (regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen).

 

Het gaat o.a. om situaties waarin onjuiste dan wel onvolledige gegevens hebben geleid tot vergunningverlening op onjuiste gronden. Voorts gaat het om eisen gesteld aan exploitant en/of beheerder, degenen die verantwoordelijk zijn voor de goede gang van zaken in het bedrijf. Sub f is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

 

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.

 

Artikel 2:80e Bevelen tijdelijke sluiting

Artikel 2:41a biedt de mogelijkheid overlastgevende voor het publiek toegankelijke gebouwen te sluiten. Artikel 2:80e bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht.