Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Leeuwarden 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingBeleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Leeuwarden 2005
CiteertitelBeleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Leeuwarden 2005
Vastgesteld door
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

-

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-03-200521-11-2013nieuwe regeling

18-03-2005

Huis aan Huis; 23-03-2005

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Leeuwarden 2005

Het sectorhoofd Financiële Dienstverlening van de dienst Algemene Zaken van de gemeente Leeuwarden;

Gelet op het bepaalde in;

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk XV van de Gemeentewet, de Wet waardering onroerende zaken, het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken, artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de gemeentelijke verordeningen;

Besluit:

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen

Inleiding

In artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de inspecteur bevoegdheid gegeven ambtshalve vermindering van belastingaanslagen te verlenen. Tevens is in dit artikel bepaald dat een in de belastingwet voorziene vermindering of ontheffing door de inspecteur ambtshalve kan worden verleend. Op grond van artikel 231, tweede lid, onderdeel b., van de Gemeentewet is ten aanzien van gemeentelijke belastingen de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen hiertoe bevoegd.

Door de term “ambtshalve” in artikel 65 AWR respectievelijk artikel 244 van de Gemeentewet is het mogelijk gemaakt dat vermindering, ontheffing, teruggaaf dan wel een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ook verleend kan worden indien een bezwaarschrift te laat is ingediend en de betrokkene daarom in zijn bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt mede verstaan onder:

een aanslag, voorlopige aanslag of navorderingsaanslag: het gevorderde, voorlopig gevorderde of nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 233a, tweede lid, van de Gemeentewet;

de gemeentelijke belastingen: de belastingen als bedoeld in artikel 219, eerste lid, van de Gemeentewet;

belastingplichtige: degene op wiens naam de aanslag is gesteld;

belanghebbende: degene op wiens naam de beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken is gesteld;

de WOZ-beschikking: de beschikking op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 2 Tenaamstelling beschikkingen en aanslagen

Indien een WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan, doch na onderzoek blijkt dat de WOZ-beschikking ten onrechte op naam van de belanghebbende is gesteld, wordt de WOZ-beschikking ambtshalve vernietigd dan wel gewijzigd, indien het bezwaarschrift of het schriftelijke verzoek binnen drie jaar na de dagtekening van de WOZ-beschikking wordt ingediend.

Indien een aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, doch na onderzoek blijkt dat de aanslag ten onrechte op naam van de belastingplichtige is gesteld, wordt de aanslag ambtshalve vernietigd dan wel verminderd, indien het bezwaar- of verzoekschrift binnen drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld wordt ingediend.

Artikel 3 Bezwaarschriften of verzoekschriften

Indien een aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, doch na onderzoek op grond van een binnen drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld ingekomen bezwaar- of verzoekschrift blijkt dat de heffingsgrondslag van de aanslag onjuist is vastgesteld, wordt de aanslag verminderd indien het gecorrigeerde aanslagbedrag meer dan twintig percent met een minimum van € 5,00 afwijkt van het oorspronkelijk verschuldigde aanslagbedrag.

Ingeval de afwijking van het oorspronkelijk verschuldigde aanslagbedrag kleiner is dan twintig percent met een minimum van € 5,00 en het bezwaar- of verzoekschrift meer dan één aanslag betreft, vindt saldering van de te corrigeren bedragen plaats. Indien door middel van deze saldering het totaal van de te corrigeren bedragen meer dan twintig percent met een minimum van € 5,00 bedraagt, worden in afwijking van het eerste lid de desbetreffende aanslagen verminderd.

In afwijking van de voorgaande leden, wordt de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2001 verminderd indien het gecorrigeerde aanslagbedrag meer dan € 5,00 afwijkt van het oorspronkelijk verschuldigde aanslagbedrag.

Artikel 4 Toepassing van een vrijstelling

Indien een aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, doch na onderzoek op grond van een binnen drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld ingekomen bezwaar- of verzoekschrift blijkt dat op grond van de belastingverordening een voorziene vrijstelling niet is toegepast, wordt de aanslag ambtshalve vernietigd dan wel verminderd.

Artikel 5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 3 en 4 vindt geen toepassing indien:

ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 3 of artikel 4 bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

een uitspraak van de Hoge Raad of van een gerechtshof, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad of het hof is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen;

hetgeen in onderdeel c. is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad of van een gerechtshof, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 6 Mededeling van afwijzing

Zowel in het geval dat ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Leeuwarden 2005”.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. De op 30 november 2001 vastgestelde beleidsregels inzake dit onderwerp worden met ingang van de inwerkingtreding van deze beleidsregels ingetrokken.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Ondertekening

Leeuwarden, 18 maart 2005

Directeur Algemene Zaken,

namens deze,

sectorhoofd Financiële dienstverleningdrs. R.W.J.Westerveld

Toelichting

Algemeen

In de praktijk van de belastingheffing komt het voor dat de formele belastingschuld (de formele schuld ontstaat bij het opleggen van de aanslag, als tijdstip geldt de dagtekening) niet in overeenstemming is met de materiële schuld (de belastingschuld die ontstaat ingevolge de belastingverordening). De belastingplichtige heeft dan de mogelijkheid tegen de aanslag bezwaar en beroep in te stellen, hetgeen ertoe zal leiden dat de formele en materiële belastingschuld alsnog met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Het valt echter niet uit te sluiten dat ook na de afhandeling van een bezwaarschrift nog onvolkomenheden resteren. Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat een belastingplichtige om welke reden dan ook geen bezwaar instelt tegen een onjuiste aanslag.

Als een belastingplichtige niet of niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar en beroep instelt, komt de aanslag door het verlopen van die termijnen officieel vast te staan. Dan geldt het beginsel van de formele rechtskracht, dat wil zeggen dat ook een onjuiste aanslag in principe niet meer kan worden aangetast en derhalve voldaan dient te worden. Hierop bestaan echter twee uitzonderingen:

Indien de materiële belastingschuld kleiner is dan de formele schuld, heeft de belastingheffende instantie onder bepaalde voorwaarden tot vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, de mogelijkheid een naheffings- of navorderingsaanslag op te leggen (artikelen 16 en 20 AWR).

Op basis van de regeling inzake ambtshalve vermindering kunnen onjuiste aanslagen, met name die waarbij de formele belastingschuld hoger is vastgesteld dan de materiële schuld, alsnog gecorrigeerd worden (artikel 65 AWR). Voor de beantwoording van de vraag wanneer de eis van rechtvaardige belastingheffing voor dient te gaan op de formele rechtskracht en rechtszekerheid kunnen beleidsregels vastgesteld worden die als uitgangspunt dienen.

Basis van de regeling

Op grond van artikel 65 van de AWR is de inspecteur bevoegd om ambtshalve vermindering te verlenen van onjuiste belastingaanslagen alsmede van ingehouden dan wel op aangifte afgedragen of voldane onjuiste belastingbedragen. Tevens is in dat artikel bepaald dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf door de inspecteur ambtshalve kan worden verleend.

De staatssecretaris van Financiën heeft in hetVoorschrift ambtshalve verminderingen” richtlijnen gegeven voor de toepassing van deze regelingen door de (rijks)belastingdienst.

Gemeenten hebben de vrijheid om zelf te bepalen of zij wensen aan te sluiten bij de rijksregeling. In de voorgestelde regeling is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de rijksregeling.

Reikwijdte en definities

De beleidsregels ambtshalve vermindering gelden voor alle gemeentelijke heffingen (belastingen en rechten). Voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bestaat echter een wettelijke regeling voor ambtshalve vermindering. Op basis van artikel 44 van de Wet WOZ en het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ geldt voor een bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde een 20%-drempel (met een minimum van ƒ. 10.000,--) die overschreden dient te worden alvorens de vastgestelde waarde ambtshalve kan worden verminderd. Deze WOZ-waarde is volgens artikel 220c van de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen (OZB), zodat de ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde doorwerkt in de OZB-heffing (Zie ook artikel 18a AWR waarin de herziening van de belastingheffing als gevolg van de vermindering van de WOZ-waarde wordt geregeld.).

Termijn

Als termijn waarbinnen ambtshalve vermindering wordt verleend, is in de voorgestelde beleidsregels voor de gemeente Leeuwarden (in afwijking van de rijksregeling) gekozen voor drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld. Daarmee is aansluiting gezocht bij de periode van drie jaar waarin het voor de gemeente mogelijk is aanslagen op te leggen (artikel 11, derde lid, AWR).

Voor gevallen waarin deze regeling niet voorziet, is er nog de mogelijkheid een beroep te doen op de hardheidsclausule (artikel 63 AWR) indien deze gevallen tot 'onbillijkheden van overwegende aard' leiden. De hardheidsclausule is echter uitsluitend bedoeld voor situaties waarin de wettelijke bepalingen (in casu bepalingen in de verordening en beleidsregels) tot een belastingschuld leiden die hoger is dan met doel en strekking van de wet of de verordening in overeenstemming kan worden geacht. Het gaat dan dus niet om gevallen waarin bijvoorbeeld het gemeentebestuur het wenselijk acht bepaalde beleidsdoelen te bevorderen of bepaalde personen tegemoet te komen.

Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Om te voorkomen dat ambtshalve verminderingen van enkele guldens / euro’s of zelfs centen / euro-centen moeten worden toegekend, is een drempelbedrag opgenomen voor ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen. Teveel betaalde belasting boven een bepaald bedrag wordt in alle gevallen terugbetaald. Een eventuele rentevergoeding op grond van artikel 28 van de Invorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag.

Tenslotte

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de heffingsambtenaar moet afwijken van de in deze beleidsregels neergelegde regeling. Daarbij kan men denken aan de situatie dat één of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur de heffingsambtenaar nopen in een concreet geval een vermindering of teruggaaf ambtshalve te verlenen, hoewel de voorliggende regeling daarin voor dat geval niet voorziet.

Voorbeeld:

Een belastingplichtige heeft na een afwijzende uitspraak op zijn bezwaarschrift geen beroep ingesteld, maar een gesprek aangevraagd met de verantwoordelijke wethouder. In dat gesprek (dat plaats heeft na verloop van de beroepstermijn) doet de wethouder de toezegging dat de belastingaanslag van zijn gesprekspartner zal worden verminderd tot het overeengekomen bedrag. Hoewel daartoe op grond van de verordening en deze beleidsregels geen aanleiding bestaat, zal het vertrouwensbeginsel (alsmede de interne verhouding ten gemeentehuize) de heffingsambtenaar toch dwingen de aanslag te verminderen.

Leeuwarden, december 2001