Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aa en Hunze

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Aa en Hunze 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAa en Hunze
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Aa en Hunze 2015
CiteertitelVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Aa en Hunze 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Aa en Hunze 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-06-202301-01-2023artikel 3

20-04-2023

gmb-2023-259730

27-10-201515-06-2023nieuwe regeling

17-12-2014

gmb-2015-99591

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Aa en Hunze 2015

De raad der gemeente Aa en Hunze;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze,

dd. 28-10-2014;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en op artikel 8 lid 1 onder b van de Participatiewet;

overwegende dat de gemeenteraad op grond van artikel 8 lid 1 onder b van de Participatiewet een bijstandsverordening dient vast te stellen;

 

besluit:

in te trekken:

de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Aa en Hunze 2013;

 

vast te stellen:

de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Aa en Hunze 2015.

 

 

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE AA EN HUNZE 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    ISD-AAT. : de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo.

  • b.

    De wet: Participatiewet

  • c.

    bijstandsnorm: bijstand zoals bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • d.

    inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 31 en 32 van de wet;

  • e.

    vermogen: het voor aanvrager geldende vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • f.

    de inwoner: elke op grond van artikel 11 van de wet leden 1, 2, en 3 rechtmatig in Nederland verblijvende inwoner van de gemeente Aa en Hunze;

  • g.

    de inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel1 sub f van de wet;

  • h.

    de alleenstaande: de alleenstaande als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de wet;

  • i.

    alleenstaande ouder: de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b van de wet;

  • j.

    Gehuwden: gehuwden als bedoel in artikel 4 lid 1 sub c, onderdelen 1 en 2 van de wet;

  • k.

    kind: het ten laste komende kind als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub e van de wet;

  • l.

    de aanvrager: de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die op het moment van de aanvraag inwoner is en als zodanig opgenomen is in de basisregistratie van personen (brp) van de gemeente Aa en Hunze.

  • m.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • n.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

  • o.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • p.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op een individuele inkomenstoeslag is ontstaan.

  • q.

    jaar: kalenderjaar tenzij anders vermeld wordt.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de Participatiewet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende die:

    • a.

      een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 130% van de voor hem geldende kostendelersnorm en die geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

    • b.

      De belanghebbende gelet op zijn krachten en bekwaamheden voldoende heeft gedaan om tot inkomensverbetering te komen.

  • 2.

    Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die voldoende arbeidsmarktperspectief heeft. In elk geval is dat:

    • a.

      de belanghebbende die in de referteperiode of op de peildatum een opleiding c.q. studie volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS dan wel de WSF 2000.

Artikel 4. Hoogte van de toeslag

  • 1.

    De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

    • a.

      Voor het gezin: € 498,00;

    • b.

      Voor alleenstaande ouders: € 447,00;

    • c.

      Voor alleenstaanden: € 349,00.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum uitgesloten is van het recht op Individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet dan komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    Indien een van de gehuwden gedurende de referteperiode of op de peildatum een opleiding c.q. studie volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS dan wel de WSF 2000 dan komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    De Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Aa en Hunze 2013 wordt ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aa en Hunze, gehouden op 17 december 2014.

De griffier,

Mr. E.P. van Corbach

De voorzitter,

Drs. H.F. van Oosterhout

ALGEMENE TOELICHTING

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan [percentage] van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wet interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

 

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

 

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van [aantal] maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

 

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

 

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

 

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

 

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Inspanningen tot inkomensverbetering

Aan de hand van de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende en de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, moet worden beoordeeld of hij op de peildatum uitzicht heeft op inkomensverbetering. Indien een belanghebbende op de peildatum geen inkomsten uit arbeid of inkomsten uit arbeid uit een deeltijdbaan heeft (gehad) en er geen vastgestelde belemmeringen zijn om (meer uren) te gaan werken, dan heeft belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering. De gevolgen die er zijn als belanghebbende zicht heeft op inkomensverbetering, maar niet wil werken of niet meer uren wil werken, kunnen niet worden afgewenteld op de gemeente. In een dergelijk geval bestaat alleen recht op individuele inkomenstoeslag als is vastgesteld dat belanghebbende door redenen van medische of sociale aard niet in staat is (meer uren) te gaan werken of als belanghebbende gedurende de referteperiode aantoonbaar naar vermogen heeft geprobeerd arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

 

Van studerenden wordt in elk geval gesteld dat zij uitzicht hebben op inkomensverbetering. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om een gezin, waarvan één gezinslid een inkomen op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in de periode waarin nog geen sprake was van een gezin, komt het recht de overige gezinsleden toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

 

Artikel 4. Hoogte van de toeslag

De hoogte van de inkomenstoeslag is gebaseerd op bedragen ingaande 1 januari 2009. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet gegeven voor situaties waarin bij in het gezin één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een van de gehuwden sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet en op de situatie dat één van de gehuwden een studie c.q. opleiding volgt of heeft gevolgd ingevolge de WTOS en WSF.

 

Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op inkomenstoeslag het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op individuele inkomenstoeslag. Het recht op individuele inkomenstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.