Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Reserves en Voorzieningen Zandvoort 2023 |
Citeertitel | Nota reserves en voorzieningen Zandvoort 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nota reserves en voorzieningen 2018.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2023 | nieuwe regeling | 23-05-2023 |
Voor u ligt de geactualiseerde Nota Reserves en voorzieningen 2023. De voorgaande nota reserves en voorzieningen is van 2018. Periodiek wordt de nota geactualiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan hetgeen in de financiële verordening is geregeld:
Artikel 10: “Het college biedt de raad periodiek een nota Reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt de vorming en besteding van de reserves”.
De nota dient een tweeledig doel:
De spelregels die gelden voor reserves en voorzieningen vloeien voort uit de landelijke regels die zijn vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Ten opzichte van de vorige nota zijn er op dit punt nauwelijks beleidsaanpassingen geweest. Het aantal wijzigingsvoorstellen voor bestaande reserves is beperkt. De meeste wijzigingen met betrekking tot reserves (instellen, opheffen of wijziging) worden in de reguliere P&C documenten als besluit voorgelegd. Het accent ligt derhalve op een actuele en transparante weergave van de bestaande gemeentelijke reserves. Dat geldt zowel voor wat betreft de te hanteren spelregels als ook voor wat betreft specifieke reserves.
De wijzigingen opgenomen in deze nota zijn de volgende:
In te stellen nieuwe reserves:
De nieuwe reserves zijn bedoeld om duidelijker onderscheid te maken in reserves waar een bestemming onder ligt en waar de ruimte zit. De Algemene reserve is een buffer om grote risico’s op te vangen. Deze wordt dus niet meer als eerste aangesproken bij tegenvallers. Daarvoor wordt de nieuwe Egalisatiereserve voortaan gebruikt. De Egalisatiereserve kan door de raad worden ingezet om voor- en nadelen die gedurende het jaar ontstaan op te vangen, en om het jaarrekeningresultaat aan toe te voegen of te onttrekken. Ook kan deze reserve (bij een voordelig saldo) ingezet worden als incidentele dekkingsmiddel om bijvoorbeeld nieuwe projecten te kunnen starten of te realiseren. Indien besloten wordt om een gedeelte van de Egalisatiereserve in te zetten voor een bepaald doel, wordt het bedrag uit de Egalisatiereserve gehaald en toegevoegd aan een specifieke reserve en /of verwerkt in de exploitatie. Dit beperkt de schommelingen in de Algemene reserve en biedt duidelijkheid in de ruimte (in de Egalisatiereserve).
De reserve budgetoverheveling wordt ingezet voor incidentele budgetten die over meerdere jaren lopen. Een voorbeeld hiervan zijn de budgetoverhevelingen, maar ook bijvoorbeeld posten zoals het Coronafonds, waarbij onder andere middelen van het Rijk werden ingezet. De reserve Wonen wordt ingesteld om de middelen voor wonen in beeld te houden. Dit betreffen bijvoorbeeld de door de raad reeds beschikbaar gestelde bedragen (voorheen vanuit de reserve SIA) voor het realiseren van (sociale) woningbouw en de bedragen van derden vanuit de compensatieregeling sociale huurwoningen bij kleine projecten.
De reserve Wachtgeld bestuurders werd als een soort spaarpot gebruikt in geval een bestuurder recht heeft op wachtgeld. Dit is onnodig, gezien de Egalisatiereserve en Algemene reserve aanwezig zijn in geval van onvoorziene uitgaven. In het geval dat een bestuurder recht op wachtgeld heeft, moet hiervoor verplicht een voorziening getroffen worden. Dit gaat net als andere nadelen ten laste van het resultaat (en bij een nadelig saldo in eerste instantie ten laste van de nieuwe Egalisatiereserve). De reserve Outplacement wethouders is gering van formaat en reeds een aantal jaren niet ingezet. De jaarlijkse dotatie bedraagt slechts € 5.000. Indien nodig kan er een beroep worden gedaan op de nieuwe Egalisatiereserve.
Met het opheffen van deze reserves en de reserve LDC en de reserve Coronafonds wordt het aantal reserves beperkt gehouden.
De opbouw van de nota is als volgt:
Hoofdstuk 4 wordt het effect van keuzes in besteding reserves en voorzieningen op de financiële positie toegelicht.
Hoofdstuk 5 en 6 van deze nota bevatten een actueel overzicht van de reserves en voorzieningen. Juist omdat dit per definitie een momentopname is, behoort deze informatie niet tot het beleidskader. De diverse reserves worden in dit hoofdstuk uitgebreid toegelicht op onder meer doel, besteding, maximale omvang en duur. In het overzicht zijn de standen opgenomen per 31 december 2022 op basis van het concept jaarverslag 2022.
2. Begrippenkader en wettelijke spelregels
In dit hoofdstuk worden de definities en kenmerken van de reserves en voorzieningen nader beschreven. De verslaggevingsvoorschriften en het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV), vormen hiervoor de basis. Ten opzichte van de vorige nota uit 2018 zijn er geen inhoudelijke wijzigingen.
De reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn.
In artikel 43, lid 1 van het BBV worden de reserves onderscheiden naar:
De algemene reserve heeft een permanent karakter en vormt het vrij besteedbare eigen vermogen van de gemeente. De algemene reserve functioneert als buffer voor financiële tegenvallers en onvoorziene risico’s en is dan ook een belangrijk onderdeel van het weerstandsvermogen. Daarnaast kan de algemene reserve ingezet worden om de gemeentelijke financiën stabiel te houden, door schommelingen op te vangen.
In artikel 43, lid 2 van het BBV wordt een bestemmingsreserve gedefinieerd als een reserve waaraan de raad een bepaalde bestemming heeft gegeven. Een bestemmingsreserve is te besteden aan het doel waarvoor deze door de raad is ingesteld. De bestemming kan door de raad worden aangepast.
2.1.1 De functies van reserves
Bij de reserves zijn de volgende functies te onderscheiden:
De algemene reserves hebben een bufferfunctie en dienen om bepaalde (onvoorziene) risico’s en exploitatietekorten op te kunnen vangen. Verder worden schommelingen in de exploitatie geabsorbeerd: tekorten en overschotten in de exploitatie komen ten laste respectievelijk ten gunste van de algemene reserve. Hierdoor is het mogelijk noodzakelijke aanpassingsprocessen geleidelijk en dus niet schoksgewijs te laten verlopen en onverwachte tegenvallers op te vangen. Reserves met een bufferfunctie maken onderdeel uit van de weerstandscapaciteit. Het aanspreken van de algemene reserve verlaagt de weerstandscapaciteit. De weerstandscapaciteit maakt onderdeel uit van het weerstandsvermogen dat de relatie weergeeft tussen de gekwantificeerde risico’s en het vermogen om deze risico’s op te vangen. Voor een beschrijving van de relatie tussen het weerstandsvermogen en de algemene reserve wordt verwezen naar paragraaf 3.2 Relatie algemene reserve en weerstandsvermogen.
Reserves kunnen worden gevormd om baten en lasten over de jaren heen gelijkmatig te verdelen. Extreme pieken en dalen in de exploitatiebegroting kunnen zo worden vermeden. Zo ook kunnen ongewenste schommelingen in tarieven die aan derden in rekening worden gebracht door middel van een egalisatiereserve worden opgevangen.
Reserves kunnen worden gebruikt als eigen financieringsmiddel, omdat ze onderdeel uitmaken van het totale vermogen van de gemeente. Binnen de gemeente kan het vermogen worden aangewend als intern financieringsmiddel. Door reserves in te zetten kan het beroep op overige financieringsbronnen (van derden) worden beperkt. Van belang is hierbij de met ingang van 1 januari 2001 in werking getreden Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido). Deze wet beoogt een solide financieringswijze van de decentrale overheden te bevorderen en schommelingen van rentelasten zo veel mogelijk te beperken. De financiering van kapitaaluitgaven kan onder meer door gebruik te maken van de eigen reserves (en voorzieningen) als financieringsmiddel (interne financiering), door het aantrekken van vaste geldleningen (vaste financiering) en kasgeld voor zover dat valt binnen de kasgeldlimiet. Bij gebruik van reserves (eigen vermogen) en voorzieningen (vreemd vermogen) hoeft geen beroep te worden gedaan op de geld- en kapitaalmarkt. Het gebruiken als intern financieringsmiddel wordt aangeduid met de financieringsfunctie. Door gebruik te maken van reserves als intern financieringsmiddel hoeft minder rente betaald te worden. De keuze om al dan niet rente toe te rekenen aan reserves wordt toegelicht in paragraaf 3.3 Rentetoerekening aan reserves en voorzieningen.
De gemeente kan besluiten te sparen voor toekomstige uitgaven. Er is sprake van een bestedingsfunctie als een deel van het eigen vermogen wordt ingezet voor een bepaald doel en gebruikt wordt ter dekking van toekomstige lasten. Het inzetten van de bestedingsfunctie beïnvloedt de financiële positie van de gemeente en leidt tot een verlaging van de financieringsfunctie van de reserves.
2.1.2 Wettelijke regels voor bestemmingsreserves
De belangrijkste regels voor het omgaan met reserves en voorzieningen zijn al door de wetgever bepaald door het vaststellen van het BBV. De wetgever heeft bijvoorbeeld bepaald dat bestemmingsreserves niet negatief mogen zijn. Immers: negatieve bestemmingsreserves passen per definitie niet bij de aard en de beoogde betekenis van reserves: een ‘spaarpot’. Substantiële negatieve reserves vertroebelen bovendien het inzicht in de financiële positie.
Deze reserves worden gevormd om binnen een bepaalde tijd een bepaald beleidsdoel te realiseren of voor egalisatie van ongewenste schommelingen van baten en lasten in een afgebakend deel van de begroting.
Het instellen, opheffen en doteren/onttrekken valt onder het budgetrecht van de raad. Dat krijgt concreet gestalte door de volgende werkafspraken waardoor de raad grip houdt:
Een belangrijke wettelijke regel is dat stortingen en onttrekkingen aan reserves alleen zijn toegestaan wanneer deze zijn gedekt door een vóór 31 december van het verslagjaar genomen raadsbesluit dan wel wanneer door de raad een principebesluit is genomen om bepaalde (toekomstige) baten en/of lasten te muteren in een bepaalde reserve. Indien hier niet aan is voldaan is er sprake van een financiële onrechtmatigheid.
Voor alle stortingen en onttrekkingen is een voor 31 december van het verslagjaar genomen raadsbesluit nodig. Dit kan expliciet bij resultaatbestemming in het kader van de jaarrekening, maar ook vooraf bij de vaststelling van de begroting. Ook kan een afzonderlijk raadsbesluit genomen worden over een storting of onttrekking aan een reserve. In de jaarrekening kunnen toevoegingen en onttrekkingen worden verwerkt tot maximaal het bedrag dat via de begroting(swijzigingen) door de raad is geaccordeerd voor de specifieke bestemmingsreserve. Een uitzondering hierop vormen de raads(principe)besluiten waarbij geregeld is dat saldi altijd ten gunste of laste van een specifieke bestemmingsreserve komen.
Het principe van een bestemmingsreserve is, dat de gemeenteraad te allen tijde het doel of de bestemming kan wijzigen. Voor een dergelijke wijziging is dus altijd een raadsbesluit nodig.
Instellen/ opheffen bestemmingsreserve
Reserves worden ingesteld door de raad.
Wanneer het doel op basis waarvan een bestemmingsreserve is gevormd op enig moment vervalt, dan dient de reserve door middel van een raadsbesluit te worden opgeheven. De vrijkomende middelen worden ten gunste van de algemene reserve gebracht of ten gunste van de exploitatie.
Het BBV eist dat per reserve jaarlijks in een overzicht inzicht wordt geboden in het verloop (stand begin jaar, toevoegingen/onttrekkingen en stand eind jaar). In de programmabegroting en de jaarrekening is een dergelijk overzicht standaard opgenomen.
Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen. Er liggen verplichtingen voor de toekomst aan ten grondslag (verplichte bestedingsrichting). Om die reden is een voorziening niet vrij besteedbaar. Een voorziening is een apart gezet bedrag voor voorzienbare lasten in verband met risico’s en verplichtingen waarvan het tijdstip van optreden en/of de omvang per balansdatum niet exact bekend zijn. De uitgave zal in de toekomst plaatsvinden maar hangt dus wel samen met de periode voorafgaande aan de balansdatum.
2.2.1 Verplichte vorming voorziening
Er is in een aantal gevallen sprake van een verplichte vorming van een voorziening in een jaar (in ieder geval per balansdatum dus per einde van het jaar):
Bij 1. gaat het om min of meer onzekere verplichtingen die te zijner tijd tot schulden kunnen leiden, zoals juridische claims in afwachting van een uitspraak van de rechter (artikel 44 lid 1a BBV), of om voorzieningen die een (beste) schatting betreffen van de lasten voortvloeiend uit risico’s die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals rechtsgedingen of reorganisaties (artikel 44 lid 1b BBV).
Bij 2. betreft het overschotten die zijn gerealiseerd op de exploitatie van bijvoorbeeld riolering of afvalstoffenheffing die het gevolg zijn van achterstand in de uitvoering van vervangingsinvesteringen waarvoor een heffing (rioolheffing, afvalstoffenheffing) van de burger is geheven. Dergelijke overschotten kunnen niet ten gunste van de exploitatie c.q. algemene middelen worden gebracht, omdat dit geld is van de belastingbetaler wat de gemeente in de toekomst nog moet besteden aan vervangingsinvesteringen riolering. Deze bedragen moeten verplicht in de voorziening worden opgenomen. Op het moment dat de vervangingsinvestering daadwerkelijk wordt gedaan, moet het bedrag wat daarvoor is opgenomen in de voorziening (spaarcomponent vervangingsinvestering) in mindering worden gebracht op het geactiveerde bedrag aan investeringen met een economisch nut.
In Zandvoort wordt geen gebruik gemaakt van dergelijke voorzieningen.
Bij 3. betreft het bijvoorbeeld schenkingen van derden met een specifieke bestedingsverplichting, de van derden (niet-overheidslichamen) verkregen voorschotbedragen voor specifieke uitkeringen die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren en de tariefegalisatie inzake heffingen van tarieven van derden met een restitutieplicht.
Het is niet toegestaan om voorzieningen te vormen voor:
2.2.2 Niet verplichte vorming voorziening
Verder is er nog sprake van een niet verplichte, dus facultatieve, voorziening. Dit betreft de voorziening ter egalisatie van kosten (artikel 44 lid 1c BBV).
Aan het vormen van deze voorziening zijn twee eisen gesteld, te weten:
Het gaat bij de laatste categorie over (toekomstige) lasten waar de gemeente niet ‘onderuit’ kan. Hierbij valt met name te denken aan het cyclisch (terugkerend) onderhoud van kapitaalgoederen zoals wegen, waterwegen, riolering en gebouwen. Het vormen van een voorziening is in dit geval niet verplicht; er kan ook voor gekozen worden de ongelijkmatig gespreide lasten in de komende begrotingsjaren voor de te verwachten bedragen in de meerjarenraming op te nemen.
Voorzieningen die worden gevormd om de (groot) onderhoudslasten van een kapitaalgoed over een aantal jaren te egaliseren kunnen alleen worden ingesteld en gevoed op basis van een beheerplan van het desbetreffende kapitaalgoed. Dit beheerplan dient periodiek te worden geactualiseerd en financieel te zijn getoetst. De commissie BBV doet de aanbeveling om tenminste éénmaal in de vier jaar een integrale beleidsnota over het beleidskader onderhoud kapitaalgoederen door de raad te laten vaststellen en de hoofdlijnen daarvan jaarlijks op te nemen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen. Indien er geen (recent) beheerplan aanwezig is, is het vormen van een voorziening groot onderhoud dus niet toegestaan, maar kunnen de kosten van groot onderhoud wel door vrijval via resultaatbestemming vanuit een (daartoe gevormde) bestemmingsreserve worden gedekt.
2.2.3 Wettelijke regels voor voorzieningen
Ook voor voorzieningen geldt dat de regels zijn vastgelegd in het BBV.
De hoogte van de voorziening heeft conform de wettelijke spelregels een directe relatie met het risico en/of met de toekomstige verplichting. Bij de voorzieningen dient het niveau in overeenstemming te zijn met het doel waarvoor ze zijn gevormd. Omdat voorzieningen een verplichtend karakter hebben, heeft de raad niets te kiezen (allocatiefunctie) bij het al dan niet instellen. Formeel dient de raad de betreffende lasten echter wel te autoriseren. Daarvoor gelden de normale budgetregels. Als het geautoriseerde lastenbedrag van het programma lopende het jaar wordt overschreden door een ontoereikende omvang van een voorziening, is daarvoor een door de raad vast te stellen begrotingswijziging nodig. Als het lastenbedrag van het programma niet wordt overschreden omdat er meevallers zijn op andere onderdelen van het programma, is er geen begrotingswijziging nodig tenzij er sprake is van een belangrijke beleidswijziging die politiek gevoelig wordt geacht.
Schattingsmethoden vormen voorziening
Het kan lastig zijn om precies te bepalen hoe hoog een voorziening moet zijn: het schattingselement speelt bij voorzieningen in het bijzonder een rol omdat deze naar hun aard een groot onzekerheidselement kennen. De best mogelijke schatting wordt gebruikt bij het vormen van de voorziening. Het kan zijn dat er meerdere schattingen mogelijk zijn. Als geen meest waarschijnlijke variant kan worden aangegeven, maar slechts een reeks van mogelijke uitkomsten dan wordt de voorziening gesteld op het gemiddelde van de reeks van mogelijke uitkomsten.
Als iets echt niet in te schatten is dan kan ook geen voorziening worden gevormd. Dan past vermelding als niet in de balans opgenomen verplichting.
Voorzieningen dienen dekkend te zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s. Ze mogen daarom niet groter of kleiner zijn dan de verplichtingen of risico’s waarvoor ze zijn gevormd. Als blijkt dat het noodzakelijk niveau anders wordt, wordt de omvang van de voorziening daarop afgestemd. Andere onttrekkingen dan voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld, zijn niet toegestaan.
Toevoegingen (stortingen) aan voorzieningen of het vormen van een nieuwe voorziening worden, conform de vastgestelde (meerjaren-)begroting als last bij de producten c.q. programma’s opgenomen en door vaststelling van de programma’s geautoriseerd.
Omdat voorzieningen zijn gevormd om onder meer toekomstige verplichtingen te kunnen waarborgen, is het van belang periodiek te beoordelen of het niveau van de voorziening op termijn de gewenste dekking zal bieden. Middels interne controle worden voorzieningen getoetst aan de vastgestelde criteria en beoordeeld op hun omvang. Ze moeten dekkend zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s.
Een voorziening wordt opgeheven als een verplichting of een risico waarvoor een voorziening is ingesteld, is weggevallen. Aangezien opheffing van de voorziening in deze situatie verplicht is conform BBV, is voor het opheffen van de voorziening geen raadsbesluit nodig. Voor voorzieningen ter egalisatie van kosten geldt dat deze na besluitvorming door de gemeenteraad worden opgeheven. Het saldo van een op te heffen voorziening komt ten gunste van de exploitatie (algemene middelen).
Het verloop van een voorziening wordt – net als bij de reserves - beschreven in de begroting en de jaarstukken.
In dit hoofdstuk worden de beleidsuitgangspunten geformuleerd die betrekking hebben op de reserves en voorzieningen van de gemeente Zandvoort. Het beleid ten aanzien van de reserves en voorzieningen vormt geen op zichzelf staand beleid maar sluit aan op de financiële verordening (ex artikel 212 van de Gemeentewet) en maakt onderdeel uit van het algemeen financieel beleid van de gemeente.
De algemene beleidsdoelen met betrekking tot reserves zijn:
Transparantie: door goed inzicht in de reserves en voorzieningen wordt de vrije beleidsruimte beter zichtbaar. Door te streven naar een minimaal aantal reserves, waar nodig voorzien van een plafond, worden zo min mogelijk middelen in hun besteding geblokkeerd. Er blijven meer middelen breed inzetbaar.
Grip: de spelregels zijn erop toegesneden het budgetrecht van de raad maximaal tot zijn recht te laten komen. Dat betekent dat de gemeenteraad bepaalt hoe reserves worden ingezet. Leidend principe voor de beoordeling van benodigde middelen in een reserve of voorziening is de aanwezigheid van een door het bestuur vastgesteld plan dan wel het bestaan van een achterliggende verplichting die qua omvang onzeker is maar wel in te schatten is.
Naast de in het voorgaande hoofdstuk beschreven landelijke wetgeving, is er ruimte voor eigen invulling van gegeven kaders (couleur locale). De gemeente Zandvoort neemt de volgende regels in acht:
Het beleid ten aanzien van reserves is dat alleen de raad hiervan de bestemming kan wijzigen. Vanwege de aard van een voorziening kan de bestemming van een voorziening niet worden gewijzigd. Voor de reserves en voorzieningen zal gelden dat elk jaar de raad de omvang vaststelt bij de programbegroting waarin bij de financiële positie aandacht besteed wordt aan de omvang van de reserves en voorzieningen. Mocht een voorziening gedurende het jaar verplicht moeten worden ingesteld, dan zal deze, vooruitlopend op de goedkeuring van de raad, worden ingesteld. De verantwoording over zo’n voorziening zal plaatsvinden bij een tussenrapportage of bij de jaarrekening.
Teneinde een gezonde financiële positie van de gemeente Zandvoort te bereiken c.q. in stand te houden is een structureel en reëel sluitende begroting een voorwaarde en een positief saldo meerjarenraming wenselijk. Een belangrijke eis is dat de structurele lasten zijn gedekt door structurele baten. Onttrekkingen uit reserves vallen normaliter onder een incidentele baat, behalve de reserve kapitaallasten. Onder een reëel sluitende begroting wordt daarom verstaan een begroting die sluitend is zonder extra onttrekkingen aan de reserves naast de reguliere/ beleidsmatige onttrekkingen. Onder een positief saldo meerjarenraming wordt verstaan de vier saldi van de jaarschijven in de meerjarenbegroting bij elkaar opgeteld met minimaal een positief saldo (groter dan 0).
3.2 Relatie algemene reserve en weerstandsvermogen
Het doel van het hebben van weerstandsvermogen is dat er een buffer aanwezig is om de financiële tegenvallers op te vangen zodra risico’s werkelijkheid worden. Kortom: weerstandsvermogen is het vermogen om risico’s af te dekken. Hoe groter het weerstandsvermogen, hoe groter, logischerwijs, het vermogen om risico’s af te dekken. Het is van belang een balans te bepalen tussen het enerzijds zoveel mogelijk afdekken van risico’s en anderzijds niet onnodig publieke middelen vastzetten.
Het weerstandsvermogen is in artikel 11 van het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en gemeenten (BBV) als volgt gedefinieerd:
Bij de berekening van het weerstandsvermogen worden de saldi van (1) de algemene reserve en (2) de algemene egalisatiereserve meegerekend. De saldi van de stille reserves1, de bestemmingsreserves, de post onvoorzien en de onbenutte belastingcapaciteit worden niet meegenomen. De onbenutte belastingcapaciteit werd voorheen wel meegenomen, deze is echter dermate hoog dat de kans gezien het coalitieprogramma 2022-2026 gering is dat de onbenutte belastingcapaciteit wordt ingezet om de risico’s te dekken. In het coalitieprogramma is immers opgenomen dat eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden, zoals beleid versoberen.
Deze methode is in vergelijking strenger dan die andere gemeenten aanhouden.
De algemene reserve is het vermogen dat als echt vrij beschikbare achtervang kan worden ingezet.
De benodigde weerstandscapaciteit wordt periodiek met behulp van een risicosimulatie bepaald. De benodigde weerstandscapaciteit wordt afgezet tegen de beschikbare weerstandscapaciteit en vormt het weerstandsvermogen.
Om het weerstandsvermogen te kunnen beoordelen wordt de volgende waarderingstabel gebruikt:
De ratio wordt bepaald door het beschikbare weerstandsvermogen te delen door de gekwantificeerde risico’s. Let wel, de waardering in deze tabel geeft aan hoe goed het beschikbare weerstandsvermogen de bekende risico’s afdekt, maar zegt daarmee niet of het financiële beleid goed is. De keuze voor een ratio is politiek van aard, in die zin dat een hogere ratio betekend dat er minder middelen beschikbaar zijn voor ander beleid. De benodigde weerstandscapaciteit wordt periodiek bepaald.
De ratio weerstandsvermogen dient minimaal ruim voldoende (1,4) te zijn.
Wanneer de ratio hoger is dan de streefwaarde kan de algemene reserve ingezet worden om incidentele uitgaven te dekken.
3.3 Rentetoerekening aan reserves en voorzieningen
Doordat de gemeente reserves heeft, hoeft er minder te worden geleend. Daardoor is de door de gemeente feitelijk aan derden (banken) te betalen rente lager dan in een situatie dat alle activa met leningen zouden moeten worden gefinancierd.
In verband hiermee kan over de eigen financieringsmiddelen “bespaarde” rente worden berekend. Het is dan vervolgens mogelijk om de bespaarde rente toe te voegen aan de reserves bijvoorbeeld om de koopkracht van de reserve in stand te houden.
De commissie BBV schrijft hierover het volgende:
Dit betekent dan ook dat rente niet automatisch wordt bijgeschreven op reserves, omdat op deze wijze dan een stilzwijgende vergroting van de reserve plaatsvindt, zonder dat getoetst wordt of dat wel nodig is. Hiervoor wordt een expliciet en gemotiveerd besluit verwacht…
Alhoewel in het BBV de mogelijkheid vooralsnog blijft bestaan om een rentevergoeding (of een vergoeding voor de inflatie) over het eigen vermogen te berekenen en deze door te belasten aan de taakvelden, adviseert de Commissie BBV vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie deze systematiek niet (meer) toe te passen.
Kortom: als nut en noodzaak én noodzakelijke omvang van reserves periodiek integraal worden afgewogen, is er geen reden om rente toe te voegen aan reserves.
Praktijk in Zandvoort is dat er geen rente wordt toegerekend aan reserves. Er is geen reden om het beleid op dit punt te herzien. Wel toerekenen van rente aan reserves creëert een fictieve rentelast en leidt naar het oordeel van de commissie BBV tot het (onnodig) opblazen van de programmalasten en gaat daarmee ten koste van de eenvoud en transparantie.
Rentetoevoegingen aan voorzieningen zijn niet toegestaan (BBV art. 45). Voorzieningen dienen namelijk –zoals in hoofdstuk 2.2 aan de orde is geweest - naar beste schatting dekkend te zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s (niet groter of kleiner). Jaarlijks wordt bij de jaarrekening bij veel voorzieningen (bijvoorbeeld in verband met verwachte verliezen en risico’s voor de grondexploitaties) de noodzakelijke hoogte van de voorziening geactualiseerd en indien nodig aangepast. In die situatie is de (rente)toevoeging feitelijk opgenomen (verdisconteerd) in de totale aanpassing van de voorziening. Wanneer voorzieningen tegen contante waarde in de balans van de gemeente worden gewaardeerd, zal jaarlijks een toevoeging aan de voorziening moeten plaatsvinden voor het percentage (disconteringsvoet) waartegen de voorziening contant is gemaakt. Deze (rente)toevoeging is een last voor de exploitatie. Deze (rente)last wordt in de begroting geraamd.
4. Effect keuzes in besteding reserves op financiële positie
In dit hoofdstuk wordt geschetst op welke manier keuzes die gemaakt worden ten aanzien van de reserves invloed kunnen hebben op de financiële positie van de gemeente. Reserves en voorzieningen beïnvloeden de financiële positie van de gemeente. Met name het begrotingssaldo, het weerstandsvermogen, het bezit (activa) en de schuldpositie wijzigen door het gebruik van reserves en voorzieningen. Om die reden is het van belang dat de betekenis van deze posten helder is. De financiële positie van de gemeente wordt gemeten aan de hand van verschillende kengetallen. De kengetallen die gekoppeld zijn aan de hoogte van de reserves zijn de schuldquote en de solvabiliteitsratio.
4.2.1 Netto schuldquote, impact en verloop
De netto schuldquote weerspiegelt het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van de eigen middelen, waaronder dus de reserves. Ook geeft de schuldquote een indicatie van de druk van de rentelasten en de aflossingen op de exploitatie.
Het verloop van de netto schuldquote over de komende jaren is als volgt:
Doordat de schulden de komende jaren in omvang toenemen (op basis van de Programmabegroting 2023 van € 35 miljoen in 2023 naar € 65 miljoen in 2027) en de reservepositie afneemt (op basis van de Programmabegroting 2023 van € 30 miljoen in 2023 naar € 28 miljoen in 2027) verslechtert de netto schuldquote.
4.2.2 Solvabiliteitsratio, impact en verloop
De solvabiliteitsratio drukt het eigen vermogen uit als percentage van het totale vermogen en geeft daarmee inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe groter de weerbaarheid van de gemeente.
Het verloop van de solvabiliteitsratio over de komende jaren is als volgt:
Ook bij de solvabililteitsratio is de komende jaren een verslechtering te zien.
Hieronder een meer jarig overzicht van de reserves zoals die bestaan in Zandvoort.
De cijfers zijn gebaseerd op de concept Jaarrekening 2022 om een zo actueel mogelijk beeld weer te geven.
De algemene reserve wordt aangevuld met de opgeheven reserves Outplacement wethouders, Wachtgeld bestuurders en Compensatie dividend Eneco. Daarnaast wordt een restant van het Coronafonds toegevoegd (€ 757.000) en het restant van de reserve SIA (€ 711.000) in verband met het bereiken van het plafond van de Egalisatiereserve.
De egalisatiereserve wordt gevuld met het vrij beschikbare gedeelte van de reserve SIA tot het maximum van € 4 miljoen.
De reserve Budgetoverheveling wordt gevoed met de reserve Coronafonds (voor de reeds beschikbaar gestelde middelen in 2023 en 2024 (€ 535.000), de reserve SIA voor F1 (€685.000) en advies geschillencommissie (€ 204.000) en de bestemmingsreserve LDC.
Bij het jaarverslag inclusief jaarrekening 2022 worden voorstellen gedaan voor resultaatbestemming.
Zowel in de begroting als in de jaarstukken is een opsomming van de voorzieningen vermeld, inclusief de toevoegingen en onttrekkingen. In de jaarrekening is aangegeven waar de voorziening voor is bedoeld. Hieronder volgt een overzicht van de in Zandvoort bestaande voorzieningen.
De voorzieningen Dubieuze (belasting)debiteuren en de voorziening Grondexploitatie zijn niet meegenomen in dit hoofdstuk. Deze voorzieningen hebben een andere plek op de balans, ze vallen niet onder het vreemd vermogen maar onder de vlottende activa als correctie op het debiteurensaldo (overige vorderingen) of als correctie op het saldo grondexploitatie (onderhandse werken).
Hieronder is een meerjarig overzicht van de voorzieningen opgenomen. De cijfers zijn gebaseerd op de concept Jaarrekening 2022 om een zo actueel mogelijk beeld weer te geven.