Organisatie | Heumen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (WMO) 2011 |
Citeertitel | Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (WMO) gemeente Heumen 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 4, 5, 15, lid en 19, lid 1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | Onbekend | 16-12-2010 De Verbinding, 21-12-2010 | 10 08 |
Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 (p. 2-20)
Artikelsgewijze toelichting (p. 21-51) De raad van de gemeente Heumen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 november 2010;
gelet op de artikelen 4, 5, 15 lid 1 en 19 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen in verband met de plicht tot het compenseren van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6° van de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt in zijn
zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie;
Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een bijdrage als bedoeld in artikel 15 of een aandeel als bedoeld in artikel 19 van de wet, welke bij de verstrekking van een voorziening in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming door de persoon is verschuldigd en waarop het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen van toepassing is;
leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert, waarbij onder gehuwden ook worden verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan;
gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken;
De persoon met beperkingen heeft geen recht op een individuele voorziening:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze Verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Een individuele voorziening krachtens deze verordening wordt verleend in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Artikel 2.2 Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.
Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget.
De omvang van het persoonsgebonden budget is gelijk aan de werkelijke kosten van de voorziening, doch niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen.
volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen opgenomen.
Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel.
Artikel 3.2 Gebruikelijke zorg en gebruikelijke hulpmiddelen.
In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien en voor zover:
Artikel 3.3 Omvang van de hulp bij het huishouden.
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren benodigde zorg per week.
Artikel 3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging
Het maximale bedrag per uur op basis waarvan het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging wordt vastgesteld, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 3.5 Dringende noodzaak tot huishoudelijke verzorging
In afwijking van artikel 1.2 en artikel 3.1 tot en met 3.4 besluit het college tot het tijdelijk verlenen van huishoudelijke verzorging in natura indien de persoon met beperkingen zelf niet in staat is huishoudelijke taken te verrichten en dit, gelet op de omstandigheden van de persoon of het gezin, dringend noodzakelijk is en een algemene voorziening hiervoor geen tijdige oplossing biedt of niet beschikbaar is.
Paragraaf 1 Algemene omschrijving
Artikel 4.1 Type woonvoorzieningen.
De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 4.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming
Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub c, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Artikel 4.3 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt
De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening
Artikel 4.4 Primaat van verhuizing en afbakening rechten op woonvoorzieningen
Een persoon kan voor een woningaanpassing als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b en c in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is en de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen.
Een persoon kan voor een uitraasruimte als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub g in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.5 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning.
In afwijking van het eerste lid kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b, c en d dan wel een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 2 dan wel een combinatie van deze voorzieningen worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.
Artikel 4.6 Weigeringsgronden woonvoorzieningen
Burgemeester en wethouders wijzen een aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 af indien:
Artikel 4.7 Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de kosten als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b en c indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.
Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.8 Het verwerven van grond
Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen en van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimtebij de woning, zoals vermeld in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning.
Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonschip indien:
Artikel 4.13 Technische levensduur woonwagen en woonschip
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de door burgemeester en wethouders aangewezen ligplaats mag liggen, kunnen uitsluitend woonvoorzieningen worden verstrekt als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b en d.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:
Paragraaf 6 Verhuis- en (her)inrichtingskosten
Artikel 4.15 Financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten
Artikel 4.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub d indien:
Paragraaf 8 Facultatieve woonvoorzieningen
Artikel 4.19 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen
Burgemeester en wethouders verlenen geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder g tenzij de gemeente eigenaar is van de geplaatste voorziening of indien de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan personen zonder een beperking te verhuren.
Paragraaf 9 Afschrijving woningaanpassingen
Artikel 4.20 Afschrijving van woningaanpassingen
De eigenaar van een woning, die krachtens deze Verordening een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub c heeft ontvangen die hoger is dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen en die binnen een periode van 5 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan gedeeltelijk aan de gemeente terug te betalen.
voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,
voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,
voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,
voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en
voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,
in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Artikel 4.21 Vermogensdrempel voor woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard
De aanvrager heeft geen recht op een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub c. indien hij eigenaar is van de aan te passen woning, en het in de woning gebonden vermogen hoger is dan het door het college in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen vastgesteld bedrag.
Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 5.2 Het recht op een algemene vervoersvoorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5:1 aanhef en onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het onmogelijk maken om:
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de
in artikel 5.1, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking komen indien:
Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers
1.Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten
behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de
verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.
2.In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de
vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een
bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl dit
bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
3.De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van
lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een
Artikel 5.6 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel
Wanneer blijkt dat de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze Verordening toegekende gesloten buitenwagen of scootermobiel verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.
Artikel 6.1 Algemene omschrijving
De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 6.2 Het recht op een rolstoel
Een persoon kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen in de persoon op grond van ziekte of gebrek het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.
Artikel 6.4 Training elektrische rolstoel
Wanneer blijkt dat de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze Verordening toegekende elektrische rolstoel verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training dan wel een persoonsgebonden budget voor een training.
Hoofdstuk 7 het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten
Degene die kenbaar maakt een aanvraag te willen indienen en die naar het oordeel van het college voldoende zelfredzaam is, wordt in de gelegenheid gesteld om met advies en ondersteuning van de kant van de gemeente zelf een oplossing te vinden ter compensatie van de beperkingen, zonodig middels de inzet van de sociale omgeving dan wel de vrijwillige mantelzorg.
vraagd een geldig identiteitsbewijs over te leggen als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder 1 tot en met 3 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 7.2 Gebruik aanvraagformulier.
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie.
Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 8.2. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de Verordening niet voorziet
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college past jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen geldende bedragen aan conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel 8.4 Inwerkingtreding en overgangsbepaling.
Voor personen aan wie eerder op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen 2010 een individuele vervoersvoorziening is verstrekt, en die op grond van deze Verordening zijn aangewezen op een vervoersvoorziening op grond van artikel 5:1, aanhef en onder a van deze Verordening, geldt dat zij tot 1 juli 2011 het recht op deze individuele vervoersvoorziening behouden. Deze overgangsregeling geldt niet voor personen die hun aanvraag hebben ingediend ná 1 oktober 2010.
Aldus vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering,
Malden,
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier, De burgemeester,
L.Bosland. drs. J. van Zomeren.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.
Overal waar in de verordening over wet gesproken wordt, wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bedoeld.
De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip 'compensatiebeginsel'. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.
Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg. In hun briefadvies over de Wmo staat het volgende:
“Het verdient volgens de Raad aanbeveling om de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning te relateren aan aard en ernst van de beperking(en) van burgers, door gemeenten te verplichten zorg te dragen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel/resultaat te bereiken. Teneinde tevens recht te doen aan het uitgangspunt dat daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers moet het mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning een inkomenstoets te koppelen. Omdat het om maatschappelijke participatie gaat, is dit te rechtvaardigen. Daartoe dienen op centraal niveau regels gesteld te worden."
Dit begrip is 'vertaald' bij amendement en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:
“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.
De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”
Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:
Uitgaande van een overgang van de drie deelterreinen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen, plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in de verordening als volgt uitgewerkt:
De ruimte die het begrip 'compensatieplicht' creëert, maakt het voor de gemeente mogelijk om een op de beperkingen van de persoon of groepen van personen gericht voorzieningenbeleid te voeren. Deze beperkingen kunnen samenhangen met bijvoorbeeld de woonafstand van de persoon ten opzichte van in de gemeente beschikbare algemene voorzieningen. Dit sluit niet uit dat ten aanzien van beperkingen onderscheid wordt gemaakt tussen inwoners van de ene en de andere gemeentelijke woonkern, mits geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Bij de keuzes binnen het voorzieningenbeleid dient het compenseren van beperkingen voorop te staan.
Het begrip 'beperkingen' is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De omschrijving van het begrip 'persoon met beperkingen' is verder afgeleid van de omschrijving van 'beperkingen' en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de voormalige Wvg het onderdeel 'aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek' toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wvg ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.
“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Dit is afkomstig uit amendement 65 van artikel 4 van de wet.
De omschrijving van het begrip 'mantelzorger' is ontleend aan de begripsomschrijving van 'mantelzorg' in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).
Mantelzorg moet worden onderscheiden van 'gebruikelijke zorg'. Gebruikelijke zorg is de zorg die gegeven wordt door personen die deel uit maken van het huishouden van de hulpbehoevende persoon. Wanneer door één of meerdere huisgenoten zorgtaken kunnen worden overgenomen dan heeft de hulpbehoevende persoon geen of minder recht op Hulp bij het Huishouden van de kant van de gemeente. De huisgenoten worden geacht de zorgtaken op zich te nemen. Of zij dit daadwerkelijk wel of niet doen is niet relevant.
Mantelzorg wordt verleend door een of meerdere personen die niet in de woning van de hulpbehoevende persoon woonachtig zijn, bijvoorbeeld door familie, buren, kennissen of vrijwilligers. Mantelzorg is altijd vrijwillig. De beschikbaarheid van mantelzorg kan een reden zijn om geen of minder Hulp bij het Huishouden toe te kennen. Mocht een mantelzorger echter de zorg niet meer kunnen of willen leveren dan wordt direct het aantal geïndiceerde uren Hulp bij het Huishouden toegekend.
Hoewel de mantelzorger als zodanig in de wet wordt genoemd bij de personen die recht hebben op ondersteuning, heeft de gemeente Heumen ervoor gekozen om mantelzorgers uitsluitend door middel van algemene voorzieningen te ondersteunen. Om die reden ontbreekt de mantelzorger als rechthebbende in de verordening, aangezien de verordening uitsluitend de aanspraak op individuele voorzieningen regelt.
f.zelfredzaamheid, g. maatschappelijke participatie
Zelfredzaamheid vormt één van de kernbegrippen van de wet. In artikel 4 van de wet is neergelegd dat de compensatieplicht van de gemeente bestaat uit het compenseren van beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid. Met andere woorden: de voorzieningen die de gemeente biedt op het gebied van het wonen, vervoer en rolstoelen dienen ter ondersteuning dan wel behoud van het zelfstandig functioneren van de persoon.
Het zelfstandig functioneren is in betekenis beperkt tot 'het deelnemen aan het normale maatschappelijke verkeer' (maatschappelijke participatie).
De maatstaf is dan ook steeds of de gevraagde voorziening in de situatie van de persoon daadwerkelijk bijdraagt aan de mogelijkheid om op een normale wijze (vergelijkbaar met een persoon zonder beperkingen) deel te blijven nemen aan het maatschappelijke leven. Is dit niet het geval, dan valt de gevraagde voorziening feitelijk buiten de compensatieplicht van de gemeente.
Zelfredzaamheid (of een tekort hierin) wordt niet alleen uitgedrukt in een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Zelfredzaamheid wordt ook uitgedrukt in het financiële vermogen om voorzieningen te treffen. Om die reden maakt het College bijvoorbeeld gebruik van het opleggen van de maximale eigen bijdrage voor een groot aantal voorzieningen.
h.voorziening, i. algemene voorziening, j. individuele voorziening
Algemene voorzieningen hebben in het kader van de verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen een algemene of een individuele voorziening hangt af van de individuele situatie van de aanvrager.
Afwegingscriteria voor de keuze tussen algemene en individuele voorzieningen kunnen zo nodig door het College worden vastgelegd in beleidsregels. Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.
Algemene voorzieningen zullen bij voorkeur moeten worden aangeboden met een minimum aan procedures: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen. Algemene voorzieningen kunnen worden aangeboden door private partijen, of door maatschappelijke instellingen, al dan niet met financiële steun van de gemeente.
Om uitvoeringstechnische redenen worden de verschillende inkomensbegrippen nader omschreven in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen.
Met ingang van 1 januari 2007 is sprake van een tweeledig inkomensbegrip.
Inkomen voor het vaststellen van de eigen bijdrage:
Voor de vaststelling van de verschuldigde eigen bijdrage is het inkomen zoals gedefinieerd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning bepalend. Voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage is het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar van aanvraag (t-2) van belang. Volgens de voorgeschreven berekeningssystematiek bestaat de eigen bijdrage uit een vast deel, afhankelijk van de woonsituatie, en een variabel deel dat afhankelijk is van het inkomen. Tezamen vormen deze twee componenten de totale eigen bijdrage. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door de wetgever op basis van artikel 4.5 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning. Deze indexering wordt vastgelegd in de Regeling vaststelling bedragen.
Inkomen voor het vaststellen voor de vervoersvoorziening:
Voor de toets of de persoon, gelet op zijn inkomen, voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan komen, geldt nog steeds de “1,5-norm” zoals die ook in de Wvg-verordening werd gehanteerd. Omdat het centrale Besluit financiële regels en eigen bijdrage Wvg is vervallen, is de definitie van het norminkomen in de verordening zelf opgenomen.
m.eigen bijdrage of eigen aandeel
Wanneer sprake is van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, dan wordt gesproken over een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK) in Den Haag, dat hiertoe door de wetgever als centraal orgaan is aangewezen.
Wanneer een voorziening niet in natura maar middels een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt dan wordt ook wel gesproken over het eigen aandeel in de kosten. Zowel de eigen bijdrage als het eigen aandeel worden op dezelfde wijze berekend.
De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de artikel 15 lid 1 en 19 lid 1 van de wet. Op basis van artikel 15 lid 3 van de wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid is door de wetgever gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (van 2 oktober 2006, Staatsblad 2006, 450). In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.
Hiermee wordt bedoeld een forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen
Er zijn twee varianten op basis waarvan kosten kunnen worden vergoed middels een financiële tegemoetkoming:
Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
Het begrip 'algemeen gebruikelijk' is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:
Het College kan ter uitvoering van de verordening in beleidsregels nadere invulling geven aan het begrip algemeen gebruikelijk.
Het begrip 'algemeen gebruikelijk' moet overigens niet worden verward met 'gebruikelijke zorg', zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geformuleerd. Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de zorg die een partner of een andere tot de leefeenheid behorende persoon kan geven aan de hulpbehoevende. Dit speelt met name bij het indiceren van de omvang van Hulp bij het Huishouden een rol.
Het norminkomen is van belang voor zover voor de toegang tot een voorziening een inkomenstoets van toepassing is. Deze toets is vooralsnog beperkt tot vervoersvoorzieningen. De hoogte van het norminkomen is sinds 1 januari 2007 geregeld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen.
s.woonwagen, t. standplaats en u. woonschip
De begripsomschrijvingen van woonwagen, standplaats en woonschip komen uit de Huisvestingswet (artikel 1, eerste lid aanhef en onder c, e en f Huisvestingswet).
De wet bevat geen specifieke bepaling over domicilie. Als uitgangspunt wordt aangenomen dat de compensatieplicht zich niet uitstrekt tot personen die geen ingezetene van de gemeente zijn. Ten aanzien van woonvoorzieningen is in artikel 1.2 lis 2 sub d van de Verordening bepaald dat deze slechts worden verleend ter compensatie van beperkingen in de woning waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft.
In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie (GBA) uitsluitsel over het hoofdverblijf.
Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen (zie artikel 67 Wet GBA) geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De compensatieplicht rust op de gemeente waar de persoon met beperkingen daadwerkelijk verblijft. In die gevallen waarin personen een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken. In dit overzicht staan de personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instellingen zullen verblijven. Voor bewoners van AWBZ-instellingen heeft de zorgplicht alleen betrekking op de vervoersvoorzieningen.
In die gevallen dat de persoon naar een andere gemeente wil verhuizen, moet duidelijk zijn waar
de aanvraag ingediend moet worden. De wet zelf geeft hierover geen uitsluitsel.
De verordening geeft met de zinsnede 'waar de persoon zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan' een mogelijkheid aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is. De aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning moet worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Laatstgenoemde gemeente kan beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de persoon vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er zekerheid bestaat dat de persoon ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing in de nieuwe gemeente. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden in de nieuwe gemeente. Een verhuiskostenvergoeding moet worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente. Hiervoor is namelijk de situatie in de woning van vertrek bepalend en niet de nieuw te betrekken woning.
De zinsnede ‘bestemd en geschikt voor permanente bewoning’ is bedoeld woningaanpassingen aan permanent bewoonde recreatiewoningen uit te sluiten.
Het begrip gemeenschappelijke ruimte is beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning be-
horen maar toegang verschaffen zoals een gang, een portaal of trappenhuis.
In de verordening wordt onder woningaanpassing verstaan aanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Deze voorzieningen werden vóór de inwerkingtreding van de Wvg op grond van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) verstrekt.
Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.
Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien aan alle van de vier in artikel 1.2 lid 1 genoemde
1.2. lid 1 aanhef en onder a.: langdurig noodzakelijk
Ingevolge lid 1 aanhef en onder a. dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van de verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.
Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan.
Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol. Als algemene stelregel kan gelden dat voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dus voor verstrekking op grond van de verordening in aanmerking komen.
Ten aanzien van de behoefte aan Hulp bij het Huishouden is een uitzondering gecreëerd als het gaat om het begrip 'langdurig noodzakelijk'. Ook in situaties waarin de aanvrager gedurende een kortere tijd (bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode na een ziekenhuisopname) ondersteuning nodig heeft op het gebied van het voeren van het huishouden, dan is een voorziening mogelijk. Hiertoe is in artikel 3.1 lid 2 van de verordening een bepaling opgenomen die het begrip 'langdurig noodzakelijk' voor de verlening van Hulp bij het Huishouden buiten toepassing verklaart.
1.2. lid 1 aanhef 1 en onder c.: goedkoopst adequaat
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.
Hoewel datgene wat de persoon als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste. Bij relatief kleine verschillen in prijs (maximaal 10%) wordt de wens van de persoon gerespecteerd. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt.
Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken.
In gevallen waarin de aanvrager een duurdere voorziening wenst te realiseren, ligt de toekenning van een pgb voor de hand. De aanvrager heeft dan (binnen de grenzen van het programma van eisen) de vrijheid om duurdere voorzieningen te realiseren, waarbij de meerkosten voor rekening van de aanvrager komen.
Met de inwerkingtreding van de wet is voor de persoon de vrijheid voor de keuze van een persoonsgebonden budget ingevoerd. Dit persoonsgebonden budget is mogelijk voor elke voorziening die in de verordening is geregeld. De vormen waarin voorzieningen kunnen worden verstrekt (waaronder het pgb) zijn in hoofdstuk 2 verder uitgewerkt.
Artikel 1.2. lid 1 aanhef en onder d.: individueel gericht
De verordening heeft uitsluitend betrekking op individuele voorzieningen. Dat wil zeggen, voorzieningen die aan de individu worden toegekend en die geen collectief karakter hebben. Tegenover individuele voorzieningen staan algemene voorzieningen: voorzieningen die voor meerdere burgers beschikbaar zijn en die een regelarme, adequate compensatie bieden voor de ondervonden beperkingen. Een voorbeeld van een algemene voorzieningen in Heumen is de maaltijdvoorziening. Het recht op deze maaltijdvoorziening is echter niet in de verordening uitgewerkt, maar in een afzonderlijk indicatieprotocol en een subsidieregeling. De maaltijdvoorziening wordt geïndiceerd door de afdeling Vraagwijzer.
Lid 2 van artikel 1.2 geeft een aantal situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.
1.2. lid 2, aanhef en onder a.: algemeen gebruikelijk
Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.
In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor gehandicapten is, gewoon te koop is en niet duurder dan soortgelijke producten. Een uitzondering geldt indien het gaat om noodzakelijke vervangingen op het moment dat er nog geen sprake is van een volledige afschrijving.
Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Een normale fiets daarentegen is wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor verstrekking van een algemeen gebruikelijke fiets in aanmerking. Om dezelfde reden kan aan een persoon met beperkingen uitsluitend een tegemoetkoming voor meerkosten worden verleend. Onder meerkosten wordt verstaan de kosten welke uitgaan boven de kosten van een algemeen gebruikelijk hulpmiddel (zoals bijvoorbeeld een algemeen gebruikelijke fiets). Op die wijze komen alleen de kosten welke voortvloeien uit aanpassingen aan een hulpmiddel welke verband houden met de beperkingen van de persoon voor vergoeding in aanmerking.
Onder de Wvg werd in dit verband ook wel de besparingsbijdrage gehanteerd. Dit hield in dat de waarde van een algemeen gebruikelijke hulpmiddel (bijv. een standaardbedrag voor een fiets) op een hulpmiddel in mindering werd gebracht. De rechter heeft echter geoordeeld dat voor een dergelijke besparingsbijdrage in de Wmo geen wettelijke basis aanwezig is, en om die reden niet meer mag worden toegepast.
1.2. lid 2, aanhef en onder b.: algemene voorziening beschikbaar
Wanneer het College ter compensatie van de beperking in het individuele geval een algemene voorziening in stand houdt die in de gegeven situatie voor de persoon een toereikende en adequate oplossing biedt, dan bestaat geen recht op een individuele voorziening. In Heumen houdt het College een maaltijdvoorziening in stand welke wordt uitgevoerd door Malderburch. Indien deze maaltijdvoorziening voor de persoon een toereikende oplossing biedt dan heeft de persoon geen recht op Hulp bij het Huishouden voor zover deze betrekking heeft op de functie maaltijdbereiding.
1.2. lid 2, aanhef en onder c.: aanvrager kan zelf, eventueel met hulp, de beperking wegnemen
De Wmo is, in tegenstelling tot de Wvg, geen voorzieningenwet maar een compensatiewet. Hoewel het begrip compensatie zich de komende jaren onder invloed van jurisprudentie nog verder zal ontwikkelen, kan wel worden gesteld dat de rol van de sociale omgeving (“civil society”) steeds belangrijker wordt. Alleen wanneer de belanghebbende niet in staat is om zelf, eventueel met behulp van vrijwilliger mantelzorg of de sociale omgeving, de beperkingen weg te nemen, is compensatie van gemeentewege aangewezen. Dit impliceert wel dat de gemeente de belanghebbende in voldoende mate ondersteunt om de omgeving te mobiliseren en het sociaal netwerk te activeren. In die zin zal de rol van de gemeente steeds meer veranderen van aanbieder in regisseur.
1.2. lid 2, aanhef en onder d.: aanvrager niet woonachtig in de gemeente Heumen
Dit artikel vormt een uitsluitingsgrond voor personen die niet in de gemeente Heumen woonachtig zijn. In feite vormt deze bepaling de invulling van het 'domiciliebeginsel' dat inhoudt dat de compensatieplicht van het College niet verder reikt dan de gemeentegrenzen.
1.2. lid 2, aanhef en onder e.: aard van de materialen
Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de beperkingen die de persoon ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon niet heeft kunnen reserveren.
Een voorbeeld hiervan is dat uit een medische onderzoek plotseling blijkt dat de persoon lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de persoon zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 4.1 aanhef en onder 1 sub b). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van de verordening vallen. Alleen in die situaties waarin de persoon met een inkomen op het sociaal minimum het onderhoud, desnoods tegen een huurverhoging, niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn van de verhuurder kan afdwingen, kan er sprake zijn van een zorgplicht.
1.2. lid 2, aanhef en onder f.: hoger niveau dan uitrustingsniveau voor sociale woningbouw
Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het College hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden.
Ook bij Hulp bij het Huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.
1.2. lid 2, aanhef en onder g.: geen aantoonbare meerkosten
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.
1.2. lid 2, aanhef en onder h.: kosten gemaakt voorafgaande aan toestemming van College
Hier wordt de situatie bedoeld waarin een de persoon een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door de College is toegekend.
In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het College een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het College alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is.
Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het College als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het College kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.
1.2. lid 2, aanhef en onder i.: eerder verstrekte voorziening nog niet afgeschreven
Veel voorzieningen en hulpmiddelen kennen een gemiddelde gebruiksduur. Deze kan per voorziening verschillen. Aan het einde van de gemiddelde gebruiksduur kan een voorziening als afgeschreven worden beschouwd. Dit is met name van belang bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel. Dit budget is gebaseerd op de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening die normaal gesproken in bruikleen zou worden verstrekt. Om het bedrag van het pgb te kunnen bepalen moet worden uitgegaan van een gemiddeld verwachte gebruiksduur. Het gehele bedrag van het pgb wordt vooraf betaalbaar gesteld. De aanvrager wordt hiermee in staat gesteld over te gaan tot aanschaf. Tegelijkertijd betekent dit dat gedurende de gemiddelde gebruiksduur geen sprake kan zijn van hernieuwde toekenning, tenzij de aangeschafte voorziening buiten toedoen van de aanvrager verloren is gegaan.
Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.
Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bij voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de verordening worden gedaan.
Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
De vorm waarin de voorziening wordt verleend is volledig overgelaten aan de keuzevrijheid van de aanvrager. In principe bepaalt de aanvrager in welke vorm de voorziening wordt verleend. Hierbij zijn de vormen natura en financiële tegemoetkoming altijd mogelijk, voor het persoonsgebonden budget gelden enkele uitzonderingen. Het persoonsgebonden budget is voor alle voorzieningen mogelijk, met uitzondering van die voorziening die zich gelet op hun karakter niet lenen voor maximale keuzevrijheid. Dit zijn:
Artikel 2.2 Voorziening in natura
Een voorziening in natura wordt over het algemeen verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening (Hulp bij het Huishouden) of middels bruikleen (hulpmiddelen). De contractafspraken die de gemeente heeft gemaakt met de aanbieder regelen de minimum kwaliteitseisen die aan de voorziening worden gesteld. Daarnaast zal de aanbieder bij de levering van de voorziening individuele afspraken maken met de aanvrager. Deze individuele afspraken zijn in eerste instantie bepalend bij het ontstaan van een eventueel geschil. De contractafspraken die de gemeente met de aanbieder heeft gemaakt, werken als het ware aanvullend op de afspraken die tussen de aanbieder en de aanvrager worden gemaakt.
Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, dan wel een gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.
Lid 2 van dit artikel bepaalt dat in de beschikking geldigheidsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is voldoende duidelijkheid te scheppen bij de aanvrager wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat de aanvrager en het College beiden een initiatief van de ander afwachten, terwijl de aanvrager actie dient te ondernemen.
Om bij overlijden van de rechthebbende diens nabestaanden niet met terugvordering te confronteren eindigt de verstrekking van een periodieke financiële tegemoetkoming in dat geval op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de rechthebbende is overleden (lid 4).
Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget
De aanvrager heeft geen onbeperkte vrijheid in de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb). De indicatie die ten grondslag ligt aan de te verstrekken voorziening is leidend. In de beschikking wordt specifiek omschreven voor welke voorziening het budget wordt verstrekt.
De verstrekking van het pgb brengt voor de gemeente financiële risico’s met zich mee. Om deze zoveel mogelijk te beheersen heeft het College criteria vastgesteld op grond waarvan een pgb kan worden geweigerd. Deze criteria hebben voornamelijk betrekking op het al dan niet op orde hebben van de financiële huishouding. Als op grond van objectief vast te stellen criteria duidelijk is dat de aanvrager niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, dan wordt geen pgb verleend. In dat geval resteert uitsluitend de vorm van natura of financiële tegemoetkoming.
Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel
Sinds 1 januari 2007 werd voor de voorziening Hulp bij het huishouden reeds een eigen bijdrage opgelegd. Met ingang van 1 januari 2010 heeft de gemeente Heumen besloten voor (vrijwel) alle voorzieningen een eigen bijdrage op te leggen, behoudens de wettelijk uitgezonderde rolstoel.
Verder zijn er binnen het gemeentelijk beleid nog enkele uitzonderingen gecreëerd. Hieraan liggen grotendeels uitvoeringstechnische motieven ten grondslag. Er wordt geen eigen bijdrage opgelegd voor forfaitaire vergoedingen, vanuit de gedachte dat deze meestal niet kostendekkend zijn, waardoor de aanvrager per definitie al uit eigen middelen kosten moet voldoen:
tegemoetkoming/pgb voor vervoerskosten auto, taxi of vervoer door derden voor zover de tegemoetkoming/pgb bestaat uit of gelijk is aan het door het college vastgestelde forfaitaire bedrag (simpeler: alleen de op de vergoeding voor gedeclareerde reiskosten boven het forfaitaire bedrag wordt een eigen aandeel toegepast)
Voorzieningen die zich niet lenen voor een eigen bijdrage (technisch niet uitvoerbaar):
Verder wordt om uitvoeringstechnische redenen geen eigen bijdrage opgelegd indien:
De wijze van het vaststellen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen. Voor de hoogte van de eigen bijdrage sluit Heumen volledig aan bij de wettelijke systematiek zoals vastgelegd in het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 3.1 Vormen van Hulp bij het Huishouden
Een zorgvoorziening, zoals Hulp bij het Huishouden of ondersteunende begeleiding, kan worden verleend in de vorm van een algemene voorziening, hulp in natura of een persoonsgebonden budget.
In het tweede lid is het criterium 'langdurig noodzakelijk' buiten toepassing verklaard om Hulp bij het Huishouden ook gedurende een kortere periode (bijvoorbeeld na ziekenhuisopname) mogelijk te maken.
De gemeente heeft bij het tot stand brengen van een bepaald voorzieningenniveau de mogelijkheid om te kiezen voor algemene voorzieningen, individuele voorzieningen, of een combinatie hiervan. In dit artikel is vastgelegd dat de algemene voorziening, voor zover deze aanwezig is binnen de gemeente, altijd het primaat heeft. Slechts wanneer de algemene voorziening voor de persoon geen adequate voorziening vormt, of in de gemeente niet aanwezig is, kan individuele hulp worden verleend.
In de gemeente Heumen is tot op heden alleen een algemene maaltijdvoorziening aanwezig die voor een deel voorziet in Hulp bij het Huishouden, voor zover deze betrekking heeft op maaltijdbereiding. Dit houdt dat indien de persoon met beperkingen, rekening houdend met alle individuele (dieet)wensen, gebruik kan maken van de maaltijdvoorziening, er voor dat deel geen individuele Hulp bij het Huishouden kan worden geïndiceerd.
Artikel 3.2 Gebruikelijke zorg en gebruikelijke hulpmiddelen
Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de zorg die andere personen die woonachtig zijn binnen het gezin of de huishouding op zich kunnen nemen.
Als bij de indicatie van Hulp bij het Huishouden wordt vastgesteld dat de behoefte aan hulp het gevolg is van het ontbreken van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen of apparatuur zoals een wasmachine of wasdroger, dan ligt aanschaf van een dergelijk algemeen gebruikelijk hulpmiddel voor de hand. Er is dan namelijk geen sprake van beperkingen als gevolg van een psychische of lichamelijke handicap. Aanschaf van een dergelijk algemeen hulpmiddel komt voor rekening en risico van de aanvrager.
Artikel 3.3 Omvang van de Hulp bij het Huishouden
Tot 1 januari 2007 werd (onder de Awbz) de indicatie Hulp bij het Huishouden uitgedrukt in klassen. Binnen deze klassen beoordeelde de aanbieder binnen een bepaalde bandbreedte het aantal uren dat daadwerkelijk Hulp bij het Huishouden werd verleend. Sedert 1 januari 2007 wordt de indicatie Hulp bij het Huishouden uitgedrukt in het aantal uren benodigde zorg per week. Dit wordt in de praktijk nauwkeurig aangegeven.
Artikel 3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging
De wijze van berekening van het pgb is in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgesteld.
Artikel 3.5 Dringende noodzaak tot huishoudelijke verzorging
In gevallen waarin als gevolg van een crisissituatie, dit ter beoordeling aan het College, hulp nodig is, kan zonder meer direct Hulp bij het Huishouden worden verleend. Hierbij kunnen alle criteria in de artikelen 3.1 tot en met 3.4 buiten toepassing worden gelaten. Deze vorm van crisishulp (bijvoorbeeld in geval van ernstige vervuiling) is mogelijk gedurende maximaal een maand, met een verlenging van ten hoogste twee maal een maand, dus in totaal drie maanden. Na deze drie maanden wordt de situatie als zijnde een nieuwe aanvraag beoordeeld, met toepassing van alle criteria rondom mogelijke algemene voorzieningen, gebruikelijke zorg, algemeen gebruikelijke hulpmiddelen.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Paragraaf 1 Algemene omschrijving
Artikel 4.1 Type woonvoorzieningen
4.1 aanhef en onder 1 sub a.: verhuis- en inrichtingskosten
Het College kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste woning of naar een goedkopere woning dan de reeds bewoonde aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de persoon aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Ook wordt bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden met de sociale omstandigheden waarin aanvrager zich bevindt, zoals de aanwezigheid van mantelzorg.
Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente en de regio. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan, kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen de oorspronkelijke aanvrager en de woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van deze persoon) deze woning opnieuw aan een andere persoon met beperkingen wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huisgenoten worden verzocht naar een andere woonruimte te verhuizen.
Als het College de achterblijvende huisgenoten verzoekt om de woning vrij te maken, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming of vergoeding in een deel van de verhuiskosten.
Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding:
De verhuiskostenvergoeding kan als stimulans worden aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een persoon met beperkingen. In uitzonderlijke gevallen kan het College de hoogte van de tegemoetkoming aanpassen.
Wanneer een woning wordt vrijgemaakt kan er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting worden verstrekt. Allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De beslissing of er éénmaal of tweemaal een vergoeding in de verhuiskosten zal worden verstrekt dan wel dat de woning moet worden aangepast, is afhankelijk van de totaalkosten.
Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.
4.1 aanhef en onder 1 sub b.: woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard
Onder een woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard kan bijvoorbeeld zijn:
Deze laatste twee categorieën woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt. Dit maakt in het geval van verstrekking in bruikleen hergebruik mogelijk.
De gemeente geeft bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aan welke voorzieningen hiervoor aangeschaft moeten worden.
4.1 aanhef en onder 1 sub c.: woningaanpassingen
Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige (onroerende)
woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de persoon wegnemen of gedeeltelijk
wegnemen. In het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning worden door het College de kosten(soorten) vastgesteld die in aanmerking komen voor vergoeding.
Wanneer de aanvrager een woningeigenaar is, dan wordt deze voorziening over het algemeen verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De woningeigenaar heeft immers formeel de rol van opdrachtgever naar de aannemer die de woningaanpassing realiseert. In deze constructie pas geen verstrekking in natura. Een verstrekking in de vorm van een pgb is wel mogelijk. Met name in situaties waarin de aanvrager duurdere voorzieningen wil realiseren en de meerkosten hiervan zelf wil dragen.
Voor huurders geldt dat de woning (meestal) eigendom is van de woningbouwvereniging. In die situatie fungeert de woningbouwvereniging als opdrachtgever.
Hoewel een hulphond geen woonvoorziening is kunnen de gebruikskosten van de hulphond als zijnde een woonvoorziening worden vergoed indien de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen die de persoon in het normale gebruik van de woning ondervindt. Voorwaarde is dat het een hulphond betreft van de Stichting Hulphond. Dit geldt overigens niet voor een blindengeleidehond. De kosten van een blindengeleidehond worden vergoed op grond van de regeling subsidies AWBZ en Zorgverzekeringswet.
Woonvoorzieningen kunnen in natura worden verstrekt. Daarbij moet vooral worden gedacht aan
woningaanpassingen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard. Het College bepaalt de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom. De aanvrager kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget. De hoogte van het pgb is in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgesteld.
Artikel 4.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming
De woningaanpassing wordt direct na voltooiing van de werkzaamheden gereed gemeld. Hierdoor wordt voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.
Overigens kan het niet zo zijn dat in alle gevallen met betaling wordt gewacht totdat de gereedmelding
is ontvangen. Zeker bij complexe (dure) woningaanpassingen kan het nodig zijn dat tussentijds al
betalingen worden verricht. Het doen van tussentijdse betalingen is ter beoordeling van het College.
De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en
niet aan de aanvrager. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming
ontvangt niet altijd de aanvrager zelf is, maar bijvoorbeeld de woningeigenaar. Indien dat het geval is, heeft de aanvrager geen belang bij de gereedmelding en zou de ontvanger van de financiële tegemoetkoming de dupe kunnen worden.
De gereedmelding dient binnen een termijn van 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden. Dit is bedoeld om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten.
De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, wordt een verklaring gevraagd aan de ontvanger van de financiële tegemoetkoming. Indien later zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. De termijn van vijf jaar bedoeld in het vierde lid sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn voor o.a. belastingen en subsidies.
Artikel 4.3 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt
Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond
van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Een uitzondering op deze
regel geldt ten aanzien van woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet. Hiervoor staan in de verordening aparte regels.
Aangenomen wordt dat de gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen zijn gericht, passen bij de specifieke behoeften van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn.
Dat betekent dat voorzieningen in die gemeenschappelijke ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen.
Voorzieningen in het eigen woongedeelte van de aanvrager kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen. Uitzonderingen zijn voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht kunnen worden in een gebouw dat gebouwd is vanaf omstreeks 1990.
Vanaf omstreeks 1990 zijn het aanpasbaar bouwen en het seniorenbeleid gemeengoed geworden. Het rekening houden met de behoeften van ouderen of personen met beperkingen kan in gebouwen vanaf omstreeks 1990 als normaal beschouwd worden.
Uiteraard geldt dit vooral voor voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn, zullen meestal niet standaard aangebracht worden.
Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening
Woonvoorzieningen zoals omgeschreven in de voormalige Wvg waren alleen gericht op het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning in de weg staan. In de Wmo is een dergelijke omschrijving niet meer opgenomen.
Vooralsnog wordt in de Wmo-praktijk aangesloten bij de onder de Wvg ontwikkelde praktijk. De zorgplicht van de gemeente beperkt zich tot de elementaire woonfuncties.
Het gaat hierbij om de elementaire woonfuncties zoals eten, slapen, bad- en toiletgebruik en veilig kunnen spelen door kinderen. Ook koken en de was doen worden tot de elementaire woonfuncties gerekend, als deze werkzaamheden normaliter - o.a. vanwege het gekozen rolpatroon - door de persoon met beperkingen worden gedaan. Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de elementaire woonfuncties.
Het afstemmen van de voorziening op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn sociale omgeving kan er toe leiden dat aan de woning ook maatregelen getroffen worden met het oog op verzorging van de aanvrager.
Bij zowel beroepsmatige zorg als mantelzorg worden op de arbeidsomstandigheden van de verzorgende gerichte voorzieningen gerealiseerd, bijvoorbeeld een tillift.
Het moment van verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing is het moment waarop burgemeester en wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald
Artikel 4.4 Het primaat van de verhuizing
Met het primaat van de verhuizing wordt bedoeld dat, als een aangepaste woning nodig is, als eerste wordt bepaald of verhuizing mogelijk en zinvol is en of er een geschikte woning beschikbaar is. Een geschikte woning is een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.
Bij de afweging kunnen ook persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol
spelen, zoals de mogelijkheid van de aanvrager te verhuizen, de gevolgen van verhuizing voor de opgebouwde mantelzorg en de verhouding tussen de financiële draagkracht en de woonlasten.
Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat
verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)-inrichtingskosten de voorkeur. Is dit niet het geval dan kan het College besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken.
Uit lid 2 blijkt dat het ook mogelijk is om een combinatie van woonvoorzieningen te verstrekken. Het
kan dan bijvoorbeeld gaan om het verstrekken van financiële tegemoetkomingen voor zowel verhuizing en inrichting als voor een beperkte woningaanpassing aan de nieuwe woning. Uiteraard geldt als voorwaarde voor een combinatie van voorzieningen dat dit de goedkoopste adequate oplossing is. Een
financiële tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing als onderdeel van een combinatie van
woonvoorzieningen wordt slechts verstrekt indien de woningaanpassing is gericht op het opheffen of
verminderen van ergonomische beperkingen.
Lid 5 bepaalt dat een vergoeding in de gebruikskosten van een hulphond slechts dan worden vergoed indien de hulphond is verstrekt door de Stichting Hulphond en de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen in het normale gebruik van de woning. Dit geldt overigens niet voor een blindengeleidehond. De kosten van een blindengeleidehond worden vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet.
Paragraaf 3. Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.5 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning
De verlening van woonvoorzieningen is alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig één bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.
Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken/gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken.
Het vierde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te
maken woning staat. Deze bepaling is opgenomen omdat de aanvrager anders de aanvraag zou indienen in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van het vijfde lid is het totaal van de te verstrekken financiële tegemoetkomingen voor het
bezoekbaar maken gebonden aan een maximum bedrag. Dit wordt door het College vastgesteld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden, terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.
Omdat het bezoekbaar maken als voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen (zie artikel 16 Woningwet en Vzr. Rechtbank Haarlem 27-11-2007, nr. AWB 07/6702).
Voor het bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt.
Artikel 4.6 Weigeringsgronden woonvoorzieningen
Onder belangrijke reden voor verhuizen kan worden verstaan:
verhuizen op basis van het aanvaarden van een werkkring elders, op basis van een echtscheiding, of
vanwege het bestaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven.
Er bestaat ook geen recht op woonvoorzieningen als de persoon niet is verhuisd naar de op
het moment van de verhuizing meest geschikte woning, behoudens het geval waarin burgemeester en
wethouders daartoe tevoren toestemming hebben verleend. De toestemming tevoren is belangrijk, zodat beoordeeld kan worden of inderdaad gesproken kan worden van de meest geschikte woning. Ook kan beoordeeld worden of de kosten binnen de Wmo passen en of mogelijk andere oplossingen de voorkeur verdienen.
In belangrijke gerechtelijke uitspraken met betrekking tot de Wvg is een nadere invulling van het begrip "beperkingen" gegeven. Vooralsnog behouden deze uitspraken, waar het gaat om de invulling van artikel 4.1 onder c. en d., ook onder de Wmo hun geldigheid.
Het gaat om de volgende uitspraken namelijk CRvB 04-02-2004, nr. 02/2691 WVG, CRvB 04-02-2004, nr. 01/3163 WVG, CRvB 04-02-2004, nr. 02/3085 WVG en CRvB 31-03-2004, nrs. 02/4801, 03/1013 en 03/3346 WVG,
Artikel 4.7 Duidelijkheid over financiering van het niet-gesubsidieerde deel van de kosten
Soms wenst de aanvrager duurdere voorzieningen dan goedkoopst adequaat. In dat geval zal hij zelf de meerprijs moeten voldoen en de financiering voor de extra kosten moeten regelen. De tegemoetkoming wordt dan alleen verstrekt als er duidelijkheid (en zekerheid) is over de financiering van de extra kosten.
Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.8 Het verwerven van grond
Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een
nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten
van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Hierbij wordt een maximum aantal vierkante meters gehanteerd voor de verschillende vertrekken. Dit is vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4.9 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten
De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische
deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van de woning,
drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.
Het primaat van de verhuizing, zoals dat is neergelegd in artikel 4.4 van de verordening, geldt onverkort bij de toepassing van dit artikel. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat, indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte, een verhuizing naar een andere woning de goedkoopst adequate oplossing kan zijn. Gelet op de toelichting bij artikel 4.4 spelen ten aanzien van het al dan niet toepassen van het primaat van de verhuizing niet alleen financiële aspecten een rol.
Artikel 4.10 Beperking zeer dure woningaanpassingen
Boven € 45.378 zijn aanpassingen alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk. Er dient dan gebruik ge-
maakt te worden van de in artikel 8.1 van de verordening opgenomen hardheidsclausule.
Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen
De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan woonwagens kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan woonschepen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
Artikel 4.13 Technische levensduur woonwagen en woonschip
Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 4.11 en 4.12 kan worden voldaan, kan er geen uitge-
breide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden, wordt er door het College in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.
De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan binnenschepen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten
Artikel 4.15 Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.
Het College kan een financiële tegemoetkoming, dan wel een persoongebonden budget in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Het College kan ook aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De financiële tegemoetkoming of de vergoeding dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.
In het tweede lid wordt een aantal voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten. Aan al deze voorwaarden moet voldaan zijn om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten.
Als het College toestemming heeft gegeven voor verhuizing, maar nog geen beschikking heeft afgegeven, en de aanvrager verhuist in de tussenliggende periode, dan zal het College de aanvraag niet afwijzen op grond van het feit dat de aanvraag verhuisd is voordat de beschikking afgegeven is.
Aanvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen (ADL staat voor: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). De aanvrager woont vaak al in een een geschikte, adequate woning. Om de drempel naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, is in deze situatie de voorwaarde, dat aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, niet van toepassing.
Artikel 4.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
De maximale hoogte van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie staat vermeld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Deze tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
Paragraaf 8 Facultatieve woonvoorzieningen
Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Het College heeft deze bevoegdheid, omdat bij de exploitatie van een woning rekening wordt gehouden met een bepaald percentage huurderving. Het is daarom te verantwoorden dat het normale risico van leegstand voor rekening en risico van de verhuurder blijven.
Om te voorkomen dat de gemeente gehouden is ook bij kleine woningaanpassingen een financiële tegemoetkoming voor huurderving te verstrekken, is in het tweede lid bepaald dat het College in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een ondergrens kan vastleggen.
Voor woningen waarvoor de aanpassingskosten minder hebben bedragen dan het in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag kan dan geen tegemoetkoming voor huurderving worden verleend.
Artikel 4.19 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen
Kosten voor het verwijderen van voorzieningen worden in beginsel niet vergoed. Dit artikel geeft de mogelijkheid om in de genoemde situatie de kosten voor het verwijderen van de voorzieningen te vergoeden.
Paragraaf 9 Afschrijving woningaanpassingen
Artikel 4.20 Afschrijving woningaanpassingen
Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de persoon zonder gegronde reden binnen vijf jaar verhuist, kan dit leiden tot kapitaalvernietiging.
Het is niet meer dan redelijk om de persoon hier gedeeltelijk voor aan te spreken.
Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de
aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van vijf jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 20 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.
Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld, waarbij is uitge-
gaan van het bedrag van € 13.613,-- ,zoals genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning voor welk bedrag geen terugbetalingsverplichting geldt.
Indien een woning is aangepast voor € 43.613,-- en de eigenaar verkoopt deze woning binnen drie jaar,
dan dient hij 60 procent van de aanpassingskosten minus € 13.613,-- terug te betalen. Dit percentage is
berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 13.613,-- te stellen op 100 procent en dit te
verminderen met een afschrijving van 40 procent. De berekening van het terug te betalen bedrag luidt
als volgt: € 43.613,-- minus € 13.613,-- = € 30.000,-- x 60% = € 18.000,--.
Het derde lid bepaalt dat de terugbetalingsverplichting niet geldt, indien de woning wordt ver-
kocht aan de persoon voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of aan een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van de verordening een vergelijkbare woning zou zijn toegekend. Het belang van de gemeente is dat de aanpassingen niet verloren gaan en ten goede blijven komen aan personen voor wie de aanpassingen nodig zijn.
Het College kan van de toepassing van dit artikel afwijken door middel van de hardheidsclausule uit artikel 8.1 van de verordening. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder
bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.
4.21 Vermogensdrempel voor bouwkundige woningaanpassingen
Sedert 1 januari 2010 is voor de verlening van bouwkundige woningaanpassingen een vermogensdrempel van toepassing. Deze drempel is qua karakter vergelijkbaar met de inkomensdrempel voor de vervoersvergoeding. Gemeente Heumen heeft voor deze drempel gekozen vanuit de gedachte dat de compensatieplicht van de gemeente niet onbegrensd kan zijn als het gaat om aanpassingen aan woningen waarin een aanzienlijke overwaarde aanwezig is. Naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen is het algemeen geaccepteerd dat de woningeigenaar een verbouwing, die over het algemeen leidt tot waardevermeerdering van het onroerend goed, financiert door hiervoor de in de woning aanwezige overwaarde aan te spreken. In lijn met de eerdergenoemde inkomensdrempel voor vervoersvergoedingen wordt de overwaarde waarboven een woningaanpassing wordt afgewezen gesteld op 1,5x het bedrag dat als in de woning gebonden vermogen op grond van de Wet werk en bijstand wordt vrijgelaten.
Overigens wordt de vermogensdrempel niet toegepast als de totale kosten van de woningaanpassing lager is dan een nader vast te stellen bedrag. De vermogensdrempel is eveneens niet van toepassing als vast komt te staan dat de belanghebbende feitelijk niet kan beschikken over het vermogen omdat geen financier kan worden gevonden die bereid is om een hypothecaire lening te verstrekken.
Omdat in het kader van de Wmo een eigen bijdrage uitsluitend kan worden opgelegd in relatie tot het inkomen, is hier uitdrukkelijk gekozen voor een toegangsdrempel. Er is geen sprake van een eigen bijdrage die is gerelateerd aan de waarde van de woning.
Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
Dit artikel geeft een overzicht van alle mogelijke vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening verstrekt kunnen worden.
In de gemeente Heumen zijn drie vormen van openbaar vervoer aanwezig voor alle inwoners:
lijnbussen, de buurtbus en de Stadsregiotaxi. Het vervoer via de lijnbussen betreft regulier openbaar vervoer. De buurtbus is een aanvulling op dit reguliere vervoer. De stadsregiotaxi, die met ingang van 1 september 2010 wordt verzorgd door Personen en Zorgvervoer Nederland (PZN) is eveneens een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer. Deze vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer is voor iedereen toegankelijk, ook voor gebruikers van een rollator, scootmobiel, looprek of rolstoel. De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 08.00 tot 24.00 uur. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur.
Vervoer op Maat biedt vanaf het najaar 2010 binnen de grenzen van de gemeente Heumen collectief vraagafhankelijk vervoer. De primaire doelgroep bestaat uit ouderen en mensen met een beperking. Vervoer op Maat biedt hen, met een rolstoeltoegankelijke bus, op werkdagen tussen 8.00 – 20.00 uur, op afroep “vervoer van kamer tot kamer”. Dit is vervoer van deur tot deur, dat toegankelijk is voor alle inwoners van de gemeente Heumen, waaronder inwoners die niet in staat zijn zelfstandig te reizen. Zoals inwoners met een verstandelijk beperking of ouderen met dementie. Deze “niet zelfstandige reizigers” worden vanaf 1 september 2010 niet meer vervoerd door de Stadsregiotaxi. De chauffeurs van Vervoer op Maat zorgen voor de benodigde begeleiding én overdracht van de desbetreffende reizigers. Per werkdag wordt het aanbod van Vervoer op Maat enkele uren besteed aan vaste ritten in verband met het benodigde vervoer voor de dag- en groepsverzorging van Malderburch. Tijdens deze uren is Vervoer op Maat dus niet beschikbaar voor individueel aangevraagde ritten.
In het Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt. Tevens wordt de keuze geboden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.
De vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming door burgemeester en wethouders wordt in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen uitgewerkt.
Artikel 5.2 Het recht op een algemene vervoersvoorziening
Met artikel 5.2 wordt bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de aanvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening.
Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in eerste instantie geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, die misschien beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en valt dus niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Artikel 5.3 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen zoals genoemd onder artikel 5.1 onder b en c. Men kan voor individuele voorzieningen in aanmerking komen:
Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt.
Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Uitgangspunt van artikel 5.4 is dat mensen van wie het inkomen hoger is dan 1,5 x het norminkomen de kosten van een vervoersvoorziening zelf kunnen betalen. Met andere woorden: boven de genoemde grens is een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5:1 algemeen gebruikelijk.
Hoewel in artikel 7.5 is bepaald dat het College een besluit dat genomen is op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekt indien niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening, is in het tweede lid van dit artikel nog eens uitdrukkelijk bepaald dat een in het vijfde lid genoemde vervoersvoorziening wordt ingetrokken wanneer, lopende de verstrekking van zo een vervoersvoorziening, de inkomensgrens wordt overschreden.
Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- en leefomgeving: de wet spreekt nu in artikel 4 , eerste lid, en onder c, over “het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wmo niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijke lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 5.5, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-juriprudentie is omschreven.
Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapte in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingsfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.
Artikel 5.6 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel
Het College kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel.
Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betreffende voorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.
Artikel 6.1 Algemene omschrijving
Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, niet in de wet en niet in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Onder het begrip rolstoel valt
alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen
binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een
duwwandelwagen of een zelfbeweger. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening ook onder het begrip rolstoel.
Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. Een scootermobiel is altijd een vervoersvoorziening en een trippelstoel wordt (zoals hierboven al aangegeven) niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen indien er sprake is van een loopprobleem.
Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.
Het College kan een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, gebruik, of reparatie en accessoires verlenen. Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 6.2 Het recht op een rolstoel
De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Gelet op het criterium “langdurig noodzakelijk” dient de persoon gedurende ten minste een periode van 6 maanden te zijn aangewezen op een rolstoel. Zie in verband hiermee ook de toelichting op artikel 1.2 lid 1 sub a van de verordening. Voorbeelden van ‘andere wettelijke regelingen’ als bedoeld in het eerste lid zijn de AWBZ en de Zorgverzekeringswet.
Voor sportrolstoelen kunnen ook mensen met een beperking in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Ten aanzien van sportrolstoelen blijft de gemeentelijke zorgplicht op grond van de Wmo beperkt tot recreatieve sportbeoefening. De meerkosten voor sportrolstoelen in verband met professionele sportbeoefening komen niet voor vergoeding op grond van de verordening in aanmerking.
Het doel van lid 3 is te voorkomen dat een persoon met beperkingen verhuist naar een inadequate woning en daardoor geen verhuiskostenvergoeding ontvangt, maar vervolgens wel met succes een (tweede) rolstoel kan aanvragen om zich in de woning te kunnen verplaatsen.
Artikel 6.3 Vorm van de verstrekking
Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Als de persoon met beperkingen een duurdere rolstoel wenst dan de goedkoopst adequate rolstoel kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Deze tegemoetkoming zal dan gelijk zijn aan de prijs van de goedkoopst adequate rolstoel. Voor een sportrolstoel wordt een afkoopsom in de vorm van een gemaximeerde vergoeding verstrekt.
Artikel 6.4 Training elektrische rolstoel
Het College kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening.
Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening
De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.
Alles zaken die in de Awb zijn geregeld, hoeven niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt is.
In hoofdstuk 1 Algemene bepalingen staat een uitleg van het begrip zelfredzaam.
De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de belanghebbende zelf. Maar het is ook mogelijk dat de persoon een ander machtigt om namens hem of haar een aanvraag in te dienen. In principe dient
men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven.
Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven. Zie
hieromtrent ook de toelichting op artikel 1.1. aanhef en onder v.
Artikel 7.2 Gebruik aanvraagformulier
De aanvraag dient in alle gevallen schriftelijk te worden ingediend. In de praktijk kan weliswaar op grond van een telefonische melding een en ander in gang worden gezet. De aanvrager moet, al dan niet in een later stadium, de aanvraag te bevestigen door het inleveren van een ondertekend aanvraagformulier.
Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies
Lid 2 geeft aan wanneer het College advies dient te vragen. Dit kan per aanvraag verschillen. In tegenstelling tot de Wvg bevat de Wmo geen bepaling over het inwinnen van medisch advies. In de verordening is omschreven in welke gevallen het College in ieder geval medisch advies inwint. In alle overige gevallen wordt per individuele situatie beoordeeld of de klantmanager van Vraagwijzer zelf de situatie beoordeelt, of dat medisch advies wordt ingewonnen.
De eisen, te stellen aan een deskundigenadvies zijn opgenomen in lid 5. Daarbij kan het volgende worden aangetekend:
Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.
Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid.
De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar
handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is
het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.
Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de
aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.
De technische kennis betekent dat een adviseur "weet" moet hebben van onder andere bouwkundige
(on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.
Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie
Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, etc.
Artikel 7.5 Heronderzoek en intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
Het ligt voor de hand dat van geheel of gedeeltelijk terugvorderen in ieder geval gebruik wordt gemaakt, indien er sprake is van verwijtbaarheid. Hiervan is zonder meer sprake wanneer betrokkene bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.
Het derde lid van artikel 7.5 is niet van toepassing op woningaanpassingen. Voor deze woningaanpassingen is in artikel 4.2 eerste lid geregeld dat binnen een periode van 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming de woningaanpassing gereed moet zijn en dat dit aan het College gemeld wordt.
Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te
worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.
Uit een oogpunt van rechtszekerheid geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (vergelijk artikel 4:57 van de Awb). De samenhang met het intrekkingsbesluit houdt in dat het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaar moeten plaatsvinden. De verjaringstermijn vangt aan op de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening.
Het artikel belet niet om in plaats van het terugvorderen van een financiële tegemoetkoming deze te verrekenen met financiële tegemoetkomingen voor een volgend tijdvak.
Alle terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek).
Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule
Het afwijken kan alleen maar ten gunste van de persoon met beperkingen of de eigenaar van de
woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking
komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een
woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en voor wie de aangepaste woonruimte uitermate geschikt zou zijn.
In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.
Verder is met nadruk gemeld ‘in bijzondere gevallen’. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 8.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet.
Deze beslissingen zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.
Het College past de bedragen in de verordening en het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning jaarlijks aan conform de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Dit zijn in principe alle bedragen, met uitzondering van de bedragen waarbij op grond van beleidsinhoudelijke gronden tot een keuze voor een maximum is gekomen.
Artikel 8.4 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
In het tweede lid van dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen voor personen aan wie eerder op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen 2010 een individuele vervoersvoorziening is verstrekt, en die op grond van deze Verordening zijn aangewezen op een vervoersvoorziening op grond van artikel 5:1, aanhef en onder a van deze Verordening. De achterliggende gedachte bij deze overgangsbepaling is dat de personen die het betreft een periode krijgen waarin zij kunnen wennen aan de nieuwe vervoerssituatie. Het zorgvuldigheidsbeginsel is in de uitvoeringspraktijk van de Wmo van groot belang. Naast deze overgangsbepaling wordt ook in de individuele beschikkingen van deze groep personen gemotiveerd beslist dat hun vervoersvoorziening met inachtneming van deze overgangsperiode wordt beëindigd. Dat deze overgangsbepaling niet geldt voor personen die hun aanvraag na 1 oktober 2010 heeft te maken met het feit dat voor die personen geen sprake is van een gewenningsperiode. Zij zijn op het moment van aanvraag voldoende geïnformeerd dat zij vanaf 1 januari 2011zijn aangewezen op een algemene vervoersvoorziening.