Organisatie | Vervoerregio Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Algemene verordening nadeelcompensatie Vervoerregio Amsterdam |
Citeertitel | Algemene verordening nadeelcompensatie Vervoerregio Amsterdam (VNVA) |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening nadeelcompensatie Amsteltram (VNA).
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2023 | nieuwe regeling | 09-05-2023 |
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
schade: weloverwogen schade, veroorzaakt door bepaalde overheidsbesluiten of -handelingen binnen de taken van de Vervoerregio Amsterdam, waaraan een afweging van belangen is voorafgegaan, waaronder valt geleden verlies, winst- of inkomstenderving, of het derven van huurinkomsten dan wel een lagere opbrengst bij verkoop van een onroerende zaak of een bedrijf.
HOOFDSTUK II HET RECHT OP NADEELCOMPENSATIE EN UITZONDERINGEN HIEROP
Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie
In verband met het normaal maatschappelijk risico dan wel het normaal ondernemersrisico blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
Het bestuursorgaan kan per schadeveroorzakend besluit of handeling in bijzondere omstandigheden bepalen dat van het in het derde, vierde en vijfde lid bepaalde percentage wordt afgeweken dan wel een periode vaststellen waarna geen aftrek plaatsvindt wegens het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico.
Indien de schade bestaat uit gederfde huurinkomsten, wordt de omvang daarvan bepaald door het verschil tussen de huurprijs, die redelijkerwijs had kunnen worden gevraagd indien er geen sprake was van een schadeveroorzakend besluit of handeling en de huurprijs redelijkerwijs kan worden gevraagd in de situatie waarin daarvan wel sprake is.
Artikel 6 Lagere opbrengst bij verkoop bedrijf of onroerende zaak
Indien de schade bestaat uit een lagere opbrengst bij de verkoop van een bedrijf of onroerende zaak, komt voor vergoeding in aanmerking het verschil tussen deze opbrengst, voor zover deze opbrengst reëel is te achten en de opbrengst die redelijkerwijze had kunnen worden verkregen, indien geen sprake was geweest van een nadelige invloed op de opbrengst door het schadeveroorzakend besluit of handeling.
Artikel 9 Aanvraag om nadeelcompensatie
De aanvrager verstrekt de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:
indien het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving als bedoeld in artikel 4: een gewaarmerkte jaarrekening over het jaar waarin schade is geleden alsmede zo mogelijk van de jaarrekeningen over een periode van drie jaar voorafgaande aan het jaar waarin de schade is geleden. De jaarrekeningen moeten zijn voorzien van een verklaring van een accountant;
indien het schade betreft wegens de lagere opbrengst bij de verkoop van een bedrijf of een onroerende zaak als bedoeld in artikel 6: de eigendomsakte van de onroerende zaak dan wel indien het de verkoop van een bedrijf betreft, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel alsmede in beide gevallen een taxatierapport van een onafhankelijke deskundige.
Van de aanvrager wordt een recht van €300 geheven. Indien het bedrag niet binnen vier weken na indiening van de aanvraag op de rekening van de Vervoerregio Amsterdam is bijgeschreven wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest.
HOOFDSTUK IV ADVIES EN BESLISSING
Artikel 14 Behandeling aanvraag om nadeelcompensatie
Het bestuursorgaan dat de beslissing op de aanvraag neemt, stelt de aanvrager in de gelegenheid schriftelijk dan wel mondeling zijn zienswijze in te dienen over het conceptbesluit en conceptadvies. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen bedraagt vier weken. Deze termijn kan op verzoek van de aanvrager met maximaal twee weken verlengd worden.
Artikel 15 Afwijken van advies
Indien de beslissing op de aanvraag afwijkt van het advies van de adviescommissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Indien het bestuursorgaan de aanvraag om nadeelcompensatie voorlegt aan de adviescommissie, beslist het uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Het bestuursorgaan kan deze termijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Van deze verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Indien op grond van artikel 13, vierde lid, onder b en c, geen advies wordt ingewonnen, beslist het bestuursorgaan binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag. Het bestuursorgaan kan deze termijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Van deze verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
HOOFDSTUK V OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Het bestuursorgaan kan bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang dat deze verordening beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deze verordening is van toepassing op schade die is ontstaan na de inwerkingtreding van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking in het Publicatieblad Gemeenschappelijke Regelingen.
Deze verordening verliest haar werking op het moment dat Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht in werking treedt.
Bijlage Toelichting op de verordening
Nadeelcompensatie in Nederland is een nog niet wettelijk geregelde verplichting van de overheid om schadevergoeding te betalen bij rechtmatig handelen. De basis van deze schadevergoedingsplicht berust op een beginsel uit de rechtspraak, namelijk dat een bestuursorgaan, onder voorwaarden, verplicht is tot het vergoeden van onevenredige nadelen die het rechtmatig overheidshandelen in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak bij belanghebbenden heeft veroorzaakt (égalitébeginsel). De plicht tot nadeelcompensatie is dus ontleend aan het égalitébeginsel. Het gaat hier om een juridische aanspraak, niet om een gunst. De grondgedachte bij dit beginsel is dat de publieke lasten evenredig over de burgers verdeeld moeten worden.
Een zekere mate van overlast of financieel nadeel ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen dient te worden beschouwd als een normale maatschappelijke gebeurtenis, waarmee iedereen kan worden geconfronteerd. Vooropgesteld wordt dat de overheid niet verplicht is om iedere schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt, (in zijn geheel) te vergoeden. Dat ingrijpen van de overheid voor sommige burgers en ondernemingen nadelige gevolgen kan hebben, is onvermijdelijk. Daarbij mag van de betrokkenen én van de overheid worden verwacht dat zij proberen het eventuele nadeel waar mogelijk te beperken of te voorkomen. Dit neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling of maatregel dermate zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de getroffene kan blijven.
1.2. Reden om verordening vast te stellen
De Vervoerregio Amsterdam heeft specifiek voor het project Amsteltram de Verordening Nadeelcompensatie Amsteltram vastgesteld. Immers, als gevolg van de werkzaamheden van de Amsteltram kunnen omliggende burgers en ondernemers overlast ondervinden. Door de gewijzigde governance zijn de verantwoordelijkheden van de Vervoerregio Amsterdam uitgebreid en is de Vervoerregio voor alle activiteiten in het kader van de Wet lokaal spoor (Wls) de overheid die aansprakelijk is voor schadeveroorzakende besluiten of feitelijke handelingen.
De Algemene Verordening nadeelcompensatie Vervoerregio Amsterdam (hierna: AVN) heeft betrekking op het werkgebied van de Vervoerregio Amsterdam. Voor zowel burgers, ondernemers, als voor de Vervoerregio Amsterdam zelf, is het van belang dat er een laagdrempelige en eenduidige regeling bestaat omtrent nadeelcompensatie voor schade ontstaan door besluiten en werkzaamheden onder de verantwoordelijkheid van de Vervoerregio.
een algemene regeling draagt bij aan een laagdrempelige bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsprocedure
Het invoeren van een algemene regeling leidt ertoe dat een publiekrechtelijke grondslag ontstaat voor schadebesluiten, ook als de schade veroorzaakt is door feitelijk handelen. Dit heeft tot gevolg dat de burger in beginsel bij de bestuursrechter terecht komt, waarmee zowel de burger als de overheid hoge advocaatkosten besparen. Een algemene regeling waarborgt daarmee een betere, goedkopere en eenduidige rechtsbescherming. Daarbij is het van belang dat de burger wat betreft nadeelcompensatie - anders dan wanneer het gaat om onrechtmatig overheidshandelen - geen vrije keuze heeft om de civielrechtelijke weg te bewandelen als er een rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter (of heeft opengestaan).
1.3. Reikwijdte en uitgangspunten
De verordening is van toepassing indien de schade wordt veroorzaakt in de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak. Feitelijke handelingen, beschikkingen, besluiten van algemene strekking, beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften, kunnen een schadeoorzaak vormen naar aanleiding waarvan een schadeverzoek kan worden ingediend.
Onder deze AVN kan ook de aantasting van het woongenot ten gevolge van (ernstige) overlast vallen. Die overlast moet wel in een geldsom zijn uit te drukken.
1.4. Relatie met andere regelgeving en beleid
Deze verordening sluit volledig aan bij de Verordening Nadeelcompensatie Amsteltram, die de regioraad op 19 maart 2019 vast stelde. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Wet "Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten". Deze wet geeft nieuwe regels voor het overheidsaansprakelijkheidsrecht. De wet bevat een algemene grondslag voor de vergoeding van schade door rechtmatig overheidsoptreden en is een codificatie van de bevoegdheid tot het toekennen van nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuursrecht (hierna; Awb).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Met bestuursorganen worden bedoeld de organen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
Het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen beslissingen en besluiten nemen die als schadeoorzaak kunnen worden aangemerkt. Hierbij kan gedacht worden aan infrastructurele maatregelen zoals hiervoor genoemd.
Ook is het voorstelbaar dat de regioraad besluiten neemt die schade kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld het vaststellen en wijzigen van verordeningen en beleidsnotities.
Bij nadeelcompensatie wordt voor het schadebegrip aansluiting gezocht bij artikel 6:96 van het BW, de vermogensschade. Deze kan bestaan uit geleden verlies en gederfde winst (het achterwege blijven van vermogensvermeerdering), alsmede de redelijke kosten van schadebeperking, schadevoorkoming en schadevaststelling.
Schade is een verslechtering of een vermindering ten opzichte van een bepaalde toestand, waarbij die vermindering aan een bepaald object (het vermogen of iets anders) wordt gerelateerd. Daaruit valt af te leiden dat de schade zich slechts laat vaststellen door een vergelijking te maken; het gaat om vermindering ten opzichte van een bepaalde toestand. Het gaat om een vergelijking tussen de financiële situatie waarin een persoon of instelling zich thans bevindt en de (hypothetische) financiële situatie waarin deze zich zou hebben bevonden indien de bewuste schadeveroorzakende gedraging achterwege zou zijn gebleven. Aan de hand van die vergelijking kan een indruk van het bestaan van schade en de omvang daarvan worden verkregen.
Van nadeelcompensatie is alleen sprake als het nadeel weloverwogen is veroorzaakt. Het nadeel moet een noodzakelijk dan wel onvermijdelijk gevolg zijn van de betreffende overheidshandeling. In risicosituaties is het intreden van nadelige gevolgen altijd onbekend en afhankelijk van een onzekere, toekomstige gebeurtenis. Dat element van onzekerheid is bij nadeelcompensatie afwezig. In ieder geval ziet deze verordening ziet slechts op schade ontstaan door rechtmatig handelen op het grondgebied waar de Vervoerregio formeel opdrachtgever is.
Met art. 1 sub b is niet beoogd een uitputtende omschrijving te geven van de verschillende schadesoorten. Het is derhalve niet uitgesloten dat ook schade in de vorm van waardedaling of - in zeer uitzonderlijke gevallen - ‘ander nadeel' (dat niet uit vermogensschade bestaat) op grond van de verordening voor compensatie in aanmerking komt. Wel komt duidelijk naar voren in art. 1 sub b dat alleen schade als gevolg van besluiten en handelingen binnen de bevoegdheid van de Vervoerregio voor nadeelcompensatie in aanmerking komt.
Het recht op nadeelcompensatie op basis van deze verordening strekt zich slechts uit tot situaties waarin aan het schadeveroorzakende handelen een rechtmatige afweging van belangen is voorafgegaan en dus ook kon voorafgaan. Deze relatie tussen art. 3:4 lid 2 Awb en het égalitébeginsel is in vaste jurisprudentie gelegd.
Aangezien het égalitébeginsel het belangrijkste ‘dragende' principe is achter de AVN is dit materiële verband tussen het égalitébeginsel en art. 3:4 lid 2 Awb ook in de tekst van de verordening tot uitdrukking gebracht. Waar het gaat om de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, ligt aan de schade per definitie een (rechtmatige) afweging van belangen ten grondslag. Echter ook bij de uitoefening van publieke taken in de vorm van feitelijk handelen kan het verband met art. 3:4 lid 2 Awb worden gelegd. Wanneer bijvoorbeeld in het kader van de vervoerstaak sprake is van het verleggen van een tram- of buslijn en een ondernemer stelt daarvan nadeel te ondervinden wegens afname aantal bezoekers, dan is ook deze schade het gevolg van een belangenafweging (vgl. art. 3:1 lid 2 Awb). Dat het om feitelijk handelen gaat, maakt daarbij geen verschil: ook dan is het égalitébeginsel zonder meer van toepassing.
Hoofdstuk 2 Het recht op nadeelcompensatie en de uitzonderingen hierop
Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie
Lid 1 Égalitébeginsel en speciale last
In dit lid is de grondslag van nadeelcompensatie (het égalitébeginsel) en de speciale last verwerkt.
Met het vereiste van de speciale last wordt bedoeld, dat sprake moet zijn van een last die op een beperkte groep burgers of instellingen onevenredig zwaar drukt, zodat de gelijke behandeling met een vergelijkbare groep (de referentiegroep), die door de handeling wordt getroffen, wordt verstoord.
In de AVN is niet gekozen om de referentiegroep in te vullen. Het kan voorkomen dat sprake is van een grotere groep getroffenen.
In zo'n geval (bij een grote groep) volgt als vuistregel uit de jurisprudentie dat de benadeelde met zijn ‘groepsgenoten' moet worden vergeleken. De getroffene moet dus worden vergeleken met personen die zich bevinden in dezelfde positie als zij, maar de bijzondere last niet dragen. Alleen indien men behoort tot een grotere omlijnde groep die een bepaald kenmerk gemeen heeft en binnen deze groep ten opzichte de anderen bijzonder hard wordt getroffen, kan men stellen speciaal te zijn benadeeld. Nadeelcompensatie komt in beginsel dus niet toe aan een hele categorie van personen die een bepaald kenmerk gemeen hebben, maar alleen aan een subgroep uit deze categorie die door de overheidsmaatregel wordt getroffen.
Artikel 2, eerste lid, laat de mogelijkheid om bij groepen benadeelden in beginsel de claim af te wijzen omdat er geen sprake is van ‘bijzonderheid' als de benadeelde zich in zijn nadeel niet van anderen onderscheidt.
Nadeelcompensatie betekent in feite dat met de tegemoetkoming aan degenen die de grootste schade hebben geleden in feite de ongelijkheid binnen de groep van getroffenen weer wordt hersteld. De ratio van nadeelcompensatie is dat iedereen in beginsel de ‘normale' schade die het gevolg is van rechtmatige overheidsmaatregelen zelf moet dragen, maar wanneer iemand uit de groep van benadeelden aantoont dat hij méér dan "normale" schade heeft geleden dan bestaat alleen jegens hem een nadeelcompensatieplicht.
Lid 2 (normaal maatschappelijk- of normaal ondernemersrisico)
Het begrip normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico maakt onderdeel uit van het koepelbegrip "vereiste van de abnormale last". Dit vereiste houdt in dat de schade buiten het normale maatschappelijke of normale bedrijfsrisico moet vallen om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Onevenredig zwaar getroffen (abnormale last)
Burgers en ondernemers dienen de ‘normale lasten' van het rechtmatig functioneren van de overheid voor eigen rekening te nemen. De rechtvaardiging voor het stellen van deze eis is gelegen in de gedachte dat burgers als lid van de gemeenschap ook profiteren van de overheidsdienst. Zo goed als zij de voordelen accepteren, moeten zij in beginsel ook de nadelen daarvan accepteren. Ontstaat er een wanverhouding tussen lusten en lasten, dan is geen sprake meer van ‘normale' en dus te dulden maatschappelijke risico's.
Het begrip normaal maatschappelijk risico moet worden ingevuld aan de hand van abstracte en concrete omstandigheden. Omstandigheden die van belang zijn, zijn omvang van het in concreto geleden nadeel en de (on)voorzienbaarheid van het nadeel, mede gelet op de wijze van uitvoering van het rechtmatig handelen of het tijdstip waarop dit handelen plaatsvond. In situaties van rechtmatig toegebrachte hinder wordt de ernst van de schade afgemeten aan de hand van de duur, intensiteit en omvang van de hinder.
Voorbeelden van in beginsel normale overheidshandelingen zijn (onderhouds)werkzaamheden aan de weg, infrastructuur, bruggen, riolering, dijken en kademuren. Met deze nadelen moet men in zijn algemeenheid rekening houden ook al bestaat er geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.
Daarnaast is van belang op welke wijze een "normale" maatregel in een concreet geval is geëffectueerd en welke concrete gevolgen dit heeft gehad. Zo kan een normale maatregel als gevolg van bijzondere omstandigheden onevenredige schade veroorzaken. In dit verband is van groot belang dat toepassing wordt gegeven aan de BLVC-methodiek om eventueel nadeel zoveel mogelijk te beperken.
Aan bedrijven wordt normaal bedrijfs- of ondernemersrisico tegengeworpen. Uitgangspunt is dat elke zelfstandige ondernemer zijn onderneming drijft voor zijn eigen risico en ook zelf verantwoordelijk is voor zijn beslissingen. Tot het normale ondernemersrisico behoren nadelen die direct samenhangen met de keuze voor een bepaald type bedrijfsvoering of een bepaalde inrichting van het bedrijf inclusief de keuze voor een bepaalde locatie. Ondernemers hebben te maken met een uitgebreidere risicotoerekening. Alleen als de maatregel sterk afwijkt van het normale verwachtingspatroon, waarop elke ondernemer bedacht dient te zijn, kan een aanspraak op nadeelcompensatie bestaan.
De benadeelde moet aannemelijk maken dat een rechtmatige overheidsmaatregel desondanks naar tijd, plaats, ontstaanswijze en begeleidende omstandigheden en/of aard, ernst, duur en/of omvang van de daardoor veroorzaakte schade, een dermate uitzonderlijk en ongebruikelijk karakter heeft, dat een redelijk denkende en handelende ondernemer een dergelijke gedraging niet van de overheid had behoeven te verwachten.
In de praktijk speelt de voorzienbaarheid een belangrijke rol om te bepalen of een nadeel als een ‘normaal maatschappelijk/ondernemers risico' kan worden aangemerkt. Wanneer schade in algemene zin te verwachten is, omdat zij inherent is aan de activiteit die de getroffene ontplooit, kan men spreken van voorzienbaarheid in abstracto. Het gaat dan om de vraag of een bepaald nadeel naar ervaringsregels te verwachten was, mede gelet op eigenschappen van de getroffene, de plek waar hij woont, dan wel het bedrijf dat hij uitoefent. Een voorbeeld is dat de bewoner van een druk bevolkte binnenstad zich dient in te stellen op ongemakken in zijn omgeving, zoals werkzaamheden aan de infrastructuur.
Voorzienbaarheid in abstracto neemt niet weg dat telkens dient te worden bezien of ook de uitwerking van een op het eerste gezicht ‘normale' maatregel ‘normaal' was. Bij voorzienbaarheid in concreto gaat het erom of de getroffene daadwerkelijk heeft voorzien of in elk geval had behoren te voorzien dat een maatregel van een bepaalde strekking zou worden genomen. Ook hierin komt het belang van de zogeheten BLVC methodiek naar voren, omdat volgens deze methode aandacht wordt besteed aan onder meer communicatie met belanghebbenden over op handen zijnde overheidsmaatregelen.
Feitelijk geven drempelpercentages uitdrukking aan de gedachte dat schade van een bepaalde omvang voor rekening van de burger zelf blijft, in het licht van de onvermijdelijke nadelen die men soms zal moeten dulden in een samenleving op een beperkt grondgebied. De drempelwaarde is een ondergrens in de vorm van een normaal maatschappelijk risico, die vooraf gaat aan het berekenen van de schade en aan een mogelijke korting die uit hoofde van maatschappelijk risico (alsnog) op de geleden schade in mindering wordt gebracht. De gedachte is dat bij schade van een bepaalde omvang nog geen sprake is van een wanverhouding tussen lusten en lasten.
Wanneer een bedrijf een omzetdaling van 2% op jaarbasis ondervindt ten gevolge van wegwerkzaamheden (voorzienbaar) dan kan dat mede worden verklaard door het uitgangspunt dat een dergelijke, geringe daling niet uitzonderlijk is en behoort tot de nadelen waarmee een bedrijf in abstracto rekening dient te houden en die niet uitstijgen boven de normale, eens in de zoveel tijd te verwachten nadelen, waarmee elk bedrijf rekening dient te houden.
Ten aanzien van de koppeling aan de omzet kan worden gezegd dat het werken met omzetdrempels de afgelopen jaren algemeen gebruikelijk is geworden. De praktijk van de Vervoerregio Amsterdam sluit op dit punt onder meer aan op de praktijk in Amsterdam (Algemene Verordening Nadeelcompensatie), Utrecht (HOV-baan), Den Haag (Souterrain-project) en bij de aanleg van de Betuweroute (Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute).
In de verordening is gekozen voor een omzetdrempel van 8% op jaarbasis van de gemiddelde jaaromzet om een concreet criterium te geven voor de praktijk, dat aangeeft in welk geval schade in elk geval niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dat wil niet zeggen dat een schadebedrag dat boven de drempelwaarde uitkomt per definitie voor vergoeding in aanmerking komt. Zie in dit verband de toepassing van kortingspercentages in artikel 2, zesde lid, van deze Verordening.
Het toepassen van een vast drempelpercentage biedt rechtszekerheid en sluit goed aan bij de gedachte dat burgers de lasten die voortvloeien uit rechtmatig overheidshandelen in beginsel zelf dienen te dragen.
In plaats van schade als gevolg van een daling van de omzet, kan schade ook het gevolg zijn van een verhoging van de kosten, bijvoorbeeld indien bedrijven als gevolg van een verkeersmaatregel gedurende lange tijd lang en ver moeten omrijden. De AVN bevat ook voor die gevallen een drempelwaarde (een percentage van de totale kosten op jaarbasis).
Lid 5 (drempel bij waardevermindering)
Het is mogelijk dat een ‘gewone' burger schade lijdt waardoor waardevermindering van zijn onroerend goed optreedt. Deze vermindering zal permanent van aard moeten zijn, nu tijdelijke waardevermindering in het algemeen, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet voor nadeelcompensatie in aanmerking komt.
Bij toekenning van nadeelcompensatie wordt het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico van oudsher ingevuld door middel van een korting in de vorm van een percentage van het schadebedrag. De Afdeling bestuursrechtspraak is van mening dat het rechtens niet onaanvaardbaar is dat een bepaald percentage van het nadeel vanwege normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico voor rekening van de benadeelde blijft. Bij de kortingspercentages gaat het om de vraag in welke mate een eenmaal vastgesteld onevenredig nadeel voor rekening van de getroffene dient te blijven. Dus in die gevallen waarin vaststaat dat sprake is van een onevenredig nadeel, wordt niet alle schade vergoed omdat een deel daarvan tot het normaal maatschappelijk of het normaal ondernemersrisico wordt gerekend. Daarbij wordt een ‘kortingspercentage' toegepast, dat wil zeggen, een variabel percentage dat van de schade wordt afgetrokken. Met dergelijke percentages wordt verdisconteerd dat de schade, ook al was zij onevenredig, voor een deel moet worden geduld.
In de AVN is gekozen voor de combinatie van een drempelwaarde en een kortingspercentage. Een aanleiding om een korting toe te passen wordt veelal gezocht in het in meer of mindere mate voorzienbaar zijn van de schade, mede gelet op de aard van het besluit en de aard van de omgeving waar een onderneming wordt geëxploiteerd. Als vuistregel kan dan ook worden aangenomen dat het kortingspercentage hoger uitvalt naarmate de schadeveroorzakende overheidshandeling en haar gevolgen meer voorzienbaar waren. De hoogte van het kortingspercentage is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval en daarom is in de AVN niet gekozen voor een vast kortingspercentage.
Het is goed denkbaar dat de toepassing van een kortingspercentage bij tot op grote hoogte ‘normale' vormen van schade er toe leidt dat in beginsel alle schade voor rekening van de ondernemer moet blijven, nu de schade niet afwijkt van hetgeen burgers en ondernemers in stedelijke omgevingen wel vaker lijden, ook al stijgt de omzetdaling boven de 8% uit.
Voor het voor rekening van de ondernemer zelf laten van alle schade, ook voor zover die boven het forfait van 8% uitstijgt, is waarschijnlijk minder ruimte wanneer de maatregel ten gevolge van deze of andere bijzondere omstandigheden leidt tot dramatische winstdalingen of veel grotere schade dan wanneer de overheid zich wel aan haar afspraken zou hebben gehouden. Denkbaar is in dit verband dat bij een ondernemer die meerdere jaren met verminderde bereikbaarheid te maken krijgt, ook zijn ondernemersrisico afneemt en er dus met het verstrijken van de tijd ook minder ruimte is voor het aanvullend toepassen van een kortingspercentage. Duidelijk is in elk geval dat het gecombineerde stelsel van drempels en kortingen het mogelijk maakt om elk individueel geval op zijn merites te beoordelen, kortom: om maatwerk te leveren.
Lid 7 (afwijkingsbevoegdheid op grond van bijzondere omstandigheden)
Dit lid is opgenomen, opdat het bestuursorgaan op grond van bijzondere omstandigheden kan afwijken van de, in het derde, vierde of vijfde lid bepaalde drempelpercentages. Het is niet mogelijk om in alle gevallen de daar genoemde percentages te hanteren, gezien het brede toepassingsbereik van deze verordening. Het is lastig om thans een uitspraak te doen over de vraag hoe de genoemde percentages zullen uitpakken en daarom is in de AVN de mogelijkheid opgenomen om deze percentages te kunnen bijstellen door middel van een besluit van het dagelijks bestuur.
In dit lid is een bepaling inzake voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) opgenomen. Op grond van deze bepaling moet worden bezien of de rechtmatige overheidsdaad voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd. Indien en voor zover de benadeelde (ook) gebaat is bij de overheidsmaatregel die de schade veroorzaakt, moet dit voordeel met het nadeel worden verrekend. Een voorbeeld daarvan is de situatie waarbij een zusterfiliaal van de benadeelde onderneming een deel van de klap opvangt vanwege de overloop van klanten.
Indien bepaalde besluiten nauw met elkaar zijn verweven, kan door het ene besluit veroorzaakte voordeel worden betrokken bij de beoordeling van de door het andere besluit veroorzaakte schade.
Eerste lid, onder a (causaal verband)
Voor het causaal verband is een formulering gekozen die rekening houdt met de toerekening zoals die in het burgerlijk recht vorm heeft gekregen. De relevante bepaling in dit verband is artikel 6:98 BW. Artikel 6:98 BW luidt: "Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend".
Er moet causaal verband zijn tussen de schade en het overheidshandelen. De juridische praktijk aanvaardt in het algemeen dat het "conditio sine qua non-vereiste" een minimumeis is, die het verband tussen handeling en schade weergeeft.
Om te bepalen of er causaal verband is, maakt men een vergelijking tussen de financiële situatie waarin een persoon of instelling zich thans bevindt en de hypothetische financiële situatie waarin deze zich zou hebben bevonden indien de bewuste schadeveroorzakende gedraging achterwege zou zijn gebleven. Deze vergelijking zegt niet alleen iets over het bestaan van het nadeel, maar ook over het causale verband tussen het nadeel en de beweerdelijke schadeoorzaak.
Dat bedrijfsresultaten een teruggang laten zien, hoeft niet per definitie zijn oorzaak te hebben in bijvoorbeeld een rechtmatig verkeersbesluit, maar kan een andere oorzaak hebben, zoals een algehele malaise van de markt. In dit verband kan een branchecorrectie zijn aangewezen wanneer er weliswaar sprake is van een daling van de omzet, maar dat deze eigen was aan de gehele branche, en zich dus ook voordeed bij bedrijven die niet met een schadeveroorzakende overheidshandeling werden geconfronteerd. Daarbij is van belang dat deze vergelijking plaatsvindt met objectief vergelijkbare bedrijven. Zie voor het toepassen van een branchecorrectie de toelichting bij artikel 4.
Eerste lid, onder b (risicoaanvaarding)
Artikel 3, eerste lid, onder b, ziet op de risicoaanvaarding. Actieve of passieve risicoaanvaarding speelt een belangrijke rol bij de beoordeling van de aanspraak op schadevergoeding, of en in hoeverre de benadeelde het risico op schade heeft aanvaard.
Van actieve risicoaanvaarding is sprake indien verzoeker zelf handelingen verricht (bijv. investeringen doet) op een moment waarop hij de ongunstige overheidsmaatregel kon voorzien. Het hangt van de specifieke omstandigheden af of er moet worden geconcludeerd dat sprake is van risicoaanvaarding. Blijkens de rechtspraak over deze voorwaarde, die met name in het kader van planschadezaken tot ontwikkeling is gekomen, is van belang of er, bezien vanuit de positie van redelijk denkende en handelende burgers, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat een ongunstig besluit genomen zal worden (voorzienbaarheid). Ook is van belang om wat voor handelingen het gaat. Van investeringen die bedrijven regelmatig moeten doen om hun concurrentiepositie te behouden of andere investeringen ten behoeve van een bestaand belang, zal minder snel worden gezegd dat zij wegens risicoaanvaarding niet voor vergoeding in aanmerking komen, dan van investeringen voor een nieuw project.
Van passieve risicoaanvaarding wordt gesproken, indien de benadeelde ervan heeft afgezien om passende (aanpassings)maatregelen te nemen, toen hij daartoe redelijkerwijs (nog) in de gelegenheid was, terwijl hij kon voorzien of er rekening mee moest houden dat er later bepaalde overheidsmaatregelen zouden worden genomen die dat onmogelijk zouden maken. De schade die hij vervolgens lijdt, maar die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen, wordt hij geacht (passief) te hebben aanvaard.
Eerste lid, onder c (eigen schuld)
Deze bepaling inzake ‘eigen schuld' (6:101 BW), is ook opgenomen in het wetsvoorstel Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (art. 4:126, lid 2 sub d van dit wetsvoorstel). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een burger zich willens en wetens in een met de wet strijdige situatie brengt en schade lijdt doordat handhavend wordt opgetreden. Een dergelijke vorm van ‘eigen schuld' beschouwt de wetgever als een ‘omstandigheid die aan de benadeelde zelf kan worden toegerekend' en die dus uit hoofde van eigen schuld (art.6:101 BW) - en dus niet zozeer in het kader van het ‘normaal maatschappelijk risico' voor rekening van de benadeelde komt.
Eerste lid, onder d (schadebeperkende maatregelen)
Het leerstuk van de risicoaanvaarding hangt nauw samen met de vraag of de benadeelde, indien nodig, redelijke maatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van schade. De schade die door het treffen van zodanige maatregelen had kunnen worden voorkomen of beperkt, moet ten laste blijven van verzoeker. Omgekeerd geldt dat de redelijke kosten van de maatregelen die ter voorkoming of beperking van schade zijn genomen, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien aan de overige vereisten is voldaan. De omvang van de schadebeperkingsplicht van artikel 3, onder d, wordt beperkt door de redelijkheid. Deze plicht tot schadebeperking hoeft echter niet altijd te worden gezien als een plicht tot het alsmaar doorvoeren van kostenverlagingen. De schadebeperkende maatregelen komen tot uitdrukking in de behaalde winst in het schadejaar, die derhalve zowel het resultaat is van opbrengsten als van bedrijfskosten. Als een aanvrager bijvoorbeeld kostenbesparingen zou doorvoeren die een nog groter negatief effect hebben op de opbrengsten (waardoor het feitelijke resultaat lager is), kan niet langer worden gesproken van schadebeperking. Binnen de grenzen van het redelijk handelen staat het een aanvrager vrij om de uitwerking van de wettelijke schadebeperkingsplicht in te vullen.
Het bestuursorgaan kan een gedeeltelijke vergoeding van de schade toekennen, voor zover de benadeelde weliswaar door het treffen van maatregelen de schade heeft beperkt, maar deze schade redelijkerwijs verder had kunnen worden beperkt, indien andere maatregelen waren getroffen dan wel de genomen maatregelen doeltreffender waren uitgevoerd.
Eerste lid, onder e (anderszins verzekerde schade)
Op grond van het zogenoemde subsidiariteitsvereiste kan een benadeelde slechts aanspraak maken op een vergoeding voor zover niet op andere wijze in een redelijke vergoeding is voorzien. Dit criterium beoogt te voorkomen dat betrokkene wordt verrijkt, doordat dezelfde schade meer dan eens wordt vergoed. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien en voor zover de schade al is vergoed door aankoop, onteigening, een vergoeding in natura, op grond van een specifieke wettelijke regeling, of op andere wijze. Van een voldoende verzekerde vergoeding kan ook sprake zijn indien deze niet door de schadeveroorzakende instantie, maar door een derde wordt uitgekeerd. Bij het oordeel of vergoeding van de schade anderszins verzekerd is, moet rekening worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
Op deze verordening kan geen beroep worden gedaan als de nadeelcompensatie anderszins is gewaarborgd. Wordt het nadeel veroorzaakt door beschadiging van roerende of onroerende zaken die is of kan worden afgedekt door een verzekering, dan valt dat eveneens buiten het bereik van deze verordening.
Dit lid regelt, naar het voorbeeld van de verjaring in het civiele recht, dat het verzoek om schadevergoeding kan worden afgewezen indien een bepaalde termijn is verstreken, nadat de schade is veroorzaakt en de benadeelde bekend is geworden met de schade en het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan. Dit lid van het artikel sluit zoveel mogelijk aan bij de verjaringsregeling in artikel 3:310 BW. In beginsel is de opeisbaarheid van de vordering in het civiele recht bepalend voor de aanvang van de verjaring. Omdat er bij nadeelcompensatieverzoeken eerst een besluit moet worden genomen tot vergoeding van schade is er ten tijde van het indienen van het verzoek geen sprake van een invorderbare schuld, zodat artikel 3:310 BW niet rechtstreeks van toepassing kan zijn. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat schade niet alleen door feitelijke handelingen, maar vaak ook door appellabele besluiten wordt veroorzaakt. De vraag rijst dan op welk moment de termijn voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding dient aan te vangen. De aanvraag om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien vijf jaren zijn verstreken nadat de benadeelde bekend is geworden met de schade. Naar het voorbeeld van het privaatrecht gaat de termijn voor het indienen van een schadeverzoek in nadat bekendheid met de schade is ontstaan.
Voor het geval de schade is veroorzaakt door een appellabel besluit is bepaald dat de termijn voor het indienen van het verzoek om nadeelcompensatie niet aanvangt voordat het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dit betekent dat het aanvangsmoment van de indieningstermijn bij besluiten varieert. De lengte van de termijn varieert echter niet; die is vijf jaren. Dit lid is nodig omdat in het algemeen pas op het moment waarop het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden, duidelijk is of er daadwerkelijk schade is geleden en wat de omvang van de schade is. Het zou onredelijk zijn, als de indieningstermijn reeds (grotendeels) verstreken zou kunnen zijn, voordat duidelijk is of er schade is geleden en zo ja, wat de omvang daarvan is. Dit lid fixeert het aanvangsmoment van de indieningstermijn en daarmee in beginsel ook de einddatum. Het voorgaande neemt niet weg dat verzoeken om nadeelcompensatie in voorkomende gevallen desgewenst wel kunnen worden ingediend voordat het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
In dit lid is een expliciet bedrag opgenomen dat wordt aangemerkt als bagatelschade en derhalve hoe dan ook voor rekening van de benadeelde blijft: schade die blijft onder een bedrag van € 750, komt nooit voor nadeelcompensatie in aanmerking, ongeacht de relatie met de omzet. Dit sluit aan op jurisprudentie waarin zeer lage schades hoe dan ook niet abnormaal zijn.
Artikel 4 Winst- of inkomstenderving
In artikel 4 wordt gesproken van winst- of inkomstenderving, omdat zich de situatie kan voordoen dat een persoon bijvoorbeeld advieswerk vanuit huis verricht en door een bepaald infrastructureel project een zo grote mate van overlast ondervindt dat hij zijn werkzaamheden slechts gedeeltelijk kan verrichten en dus inkomsten mist.
Wanneer omzetschade wordt geclaimd moet de feitelijke situatie binnen het getroffen bedrijf uitgangspunt zijn, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de (financiële) situatie waarin eisers zich na de (verkeers)maatregelen bevinden en de hypothetische (financiële) situatie waarin eisers zich zou hebben bevonden indien de (verkeers)maatregelen achterwege zouden zijn gebleven.
Het is niet goed mogelijk om in de verordening een concretisering van de schadeberekening op te nemen, omdat niet alle situaties kunnen worden voorzien. Daarom is gekozen voor de optie dat het dagelijks bestuur daaromtrent nog nadere regels kan vaststellen. Bij de begroting van het nadeel in de vorm van winstderving zijn wel een aantal uitgangspunten te geven waarvan de belangrijkste hieronder als leidraad bij de toepassing van artikel 4 worden weergegeven.
De redactie van de artikelen 5 en 6 is voor een deel ontleend aan de tekst van de verordening Noord/Zuidlijn. Wanneer in de stad een pand of etage te huur wordt aangeboden, zal er ook wanneer er geen sprake is van een schadeveroorzakende handeling of besluit, de nodige tijd overheen gaan, voordat de onroerende zaak wordt verhuurd. Panden staan nu eenmaal een bepaalde periode, nadat een huurder is vertrokken, leeg. Voor vergoeding komt niet in aanmerking het verlies gedurende de gemiddelde periode van leegstand voor panden die met het te verhuren pand zijn te vergelijken en die in de wijk of buurt liggen van het te verhuren pand.
Dit element is redelijkerwijze toegevoegd, teneinde te voorkomen dat prijzen of lagere huuropbrengsten worden opgevoerd, die niet meer als overeenkomend met de werkelijke waarde kunnen worden beschouwd.
Artikel 6 Lagere opbrengst bij verkoop bedrijf of onroerende zaak
Deze bepaling is een species van het begrip winst- of omzetderving en is opgenomen als speciale voorziening voor eigenaren die hun onroerende zaak met een kleinere opbrengst of minder winst kunnen verkopen ten gevolge van een besluit of handeling dat de prijs nadelig beïnvloedt.
Artikel 7 Andere voor nadeelcompensatie in aanmerking komende kosten
Onder a Inschakelen deskundigen
Degene die in aanmerking komt voor schadevergoeding op grond van het bepaalde in deze afdeling, komt ook in aanmerking voor vergoeding van bepaalde andere kosten die hij heeft gemaakt in verband met het vaststellen van de geleden schade. Op grond van het bepaalde onder (a) worden de redelijke kosten vergoed, die zijn gemaakt in verband met het inschakelen van deskundige bijstand bij het vaststellen van (de omvang van) de schade. Het artikel ziet derhalve niet op de kosten van deskundige bijstand in bezwaar en beroep. Op kosten die zijn gemaakt in de fase van bezwaar en beroep, zijn immers de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb van toepassing. Voor zover deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is daarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing. Met de term redelijke kosten in het eerste en het tweede lid, wordt bedoeld dat alleen die kosten worden vergoed, die redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te krijgen en die in de gegeven omstandigheden redelijk te achten waren (de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets). Dit sluit aan bij de geldende wetgeving en jurisprudentie. Dit betekent dat niet noodzakelijkerwijs alle kosten die de benadeelde heeft gemaakt in verband met het verkrijgen van schadevergoeding, voor vergoeding in aanmerking komen.
Indien in het kader van deze verordening wordt gesproken over de wettelijke rente, dan wordt de wettelijke rente van artikel 6:119 van het BW bedoeld. Er is dus geen sprake van de wettelijke handelsrente. Handelsrente is alleen verschuldigd als het gaat om een handelsovereenkomst en daarvan is in het kader van deze verordening bij de te verlenen nadeelcompensatie geen sprake. Zie ook artikel 6:119a van het BW.
Ook de wettelijke rente over het schadebedrag wordt vergoed. De ingangsdatum voor het bepalen van de wettelijke rente is de datum van ontvangst van de aanvraag of, indien de schade pas later is ingetreden, het tijdstip waarop de schade is ontstaan.
Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor geleden nadeel door een te late uitbetaling van de nadeelcompensatie, maakt deel uit van de nadeelcompensatie.
Onder c Maatregelen ter voorkoming of beperking van het nadeel
Het eerste lid van dit artikel strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, eveneens schade zijn en voor vergoeding op grond van deze regeling in aanmerking kunnen komen. Met de bepaling is aansluiting gezocht bij het privaatrecht (art. 6:96 BW). Aangezien het redelijk is om van de benadeelde te verwachten dat hij zijn schade zoveel mogelijk voorkomt en beperkt, is het ook redelijk dat hij de kosten die hij in dat kader redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed kan krijgen. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van het te beperken nadeel niet overstijgen. Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding van kosten van eventuele schadebeperkende maatregelen, dient de aanvrager, op grond van artikel 11 van de AVN, in beginsel een verzoek om goedkeuring in te dienen.
Kosten die zijn gemoeid met een eventueel noodzakelijke beëindiging van het bedrijf of de onderneming komen naar hun aard niet voor nadeelcompensatie op basis van dit artikel in aanmerking. Het geleden nadeel dat daarop betrekking heeft, komt voor nadeelcompensatie in aanmerking op basis van de algemene regeling die is neergelegd in artikel 2 van deze verordening.
Artikel 8 Nadeelcompensatie in geld of in natura
Behoeft geen nadere toelichting.
De waarde van de compensatie in natura mag niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken. Wanneer de waarde van de compensatie op andere wijze groter zou zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken, kan het bestuursorgaan besluiten om alsnog nadeelcompensatie in geld uit te keren.
Artikel 9 Aanvraag om nadeelcompensatie
Het in ontvangst nemen van de aanvraag en het behandelen daarvan valt onder de bevoegdheid van de Vervoerregio Amsterdam.
Behoeft geen nadere toelichting.
Bij een nadeelcompensatieaanvraag geldt dat degene die stelt te zijn benadeeld, de bewijslast draagt van het bestaan van dit nadeel. De aanvrager zal door het aanvoeren van zoveel mogelijk concrete gegevens moeten aantonen dat hij door het rechtmatige overheidshandelen in een verslechterde situatie is geraakt. Op de aanvraag is het bepaalde in artikel 4:1 en 4:2 van de Awb onverkort van toepassing. Dit betekent dat de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, moet bevatten. Daarnaast verschaft de aanvrager ingevolge het tweede lid van artikel 4:2 Awb de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Hierbij kan worden gedacht aan het overleggen van een kopie van het schadeveroorzakende besluit. Dit kan evenwel niet in alle gevallen worden verlangd. Het spreekt voor zich dat de aanvraag een aanduiding dient te bevatten van het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling. Daarnaast moet uit de aanvraag blijken wat de aard van de schade is. Ten slotte bevat de aanvraag voor zover redelijkerwijs mogelijk een opgave van de omvang van de geleden of te lijden schade en een specificatie van de schade.
Lid 4 (het heffen van een recht)
De figuur van de heffing is geïntroduceerd om te voorkomen dat er al te lichtvaardig wordt overgegaan tot indiening van een verzoek om nadeelcompensatie. Als gezegd is de overheid uitsluitend onder bijzondere omstandigheden verplicht tot vergoeding van (een deel van) door rechtmatig overheidshandelen veroorzaakte schade. Door de heffing van het recht kan worden voorkomen dat veel werk moet worden besteed aan de behandeling van aanvragen die ‘zekerheidshalve' worden ingediend. Het recht bedraagt € 300. Dit bedrag is gelijk aan het te heffen recht onder de Verordening Nadeelcompensatie Amsteltram en sluit aan bij de regeling voor planschade ex artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening.
De bevoegdheid van bestuursorganen van de Vervoerregio Amsterdam om over te gaan tot het heffen van een recht volgt uit artikel 229 lid 1 onder b Gemeentewet, artikel 30 lid 1 onder a van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikelen 5 en 7 van de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam.
Artikel 10 Aanvraag goedkeuring schadebeperkende maatregelen
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 11 Aanvraag voorschotverlening
De aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 2 kan bij het bestuursorgaan een aanvraag indienen om een voorschot op die nadeelcompensatie. Het verlenen van voorschotten is gebaseerd op art. 4:95 van de Awb. In beginsel dient er sprake te zijn van een aanmerkelijk belang, dat de aanvrager zal moeten onderbouwen. Er is voor een hoog percentage gekozen, omdat het voorschot bedoeld is om de continuering van de bedrijfsvoering te vergemakkelijken. Daarnaast kan het verlenen van een voorschot onder meer strekken om te voorzien in de kosten die zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter beperking van het nadeel. Indien het bestuursorgaan beslist tot toekenning van een voorschot, wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend.
De termijn waarbinnen het voorschot betaald moet worden, wordt geregeld in de Awb (artikel 4:87).
Het dagelijks bestuur kan bij het verlenen van een voorschot een zekerheidsstelling verlangen, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, ten behoeve van een eventueel ten onrechte uitbetaald voorschot. Deze voorschotten zullen renteloos worden teruggevorderd.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12 Ontvangstbevestiging
In de ontvangstbevestiging wordt de aanvrager geïnformeerd over de verdere procedure. Indien het dagelijks bestuur de aanvraag behandelt met inschakeling van de adviescommissie, stelt het dagelijks bestuur de aanvrager hiervan in de ontvangstbevestiging op de hoogte en wordt informatie gegeven over de samenstelling en de werkwijze van de adviescommissie.
Indien nodig, wordt de aanvrager, in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb, verzocht binnen vier weken, de zogenaamde hersteltermijn, zijn aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens of bescheiden, indien de aanvraag niet compleet is. Deze termijn kan op schriftelijk verzoek van de aanvrager met vier weken worden verlengd.
Hoofdstuk 4 Advies en beslissing
Op grond van artikel 84 Gemeentewet is het bestuursorgaan bevoegd een adviescommissies in te stellen. Het leerstuk van de nadeelcompensatie is complex, waardoor in sommige gevallen het inschakelen van een externe deskundige noodzakelijk is.
De inschakeling van een commissie kost meer tijd en geld. Uitgangspunt is daarom dat het behandelen van aanvragen gebeurt zonder inschakeling van de adviescommissie en dat alleen in complexe zaken om advies wordt gevraagd.
Een reglement regelt de werkwijze en samenstelling van een commissie en bevat voorschriften waaraan de commissie zich heeft te houden.
Inschakeling van een commissie is in ieder geval niet aan de orde indien een aanvraag onvolledig is en niet wordt aangevuld. Advies zou ook achterwege kunnen blijven, indien men op grond van art. 3 niet aan een inhoudelijke beoordeling van de financiële claim toekomt, dus bijv. indien het causale verband ontbreekt of sprake is van actieve of passieve risicoaanvaarding.
Artikel 14 Behandeling aanvraag om nadeelcompensatie
Wanneer het gaat om een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in dit artikel wordt eerst een conceptbesluit opgesteld dat naar de aanvrager wordt toegezonden. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze daarover te geven. Indien een aanvraag is voorgelegd aan de commissie, wordt de aanvrager de keuze geboden om mondeling dan wel schriftelijk zijn zienswijze te geven. Dit gaat derhalve verder dan in artikel 4:7 van de Awb is voorgeschreven. In de gevallen waarin om advies wordt gevraagd zal de adviescommissie de aanvrager in de gelegenheid stellen om een zienswijze in te dienen op het concept advies. Dit is geregeld in het reglement van de adviescommissie.
Artikel 15 Afwijken van advies van adviescommissie
Het bestuursorgaan dat door de adviescommissie is geadviseerd, kan niet zomaar van het gegeven advies afwijken. In dit artikel is opgenomen dat de reden van de afwijking moet worden vermeld en het advies met de beslissing moet worden meegezonden. Hiermee is een extra waarborg ingebouwd dat niet lichtvaardig van adviezen van de adviescommissie wordt afgeweken.
De beslistermijn die is genoemd in artikel 16, eerste lid, is mede gebaseerd op de tijd die is gemoeid met de procedure die moet worden gevoerd bij de adviescommissie nadeelcompensatie. Deze procedure is beschreven in het reglement als bedoeld in artikel 13, tweede lid. Het gaat hier uitdrukkelijk om een maximum termijn.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen en slotbepalingen
Deze bepaling geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om met betrekking tot in die bepaling vermelde onderwerpen nadere regels vast te stellen. Voor de bepaling van de omzet- en winstderving zijn enige globale regels in de verordening opgenomen. De praktijk zal moeten leren of een aanvulling daarvan wenselijk is. Dat geldt ook voor de inschakeling van de commissie. Afgezien van de in artikel 13, vierde lid vastgelegde uitzonderingen, kunnen er nog andere situaties zijn waarbij hiervan kan worden afgezien.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding krachtens deze verordening, maar het nadeel voor betrokkene zo schrijnend is dat een uitzondering op de verordening dient te worden gemaakt.
Behoeft geen nadere toelichting.
Behoeft geen nadere toelichting.
Deze verordening wordt vastgesteld voor de periode tot de Verordening Nadeelcompensatie Vervoerregio Amsterdam 2023 in werking treedt, wat gebeurt op het moment dat Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht van kracht wordt. Om voorbereid te zijn op die wijzigingen, en geen nieuwe besluiten te hoeven nemen is dit artikel opgenomen: deze verordening verliest op dat moment haar kracht, met dien verstande dat schadeverzoeken die voor die datum worden ingediend, conform deze verordening worden afgehandeld.
Artikel 23 Intrekken bestaande verordening
De Algemene verordening nadeelcompensatie heeft een gelijke inhoud als de (specifieke) Verordening nadeelcompensatie Amsteltram. Om deze reden wordt de specifieke verordening ingetrokken.