Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Maastricht |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Maastricht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Financiële Verordening Gemeente Maastricht 2021.
artikel 212 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-06-2023 | 01-01-2023 | nieuwe regeling | 30-05-2023 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Verantwoordingsgrens: een door de gemeenteraad vastgesteld bedrag, waarboven het college de afwijkingen (fouten en onduidelijkheden) moet opnemen in de rechtmatigheidsverantwoording. De verantwoordingsgrens valt binnen de bandbreedte van 0% tot 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves;
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast voor het meten en het afleggen van verantwoording over de doelen en resultaten van het gemeentelijk beleid. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
Artikel 4. Kaders begroting (= Kaderbrief)
Lid 1 is niet van toepassing indien, in een verkiezingsjaar of in het jaar dat er tussentijds een nieuw college gevormd moet worden, vanwege coalitievorming het opstellen van een kaderbrief voor het zomerreces praktisch niet haalbaar is. In dat geval zal de begroting als uitwerking dienen van het nieuwe coalitie- of bestuursakkoord.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Voor een investering, niet zijnde productiemiddelen, waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.
Het college besluit niet over:
de aankoop van onroerend goed groter dan € 0,5 mln., tenzij:
het pro-actieve aankopen betreft (aankopen in die gebieden en/of voor die doeleinden waarvoor door de raad beleid is vastgesteld) waaronder ook aankopen betreffende door het college of de raad aangewezen locaties op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten ter zake waarvan dat voorkeursrecht op het moment van aankoop rechtskracht heeft, cumulatief tot maximaal € 20 mln., inclusief rentekosten en exclusief afschrijvingen.
het strategische aankopen betreft (aankopen om strategische redenen zonder dat hieraan een door de raad vastgestelde beleidsvisie aan ten grondslag ligt), cumulatief tot maximaal € 5 mln., inclusief rentekosten en exclusief afschrijvingen, met dien verstande dat het college de raad ná een strategische aankoop van onroerend goed bij de eerst volgende gelegenheid hierover informeert.
dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording
Artikel 11. Voorwaardencriterium
Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.
Artikel 12 Begrotingscriterium
Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.
Hoofdstuk 4. Financieel beleid
Artikel 17. Kostprijsberekening
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs geldt dat wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten. Dit aandeel wordt bepaald door de geraamde kosten op taakveld overhead te delen door de totale loonsom en ontstaat het ‘overheadpercentage’. Dit ‘overheadpercentage’ dient als opslag bij de directe salariskosten.
De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarden per 1 januari van de in gebruik zijnde vaste activa, bedoeld in het tweede lid en wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond. Indien de werkelijk rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast, afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.
Artikel 18. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de extracomptabel geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Artikel 20. Financieringsfunctie (treasury)
Het Treasurystatuut bevat het beleidskader voor de uitvoering van treasuryfunctie. Hierbij gaat het om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doelstellingen, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, risicobeheer, financiële kaders voor financiering, verstrekken van leningen, uitzettingen en garanties en het gebruik van derivaten.
Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een waterprogramma (rioleringsplan) aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 10 lid 2 en 3. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen boven € 50.000 ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
De Financiële verordening gemeente Maastricht vastgesteld in de vergadering van de raad 19 oktober 2021 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2022.
Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 30 mei 2023.
De Griffier,
H-J. Bodewitz.
De Voorzitter,
J.M. Penn-te Strake.
Bijlage: Afschrijvingstermijnen gemeente Maastricht per activasoort, behorende bij artikel 14
In onderstaande tabel zijn standaard afschrijvingstermijnen vermeld. De afschrijvingstermijnen zijn gebaseerd op de verwachte gebruiksduur van het soort actief.
Activa die niet zijn genoemd in de afschrijvingstabel of niet geschaard kunnen worden onder een van de genoemde activasoorten worden afgeschreven op basis van de verwachte gebruiksduur. Bij het bepalen van de verwachte gebruiksduur kan gekeken worden naar technische levensduur of economische levensduur, afhankelijk van welke korter is.
Toelichting op de financiële verordening gemeente Maastricht
Deze toelichting legt uit hoe de artikelen van de verordening gelezen moeten worden en waartoe ze dienen. Artikelen waarvan we denken dat ze voor zich spreken, hebben we niet toegelicht.
De financiële verordening heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De financiële verordening vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.
We hebben in deze verordening zo veel mogelijk vermeden om hogere regelgeving te herhalen. Aan die regels moet de gemeente zich immers houden, of ze nu onderdeel zijn van deze verordening opnemen of niet. Opname in de verordening maakt de verordening onnodig lang en kan verwarring scheppen over welke regels we als gemeente kunnen veranderen, en welke niet. Dit betekent ook dat deze verordening geen uitputtend naslagwerk is van de voor de gemeente Maastricht geldende financiële regels.
Dit artikel bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De programma's alsmede de indicatoren per programma worden door de raad vastgesteld.
Artikel 4. Kaders begroting (= Kaderbrief)
In dit artikel staat een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van de kaderbrief in acht moet nemen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma`s (eerste lid).
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor die investering aan te gaan.
Het college dient dreigende overschrijdingen (vanaf € 100.000) van geautoriseerde investeringskredieten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd.
Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid).
Soms komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Investeringen in productiemiddelen worden niet apart voorgelegd, aangezien dekking hiervan plaatsvindt via de reserve productiemiddelen. In bepaalde gevallen mag het college zelfstandig, dus zonder voorafgaande autorisatie van de raad, verplichtingen aangaan (lid 6).
Artikel 6. Tussentijdse rapportage (bestuursrapportages)
De tussenrapportages zijn, hoewel ze niet verplicht zijn, een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor twee tussenrapportages.
Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten.
Dit artikel bepaalt onder meer welke afwijkingen ten opzichte van de begroting en welke incidentele baten en lasten het college in de jaarstukken moet toelichten.
In artikel 8 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
Verder regelt artikel 8 van de financiële verordening de informatieverstrekking inzake privaatrechtelijke onroerend goed transacties in het kader van bebouwd en onbebouwd onroerend goed.
* Pro-actief: tot maximaal € 20 mln. cumulatief, inclusief de met deze aankopen direct verband houdende handelingen, zoals de onthuringen van bedrijfspanden, de pachtontbindingen, de toekenning van vergoedingen wegens bedrijfsschade en gewassenschade en de vestiging van zakelijke rechten.
** Strategisch: tot maximaal € 5 mln. cumulatief, inclusief de met deze aankopen direct verband houdende handelingen, zoals de onthuringen van bedrijfspanden, de pachtontbindingen, de toekenning van vergoedingen wegens bedrijfsschade en gewassenschade en de vestiging van zakelijke rechten.
*** Raad: de raad wordt vooraf geïnformeerd; het college neemt geen definitief besluit dan nadat de raad zijn wensen en bedenkingen terzake ter kennis van het college heeft kunnen brengen (artikel 169 lid 4 Gemeentewet).
In artikel 8 verzoekt de raad het college om informatie, vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.
De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.
Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Ingevolge artikel 8 lid 1 sub a onder iii, dient het college ná een strategische aankoop (van groter dan € 0,5 miljoen) de raad bij de eerstvolgende gelegenheid hierover te informeren, afhankelijk van de casus c.q. vertrouwelijkheid kan dit bijvoorbeeld via een geheime raadsvergadering of raadsinformatiebrief.
De gehanteerde verdieping in artikel 8 ‘informatieplicht’ van de financiële verordening is het gevolg van de in het verleden gemaakte procesafspraken en mandateringen, maar dient vooral ook om alle impliciet relevante aanvullende kaders juist expliciet en transparant te maken. Middels het huidige artikel 8 en de toelichting hierop kan eenieder afwegen op welke wijze de besluitvorming omtrent aan- en verkopen dient te verlopen.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording
Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.
Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:
Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording
In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).
In het tweede lid bepaalt welke afwijkingen het college in de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening moet vermelden. Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. De verantwoordingsgrens wordt door de raad vastgesteld.
Het derde lid regelt de rapportagegrens, waarboven afzonderlijke afwijkingen nader dienen te worden toegelicht. Deze rapportagegrens is gelijk aan de rapportagegrens die de accountant hanteert bij de controle van de jaarrekening.
Artikel 11 Voorwaardencriterium
In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde ‘normenkader’. Het tweede lid geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.
Artikel 12 Begrotingscriterium
Artikel 12 gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.
De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. In bepaalde situaties worden afwijkingen als acceptabel aangemerkt.
Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium
Dit artikel voorziet in het zogenaamde ‘misbruik en oneigenlijk gebruik criterium’. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.
Aan het college wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 14 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvings-termijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.
Voor de materiële vaste activa is gekozen voor het opnemen van een maximale afschrijvings-termijn in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.
Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.
Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Artikel 16. Reserves, voorzieningen en weerstandvermogen
Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de begroting en de jaarrekening geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.
In het tweede lid zijn de kaders voor de vorming van reserves opgenomen.
Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Dit kan worden voorkomen door voor elke nieuwe bestemmingsreserve een maximale looptijd op te nemen. Hiervoor is bepaald dat bestemmingsreserves die de maximale looptijd hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.
De relatie tussen de financieel gekwantificeerde risico’s en de daarbij benodigde weerstandscapaciteit en de beschikbare weerstandscapaciteit wordt weergegeven door de ratio weerstandsvermogen. Deze ratio wordt berekend door de beschikbare weerstandscapaciteit te delen door de benodigde weerstandscapaciteit. In het vierde lid is streefwaarde voor deze ratio bepaald en in het vijfde lid is vastgelegd wat het college moet doen als die streefwaarde niet wordt gehaald.
In het zesde lid is de verplichting opgenomen om de reserves en voorzieningen, het weerstandsvermogen en de risico’s jaarlijks bij de begroting en de jaarrekening toe te lichten.
Artikel 17. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het vijfde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.
Artikel 18. Prijzen economische activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadsbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadsbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.
Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, leges en heffingen jaarlijks vaststelt.
Artikel 20. Financieringsfunctie (treasury)
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de paragraaf financiering in de begroting en in de rekening, zoals die in het BBV is voorgeschreven.
In dit artikel wordt hoofdzakelijk verwezen naar het Treasurystatuut, waar het beleidskader voor de uitvoering van de treasuryfunctie is vastgelegd waaraan het college zich moet houden.
Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen
In lid 1, 2 en 3 worden een aantal onderhoudsplannen genoemd die aan de raad moeten worden voorgelegd. Deze bieden namelijk kaders voor het onderhoudsniveau en deze kaders zijn aan de raad voorbehouden. De vastgestelde kaders vormen namelijk ook de basis waarop de lasten voor de begroting worden bepaald. Hiermee raken ze dan ook het budgetrecht van de raad.
Artikel 22. Grond- en vastgoedbeleid
In artikel 22 lid 1 respectievelijk lid 2 is vastgelegd dat het college de raad ten minste eens in de vijf jaar een Kadernota grond- en vastgoedbeleid aanbiedt en jaarlijks bij de jaarstukken een Meerjaren Prognose Grond- en Vastgoedexploitaties (MPGV). Hierdoor krijgt de paragraaf grondbeleid in de begroting en jaarstukken een meer samenvattend karakter. Immers, diverse onderdelen zijn al nader uitgewerkt in de Kadernota grond- en vastgoedbeleid en de MPGV, waardoor in de paragraaf grondbeleid een samenvatting en/of verwijzing naar deze stukken volstaat.
Het doel van de MPGV is om op basis van een periodieke risico-inventarisatie een actueel overzicht te verschaffen van alle grond- en vastgoedexploitaties. De MPGV geeft een financiële vertaling van het huidige gemeentelijke beleid en werkwijze (programmatisch, parameters, weerstandsvermogen) binnen het economische klimaat en informeert de gemeenteraad, kort gezegd, over:
Op basis van deze informatie wordt een inschatting gemaakt voor de hoogte van de benodigde weerstandscapaciteit waarbij het gemeentelijk weerstandsvermogen als achtervang dient.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
In dit hoofdstuk zijn de algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie alsmede de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Het college is op grond van art. 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie en daarmee ook voor de financiële organisatie.
Er wordt een opsomming gegeven op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de getrouwheid van de jaarrekening.
Deze verordening treedt in de plaats van de vorige verordening.
Verordeningen zijn algemeen verbindende voorschriften zoals benoemd in de Algemene wet bestuursrecht. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om nieuwe verordeningen of aanpassingen in hun verordeningen digitaal bekend te maken. Een verordening treedt pas in werking na bekendmaking.