Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het onderzoeksrecht van de raad |
Citeertitel | Verordening op het onderzoeksrecht van de raad |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Bestuurlijke organisatie - inrichting en werkwijze |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-09-2005 | nieuwe regeling | 22-09-2005 geen | 05-91 |
Artikel 9 Geluid- en beeldregistratie
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistratie willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Bijlagen: Artikelgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad
Overzicht van artikelen die afwijken van het VNG-model
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad
Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155 f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Artikel 2 Instellen van het onderzoek
Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 38 Reglement van orde van de raad van toepassing.
Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn.
De Gemeentewet bepaalt hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5, lid 6, van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan staking van stemmen worden voorkomen.
Het derde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Omdat de uitoefening van bevoegdheden is gekoppeld aan de aanwezigheid van ten minste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.
Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar is bijvoorbeeld, dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.
Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts een (technisch) voorzitter.
Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap
In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie mogelijk zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van de onderzoekscommissie.
Voorts eindigt het lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.
Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie. Vandaar dat in het eerste lid, onder c, is opgenomen dat indien de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen diens lidmaatschap eindigt.
Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige te hebben gehoord.
Artikel 155b, eerste lid Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet.
Het betreft leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.
Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien de onderzoekscommissie derhalve heeft bepaald dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.
Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
Ten slotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij Gemeentewet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen dat het voeren van informatieve gesprekken door individuele leden mogelijk is.
De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.
Het ligt voor de hand dat de bijstand aan de onderzoekscommissie onder leiding van de griffier wordt gegeven.
Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ingevolge artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan op grond van artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens de besloten zitting ter ore komt. Over de verhouding tussen het zevende lid van artikel 155c en artikel 86 eerste lid van de Gemeentewet kan worden opgemerkt dat beide bepalingen handelen over de geheimhouding van hetgeen op besloten zittingen aan de orde komt. Artikel 155c, zesde lid is echter een bijzondere bepaling (lex specialis) voor het verhoor in een besloten zitting. Artikel 86, eerste lid is dus niet van toepassing op het afnemen van een verhoor in beslotenheid door een onderzoekscommissie.
Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.
Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en t.v.-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.
Beraadslagingen vinden plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor de openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactiek en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
De raad kan op basis van artikel 2 vierde lid van deze verordening nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.
Artikel 12 Afronding onderzoek
Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, vierde lid van deze verordening.