Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Beleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023
CiteertitelBeleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen gemeente Eindhoven 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-06-2023nieuwe regeling

06-06-2023

gmb-2023-266108

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op 6 juni 2023 hebben vastgesteld de volgende

 

Beleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

De begrippen zoals die zijn gedefinieerd in de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2022 zijn op deze beleidsregel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanpassingen: werkzaamheden ten aanzien van een kabel, leiding of warmtenet inhoudende verlegging of het anderszins wijzigen van de fysieke ligging, verwijdering of het aanbrengen van beschermende voorzieningen om de bestaande ligging te handhaven;

  • b.

    Aanpassingsverzoek: formele aanschrijvingsbrief (besluit) waarin de gemeente de leidingbeheerder verzoekt een kabel, leiding of warmtenet te verleggen en waarin eventueel een aankondiging wordt gemaakt van de intrekking of wijziging van de verleende ontheffing/vergunning of toestemming;

  • c.

    Aanvrager: indiener van een aanvraag om tegemoetkoming van geleden schade, doorgaans de netbeheerder;

  • d.

    Kabels en leidingen: een of meer kabels of leidingen die onderdeel zijn van een openbaar netwerk en bestemd zijn voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, daaronder mede begrepen de daarmee verbonden onder- en bovengrondse transformator-, schakel-, verdeel-, en onderstations, distributie en/of mutatiepunten, en tevens omvattende de daarbij behorende voorzieningen, zoals lege buizen, onder- en bovengrondse ondersteunings- en beschermingswerken, mantelbuizen, kabelgoten, afsluiters, brandkranen, kasten, etc.;

  • e.

    Netwerk: één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, kokerconstructies en voorzieningen, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, uitgezonderd het gemeentelijke rioleringsnetwerksamenstel van kabels en leidingen;

  • f.

    Netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon, al dan niet handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, dan wel als rechtspersoon een net(werk), niet zijnde een openbaar elektronisch communicatienetwerk, beheert;

  • g.

    Ontheffing/vergunning/toestemming: schriftelijke verklaring voor het mogen hebben van een kabel of leiding in, op of boven openbare gronden;

  • h.

    Openbare gronden: openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • i.

    Schade: schade die en/of nadeel dat is geleden door rechtmatig handelen van de overheid

  • j.

    Verordening: de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren van de gemeente Eindhoven;

  • k.

    Warmtenet: geheel van tot elkaar behorende met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte en/of koude, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte en/of koude ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent.

Artikel 2: Werkingssfeer

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen van netbeheerders om een vergoeding als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor schade van de netbeheerder door het aanpassen van kabels en leidingen, waarbij de aanpassing een noodzakelijk gevolg is van de door het college rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid, waaronder mede wordt verstaan de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente in het algemeen belang.

  • 2.

    Deze beleidsregel is op kabels of leidingen in de ruimte op of in openbare gronden als bedoeld in de verordening slechts van toepassing voor zover deze kabels of leidingen niet het eigendom zijn van de gemeente.

  • 3.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op:

    • a.

      kabels en leidingen die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet;

    • b.

      het aanpassen van een kabel of leiding die niet in openbare gronden ligt en onder de werking van artikel 40 van de Onteigeningswet valt.

HOOFDSTUK 2 HET RECHT OP NADEELCOMPENSATIE

Artikel 3: Recht op nadeelcompensatie

  • 1.

    Indien het college in de rechtmatige uitoefening van haar publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die het gevolg is van het aanpassen van kabels of leidingen die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college de benadeelde, met inachtneming van deze regeling, op aanvraag een vergoeding toe.

  • 2.

    Het college kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

  • 3.

    De aanvrager heeft geen recht op schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid, voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard, bijvoorbeeld omdat in de vergunning of ontheffing een bepaling is opgenomen dat binnen een benoemde periode, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning, een wijziging of intrekking van de vergunning is te voorzien in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden, en in deze periode daadwerkelijk een aanwijzing tot aanpassing wordt gegeven;

    • b.

      de aanvrager de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend, bijvoorbeeld omdat de kabel, de leiding of het warmtenet evident onrechtmatig is gelegen dan wel niet in overeenstemming met de daarvoor verleende vergunning of ontheffing is aangelegd;

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

Artikel 4: Normaal maatschappelijk risico en hoogte nadeelcompensatie

  • 1.

    Indien een netbeheerder binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de verordening, de verplichting opgelegd krijgt tot het aanpassen van de kabel of leiding welke ligt in openbare grond en waarop de vergunning betrekking heeft, vanwege de intrekking of de wijziging van die vergunning, bedraagt de nadeelcompensatie 100% van de werkelijke kosten als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 2.

    Indien een netbeheerder een aanwijzing krijgt tot het aanpassen van een kabel of leiding, welke ligt in openbare grond met een gemeentelijke vergunning, in de periode gelegen vanaf het zesde jaar tot en met het vijftiende jaar, gerekend vanaf de inwerkingtreding van de vergunning, bedraagt de nadeelcompensatie 80% van het schadebedrag vanaf het zesde jaar tot 0% vanaf het zestiende jaar (trapsgewijs), volgens het schema in Bijlage A.

  • 3.

    Indien een netbeheerder een aanwijzing krijgt tot het aanpassen van een kabel of leiding na vijftien jaar, gerekend vanaf de inwerkingtreding van de vergunning, dan wordt geen nadeelcompensatie toegekend.

  • 4.

    Indien niet kan worden vastgesteld op welke datum de vergunning, ontheffing of specifieke toestemming is verleend of in werking getreden, dan wel op welke datum het leggen is begonnen, wordt ervan uit gegaan dat de betreffende vergunning langer dan 15 jaar geleden in werking is getreden en wordt geen nadeelcompensatie toegekend.

  • 5.

    Indien de netbeheerder gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing en er binnen vijf jaar na verzending van de aanwijzing geen begin is gemaakt met de werkzaamheden waarvoor de aanwijzing is gegeven, heeft de netbeheerder recht op volledige vergoeding van alle door hem in redelijkheid gemaakte kosten.

  • 6.

    De nadeelcompensatie bedraagt, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, 100% van het schadebedrag, indien en voor zover de kabel of leiding van de netbeheerder ligt met vergunning van een andere partij dan de gemeente en niet in openbare gronden en

    • a.

      de kabel of leiding van de netbeheerder is gelegen in, op of boven grond die hem in eigendom toebehoort, of

    • b.

      de kabel of leiding ligt op basis van een zakelijk recht, of

    • c.

      op de kabel of leiding een gedoogplicht conform de Belemmeringenwet Privaatrecht rust.

  • 7.

    Rusten op de niet in openbare gronden gelegen kabel of leiding van de netbeheerder geen van de rechten als bedoeld in het vorige lid, dan is het bedrag waarover de nadeelcompensatie wordt berekend gelijk aan de som van de kosten voor ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten. De materiaalkosten en de kosten voor het uit en in bedrijf stellen worden niet vergoed.

Artikel 5: Schadevaststelling en kostencomponenten

  • 1.

    Uitgangspunt bij de vaststelling van de omvang van de schade bij een aanpassing van een kabel of leiding is de werkelijk geleden schade. Deze wordt bepaald op basis van werkelijk gemaakte kosten. Deze kosten omvatten alle directe kosten die de verzoeker moet maken om de kabel of leiding aan te passen. Dit betreft uitsluitend de volgende kostencomponenten:

    • a.

      materiaalkosten;

      • i.

        kabel- en leidingcomponenten;

      • ii.

        kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies;

      • iii.

        bouwmaterialen;

      • iv.

        bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht;

      • v.

        transport van materiaal naar de bouwplaats;

    • b.

      kosten van het uit en in bedrijf stellen;

      • i.

        kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding;

      • ii.

        kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, bijvoorbeeld extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

    • c.

      kosten van ontwerp en begeleiding;

      • i.

        onderzoek;

      • ii.

        voorontwerp;

      • iii.

        definitief ontwerp;

      • iv.

        bestek;

      • v.

        aanbesteding en gunning;

      • vi.

        detaillering ten behoeve van de uitvoering;

      • vii.

        directievoering

      • viii.

        oplevering;

      • ix.

        onderhouds- en garantietermijn.

    • d.

      Uitvoeringskosten

      • i.

        de kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen);

      • ii.

        de kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen;

      • iii.

        de kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen);

      • iv.

        de kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en buiten bedrijf moet laten stellen in het kader van de door burgemeester en wethouders gevraagde of uitgevoerde verlegging;

      • v.

        de kosten van een CAR-verzekering;

      • vi.

        de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van alle zakelijke rechten.

  • 2.

    Kosten die niet vallen onder de in het eerste lid genoemde kostencomponenten, worden door het college geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 6: Technisch adequate oplossing

  • 1.

    Een aanpassing dient altijd op basis van een technisch adequaat alternatief tegen de maatschappelijk laagste kosten te worden gerealiseerd. Indien deze oplossing leidt tot extra schade bij de aanvrager ten opzichte van de meest voor de hand liggende oplossing, dan dient deze extra schade gecompenseerd te worden.

  • 2.

    Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van het gestelde in de artikel 4 voortvloeit, kan van het gestelde in dat artikel worden afgeweken.

Artikel 7: Nieuw voor oud

  • 1.

    Indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast. Onder technisch versleten wordt verstaan kabels of leidingen waarvan de technische levensduur (zoals beschreven in bijlage B) binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn.

  • 2.

    Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waarde berekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur, zoals beschreven in bijlage B, met dien verstande dat kabels en leidingen met een technische levensduur van meer dan 100 jaar geacht worden niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.

  • 3.

    Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.

Artikel 8: Voordeeltoerekening

Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel tevens voordeel voor de aanvrager heeft opgeleverd, wordt dit overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht - en op het moment dat de wet nadeelcompensatie in werking treedt overeenkomstig artikel 4:126, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen. Onder voordeel als hier bedoeld wordt in ieder geval begrepen:

  • a.

    capaciteitstoename van de leiding;

  • b.

    verhoging van de drukklasse;

  • c.

    opheffen van een evident verkeerde ligging;

  • d.

    opheffen van constructiefouten;

  • e.

    opheffen van foutieve leidingmaterialen, voor zover deze de technische levensduur significant kunnen beïnvloeden; en

  • f.

    noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Artikel 9: Wettelijke rente en kosten voor deskundige bijstand

Indien een vergoeding voor de schade wordt uitgekeerd, worden tevens de kosten als bedoeld in artikel 4:129 van de Algemene wet bestuursrecht vergoed.

 

HOOFDSTUK 3 BEPALINGEN VAN PROCEDURELE AARD

Artikel 10: Vereisten aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de aanvraag, voor zover van toepassing, ten minste:

  • a.

    een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;

  • b.

    bewijs van de datum waarop de vergunning is verleend voor de aanleg van de kabel of leiding;

  • c.

    een naar kostensoort gespecificeerde opgave van de aard en omvang van het geleden nadeel;

  • d.

    een gemotiveerde onderbouwing inzake het bedrag aan vergoeding waarop aanvrager op grond van deze regeling recht meent te hebben; en

  • e.

    het rekeningnummer van de netbeheerder ten behoeve van de betaling.

Artikel 11: Indieningstermijn

Een aanvraag tot compensatie wordt zo spoedig mogelijk bij het college ingediend, doch in ieder geval binnen vijf jaren na het aanpassen van de kabel of leiding.

Artikel 12: Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken of - indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 13 is ingesteld - binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de in het vorige lid bedoelde beslistermijn met acht weken of - indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 13 is ingesteld - zes maanden verlengen. Van de verlenging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3.

    Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kan het college de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 13: Adviescommissie

  • 1.

    Het college kan advies inwinnen bij een adviescommissie voor zover dat naar haar oordeel noodzakelijk is om op de aanvraag om nadeelcompensatie te kunnen beslissen.

  • 2.

    Advies als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval niet ingewonnen als:

    • a.

      de aanvraag naar het oordeel van het college kennelijk ongegrond is, omdat zich een kennelijke weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 3, derde lid;

    • b.

      de schade kennelijk niet kan worden toegerekend aan een door het college genomen besluit of verrichte handeling;

    • c.

      de aanvraag naar het oordeel van het college voldoende gelijkenis vertoont met andere aanvragen waarvoor al advies is uitgebracht;

    • d.

      naar het oordeel van het college in de gemeentelijke organisatie voldoende deskundigheid voor de beoordeling van de aanvraag aanwezig is.

Artikel 14: Voorschot

  • 1.

    Het college kan de aanvrager ambtshalve of op aanvraag een voorschot toekennen indien naar het oordeel van het college aannemelijk is dat de aanvraag zal leiden tot het toekennen van een vergoeding en het belang van aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt. Als richtlijn geldt daarbij dat het voorschot maximaal 80% van het geraamde bedrag aan nadeelcompensatie bedraagt.

  • 2.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de toekenning van een voorschot.

  • 3.

    Een voorschot geeft geen recht op toekenning van de schadevergoeding.

  • 4.

    Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de aanvrager schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

  • 5.

    Indien de belanghebbende een verzoek om een voorschot heeft ingediend en het college kent dit toe, dan wordt dit voorschot uitbetaald op de tussen partijen overeen te komen datum.

  • 6.

    Eventueel verstrekte voorschotten worden verrekend met de toegekende nadeelcompensatie.

  • 7.

    Indien de aanvraag voor nadeelcompensatie wordt afgewezen worden eventueel verstrekte voorschotten door het college teruggevorderd.

HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 15: Overgangsrecht

Aanvragen om vergoeding, ingediend vóór de dag waarop deze beleidsregel in werking treedt, worden behandeld met inachtneming van de Beleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen gemeente Eindhoven 2014

Artikel 16: Intrekking

De Beleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen gemeente Eindhoven 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 17: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 18: Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel nadeelcompensatie ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2023’.

Eindhoven, 6 juni 2023.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester

, secretaris

Mij bekend,

De gemeentesecretaris van Eindhoven

Bijlage A  

 

Jaar

Percentage

1

100%

2

100%

3

100%

4

100%

5

100%

6

80%

7

72%

8

64%

9

56%

10

48%

11

40%

12

32%

13

24%

14

16%

15

8%

≥ 16

0%

 

Bijlage B  

Met uitzondering van de koude-/warmtenetten, is dit overzicht ontleend aan de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999), bijlage 1 onder 3 Toelichting berekeningswijze schade, artikel 5.

 

Dit overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

 

Waterleidingen 

Transportleidingen 

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

> 300

> 100

Beton

> 300

> 100

Asbestcement

> 300

70

Nodulair GIJ

> 300

> 100

Laminair GIJ

> 300

> 100

PVC vóór 1975

> 315

40

PVC van en na 1975

> 315

70

PE

> 300

70

GVK

> 300

> 100

 

Distributieleidingen 

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur (jaar)

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

>100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

 

Aansluitleidingen 

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen

 

Gasleidingen

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1ste en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

 

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1ste en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

 

Elektriciteitskabels

Hoogspanningsmasten

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Stalen masten

> 100

 

Transportkabels (> 30 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel > 1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegraviteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegraviteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

 

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegraviteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegraviteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

 

Distributiekabel laagspanning (0,4 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

GPLK

100

PVC

100

 

Aardgas. K1, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar) 

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

> 100

> 100

 

Collectief warmtesysteem

Verwachte technische levensduur (jaar)

Warmtenet

50

 

TOELICHTING

Algemeen

 

Met enige regelmaat komt het voor dat de gemeente bij de uitvoering van haar taken ter behartiging van het algemeen belang besluiten neemt, dan wel werken uitvoert of doet uitvoeren, waardoor één of meer burgers of bedrijven onevenredig zwaar worden benadeeld. Deze besluiten of feitelijke handelingen zijn rechtmatig. Toch kan er onder omstandigheden een verplichting tot vergoeden van schade ontstaan. Deze verplichting is gebaseerd op het rechtsbeginsel van “égalité evant les charges publiques” (gelijkheid van openbare lasten).

 

Met Titel 4.5 van de Awb wordt beoogd een uniforme, wettelijke basis te scheppen voor nadeelcompensatie als gevolg van rechtmatig overheidshandelen. Tot op heden is deze Titel niet in werking getreden. Wel dient deze Titel als belangrijke inspiratiebron bij de totstandkoming van deze regeling. Daarnaast hebben andere regelingen, waaronder in het bijzonder de ‘Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999’ (NKL 1999) als bron van inspiratie gediend. Ook aan deze regelingen ligt het égalité-principe ten grondslag.

 

Volgens het égalité-principe moet schade worden vergoed aan iemand die in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen: ‘Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.’

 

Indien blijkt dat een netbeheerder als gevolg van een besluit van het college tot intrekking of wijziging van een vergunning, dan wel van een andere rechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, dan wel als gevolg van de oprichting van gebouwen of uitvoering van werken door de gemeente, en de hieraan verbonden aanwijzing tot verleggen van een kabel of leiding, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale (bedrijfs)risico kan worden gerekend, wordt hij belanghebbende en kent het college hem, op zijn verzoek, een vergoeding toe met inachtneming van deze regeling. Dit vloeit ook voort uit het bepaalde in artikel 4:126 lid 1 Awb.

 

Titel 4.5 van de Awb impliceert dat er altijd een aanvraag moet worden gedaan, geeft enige regels over termijnen, maar doet geen uitspraken over welke schade onevenredig is en in welke mate die dan vergoed zou moeten worden. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat concretisering van het wettelijke kader plaats kan vinden via 'interpreterende beleidsregels', waarin de gemeente aangeeft volgens welk beleid men zal handelen bij een aanvraag. De onderhavige beleidsregels geven invulling aan deze wettelijke ruimte.

 

De beleidsregels geven invulling aan wat lokaal verstaan wordt onder de schade die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en vertaalt dat in concrete vergoedingsnormen. Bij die normering is aangesloten bij de standaardregelingen van Verkeer en Waterstaat (NKL 1999 en de Overeenkomst 1999) en bij daarvan afgeleide regionale regelingen. Voorts heeft analyse van lokale regelingen plaatsgevonden en heeft matching met de Wet Nadeelcompensatie plaatsgevonden. Het college is krachtens artikel 4:81 Awb bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot een haar toekomende of onder haar verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheid. Met deze beleidsregels wordt beoogd een regeling in het leven te roepen op grond waarvan netbeheerders voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke normen het eventuele nadeel dat niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zal worden vergoed. De regeling roept geen nieuwe aansprakelijkheden in het leven, die naar de huidige stand van het recht niet reeds bestaan.

 

De regeling is gebaseerd op de binnen de gemeente te voorziene planningshorizon. De gemeente gaat er vanuit dat de gemeente zelf binnen 5 jaar na het verlenen van een vergunning voor het leggen van een leiding in openbare ruimte geen werkzaamheden uitvoert, die verlegging van een leiding noodzakelijk maakt. Na deze 5 jaar wordt een periode van 5 tot 15 jaar gehanteerd, waarbij het bedrag van nadeelcompensatie trapsgewijs wordt afgebouwd van 80% naar 0%. Deze termijnen zijn mede gebaseerd op de in de verlegregelingen van het Rijk gehanteerde termijnen, die algemeen als redelijk worden beschouwd.

 

Bovendien is het niet wenselijk een langere termijn vast te stellen. Voor de gemeente is het al lastig genoeg te voorspellen hoe de openbare ruimte over 15 jaar eruit zal zien. De ontwikkelingen volgen elkaar in een steeds sneller tempo op. Bovendien hebben alle overheden te maken met mondigere burgers, bedrijven, instellingen en lobbygroepen die via inspraak hun eigen stempel op de openbare ruimte proberen te drukken. Geen vergoeding wordt dus toegekend voor schade die moet worden beschouwd als het gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling of die behoort tot het normaal maatschappelijk risico van de belanghebbende, dit conform artikel 4:126 lid 1 Awb. De voornoemde regeling inclusief voorzienbaarheidsperiode en afbouw van vergoedingspercentage in relatie tot de verstreken vergunde liggingsperiode zijn een invulling van het normaal maatschappelijk risico, zoals de gemeente dat hiermee eenduidig naar partijen toe redelijkerwijs invult. Dat risico is in de eerste periode van 5 jaren feitelijk 0%, maar in de periode daarna, tot en met het 15e jaar, wordt dat risico hoger en wordt gefaseerd een lager percentage van de totale schade vergoed.

 

Vergoeding wordt evenmin toegekend voor zover een schadeverzoek op grond van een andere specifieke bepaling van een wet in formele zin in aanmerking komt, of uit andere hoofde voldoende is of kon worden verzekerd, dit conform art. 4:126 lid 2, onderdeel d, Awb.

 

De inrichting van de openbare ruimte vindt steeds vaker plaats op basis van "incidenten" die een grote weerslag op de inrichting van de ondergrondse infrastructuur hebben. Naast de dynamiek van de individualisering en privatisering van de openbare ruimte, hebben de gemeenten steeds meer te kampen met een schaarste aan geschikte ondergrondse ruimte voor de aanleg of uitbreiding van netwerken. Verder moet worden opgemerkt dat de leidingen veelal om niet liggen, zodat een verschuiving van het risico van de kosten van verlegging na de genoemde termijnen in beginsel niet meer dan redelijk is.

 

Kanttekening: ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Aan dat artikel komt, naast de beleidsregel, een zelfstandige betekenis toe. Bij grootschalige projecten is de gemeente gehouden te onderzoeken hoeveel de door de verlegging te lijden schade bedraagt en daarna te beoordelen voor wiens risico die schade moet komen en of sprake is van onevenredige schade, die al dan niet voor vergoeding in aanmerking komt (Rb. Rotterdam 7 juli 2011, LJN BR3406). Om het aantal verleggingen te beperken is de verplichting opgenomen dat de gemeente bij gebiedsontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium in contact treedt met de belanghebbenden. Zeker indien duidelijk is dat de uitvoering van een ontwerp of plan voor het te ontwikkelen gebied belemmerd zou kunnen worden door de aanwezigheid van leidingen is het geen overbodige luxe om gezamenlijk met de belanghebbenden naar goede en betaalbare alternatieven te zoeken.

 

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In de Beleidsregels worden dezelfde begrippen gebruikt die in de AVOI en daarop gebaseerde nadere regels (zoals het Handboek Kabels en Leidingen) zijn gedefinieerd. Omwille van de zelfstandige leesbaarheid van de Beleidsregels zijn de relevante begrippen in dit artikel herhaald. Daarnaast zijn er enkele begrippen opgenomen die niet in de AVOI worden gebruikt.

 

Artikel 2: Werkingssfeer

Dit artikel is bedoeld om de reikwijdte van de regeling vast te stellen.

 

Lid 1 bepaalt dat de regeling ziet op het aanpassen van kabels en/of leidingen op verzoek van de gemeente. Onder het aanpassen van kabel en/of leidingen wordt begrepen werkzaamheden ten aanzien van een kabel, leiding of warmtenet inhoudende verlegging of het anderszins wijzigen van de fysieke ligging, verwijdering of het aanbrengen van beschermende voorzieningen om de bestaande ligging te handhaven.

 

Een recht op nadeelcompensatie bestaat alleen als de aanpassing van de kabel en leiding noodzakelijk is in verband met de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid door de gemeente. Dit volgt uit het feit dat de schade het gevolg moet zijn van de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid. Wanneer de aanpassing niet noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk, maar de netbeheerder in het kader van de uitvoering van het werk wel bepaalde aanpassingen wenst te plegen, dan dient dat voor eigen rekening van de netbeheerder te geschieden. Er bestaat in dat geval geen recht op nadeelcompensatie.

 

Het verzoek om aanpassing moet zijn gedaan in het kader van de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid. Dit kan gaan om de uitoefening van de in de AVOI opgenomen bevoegdheden om een vergunning te wijzigen of in te trekken of een aanwijzing te geven, maar dat hoeft niet. Ook de uitoefening van andere bevoegdheden kan tot gevolg hebben dat een kabel of leiding moet worden aangepast. De werking van deze regeling is dus uitdrukkelijk niet beperkt tot gevallen waarin het college / de gemeente op rechtmatige wijze gebruik maakt van haar bevoegdheden op grond van de AVOI.

 

Lid 2 bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op kabels en leidingen in eigendom bij de gemeente. Een voorbeeld hiervan zijn gemeentelijke rioolleidingen.

 

Lid 3 noemt twee gevallen waarin de regeling niet van toepassing is.

 

Sub a bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet (verder Tw genoemd). De reden daarvoor is dat het verleggen van die kabels en het eventueel vergoeden van de daarmee gepaard gaande kosten expliciet in de Tw is geregeld. De Tw gaat in artikel 5.8 uit van het principe ‘liggen om niet, verleggen om niet’. Consequentie hiervan is dat als er verlegd moet worden, dit ook om niet moet. Het verleggen van kabels die vallen onder de werking van de Tw behoort in principe tot het maatschappelijk risico van de telecommunicatie-aanbieder.

 

Sub b bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op het verleggen van kabels en leidingen die niet in openbare gronden liggen en onder de werking van artikel 40 van de Onteigeningswet vallen. Als een onteigeningsprocedure wordt gevolgd, bepaalt de Onteigeningswet dat een schadeloosstelling wordt betaald. Artikel 40 van die wet bepaalt dat de schadeloosstelling een volledige vergoeding betreft van de schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt. Dat geldt ook voor kabels en leidingen die als gevolg van een onteigeningsprocedure moeten worden verlegd. In het vergoeden van nadeel als gevolg van het verleggen van kabels en leidingen die buiten de openbare ruimte liggen is derhalve reeds voorzien. Ligt een leiding op basis van eigendom of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging ook op basis van de principes van de Onteigeningswet bepaald.

 

Artikel 3: Recht op nadeelcompensatie

Het eerste lid van artikel 3 vormt de kern van deze beleidsregel. Hier wordt de grondslag neergelegd voor het recht op een vergoeding bij nadeel vanwege verlegging van een kabel of leiding en de noodzaak om een aanvraag daartoe in te dienen. Het gaat hierbij om vergoeding van nadeelcompensatie bij rechtmatig overheidshandelen. Dit betekent dat wanneer als gevolg van een verzakking van de grond die niet het gevolg is van werkzaamheden van de gemeente een leiding moet worden gerezen geen aanspraak kan worden gemaakt op nadeelcompensatie, omdat geen sprake is van de rechtmatige uitoefening van een bevoegdheid of taak.

 

Het tweede lid spreekt voor zich.

 

Het derde lid somt de omstandigheden op waaronder een benadeelde geen recht heeft op nadeelcompensatie. Daarbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 4:126 lid 2 van de Awb.

 

Sub a bepaalt dat geen recht bestaat op nadeelcompensatie als de netbeheerder het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard. Als een vergunning verleend wordt voor het leggen van een leiding op een locatie waarvan de gemeente vermoedt dat de leiding binnen een te benoemen periode (bijvoorbeeld 5 jaren) verlegd zal moeten worden als gevolg van de uitvoering van werkzaamheden en in de vergunning daartoe een bepaling is opgenomen, dan zal geen nadeelcompensatie worden gegeven. De netbeheerder heeft immers bij vergunningverlening kennis genomen van de werkzaamheden, en toch de leiding in dat gebied aangelegd. Daarmee heeft de netbeheerder een risico genomen dat niet door de gemeente gedragen dient te worden. Hiermee is sprake van risico-aanvaarding door de netbeheerder, en daarmee invulling van artikel 6:126 lid 1 sub a Awb.

 

Wanneer een vergunning voor bepaalde tijd is verleend en de gemeente voor het verstrijken van de in de vergunning genoemde termijn verzoekt om het verleggen of aanpassen van een kabel of leiding, dan bestaat er wel een recht op nadeelcompensatie.

 

Sub b bepaalt dat geen recht bestaat op nadeelcompensatie indien de aanvrager de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden. Dit betreft het leerstuk van de passieve risicoaanvaarding.

 

Sub c bepaalt dat geen recht bestaat op nadeelcompensatie als de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin de netbeheerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt bij het aanvragen van de vergunning, of de netbeheerder de vergunningvoorschriften niet naleeft. Van toerekenbaarheid van de schade is ook sprake als de kabel, de leiding of het warmtenet evident onrechtmatig is gelegen dan wel niet in overeenstemming met de daarvoor verleende vergunning of ontheffing is aangelegd. Deze omstandigheden zijn tevens gronden voor intrekking van de vergunning (zie de verordening).

 

Sub d bepaalt dat geen recht bestaat op nadeelcompensatie als de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

 

Artikel 4: Normaal maatschappelijk risico en hoogte nadeelcompensatie

De artikelen 4 tot en met 8 geven de uitgangspunten en wijze van berekening van de omvang van het financieel nadeel en de daarop te baseren vergoeding.

 

In artikel 4 is het leerstuk van het normaal maatschappelijk risico verder uitgewerkt.

 

Als het college het besluit neemt om een vergunning in te trekken of een aanwijzing geeft tot het verleggen van een kabel of leiding, en dit leidt voor de netbeheerder tot schade die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale bedrijfsrisico mag worden gerekend, dan kan de netbeheerder om nadeelcompensatie verzoeken. Op basis van deze regeling wordt bepaald of nadeelcompensatie toegekend wordt of niet en hoe hoog het bedrag is dat wordt uitgekeerd.

 

Voor de vaststelling van de periode waarover nog nadeelcompensatie plaatsvindt is voor de overheid in beginsel de voorzienbaarheid het uitgangspunt. Degene die om niet kabels en leidingen legt in openbare gronden van de gemeente, moet ermee rekening houden dat er op enig moment wijzigingen optreden in de bestemming of het gebruik van die gronden. Om die reden is het redelijk dat naarmate de kabels of leidingen er langer liggen, de toe te kennen tegemoetkoming in hoogte afneemt, tot deze, na verloop van 15 jaar op 0 wordt gesteld. Dit is het normale maatschappelijke risico dat op de belanghebbende rust. De gemeente heeft ervoor gekozen om op dit punt aan te sluiten op de NKL 1999. In bijlage A is aan de hand van tabellen het schadevergoedingsregime opgenomen voor leidingen die onder de werkingssfeer van dit artikel vallen.

 

De in lid 1 bedoelde periode van vijf jaren is de periode waarin redelijkerwijs voor de gemeente voorzienbaar is dat werken in de openbare ruimte plaats zullen vinden. De termijn begint vanaf het moment van verlening van de vergunning, omdat het moment van vergunnen vaststaat. De in lid 2 bedoelde termijn vanaf vijf tot en met vijftien jaren is de periode waarin de voorzienbaarheid steeds minder wordt. Werkzaamheden binnen de openbare ruimte van de gemeente zijn niet te voorzien op een termijn van vijftien jaren of langer. Als een vergunning 16 jaar of langer geleden is afgegeven zal geen nadeelcompensatie worden uitgekeerd (lid 3). De volledige schade wordt in dat geval geacht volledig binnen het normale maatschappelijke risico te vallen.

 

In lid 4 is bepaald dat indien niet kan worden vastgesteld op welke datum de vergunning, ontheffing of specifieke toestemming is verleend of in werking getreden, dan wel op welke datum het leggen is begonnen, ervan uit wordt gegaan dat de betreffende vergunning langer dan 15 jaar geleden in werking is getreden en wordt geen nadeelcompensatie toegekend. Het niet kunnen vaststellen op welke datum de vergunning, ontheffing of specifieke toestemming is verleend of in werking getreden, dan wel op welke datum het leggen is begonnen, komt voor risico van de netbeheerder.

 

Lid 5 bepaalt dat indien de netbeheerder gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing, maar er binnen 5 jaar na verzending van de aanwijzing geen begin is gemaakt met de werkzaamheden waarvoor de aanwijzing is gegeven, de netbeheerder recht heeft op volledige vergoeding van alle door hem in redelijkheid gemaakte kosten.

 

Lid 6 gaat om de situatie waarin sprake is van kabels of leidingen die niet in openbare gronden liggen. Het kan voorkomen dat dergelijke kabels en leidingen toch moeten worden verlegd als gevolg van een aanwijzing of intrekking van een vergunning. Op grond van de Verordening (AVOI) geldt dat een aanwijzing of intrekking van de vergunning alleen betrekking hebben op kabels en leidingen die wel in openbare gronden liggen. Maar dat neemt niet weg dat een dergelijke aanwijzing of intrekking van een vergunning als gevolg kan hebben dat ook kabels of leidingen moeten worden verlegd die niet in openbare grond liggen, om de simpele reden dat de kabels en leidingen anders niet meer op elkaar aansluiten. Op deze laatste situatie heeft dit lid (en ook lid 7) betrekking.

 

Op grond van lid 6 zijn er drie situaties te onderscheiden:

  • a.

    de kabel of leiding die moet worden verlegd of verwijderd ligt in, op of boven de grond die van de netbeheerder zelf is.

  • b.

    de kabel of leiding die moet worden verlegd of verwijderd ligt in, op of boven de grond die van een derde is, en ligt daar op basis van een zakelijk recht (afspraak tussen netbeheerder en eigenaar grond).

  • c.

    de kabel of leiding die moet worden verlegd of verwijderd ligt in, op of boven de grond die van een derde is, en ligt daar op basis van een (wettelijke) gedoogplicht of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

In al deze situaties geldt wel dat de kabel of leiding er ‘legaal’ moet liggen. Daarom staat er in de eerste zin van lid 6 dat de kabel of leiding er moet liggen met een vergunning (toestemming) van een andere partij (namelijk de rechthebbende op de grond). In al deze gevallen bestaat er recht op 100% vergoeding, omdat er de facto sprake is van onteigening. Immers, je vraagt van een netbeheerder een kabel of leiding te verwijderen die in zijn eigen grond ligt, of een daarmee gelijk te stelen situatie. De gehanteerde systematiek voor deze buiten het door de gemeente beheerde openbare grondgebied gelegen kabels en leidingen, is ontleend aan de landelijke regeling NKL 1999 (waar gesproken wordt over de categorie ‘buitenleidingen’).

 

Lid 7 richt zich ook op de situatie waarin de kabels en leidingen niet in openbare grond liggen, maar op grond van een derde, maar (en daarin verschil dit lid van het zesde lid) waarbij er geen van de rechten als bedoeld in lid 6 van toepassing is. Dus geen eigendom van de grond waarin de kabel of leiding ligt, en ook geen zakelijk recht of een gedoogplicht. Er is dus alleen sprake van een vergunning van een derde, zoals ProRail, RWS, ect. De netbeheerder heeft in die situatie een iets minder sterke positie. Want er is geen sprake van een kabel of leiding die in eigen grond ligt, of een situatie die daarmee vergelijkbaar is. In dat geval is dus ook geen sprake van een situatie die te vergelijken is met onteigening. Daarom worden in dat geval niet alle kosten vergoed.

 

Een onderscheid wordt gemaakt tussen de situaties dat sprake is van ligging van een leiding in grond die in eigendom is van belanghebbende zelf, ligging met een zakelijk recht of met een recht krachtens de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) enerzijds en overige rechtsposities anderzijds. Het onderscheid wordt gemaakt in aansluiting op de Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied (OKL) op rijksniveau. Ingevolge het onteigeningsrecht kan aanspraak worden gemaakt op volledige schadeloosstelling in geval een leiding ligt in grond die in eigendom is van de netbeheerder, ingeval er een zakelijk recht rust op de leiding of een BP-gedoogplicht bestaat. Voor de bepaling van de hoogte van de nadeelcompensatie is dan ook aangesloten bij het bepaalde in de Onteigeningswet: dat 100% van het schadebedrag vergoed zal worden. Indien de te verleggen, te verwijderen of aan te passen kabel of leiding niet in de openbare ruimte ligt, maar op basis van een andere rechtspositie, dan bestaat de nadeelcompensatie uit de kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten. De materiaalkosten en de kosten van uit en in bedrijfstellen worden niet vergoed.

 

Op het vergoeden van schade in verband met aanpassingen van leidingen die niet in de openbare ruimte liggen, als bedoeld in de leden 6 en 7, zijn de artikelen 5 tot en met 9 wel van toepassing.

 

Artikel 5: Schadevaststelling en kostencomponenten

De omvang van de nadeelcompensatie is afhankelijk van het schadebedrag. Het schadebedrag dient door de verzoeker bij de aanvraag inzichtelijk te worden gemaakt aan de hand van de in lid 1 genoemde kostenposten.

 

Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de “markt verhandeld” worden. Dat betekent dat bij de berekening van de vergoeding alleen de werkelijke verleggingskosten als uitgangspunt worden genomen. Dat betreft alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Dit betekent dat indirecte kosten, zoals bijvoorbeeld de kosten voor het aanhouden van voorraden (magazijnkosten) niet voor vergoeding in aanmerking komen.

 

In lid 1 worden de onderscheiden kostensoorten nader benoemd en uitgewerkt.

 

Materiaalkosten

Onder materiaalkosten worden in elk geval verstaan kosten van leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van leidingsystemen worden ondergebracht. Transportkosten en stortkosten van vrijgekomen leidingen vanaf de bouwlocatie naar de stort of verwerkingslocatie behoren tot de materiaalkosten (behalve de stortkosten ingeval de leiding asbesthoudende stoffen bevat, daarbij in aanmerking genomen dat deze kosten bij vervanging van de leiding op eigen initiatief ook ten laste komen van de belanghebbende). De materiaalkosten van constructieve en/of bijzondere voorzieningen die worden veroorzaakt door eisen van derden (en niet door gemeente) vallen onder de materiaalkosten. De materiaalkosten van constructieve en/of bijzondere voorzieningen die worden veroorzaakt door eisen van gemeente vallen onder de uitvoeringskosten.

 

Kosten van uit- en in bedrijfstellen

Tijdelijke voorzieningen van operationele aard zijn voorzieningen die benodigd zijn om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen. Voorbeelden zijn extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

 

Kosten van ontwerp en begeleiding

De gemeente hanteert voor de kostenpost van ontwerp en begeleiding een vast percentage van de kostenposten uitvoering, materiaal en in en uit bedrijf nemen. De percentages voor het bepalen van de kosten van ontwerp en begeleiding zijn vastgesteld op basis van ervaring.

 

Uitvoeringskosten

Kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden zijn bijvoorbeeld werkputten en ondersteuningen. Alle tijdelijke voorzieningen van fysieke aard die nodig zijn tijdens de bouw vallen onder de uitvoeringskosten. Onder tijdelijke voorzieningen van fysieke aard worden alle tijdelijke fysieke leidingverbindingen verstaan die de belanghebbende moet aanleggen en later buiten bedrijf moet stellen. Deze kosten houden nauw verband met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de belanghebbende. Het betreffen voorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd.

 

De kosten die de aannemer moet maken om de leiding uit de grond te halen vallen onder uitvoeringskosten. Ook het opslaan in hanteerbare stukken en het transport op de bouwlocatie zijn uitvoeringskosten. De kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten leidingen vallen eveneens onder uitvoeringskosten. De kosten voor de afvoer van vrijgekomen materialen naar een tijdelijk werkterrein behoren tot de uitvoeringskosten.

 

Lid 2 bepaalt dat kosten die niet vallen onder de in lid 1 genoemde kostencomponenten, door het college worden geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt bijvoorbeeld voor magazijnkosten.

 

Artikel 6: Technisch adequate oplossing

Verleggingen dienen gerealiseerd te worden op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden. Dat houdt in dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een verlegging gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de gemeente ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant (met de meest voor de hand liggende variant wordt bedoeld een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding). Van de partij die gebaat is bij de oplossing met de maatschappelijk laagste kosten, mag verlangd worden dat eventuele extra schade bij de wederpartij - ten opzichte van de oplossing op de probleemlocatie - wordt gecompenseerd. Hierover worden afspraken gemaakt in de projectovereenstemming. Op grond van het beginsel “laagste maatschappelijke kosten” kan het bijvoorbeeld voorkomen dat de gemeente een overkluizing realiseert, om aanpassing van een leiding te voorkomen. Het ligt voor de hand om de meerkosten voor de gemeente voor het realiseren van de overkluizing in dat geval te verrekenen met de netbeheerders als ware het een verlegging van de leiding.

 

Artikel 7: Nieuw voor oud:

De nieuw-voor-oud regeling is gebaseerd op de NKL 1999. De regeling komt er op neer dat kabels en leidingen op enig moment hoe dan ook vervangen moeten worden (einde technische levensduur). Dit betekent dat als sprake is van (heel) oude leidingen, de kosten die voor de netbeheerder toch al gemoeid zouden zijn met vervanging van de kabels en leidingen wegens het einde van de levensduur in mindering worden gebracht op de te betalen nadeelcompensatie.

 

Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn. Dit leidt ertoe dat een korting ’nieuw voor oud’ niet toegepast kan worden bij het bepalen van de kosten voor het verleggen van een dergelijke leiding. De hoogte van de kosten van een verlegging kan echter wel gecorrigeerd worden indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Dit is o.a. het geval als: de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), opheffen van een evident verkeerde ligging, opheffen van constructiefouten of een foutieve keuze van leidingmaterialen voor zover deze de technische levensduur significant zouden kunnen beïnvloeden, achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaande met een significante verkorting van de technische levensduur en een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

 

Een aftrek nieuw voor oud bij leidingen is gecompliceerd, omdat in bijna alle aanpassings- en verleggingssituaties een zelfstandige eenheid (een onderdeel van de technische werken in het leidingencomplex, dat bij vervanging van een (deel van) dit leidingen-complex, zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt naar redelijke verwachting in stand zal blijven) ontbreekt. Bij een verlegging van een deel van een zelfstandige eenheid is het pas zinvol om een correctie nieuw voor oud toe te passen, indien die partiële verlegging dicht tegen het moment aan zit, waarop de technische levensduur van de gehele leiding verstreken is. Van dat laatste is sprake indien de periode tussen partiële verlegging en een verstrijken van de technische levensduur 5 jaar of korter is.

 

In artikel 8 onder f is bepaald dat een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen kan worden aangemerkt als een kwantificeerbare voordeeltoerekening. Afhankelijk van de situatie kan een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

 

Artikel 8: Voordeeltoerekening

Met dit artikel is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 4:126 lid 3 van de Awb. Daar is bepaald dat als een schadeveroorzakende gebeurtenis tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking wordt genomen. In dit artikel wordt niet-uitputtend opgesomd wat in ieder geval onder voordeel wordt begrepen.

 

Artikel 9: Wettelijke rente en kosten van deskundige bijstand

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 10: Vereisten aanvraag

Dit artikel bepaalt welke gegevens de aanvraag ten minste moet bevatten. Om tot een beslissing te kunnen komen op de aanvraag, zijn meer gegevens noodzakelijk dan in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht als minimum is opgesomd. De aanduiding van de aard en de omvang van de schade en de specificatie van het schadebedrag dienen bepaald te worden op basis van te onderscheiden kostenposten, opgesomd in artikel 5. In geval van bundeling van werkzaamheden van verschillende belanghebbenden moeten de kosten worden verdeeld, direct aan belanghebbenden toe te delen kosten en gezamenlijke kosten. De direct toe te delen kosten zijn kosten van in- en uit bedrijf stellen en materiaalkosten exclusief de extra materialen die nodig zijn voor de gezamenlijke kruising. De gezamenlijke kosten zijn de uitvoeringskosten, ontwerp en begeleiding en de extra materialen die nodig zijn om gezamenlijk te kruisen. De verdeelsleutel voor de gezamenlijke kosten wordt bepaald op basis van de afzonderlijke fictieve kosten van uitvoering en ontwerp en begeleiding die zouden moeten worden gemaakt als elke belanghebbende afzonderlijk zou kruisen.

 

De netbeheerder zal zelf de periode moeten aantonen van de ligging van de leiding op die locatie. In beginsel zal dit plaatsvinden met een vergunning of schriftelijke toestemming. Indien een vergunning ontbreekt wordt gerekend vanaf de datum waarop de kabel of leiding volgens de registratie van de netbeheerder in bedrijf is genomen. Indien niet kan worden aangetoond op welke datum vergunning de kabel of leiding in bedrijf is genomen, wordt er van uit gegaan dat de betreffende leiding langer dan 15 jaar aanwezig is.

 

De gemeente heeft de mogelijkheid een standaardaanvraagformulier op te stellen en dat voor te schrijven. Dit is conform het bepaalde in art. 4:4 Awb.

 

Artikel 11: Indieningstermijn

Een netbeheerder dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een termijn van vijf jaren na het moment van verleggen van een kabel of leiding, een aanvraag voor vaststelling van nadeelcompensatie conform deze regeling in bij het college. De datum van het verleggen is het moment waarop een belanghebbende de schade kan bepalen, en dat moment (en niet zozeer de aanwijzing van de gemeente) is bepalend voor het ingaan van de termijn waarbinnen belanghebbende een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen. Hoewel de termijn voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie 5 jaar bedraagt, althans zo is bepaald ter invulling van de ruimte die art. 4:131 Awb biedt, mag worden verwacht dat dit in de praktijk, onder andere in verband met de afsluiting van projectbudgetten, zo spoedig mogelijk zal gebeuren. Indien de aanvraag niet wordt ingediend binnen de gestelde termijn is deze niet-ontvankelijk. Ter invulling van de discretionaire bevoegdheid van het college is bepaald dat na de termijn van 5 jaren een aanvraag wordt afgewezen.

 

Artikel 12: Beslistermijn

Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit. Dit is de vereiste redelijke termijn zoals aangegeven in art. 4:13 en art. 4:130 Awb. Deze termijn, evenals de mogelijkheid tot verdaging of aanhouding, is in de wet opgenomen en wordt daarom niet in de beleidsregels zelf opgenomen. Artikel 4:5 Awb is onverkort van toepassing op de aanvraag.

 

Verschillende soorten besluiten zijn mogelijk:

  • a.

    de aanvraag niet ontvankelijk verklaren, indien deze is ingediend na de genoemde termijn genoemd;

  • b.

    de aanvraag buiten behandeling laten indien deze naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is onderbouwd, en nadat de netbeheerder in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen binnen een termijn van vier weken nadat het verzuim kenbaar is gemaakt aan de netbeheerder;

  • c.

    de aanvraag in handen stellen van een adviseur of adviescommissie;

  • d.

    de aanvraag geheel of gedeeltelijk toe te kennen;

  • e.

    de aanvraag gemotiveerd afwijzen.

Het college kan overeenkomstig artikel 4:5 Awb het verstrekken van nadere informatie door de netbeheerder verlangen als het dit noodzakelijk acht voor de beoordeling van de aanvraag. Het verzoek kan kennelijk ongegrond verklaard worden als de verlegging, verwijdering of aanpassing aan de leiding van belanghebbende niet door de gemeente wordt veroorzaakt. Het verzoek kan geheel of gedeeltelijk toegekend worden of geheel afgewezen worden. Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een beoordeling van het verzoek om nadeelcompensatie of voor de vaststelling van het schadebedrag zal de netbeheerder 4 weken de gelegenheid krijgen om aanvullende informatie te verstrekken. De termijn van 8 weken na indiening van het verzoek om nadeelcompensatie waarbinnen het college een besluit neemt wordt opgeschort met ingang van de dag waarop aanvullende informatie wordt gevraagd. De gemeente kan de termijn eenmalig met een redelijke termijn verlengen, met een maximum van acht weken. Dit zal schriftelijk aan de netbeheerder worden medegedeeld.

 

Het besluit tot vaststelling van de nadeelcompensatie is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waarvoor mogelijkheden van bezwaar en beroep bestaan.

 

Artikel 13: Adviescommissie

Conform de Awb kan het college besluiten om zich in bepaalde gevallen te laten bijstaan door een adviseur dan wel adviescommissie. Deze adviseur of adviescommissie dient deskundig en onafhankelijk te zijn. Zo bepaalt art. 4:130 Awb dat de voorzitter, dan wel het enig lid, van de adviescommissie geen deel mag uitmaken van en niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Als een adviseur of adviescommissie is ingeschakeld bepaalt de Awb (artikel 4:130) dat binnen 6 maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing moet worden genomen; de beslissing kan dan eenmaal voor ten hoogste 6 maanden worden verdaagd. Artikel 12 lid 2 verwijst naar deze uiterste wettelijke grens. Het uitgebrachte advies vormt in beginsel de basis voor het te nemen besluit, maar opgemerkt moet worden dat het college de bevoegdheid heeft om bij haar besluit gemotiveerd af te wijken van dat advies.

 

Artikel 14: Voorschot

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om een voorschot te betalen op de naar verwachting te betalen schadevergoeding.

 

Artikel 15: Overgangsrecht

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 16: Intrekking

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 17: Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 19: Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.