Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maastricht

Financiële verordening gemeente Maastricht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaastricht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Maastricht
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Maastricht
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële Verordening Gemeente Maastricht 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-06-202301-01-2023nieuwe regeling

30-05-2023

gmb-2023-272994

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Maastricht

De raad van de gemeente Maastricht;

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 maart 2023;

 

Gelet op artikel 212 Gemeentewet;

 

Gezien het advies van de commissie B&V van 6 maart 2023;

 

Besluit vast te stellen per 1 januari 2023 de Financiële verordening gemeente Maastricht.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Maastricht en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • Inkomsten: totaal van de baten voor onttrekkingen aan reserves;

  • Uitgaven: totaal van de lasten voor toevoegingen aan reserves;

  • Rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn van de baten en lasten en de balansmutaties, zoals opgenomen in de jaarrekening, met geldende wet- en regelgeving zoals jaarlijks opgenomen in het controleprotocol;

  • Doelmatigheid: de mate waarin een maximale hoeveelheid producten en prestaties is gerealiseerd met een minimale hoeveelheid middelen of een hogere kwaliteit wordt bereikt met een gelijkblijvende hoeveelheid aan middelen;

  • Doeltreffendheid: de mate waarin de geleverde producten en prestaties bijdragen aan het realiseren van gestelde gemeentelijke beleidsdoelen;

  • EMU-saldo: het saldo van de ontvangsten en de uitgaven van de gemeente in een jaar, berekend overeenkomstig de uitgangspunten van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën;

  • BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

  • Eigen huisvesting: objecten die voor de huisvesting van eigen personeel (ambtenaren) ter ondersteuning van het primaire proces worden gebruikt;

  • Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • Rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van het college waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving;

  • Verantwoordingsgrens: een door de gemeenteraad vastgesteld bedrag, waarboven het college de afwijkingen (fouten en onduidelijkheden) moet opnemen in de rechtmatigheidsverantwoording. De verantwoordingsgrens valt binnen de bandbreedte van 0% tot 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves;

  • Ratio weerstandsvermogen: de relatie tussen de financieel gekwantificeerde risico’s en de daarbij benodigde weerstandscapaciteit en de beschikbare weerstandscapaciteit. De ratio wordt berekend door de beschikbare weerstandscapaciteit te delen door de benodigde weerstandscapaciteit.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast voor het meten en het afleggen van verantwoording over de doelen en resultaten van het gemeentelijk beleid. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • 3.

    De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    De inrichting van de begroting en de jaarstukken is gebaseerd op het BBV.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitaties.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen uit het meerjareninvesteringsplan de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele stand van de uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting (= Kaderbrief)

  • 1.

    Het college biedt in het tweede kwartaal aan de raad een kaderbrief aan met een voorstel voor wijzigingen van het beleid, nieuw beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze kaderbrief voor het zomerreces vast.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing indien, in een verkiezingsjaar of in het jaar dat er tussentijds een nieuw college gevormd moet worden, vanwege coalitievorming het opstellen van een kaderbrief voor het zomerreces praktisch niet haalbaar is. In dat geval zal de begroting als uitwerking dienen van het nieuwe coalitie- of bestuursakkoord.

  • 3.

    In de begroting wordt een post opgenomen voor onvoorzien. De hoogte van deze post wordt met het vaststellen van de begroting bepaald.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad, indien het college verwacht dat een investeringskrediet met meer dan € 100.000 wordt overschreden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, kan het college voorstellen doen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten en voor het wijzigen van geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering, niet zijnde productiemiddelen, waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 6.

    Voor niet in de begroting opgenomen investeringskredieten van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan indien:

    • -

      er geen sprake is van nieuw beleid;

    • -

      er geen wijziging in de doelstellingen van een programma optreedt.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages (bestuursrapportages)

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van twee tussentijdse bestuursrapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2.

    De bestuursrapportages sluiten qua inrichting aan op de programma-indeling van de begroting.

  • 3.

    Bij de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van groter dan € 100.000 toegelicht.

  • 4.

    In de bestuursrapportages worden afwijkingen gemeld inzake financiën (lasten en baten), beleidsprestaties en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten.

Artikel 7. Jaarstukken

  • 1.

    De inrichting van de jaarrekening is gebaseerd op die van de begroting waarover verantwoording wordt afgelegd (zie ook artikel 3).

  • 2.

    In de jaarrekening worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van groter dan € 100.000 toegelicht.

  • 3.

    Incidentele baten en lasten groter dan € 100.000 worden opgenomen in het overzicht van incidentele baten en lasten en afzonderlijk toegelicht.

Artikel 8. Informatieplicht

  • 1.

    Het college besluit niet over:

    • a.

      de aankoop van onroerend goed groter dan € 0,5 mln., tenzij:

      • i.

        het onroerend goed deel uit maakt van een door de raad vastgestelde grondexploitatie;

      • ii.

        het pro-actieve aankopen betreft (aankopen in die gebieden en/of voor die doeleinden waarvoor door de raad beleid is vastgesteld) waaronder ook aankopen betreffende door het college of de raad aangewezen locaties op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten ter zake waarvan dat voorkeursrecht op het moment van aankoop rechtskracht heeft, cumulatief tot maximaal € 20 mln., inclusief rentekosten en exclusief afschrijvingen.

      • iii.

        het strategische aankopen betreft (aankopen om strategische redenen zonder dat hieraan een door de raad vastgestelde beleidsvisie aan ten grondslag ligt), cumulatief tot maximaal € 5 mln., inclusief rentekosten en exclusief afschrijvingen, met dien verstande dat het college de raad ná een strategische aankoop van onroerend goed bij de eerst volgende gelegenheid hierover informeert.

    • a.

      de verkoop van onroerend goed groter dan € 1,0 mln., tenzij het onroerend goed deel uit maakt van een door de raad vastgestelde grondexploitatie;

    • b.

      de verkoop van onroerend goed kleiner dan € 1,0 mln. tenzij het een marktconforme verkoop (tegen marktwaarde) betreft;

    dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Het college informeert de raad jaarlijks gelijktijdig met de jaarstukken over alle privaatrechtelijke onroerendgoedtransacties.

  • 3.

    Het college besluit niet over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties, alsmede over het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen, anders dan nader uitgewerkt in het vigerende Treasurystatuut gemeente Maastricht.

Artikel 9. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid.

  • 2.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteert het college aan de raad over de afwijkingen boven de door de raad vastgestelde verantwoordingsgrens.

  • 3.

    De rapportagegrens die gehanteerd wordt om in de paragraaf bedrijfsvoering de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) nader toe te lichten is gelijk aan de rapportagegrens zoals gebruikt door de accountant bij de controle van de jaarrekening.

Artikel 11. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks uiterlijk op 1 augustus van het verslagjaar ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 12 Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3.

    Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere overschrijding van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    De afschrijvingstermijnen die worden gehanteerd voor vaste activa zijn vermeld in de bijlage ‘afschrijvingstermijnen gemeente Maastricht per activasoort’, die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

  • 2.

    Er wordt lineair afgeschreven, tenzij middels gemotiveerd collegebesluit hiervan wordt afgeweken.

  • 3.

    Er wordt gestart met afschrijven in het jaar na aanschaf of gereedkoming.

  • 4.

    Kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in vijf jaar afgeschreven.

  • 5.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 6.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatstgenoemden worden altijd geactiveerd.

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen (statische methode).

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerendezaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      toeristenbelasting;

    • e.

      reclamebelasting;

    • f.

      parkeerbelasting;

    • g.

      rioolheffing; en

    • h.

      afvalstoffenheffing;

  • wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid (dynamische methode).

  • 3.

    Voor openstaande vorderingen inzake bijstandsverstrekking wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd waaraan een combinatie van een dynamische en een statische methode ten grondslag ligt.

Artikel 16. Reserves, voorzieningen en weerstandsvermogen

  • 1.

    Er wordt geen rente toegevoegd aan reserves en voorzieningen en er vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan programma’s en taakvelden plaats.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke bestedingsdoel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de gewenste, minimale en/of maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 3.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 4.

    De gemeente Maastricht streeft naar een weerstandsvermogen waarbij de beschikbare weerstandscapaciteit minimaal gelijk is een de benodigde weerstandscapaciteit. De ratio weerstandsvermogen bedraagt dan minimaal 1.

  • 5.

    Als de ratio weerstandsvermogen onder de streefwaarde van 1 komt, doet het college een voorstel aan de raad waarin wordt aangegeven hoe weer op de streefwaarde uit te komen.

  • 6.

    In de programmabegroting en jaarstukken wordt een toelichting gegeven op het doel, de stand en het verloop van de reserves en voorzieningen, de actuele stand van het weerstandsvermogen en de risico’s.

Artikel 17. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van (1) de geraamde kostprijs van taken die via rechten en heffingen aan inwoners worden doorberekend, en van (2) goederen en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd.

  • 2.

    Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten betrokken:

    • a.

      de overheadkosten;

    • b.

      de rente van de inzet van vreemd vermogen;

    • c.

      de bijdragen en onttrekkingen aan reserves en voorzieningen; en

    • d.

      de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa.

  • 3.

    Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden bij de directe kosten ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting extracomptabel aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs geldt dat wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten. Dit aandeel wordt bepaald door de geraamde kosten op taakveld overhead te delen door de totale loonsom en ontstaat het ‘overheadpercentage’. Dit ‘overheadpercentage’ dient als opslag bij de directe salariskosten.

  • In principe wordt voorgaande methode gemeentebreed gehanteerd, tenzij middels gemotiveerd collegebesluit hiervan wordt afgeweken.

  • 6.

    De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarden per 1 januari van de in gebruik zijnde vaste activa, bedoeld in het tweede lid en wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond. Indien de werkelijk rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast, afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.

  • 7.

    In afwijking van het zesde lid wordt bij de bepaling van de rente van een verstrekte lening uitgegaan van de rentekosten van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. De rente wordt in de regel verhoogd met een opslag voor debiteurenrisico.

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de extracomptabel geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkings-verdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks voorafgaand aan het begrotingsjaar een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en heffingen in dat begrotingsjaar.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota met de kaders voor de grondprijzen aan.

Artikel 20. Financieringsfunctie (treasury)

  • 1.

    Het college biedt de raad het Treasurystatuut ter kennisname aan.

  • 2.

    Het Treasurystatuut bevat het beleidskader voor de uitvoering van treasuryfunctie. Hierbij gaat het om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doelstellingen, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, risicobeheer, financiële kaders voor financiering, verstrekken van leningen, uitzettingen en garanties en het gebruik van derivaten.

  • 3.

    Bij het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water en wegen. De raad stelt het plan vast.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een waterprogramma (rioleringsplan) aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 22. Grond- en vastgoedbeleid

  • 1.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een Kadernota grond- en vastgoedbeleid aan.

  • 2.

    Het college biedt de raad elk jaar bij de jaarstukken een Meerjaren Prognose Grond- en Vastgoedexploitaties (MPGV) aan.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enz.;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatie;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de geautoriseerde exploitatiebudgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatie over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan (zie ook artikel 13 lid 2).

  • i.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 10 lid 2 en 3. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen boven € 50.000 ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Maastricht vastgesteld in de vergadering van de raad 19 oktober 2021 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2022.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt de dag na bekendmaking met terugwerkende kracht in werking met ingang van begrotingsjaar 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Maastricht.

Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 30 mei 2023.

De Griffier,

H-J. Bodewitz.

De Voorzitter,

J.M. Penn-te Strake.

Bijlage: Afschrijvingstermijnen gemeente Maastricht per activasoort, behorende bij artikel 14

 

In onderstaande tabel zijn standaard afschrijvingstermijnen vermeld. De afschrijvingstermijnen zijn gebaseerd op de verwachte gebruiksduur van het soort actief.

 

Activa die niet zijn genoemd in de afschrijvingstabel of niet geschaard kunnen worden onder een van de genoemde activasoorten worden afgeschreven op basis van de verwachte gebruiksduur. Bij het bepalen van de verwachte gebruiksduur kan gekeken worden naar technische levensduur of economische levensduur, afhankelijk van welke korter is.

 

omschrijving

afschrijvingstermijn in jr.

 

 

Immateriële vaste activa

max.

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

40

Onderzoek en ontwikkeling

5

 

 

Materiële vaste activa met economisch nut

max.

Aankopen, nieuwbouw gebouwen ten dienste van eigen huisvesting

50

Aankopen, nieuwbouw gebouwen bebouwd onroerend goed (niet ten dienste van een specifiek beleidsveld zoals sport, onderwijs, cultuur etc. staand.)

50

Aankopen, nieuwbouw overige gebouwen (woonruimten, bedrijfsgebouwen, scholen, etc.)

40

Uitbreiding, verbouwing gebouwen (woonruimten, bedrijfsgebouwen, scholen, etc.)

20

Uitbreiding, verbouwing monumenten

40

Parkeergarages

40

Parkeerterreinen

20

Begraafplaats

30

Binnen- en buitensportaccommodaties

25 – 40 

Kunstgrasvelden

5 – 40

Riolering

30

Energiebesparende maatregelen

25

Motorvaartuigen

20

Fietsrekken

20

Automatisering

2 – 20

Kantoormeubilair, schoolmeubilair en inventaris

10 – 15

Groot onderhoud woonruimten en bedrijfsgebouwen

10

Aanleg tijdelijke terreinwerken, woonruimten en bedrijfsgebouwen

10

Technische installaties

5 – 15

Zware transportmiddelen

5 – 10

Overige productiemiddelen

4 – 10

Telefooninstallaties

3 – 10

Aanhangwagens, personenauto`s en lichte voertuigen

5 – 8

Milieuperrons

7

Milieuparken

40

 

Materiële vaste activa met maatschappelijk nut

max.

Civiele kunstwerken (o.a. bruggen en tunnels)

75

Bijdrage aan stedelijke ontwikkeling

40

Wegen (aanleg, verbetering, aanpassing)

40

Groenvoorziening (aanleg, verbetering, aanpassing)

40

Openbare verlichting (masten en armaturen)

20 - 40

Bodemsanering

20

Mobiliteit

40

Verkeersregelinstallaties

15

Speelvoorzieningen (aanleg, verbeteringen, aanpassing)

10

Vestingwerken (verbetering, aanpassing)

25

Duurzaamheid/luchtkwaliteit

10

Kunst in de openbare ruimte

5

 

Toelichting op de financiële verordening gemeente Maastricht

Deze toelichting legt uit hoe de artikelen van de verordening gelezen moeten worden en waartoe ze dienen. Artikelen waarvan we denken dat ze voor zich spreken, hebben we niet toegelicht.

 

De financiële verordening heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De financiële verordening vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.

 

We hebben in deze verordening zo veel mogelijk vermeden om hogere regelgeving te herhalen. Aan die regels moet de gemeente zich immers houden, of ze nu onderdeel zijn van deze verordening opnemen of niet. Opname in de verordening maakt de verordening onnodig lang en kan verwarring scheppen over welke regels we als gemeente kunnen veranderen, en welke niet. Dit betekent ook dat deze verordening geen uitputtend naslagwerk is van de voor de gemeente Maastricht geldende financiële regels.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De programma's alsmede de indicatoren per programma worden door de raad vastgesteld.

 

Artikel 4. Kaders begroting (= Kaderbrief)

In dit artikel staat een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van de kaderbrief in acht moet nemen.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma`s (eerste lid).

 

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor die investering aan te gaan.

 

Het college dient dreigende overschrijdingen (vanaf € 100.000) van geautoriseerde investeringskredieten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd.

 

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid).

 

Soms komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Investeringen in productiemiddelen worden niet apart voorgelegd, aangezien dekking hiervan plaatsvindt via de reserve productiemiddelen. In bepaalde gevallen mag het college zelfstandig, dus zonder voorafgaande autorisatie van de raad, verplichtingen aangaan (lid 6).

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportage (bestuursrapportages)

De tussenrapportages zijn, hoewel ze niet verplicht zijn, een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor twee tussenrapportages.

Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten.

 

Artikel 7. Jaarstukken

Dit artikel bepaalt onder meer welke afwijkingen ten opzichte van de begroting en welke incidentele baten en lasten het college in de jaarstukken moet toelichten.

 

Artikel 8. Informatieplicht

In artikel 8 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

Verder regelt artikel 8 van de financiële verordening de informatieverstrekking inzake privaatrechtelijke onroerend goed transacties in het kader van bebouwd en onbebouwd onroerend goed.

 

Schematisch weergegeven

 

Aankopen

Door raad vastgestelde grondexploitatie

Pro-actief *

Strategisch**

Overige

Raad *** / College

≤ € 0,5 mln.

x

College

≤ € 0,5 mln.

x

College

≤ € 0,5 mln

x

College

≤ € 0,5 mln.

x

College

> € 0,5 mln.

x

College

> € 0,5 mln.

x

College

> € 0,5 mln.

x

College

> € 0,5 mln.

x

Raad

 

Verkopen

Door raad vastgestelde grondexploitatie

Niet-markt conform

Markt conform

Raad *** / College

≤ € 1,0 mln.

x

College

≤ € 1,0 mln.

x

Raad

≤ € 1,0 mln.

x

College

> € 1,0 mln.

x

College

> € 1,0 mln.

x

Raad

> € 1,0 mln.

x

Raad

 

* Pro-actief: tot maximaal € 20 mln. cumulatief, inclusief de met deze aankopen direct verband houdende handelingen, zoals de onthuringen van bedrijfspanden, de pachtontbindingen, de toekenning van vergoedingen wegens bedrijfsschade en gewassenschade en de vestiging van zakelijke rechten.

** Strategisch: tot maximaal € 5 mln. cumulatief, inclusief de met deze aankopen direct verband houdende handelingen, zoals de onthuringen van bedrijfspanden, de pachtontbindingen, de toekenning van vergoedingen wegens bedrijfsschade en gewassenschade en de vestiging van zakelijke rechten.

*** Raad: de raad wordt vooraf geïnformeerd; het college neemt geen definitief besluit dan nadat de raad zijn wensen en bedenkingen terzake ter kennis van het college heeft kunnen brengen (artikel 169 lid 4 Gemeentewet).

 

In artikel 8 verzoekt de raad het college om informatie, vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.

Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

 

Ingevolge artikel 8 lid 1 sub a onder iii, dient het college ná een strategische aankoop (van groter dan € 0,5 miljoen) de raad bij de eerstvolgende gelegenheid hierover te informeren, afhankelijk van de casus c.q. vertrouwelijkheid kan dit bijvoorbeeld via een geheime raadsvergadering of raadsinformatiebrief.

 

De gehanteerde verdieping in artikel 8 ‘informatieplicht’ van de financiële verordening is het gevolg van de in het verleden gemaakte procesafspraken en mandateringen, maar dient vooral ook om alle impliciet relevante aanvullende kaders juist expliciet en transparant te maken. Middels het huidige artikel 8 en de toelichting hierop kan eenieder afwegen op welke wijze de besluitvorming omtrent aan- en verkopen dient te verlopen.

 

Artikel 9. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

 

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

  • -

    begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • -

    voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • -

    misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

 

In het tweede lid bepaalt welke afwijkingen het college in de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening moet vermelden. Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. De verantwoordingsgrens wordt door de raad vastgesteld.

 

Het derde lid regelt de rapportagegrens, waarboven afzonderlijke afwijkingen nader dienen te worden toegelicht. Deze rapportagegrens is gelijk aan de rapportagegrens die de accountant hanteert bij de controle van de jaarrekening.

 

Artikel 11 Voorwaardencriterium

In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde ‘normenkader’. Het tweede lid geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.

 

Artikel 12 Begrotingscriterium

Artikel 12 gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. In bepaalde situaties worden afwijkingen als acceptabel aangemerkt.

 

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

Dit artikel voorziet in het zogenaamde ‘misbruik en oneigenlijk gebruik criterium’. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

 

Aan het college wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 14 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvings-termijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

 

Voor de materiële vaste activa is gekozen voor het opnemen van een maximale afschrijvings-termijn in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

 

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.

 

Artikel 16. Reserves, voorzieningen en weerstandvermogen

Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de begroting en de jaarrekening geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

 

In het tweede lid zijn de kaders voor de vorming van reserves opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Dit kan worden voorkomen door voor elke nieuwe bestemmingsreserve een maximale looptijd op te nemen. Hiervoor is bepaald dat bestemmingsreserves die de maximale looptijd hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.

 

De relatie tussen de financieel gekwantificeerde risico’s en de daarbij benodigde weerstandscapaciteit en de beschikbare weerstandscapaciteit wordt weergegeven door de ratio weerstandsvermogen. Deze ratio wordt berekend door de beschikbare weerstandscapaciteit te delen door de benodigde weerstandscapaciteit. In het vierde lid is streefwaarde voor deze ratio bepaald en in het vijfde lid is vastgelegd wat het college moet doen als die streefwaarde niet wordt gehaald.

 

In het zesde lid is de verplichting opgenomen om de reserves en voorzieningen, het weerstandsvermogen en de risico’s jaarlijks bij de begroting en de jaarrekening toe te lichten.

 

Artikel 17. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

 

De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

 

Het vijfde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

 

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

 

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

 

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadsbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadsbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

 

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

 

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, leges en heffingen jaarlijks vaststelt.

 

Artikel 20. Financieringsfunctie (treasury)

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de paragraaf financiering in de begroting en in de rekening, zoals die in het BBV is voorgeschreven.

 

In dit artikel wordt hoofdzakelijk verwezen naar het Treasurystatuut, waar het beleidskader voor de uitvoering van de treasuryfunctie is vastgelegd waaraan het college zich moet houden.

 

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

In lid 1, 2 en 3 worden een aantal onderhoudsplannen genoemd die aan de raad moeten worden voorgelegd. Deze bieden namelijk kaders voor het onderhoudsniveau en deze kaders zijn aan de raad voorbehouden. De vastgestelde kaders vormen namelijk ook de basis waarop de lasten voor de begroting worden bepaald. Hiermee raken ze dan ook het budgetrecht van de raad.

 

Artikel 22. Grond- en vastgoedbeleid

In artikel 22 lid 1 respectievelijk lid 2 is vastgelegd dat het college de raad ten minste eens in de vijf jaar een Kadernota grond- en vastgoedbeleid aanbiedt en jaarlijks bij de jaarstukken een Meerjaren Prognose Grond- en Vastgoedexploitaties (MPGV). Hierdoor krijgt de paragraaf grondbeleid in de begroting en jaarstukken een meer samenvattend karakter. Immers, diverse onderdelen zijn al nader uitgewerkt in de Kadernota grond- en vastgoedbeleid en de MPGV, waardoor in de paragraaf grondbeleid een samenvatting en/of verwijzing naar deze stukken volstaat.

 

Het doel van de MPGV is om op basis van een periodieke risico-inventarisatie een actueel overzicht te verschaffen van alle grond- en vastgoedexploitaties. De MPGV geeft een financiële vertaling van het huidige gemeentelijke beleid en werkwijze (programmatisch, parameters, weerstandsvermogen) binnen het economische klimaat en informeert de gemeenteraad, kort gezegd, over:

 

  • De stand van zaken in de bouwgrond in exploitatie (BIE), de bouwprojecten, de deelnemingen, de vastgoedexploitaties en de overige projecten qua programma, planning en financiën.

  • De ontwikkelingen in het afgelopen jaar.

  • Prognoses per exploitatie en voor de totale portefeuille van de kasstromen en daarmee samenhangende financieringsbehoefte.

  • Overzicht van de risico’s van de BIE, de bouwprojecten, de deelnemingen, de vastgoedexploitaties en de overige projecten, en mutaties daarin.

Op basis van deze informatie wordt een inschatting gemaakt voor de hoogte van de benodigde weerstandscapaciteit waarbij het gemeentelijk weerstandsvermogen als achtervang dient.

 

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

In dit hoofdstuk zijn de algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie alsmede de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Het college is op grond van art. 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie en daarmee ook voor de financiële organisatie.

 

Er wordt een opsomming gegeven op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Deze verordening treedt in de plaats van de vorige verordening.

 

Verordeningen zijn algemeen verbindende voorschriften zoals benoemd in de Algemene wet bestuursrecht. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om nieuwe verordeningen of aanpassingen in hun verordeningen digitaal bekend te maken. Een verordening treedt pas in werking na bekendmaking.