Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Duiven

Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDuiven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2020.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  11. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-06-2023nieuwe regeling

30-05-2023

gmb-2023-243561

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023

De raad van de gemeente Duiven;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 maart 2023;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

gezien het advies van de Raad voor Sociaal Domein Duiven van 21 februari 2023;

 

overwegende dat

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • het noodzakelijk is om inwoners te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk, met gebruikmaking van algemene voorzieningen of met algemeen gebruikelijke voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om inwoners met psychische of psychosociale problemen en inwoners die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk, met gebruikmaking van algemene voorzieningen of met algemeen gebruikelijke voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, alsmede de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb, wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een maatwerkvoorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Dit doen we via nadere regels. De tarieven zullen worden opgenomen in een financieel besluit;

  • de visie van de gemeente is dat inwoners van Duiven, Loo en Groessen een gezond, betekenisvol en veerkrachtig leven kunnen leiden. Er wordt genoeg ruimte geboden om een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Om dit te bereiken stelt de gemeente Duiven zich open en aandachtig op richting haar burgers. We willen middels dialoog én inspelend op de veranderingen in de maatschappij, komen tot beleid waarin de kansen en mogelijkheden van de burgers altijd het uitgangspunt vormen. Participatie, buurtbetrokkenheid en een positieve leefwereld, mét passende ondersteuning, staan hierin centraal. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

    • o

      een individuele voorziening indien nodig;

    • o

      maximaal benutten van de eigen kracht;

    • o

      hulp passend en dichtbij;

    • o

      overheidsparticipatie;

    • o

      inwoner centraal.

besluit:

 

vast te stellen de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023”

 

Leeswijzer

Voor u ligt de verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023, een uitgebreid document waarin de gemeenteraad van de gemeente Duiven regels stelt over de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Op sommige onderdelen stelt het college van burgemeester en wethouders nadere regels, welke ook zijn vastgelegd in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023.

Deze verordening is bedoeld voor alle inwoners van de gemeente Duiven die een beroep willen doen op een voorziening vanuit de Wmo 2015, die mantelzorg verlenen of op een andere wijze te maken hebben met de Wmo 2015. De verordening is ook bedoeld voor zorgaanbieders, zowel gecontracteerde zorgaanbieders als pgb-aanbieders, waaronder professionele en informele aanbieders. Daarnaast is deze verordening ook van belang voor het college en de betreffende ambtenaren.

Op de volgende pagina staat een inhoudsopgave zodat u kunt zien welk onderwerp op welke pagina staat omschreven. In hoofdstuk 1 staan de begripsomschrijvingen geschreven. Hier kunt u de definities van bepaalde termen teruglezen. In hoofdstuk 2 is de toegang tot voorzieningen omschreven. In hoofdstuk 3 staan alle voorzieningen benoemd met de betreffende criteria om ervoor in aanmerking te komen en de eisen die eraan gesteld worden. Deze drie hoofdstukken zijn voornamelijk van belang voor de inwoners die een beroep op een voorziening op grond van de Wmo 2015 willen doen. Hoofdstuk 4 is geschreven voor de zorgaanbieders, hierin staan de kwaliteitseisen omschreven. In hoofdstuk 5 staan alle regels omschreven over het persoonsgebonden budget (pgb). Hoofdstuk 6 is van belang voor alle inwoners die een voorziening op grond van de Wmo 2015 aanvragen, want hierin staat opgenomen welke eigen bijdragen betaald moeten worden. Hoofdstuk 7 is bedoeld voor de mantelzorgers en de inwoners met een voorziening die een klacht willen indienen of medezeggenschap willen bij de zorgaanbieder of de gemeente. In hoofdstuk 8 staat omschreven hoe de gemeente het misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015 voorkomt, hierin is alles te lezen over de controle door de toezichthouder en de gevolgen van onrechtmatigheden en fraude. Tot slot staan in hoofdstuk 9 de slotbepalingen opgenomen die voornamelijk van belang zijn voor de gemeente. Als bijlage is er een juridisch kader toegevoegd. Hierin zijn de wetsartikelen van de Wmo 2015 en de uitvoeringsregeling Wmo 2015 opgenomen waarnaar verwezen wordt in deze verordening.

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      aanvraag: de aanvraag van of namens een inwoner voor een maatwerkvoorziening;

    • c.

      aanvrager: de inwoner van de gemeente Duiven die een aanvraag doet voor een voorziening op grond van de Wmo 2015;

    • d.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

    • e.

      algemene voorziening; aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder of met een beperkt voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • f.

      beschikbaar: de zorgverlener dient binnen afzienbare tijd aanwezig te zijn;

    • g.

      bereikbaar: de zorgverlener dient telefonisch bereikbaar te zijn;

    • h.

      bijdrage: zoals bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • i.

      calamiteit: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid;

    • j.

      cliëntondersteuner: een persoon die de inwoner helpt bij het regelen van zorg en ondersteuning. De cliëntondersteuner is onafhankelijk en kan bijvoorbeeld bij het gesprek met de gemeente aanwezig zijn, helpen bij het invullen van formuleren of advies geven over het te volgen proces;

    • k.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven;

    • l.

      elementaire woonfuncties: te weten activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang en het bereiden en consumeren van voedsel. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woonruimte;

    • m.

      fraude: handelen dat opzettelijk in strijd is met de regels, gericht op eigen of andermans (financieel) gewin, waaronder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering plegen of trachten te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of ander voordeel te verkrijgen waarop men geen recht heeft of kan hebben;

    • n.

      financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld als bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening;

    • o.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • p.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • q.

      gespreks- en onderzoeksverslag: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt en zijn mantelzorger zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

    • r.

      herziening: herziening van een maatwerkvoorziening houdt in dat een maatwerkvoorziening wordt aangepast naar de nieuwe situatie;

    • s.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de inwoner in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • t.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • u.

      informele aanbieder: iemand uit het sociale netwerk van de cliënt die ondersteuning verleent door middel van een pgb;

    • v.

      ingezetene: inwoner van de gemeente Duiven volgens de Basisregistratie Personen (BRP);

    • w.

      intrekking: als een maatwerkvoorziening wordt ingetrokken dan wordt de maatwerkvoorziening met terugwerkende kracht stopgezet. Er was dan in het geheel geen recht op de voorziening;

    • x.

      maatschappelijke participatie: meedoen in de samenleving, waaronder bijvoorbeeld het volgen van een opleiding, (vrijwilligers)werk of informele zorg.

    • y.

      melding: bericht aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • z.

      mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • aa.

      nadere regels: vast te stellen door het college met interne en externe zeggingskracht.

    • bb.

      onderzoeksgesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • cc.

      ondersteuningsplan: een weergave van de afspraken tussen cliënt en zorgaanbieder over de doelen van de ondersteuning en de wijze waarop getracht wordt deze te bereiken;

    • dd.

      persoonsgebonden budget (pgb): als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een cliënt, dat hem in staat stelt de ondersteuning die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

    • ee.

      pgb-aanbieder: een derde die de cliënt heeft betrokken en waarbij hij ondersteuning inkoopt. Met de pgb-aanbieder wordt zowel de professionele aanbieder als de informele aanbieder bedoeld;

    • ff.

      pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een pgb verbonden taken uitvoert, indien de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een pgb;

    • gg.

      professionele aanbieder: een zorginstelling of een persoon die werkzaam is bij een zorginstelling of werkzaam is als zelfstandige zonder personeel. Deze zorginstelling of persoon staat ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven in het Handelsregister. De professionele aanbieder beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken. De professionele aanbieder is geen familielid van de cliënt;

    • hh.

      Schriftelijk: op papier of digitaal (per e-mail);

    • ii.

      Sociaal Loket: toegangsloket van de gemeente voor het Sociale Domein;

    • jj.

      sociaal netwerk: een netwerk dat bestaat uit familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en buren;

    • kk.

      toezichthouder: een door het college aangewezen persoon of partij die krachtens de bevoegdheden uit hoofdstuk 6 van de Wmo 2015 toezicht uitoefent op naleving van de kwaliteits-,veiligheids,- en rechtmatigheidseisen van de dienstverlening onder de Wmo 2015;

    • ll.

      voorliggende (wettelijke) voorziening: een voorziening die geboden wordt op grond van andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld op grond van de Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Participatiewet;

    • mm.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • nn.

      zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • oo.

      zorg in natura (ZIN): de ondersteuning die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn in het kader van de Wmo 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2. Reikwijdte verordening en nadere regels

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van inwoners van de gemeente Duiven.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft maatschappelijke opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die in Duiven ondersteuning zoeken.

  • 3.

    Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domein overstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2: Toegang tot voorzieningen

Artikel 2.1. Toegang tot algemene voorzieningen

  • 1.

    Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de inwoner. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats door het college, wel kan beoordeeld worden of een inwoner binnen de doelgroep van een algemene voorziening valt.

  • 2.

    In de gemeente Duiven zijn onder andere de volgende algemene voorziengingen beschikbaar:

    • a.

      Dagactiviteiten

    • b.

      Maaltijdservice

    • c.

      Bezoek- en opvangservice

    • d.

      Ontmoeten+

    • e.

      Dienstencentrum

    • f.

      Graag Gedaan

    • g.

      Servicepunt mantelzorg

    • h.

      Financieel trefpunt voor ondersteuning bij thuisadministratie en financiën

    • i.

      Algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning

    • j.

      Algemene vervoersvoorzieningen

  • 3.

    Het college kan bepalen dat aan de toegang van een bepaalde algemene voorziening lichte voorwaarden zijn verbonden. Voor de beoordeling of de ingezetene aan deze voorwaarden voldoet, mag geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk zijn.

Artikel 2.2. Melding behoefte aan ondersteuning

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college of het Sociaal Loket worden gemeld.

  • 2.

    Het college maakt voldoende kenbaar hoe en waar een melding kan worden gedaan.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 4.

    Na de melding doet het college binnen zes (6) weken onderzoek naar de hulpvraag van de inwoner.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek tijdig wordt geïnformeerd over de procedure van het onderzoek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding direct een tijdelijke maatwerkvoorziening voor de duur van maximaal drie (3) maanden (met uitzondering van nagelvaste hulpmiddelen) in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en verstrekt daarover informatie.

Artikel 2.4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    De cliënt toont een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5.

Artikel 2.5. Onderzoek

  • 1.

    Naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 2.2. voert het college een onderzoek uit ter verheldering van de hulpvraag.

  • 2.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen de consulent en met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of cliëntondersteuner en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • Stap 1: wat de hulpvraag is.

      Stap 2: welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

      Stap 3: welke ondersteuning nodig is naar aard en omvang om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

      Stap 4: In hoeverre eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

      Stap 5: Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.

  • 3.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en schriftelijke documenten die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de cliënt besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de cliënt en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de ondersteuningsbehoefte.

Artikel 2.6. Informeren uitkomsten onderzoek

  • 1.

    De cliënt ontvangt een schriftelijke weergave van het onderzoek (het gespreks- en onderzoeksverslag). Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt over welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 2.7. Aanvraag ondersteuning

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt schriftelijk ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, of na verloop van de onderzoeksperiode door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het verslag zoals bedoeld in artikel 2.6 lid 1 wordt bij de aanvraagprocedure betrokken.

  • 3.

    Het college dient binnen twee (2) weken na het ontvangen van de aanvraag een besluit op deze aanvraag te nemen. Het besluit wordt vastgelegd in een beschikking die wordt verzonden aan de inwoner.

Artikel 2.8. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      welke aanbieder de ondersteuning gaat verlenen;

    • c.

      wat de gestelde doelen en/of resultaten zijn;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • e.

      in welke vorm de voorziening wordt verstrekt, en

    • f.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      welke aanbieder de hulp gaat verlenen;

    • c.

      wat de gestelde doelen en/of resultaten zijn;

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • e.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • f.

      wat de ingangsdatum en duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,

    • g.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn; en

    • h.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Hoofdstuk 3: Criteria maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 3.1 Soorten maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1. Soorten maatwerkvoorzieningen:

  • 1)

    Activerend werk

    • a.

      Oriëntatiefase activerend werk

    • b.

      AW ontwikkeling naar trede 3

    • c.

      AW ontwikkeling naar trede 4

    • d.

      AW ontwikkeling naar trede 5

    • e.

      AW stabiel op trede 3

    • f.

      AW stabiel op trede 4

  • 2)

    Begeleiding

    • a.

      Begeleiding basis Wmo

    • b.

      Begeleiding specialistisch Wmo

  • 3)

    Beschermd wonen

    • a.

      Intramuraal beschermd wonen intensief

    • b.

      Intramuraal beschermd wonen basis

    • c.

      Groepswonen met intensieve begeleiding

    • d.

      Zelfstandig wonen met intensieve begeleiding

    • e.

      Bed & Break

    • f.

      Logeren

  • 4)

    Groepsbegeleiding

    • a.

      Groepsbegeleiding ontwikkeling

    • b.

      Groepsbegeleiding stabiel

  • 5)

    Huishoudelijke ondersteuning

    • a.

      Huishoudelijke ondersteuning

    • b.

      Combi-ondersteuning thuis

  • 6)

    Voorzieningen

    • a.

      Vervoersvoorzieningen

    • b.

      Woonvoorzieningen

    • c.

      Verplaatsingsvoorzieningen

Paragraaf 3.2 Algemene criteria

Artikel 3.2. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kunnen worden verminderd of weggenomen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • vii.

        met gebruikmaking van voorliggende (wettelijke) voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.5. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en /of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten. Of in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de inwoner niet in de gemeente Duiven woont, met uitzondering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang;

    • b.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voor de inwoner redelijkerwijs vermijdbaar is of was;

    • c.

      indien deze voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de inwoner rekening had gehouden met de reeds bestaande beperkingen, niet verband houdende met de overgang naar een volgende levensfase;

    • d.

      als de inwoner al een voorziening heeft gekregen en de afschrijvingstermijn van deze voorziening nog niet voorbij is, tenzij de inwoner de voorziening niet meer heeft of deze kapot is gedaan zonder dat de inwoner hier iets aan kon doen;

    • e.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de inwoner of zijn huisgenoten en/of vertegenwoordigers niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.5 lid 3;

    • f.

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing;

    • g.

      voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • h.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt;

    • i.

      voor zover aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening;

    • j.

      ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie indien er geen sprake is van geobjectiveerde beperkingen vastgesteld aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden;

    • k.

      indien er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college na voorafgaande goedkeuring van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat, dat niet in Nederland kan worden behaald.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regeling een uitwerking van het begrip ‘gebruikelijke hulp’ vaststellen.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Paragraaf 3.3. Criteria activerend werk

Artikel 3.3.1. Criteria Oriëntatiefase Activerend werk

  • 1.

    Het traject is erop gericht om cliënten die zich op trede 1 t/m 4 van de participatieladder bevinden inzicht te geven in de wensen en mogelijkheden ten aanzien van werk.

  • 2.

    Oriëntatiefase Activerend werk omvat persoonlijke begeleiding van de cliënt die is gericht op het geven van het beoogde inzicht en advies. Naar behoefte kunnen tijdens het traject de volgende zaken ingezet worden:

    • a.

      vaststellen van de mogelijkheden ('wat kan ik en waar liggen mijn mogelijkheden')

    • b.

      proefplaatsingen (maximaal 24 uur per traject)

    • c.

      groepstrainingen en inzet leer-werkloket.

  • 3.

    De persoonlijke begeleiding wordt gegeven door een professional op minimaal hbo-niveau.

Artikel 3.3.2. Criteria Activerend Werk ontwikkeling naar trede 3

  • 1.

    De cliënt bevindt zich bij de start van het traject op trede 1 of 2 van de participatieladder. Het traject is erop gericht dat de cliënt zich ontwikkelt naar trede 3 van de participatieladder.

  • 2.

    De cliënt voert aan het einde van het traject taken uit met lage werkdruk, weinig eigen verantwoordelijkheid en/of zelfstandigheid. De begeleider is op de werkplek of nabij.

  • 3.

    Dit arrangement omvat trajectbegeleiding en werkzaamheden inclusief bijbehorende begeleiding, waardoor cliënt een bijdrage kan leveren op de werkplek.

  • 4.

    Activerend werk is gericht op het ontwikkelen van talenten, mogelijkheden, het bieden van structuur en aanzet tot werknemersvaardigheden van de cliënt conform de afgesproken doelen.

Artikel 3.3.3. Criteria Activerend Werk ontwikkeling naar trede 4

  • 1.

    De cliënt bevindt zich bij de start van het traject op trede 1, 2 of 3 van de participatieladder. Het traject is erop gericht dat de cliënt zich ontwikkelt naar trede 4 van de participatieladder.

  • 2.

    De cliënt voert aan het einde van het traject voor de aanbieder zelfstandig werkzaamheden of taken uit. Er is sprake van (enige mate van) verantwoordelijkheid en werkdruk en/of de opbrengst van de cliënt heeft economische waarde. De begeleider is deels op afstand.

  • 3.

    Dit arrangement omvat trajectbegeleiding en werkzaamheden inclusief bijbehorende begeleiding, die bijdragen aan het verrichten van onbetaald werk.

  • 4.

    Gericht op (het ontwikkelen van) de talenten en mogelijkheden van de cliënt en het opdoen en/of versterken van werknemersvaardigheden en arbeidsritme en van basisvakvaardigheden conform de afgesproken doelen.

Artikel 3.3.4. Criteria Activerend Werk ontwikkeling naar trede 5

  • 1.

    De cliënt bevindt zich bij de start van het traject op trede 1, 2, 3 of 4 van de participatieladder. Het traject is erop gericht dat de cliënt zich ontwikkelt naar trede 5 van de participatieladder.

  • 2.

    De cliënt heeft aan het einde van het traject betaald werk, eventueel met aanvullende uitkering en/of instrumenten van UWV of Werk & Inkomen (gemeente) of is gestart met een beroepsopleiding met studiefinanciering. De begeleider is op afstand.

  • 3.

    Dit arrangement is gericht op het onderhouden van werknemers- en vakvaardigheden, het voorbereiden op deelname arbeidsmarkt of beroepsopleiding conform de afgesproken doelen.

Artikel 3.3.5. Criteria Activerend Werk stabiel op trede 3

  • 1.

    Het gaat om het behouden of versterken van de mate van participatie.

  • 2.

    De cliënt participeert op het maximum van zijn kunnen op trede 3 van de participatieladder met een lage werkdruk en weinig eigen verantwoordelijkheid. De begeleider is op de werkplek of nabij.

  • 3.

    Activerend werk stabiel op trede 3 omvat begeleiding en werkzaamheden waardoor cliënt een bijdrage kan leveren op de werkplek.

  • 4.

    Activerend werk stabiel op trede 3 sluit aan op talenten en mogelijkheden van de cliënt en het bieden van structuur conform afgesproken doelen.

Artikel 3.3.6. Criteria Activerend Werk stabiel op trede 4

  • 1.

    Het gaat om het behouden of versterken van de mate van participatie.

  • 2.

    De cliënt participeert op het maximum van zijn kunnen op trede 4 van de participatieladder en voert zelfstandig werkzaamheden of taken uit. Er is sprake van (enige mate van) verantwoordelijkheid en werkdruk en/of de opbrengst van de cliënt heeft economische waarde. De begeleider is meer op afstand.

  • 3.

    Omvat begeleiding en werkzaamheden waardoor cliënt onbetaald werk kan doen.

  • 4.

    Activerend werk stabiel op trede 4 sluit aan op de talenten en mogelijkheden van de cliënt.

  • 5.

    Activerend werk stabiel op trede 4 is gericht op het behouden/versterken van werknemers- en basisvakvaardigheden en op het behouden/verstreken van arbeidsritme conform afgesproken doelen.

Paragraaf 3.4. Criteria voor begeleiding

Artikel 3.4.1. Criteria begeleiding basis Wmo

  • 1.

    Begeleiding basis is gericht op:

    • a.

      Cliënten activeren en aanbrengen van dagstructuur.

    • b.

      Cliënten stabiel houden: op orde brengen of handhaven van de situatie.

    • c.

      Oefenen en inslijpen/toepassen van praktische vaardigheden samen met de cliënt om achteruitgang te voorkomen.

    • d.

      Ondersteunen bij het regelen/overnemen van dagelijks/praktische bezigheden (financiën, dagstructuur, zelfstandig wonen, participatie, sociale contacten, gezondheid/persoonlijke verzorging, e.d.).

    • e.

      Ondersteuning mantelzorg.

  • 2.

    Begeleiding basis is bedoeld voor:

    • a.

      Cliënten met alleen een verstandelijke, lichamelijk/somatische of geriatrische beperking.

    • b.

      Cliënten vanuit de doelgroep GGZ en NAH, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking, waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en waarbij het merendeel van onderstaande criteria van toepassing is.

    • c.

      Cliënt vertoont gedrag dat redelijk constant is.

    • d.

      Bij beperkt regieverlies en/of beperkte gevolgen voor het dagelijks leven.

    • e.

      Situatie is redelijk voorspelbaar.

    • f.

      Cliënt is nog redelijk actief.

    • g.

      Cliënt heeft redelijk inzicht in eigen beperking/ziekte.

    • h.

      Stabiel medicatiegebruik.

  • 3.

    Begeleiding basis Wmo wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde opleiding op minimaal mbo-3 niveau op het gebied van richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

  • 4.

    Deze professional met mbo-3 niveau werkt onder aansturing van een professional met minimaal een afgeronde opleiding op minimaal mbo-4 niveau/ beginnend hbo- niveau in een gelijke richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

  • 5.

    Het opstellen van een ondersteuningsplan wordt uitgevoerd door een professional met minimaal een afgeronde opleiding op mbo-4/ beginnend hbo-niveau opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

Artikel 3.4.2. Criteria begeleiding specialistisch Wmo

  • 1.

    Begeleiding specialistisch is gericht op:

    • a.

      Blijven meedoen in de maatschappij bij ernstig regieverlies, en/of.

    • b.

      het overbruggen tot een behandelingstraject.

    • c.

      het methodisch trainen van vaardigheden volgend op behandeling.

    • d.

      ontwikkelingsgericht trainen van vaardigheden met behulp van methodische interventies.

  • 2.

    Begeleiding specialistisch is bedoeld voor cliënten vanuit de doelgroep GGZ en NAH, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking, waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en het merendeel van onderstaande criteria van toepassing zijn:

    • a.

      Cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag.

    • b.

      De situatie is onvoorspelbaar; de cliënt is zeer snel (psychisch) uit balans (met bijvoorbeeld psychoses tot gevolg).

    • c.

      Bij ernstig regieverlies en grote gevolgen voor het dagelijks leven.

    • d.

      Cliënt is veelal passief / zeer beperkt actief.

    • e.

      Cliënt heeft geen of beperkt ziekte-inzicht.

    • f.

      Cliënt moet nog leren omgaan met veranderingen in bijvoorbeeld medicatiegebruik.

  • 3.

    Door de complexiteit en hoge mate van instabiliteit van de situatie wordt de voorziening Begeleiding specialistisch Wmo uitgevoerd door een professional met een afgeronde hbo-opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

Paragraaf 3.5. Criteria beschermd wonen

Artikel 3.5.1. Criteria intramuraal beschermd wonen intensief

  • 1.

    Inwoners met (complexe) psychische en/of psychosociale problemen (eventueel in combinatie met een licht verstandelijke beperking) die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en waarbij permanente nabijheid (24 uur per dag) van ondersteuning noodzakelijk is. Dit, omdat de inwoner (tijdelijk) niet in staat is om zelf de regie te voeren over meerdere leefgebieden. Daarbij ontbreekt veelal inzicht in de problematiek en de impact ervan op de omgeving. Bij onverwachte gebeurtenissen kan de problematiek verergeren.

  • 2.

    Het begeleidingsdoel is gericht op het zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren binnen een beschermde setting. Het behouden en aanleren van vaardigheden is gericht op meedoen in de samenleving. Daar komt bij dat de begeleiding zich richt op het bijsturen en corrigeren van gedragsproblemen en het (verder) ontwikkelen van strategieën om hiermee om te gaan.

  • 3.

    Er wordt gemiddeld 15 uur per week individuele ondersteuning, passend bij de inwoner, in korte of lange momenten geleverd. Een deel van de ondersteuning kan groepsgewijs plaatsvinden. Wekelijks is er (tussen inwoner en aanbieder) afstemming over doelen en het persoonlijk plan.

  • 4.

    De ondersteuning wordt geboden door een vast team van professionals met een afgeronde opleiding op mbo-4 richting Zorg en Welzijn en/of afgeronde opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn. Daarbij is minimaal één professional met een afgeronde opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn die de regie voert over de ondersteuning en die de noodzaak van opschaling en mogelijkheid van afschaling kan vaststellen.

  • 5.

    Aanvullend is bij Intramuraal beschermd intensief tenminste ook een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (op afroep) inzetbaar bij de ondersteuning van cliënten.

Artikel 3.5.2. Criteria intramuraal beschermd wonen basis

  • 1.

    Intramuraal beschermd wonen basis is bedoeld voor Inwoners met (complexe) psychische en/of psychosociale problemen (eventueel in combinatie met een licht verstandelijke beperking), die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en waarbij permanente nabijheid (24 uur per dag) van ondersteuning noodzakelijk is. Dit, omdat de cliënt tijdelijk niet in staat is om zelf de regie te voeren over meerdere leefgebieden. Daarbij ontbreekt veelal inzicht in de problematiek en de impact ervan op de omgeving.

  • 2.

    Het begeleidingsdoel is gericht op het zo zelfstandig mogelijk functioneren, gericht op maximale persoonlijke ontplooiing, onder andere door middel van een zinvolle daginvulling, zoals (vrijwilligers)werk en/of opleiding. Het (h)erkennen van de eigen problematiek en het (verder) aanleren van vaardigheden hebben daarop betrekking. Dit binnen een setting die bescherming biedt.

  • 3.

    Er wordt uitgegaan van gemiddeld 12 uur per week ondersteuning voor de duur van het ingezette product. Het kan hier gaan om korte en/of lange contactmomenten. Een deel van de ondersteuning kan groepsgewijs plaatsvinden. Maar wekelijks zijn er minstens drie individuele contactmomenten (tussen inwoner en aanbieder), waar onder andere afstemming over doelen en het persoonlijk plan plaatsvindt.

  • 4.

    De ondersteuning wordt geboden door een vast team van professionals met een afgeronde opleiding op mbo-4 richting Zorg en Welzijn en/of afgeronde opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn. Daarbij is minimaal één professional met een afgeronde relevante opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn betrokken die de regie voert over de ondersteuning en die in geval van op- en afschaling kan signaleren de noodzaak van opschaling en mogelijkheid van afschaling kan vaststellen.

  • 5.

    Er is minimaal één professional met een afgeronde opleiding op mbo-4 niveau richting Zorg en Welzijn gedurende de dag en avond, 7 dagen per week, aanwezig op de locatie. Daarnaast is er 's nachts een professional met een afgeronde opleiding op mbo-4 niveau richting Zorg en Welzijn in de wijk aanwezig (slaapwacht), die binnen maximaal 10 minuten fysiek op de woonlocatie kan zijn om ondersteuning te bieden.

Artikel 3.5.3. Criteria groepswonen

  • 1.

    De doelgroep die gebruik maakt van groepswonen zijn inwoners met (complexe) psychische en/of psychosociale problemen (eventueel in combinatie met een licht verstandelijke beperking), die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen. De inwoner ervaart problemen op meerdere levensgebieden en heeft intensieve ondersteuning nodig, zowel gepland als (veelvuldig) ongepland, waardoor het noodzakelijk is dat ondersteuning 24 uur per dag beschikbaar is. Er is behoefte aan een vorm van Groepswonen (kleinschalig) in verband met problemen in het organiseren van de dagstructuur.

  • 2.

    Het ondersteuningsdoel is gericht op het aanleren en/of versterken van vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en te participeren. De inwoner ervaart meerwaarde van het groepswonen door het contact met medebewoners en de gedeeltelijke groepsgewijze ondersteuning.

  • 3.

    Niet de setting, maar de individuele hulpvraag van de inwoner bepaalt of het laag, midden of hoog tarief wordt ingezet. Het onderscheid wordt gemaakt in de bandbreedte in ondersteuning groep/ individuele uren. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Groepswonen laag

      Gemiddeld aantal uren: ruim 7 uur ondersteuning per week.

    • b.

      Groepswonen midden

      Gemiddeld aantal uren: 9 uur ondersteuning per week.

    • c.

      Groepswonen hoog

      Gemiddeld aantal uren: 11-12 uur ondersteuning per week.

  • 4.

    Het product Groepswonen wordt in principe voor een periode van maximaal 2 jaar ingezet, met als doel doorstroming naar (begeleid) zelfstandig wonen.

  • 5.

    De ondersteuning wordt geboden door een vast team van professionals met een afgeronde opleiding op mbo-4 richting Zorg en Welzijn en/of afgeronde opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn. Daarbij is minimaal één professional met een relevante afgeronde opleiding op hbo-niveau richting Zorg en Welzijn betrokken die de regie voert over de ondersteuning en die de noodzaak van opschaling en de mogelijkheid tot afschaling kan vaststellen.

  • 6.

    De aanbieder levert door middel van een beroepsgeschoolde professional met een afgeronde opleiding mbo-4 richting Zorg en Welzijn ondersteuning op geplande en ongeplande momenten (zo nodig op meerdere momenten per dag). De ondersteuning is 7 dagen per week, 24 uur per dag direct bereikbaar (binnen 5 minuten telefonisch/digitaal) en zo nodig op afroep fysiek beschikbaar (binnen 30 minuten).

Artikel 3.5.4. Criteria zelfstandig wonen met begeleiding en beschermingscomponent

  • 1.

    Deze voorziening is bedoeld voor inwoners met (complexe) psychische en/of psychosociale problemen (eventueel in combinatie met een licht verstandelijke beperking), die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen. De inwoner ervaart problemen op meerdere levensgebieden en heeft intensieve ondersteuning nodig, zowel gepland als (veelvuldig) ongepland waardoor het noodzakelijk is dat ondersteuning 24 uur per dag beschikbaar is.

  • 2.

    De inwoner huurt of bezit zelf een woning/kamer. In de praktijk betekent dit dat de inwoner een (on)zelfstandige woonruimte huurt van bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie of een particuliere verhuurder.

  • 3.

    Het ondersteuningsdoel is gericht op het aanleren en/of versterken van vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en te participeren. Indien een netwerk van de cliënt in beeld is, wordt deze betrokken bij de hulpverlening. Als er geen netwerk in beeld is of het is afwezig, dan werkt de aanbieder samen met de inwoner aan het ontwikkelen van een netwerk. Naast de zorg op afspraak en afroep heeft de aanbieder een belangrijke signalerende rol. Deze signalerende rol vervangt het 'toezicht' dat inwoners binnen een intramurale setting ontvangen. De aanbieder signaleert terugval en zet adequate zorg in. De aanbieder maakt hierover afspraken met de inwoner (bijvoorbeeld hoe te handelen als de inwoner afspraken niet nakomt/de deur niet opent).

  • 4.

    De aanbieder levert door middel van een beroepsgeschoolde professional met een minimaal afgeronde opleiding op mbo-4 niveau richting Zorg en Welzijn ondersteuning op geplande en ongeplande momenten (zo nodig op meerdere momenten per dag). De ondersteuning begeleiding is 7 dagen per week, 24 uur per dag direct bereikbaar (binnen 5 minuten) en zo nodig beschikbaar (binnen 30 minuten).

Artikel 3.5.7. Criteria Beschermd wonen logeren

  • 1.

    Deze voorziening is bedoeld voor inwoners met een beschermd wonen indicatie (intramuraal of extramuraal) die in de afgelopen twee jaar een beschermd wonen indicatie hebben gehad. Het betreft inwoners die vanwege hun beperking(en) tijdelijk intensiever toezicht en ondersteuning nodig hebben en/of even op grond van de signalerende functie van de aanbieder in een andere omgeving moeten verblijven (rust, escalatie etc). De inwoner heeft een eigen woonplek. Het logeren is nodig om een terugval te voorkomen en het korte verblijf staat in het teken van tot rust komen en weer een stabiele situatie bereiken.

  • 2.

    Het logeren heeft als doel terugvalpreventie en de inwoner een tijdelijke plek te bieden waardoor de inwoner op adem kan komen.

  • 3.

    Vragen van mantelzorgers om respijt vallen hier niet onder. Mantelzorgers kunnen geen aanvraag voor Logeren indienen voor een naaste.

  • 4.

    Gedurende het verblijf kan de cliënt gebruik maken van bijbehorende ondersteuning op geplande en ongeplande momenten 24 uur per dag (24-uurs bereikbaarheid, indien noodzakelijk beschikbaarheid). De ondersteuning is erop gericht om zo snel mogelijk weer terug te keren naar de eigen woonplek.

  • 5.

    Een logeerplek kan in totaal maximaal 28 dagen aaneengesloten plaatsvinden (met een maximum van 2 x per jaar).

  • 6.

    De kosten voor het verblijf en de begeleiding vallen onder dit product. Voor dit product worden bij de inwoner geen extra kosten in rekening gebracht. Afhankelijk van de setting (intramuraal/extramuraal) moet de inwoner zelf de kosten dragen voor ontbijt, lunch en een warme maaltijd.

Paragraaf 3.6. Groepsbegeleiding

Artikel 3.6.1. Criteria Groepsbegeleiding ontwikkeling

  • 1.

    Groepsbegeleiding is begeleiding in groepsverband die overdag plaatsvindt, op een locatie buiten de woonsituatie.

  • 2.

    Groepsbegeleiding bestaat uit activiteiten waarbij de vaardigheden van een cliënt worden getraind of onderhouden zodat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen. Het gaat hierbij om vaardigheden met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Een belangrijke afweging om voor groepsbegeleiding te kiezen is dat ingeschat wordt dat begeleiding van de cliënt in een groep ook effectief is, maar tegen lagere kosten de gestelde doelen kunnen worden behaald.

  • 3.

    Groepsbegeleiding ontwikkeling is bedoeld voor cliënten met verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke, psychische en/of geriatrische (dementie) beperking, waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en:

    • a.

      Die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of;

    • b.

      Die de pensioengerechtigde leeftijd niet hebben bereikt en waarvoor Activerend Werk niet passend is of;

    • c.

      Waarvan de mantelzorger structureel te zwaar belast is.

  • 4.

    Bij het product “Groepsbegeleiding ontwikkeling” ligt de nadruk op het actief verbeteren of voorkomen van verslechtering van de zelfredzaamheid van de cliënt. Er zijn concrete ontwikkeldoelen geformuleerd voor de cliënt. Een voorwaarde hiervoor is dat de cliënt leerbaar/stuurbaar is.

  • 5.

    Resultaat:

    • a.

      Het bieden van structuur.

    • b.

      Het ontlasten van de mantelzorger.

    • c.

      Het aanbieden van een gevarieerd aanbod van activiteiten gericht op het fysiek en cognitief welbevinden en een gezonde leefstijl (voeding, beweging etc.).

    • d.

      Ondersteuning op ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen).

  • 6.

    Minimaal 60% van de begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde hbo-opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product. Deze hbo-professional begeleidt de resultaten (ontwikkeldoelen en methodisch trainen van vaardigheden).

  • 7.

    De overige begeleiding wordt uitgevoerd door een met een afgeronde mbo-4 opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en de opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product. Groepsbegeleiding wordt ondersteund uitgevoerd door een professional die aanwezig is op de groep.

Artikel 3.6.2. Criteria Groepsbegeleiding stabiel

  • 1.

    Bij het product Groepsbegeleiding stabiel ligt de focus op het stabiel houden van de situatie van de cliënt. Er is geen concreet ontwikkeldoel geformuleerd voor de cliënt.

  • 2.

    Groepsbegeleiding bestaat uit activiteiten waarbij de vaardigheden van een cliënt worden getraind of onderhouden zodat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen. Het gaat hierbij om vaardigheden met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Een belangrijke afweging om voor groepsbegeleiding te kiezen is dat ingeschat wordt dat begeleiding van de cliënt in een groep passender is dan individuele begeleiding.

  • 3.

    Groepsbegeleiding stabiel is bedoel voor cliënten met verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke, psychische en/of geriatrische (dementie) beperking waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en:

    • a.

      Die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of;

    • b.

      Die de pensioengerechtigde leeftijd niet hebben bereikt en waarvoor Activerend Werk niet passend is.

  • 4.

    Het doel is het stabiel houden van de fysieke en/of cognitieve zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 5.

    Resultaten:

    • a.

      Het bieden van structuur.

    • b.

      Het ontlasten van de mantelzorger.

    • c.

      Het aanbieden van een gevarieerd aanbod van activiteiten gericht op het fysiek en mentaal welbevinden en een gezonde leefstijl (voeding, beweging etc.).

    • d.

      Prikkelen tot ontwikkeling (indien mogelijk).

    • e.

      Ondersteuning op algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).

  • 6.

    Minimaal 20% van de begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde hbo-opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en de opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

  • 7.

    De overige begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde mbo-4 opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en de opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.

  • 8.

    Er is geen sprake van groepsbegeleiding wanneer:

    • a.

      Het hoofddoel het ontmoeten van anderen is in het kader van bestrijding van eenzaamheid of bevorderen van sociale zelfredzaamheid. Het lokale team kijkt samen met de cliënt wat een passend aanbod is in de wijk waaraan hij zelf of eventueel met behulp van eigen netwerk, vrijwilligers of aangestuurd door een ambulant begeleider kan deelnemen.

    • b.

      Het hoofddoel het leveren van een bijdrage aan anderen/de maatschappij is.

    • c.

      De cliënt in aanmerking komt voor zorg uit de Wlz.

Paragraaf 3.7. Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.7.1. Criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    Door de huishoudelijke ondersteuning is de cliënt in staat langer zelfstandig thuis te wonen of wordt ontlast. Er is geen eigen regie over het huishouden of licht verminderde eigen regie.

  • 2.

    Voor de uitvoering maatwerkvoorziening HO wordt uitgegaan van de volgende doelgroepen:

    • a.

      Zelfstandig wonende cliënten vanaf 18 jaar waarbij sprake is van zodanig fysieke beperkingen dat men langdurig niet in staat is het huishouden te doen.

    • b.

      Cliënten die zelf niet de (volledige) regie kunnen voeren en ondersteuning/sturing nodig hebben bij de uitvoering van het huishouden.

    • c.

      Inwoners voor wie de Algemene voorziening Huishoudelijke ondersteuning (AV-HO) niet toereikend is.

  • 3.

    Het doel is het bieden van ondersteuning aan volwassenen, die niet of onvoldoende in staat zijn regie te voeren en niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk, een schoon en leefbaar huis te realiseren.

  • 4.

    Huishoudelijke ondersteuning is gericht op:

    • a.

      Activeren van de cliënt zodat hij/zij een eigen huishouden kan (blijven) voeren.

    • b.

      Aanleren van huishoudelijke taken.

    • c.

      Stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt in de huishouding via instructie, advies en voorlichting.

    • d.

      Organiseren en structureren van de dagelijkse huishoudelijke taken en dagelijks leven.

    • e.

      Indien een cliënt licht verminderd of geen eigen regie over het huishouden kan voeren wordt ondersteuning geboden bij regie.

    • f.

      Overname van huishoudelijke taken wanneer activeren en aanleren niet mogelijk is.

    • g.

      Sturen op afschalen.

  • 5.

    Medewerkers zijn opgeleid en getraind conform de CAO voor Thuiszorg (VVT).

Artikel 3.7.2. Criteria combi-ondersteuning thuis

  • 1.

    Cliënten blijven langer zelfstandig thuis wonen, waarbij hun problematiek verzwaart. Hierdoor stijgt het aantal situaties waarbij huishoudelijke ondersteuning alleen niet meer toereikend is. Met het combineren van huishoudelijke ondersteuning (maatwerkvoorziening) en begeleiding (maatwerkvoorziening) door één zorgverlener, ontstaat het geïntegreerde aanbod van Combi-ondersteuning thuis (COT). Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis, een gestructureerd huishouden en regie over het dagelijks leven heeft de cliënt COT nodig voor het geheel of gedeeltelijk overnemen van bepaalde huishoudelijke taken, ondersteuning bij de organisatie van het huishouden en ondersteuning bij het aanbrengen van (dag)structuur.

  • 2.

    Combi ondersteuning thuis is bedoeld voor volwassenen die vanwege zware en/of complexe problematiek niet of onvoldoende in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk, een schoon en leefbaar huis te realiseren. Er is geen of sterk verminderde eigen regie over het huishouden als gevolg van bijvoorbeeld verminderde sociale redzaamheid, gedragsproblemen en/of een psychische stoornis.

  • 3.

    De maatwerkvoorziening COT is, naast de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning, gericht op:

    • a.

      Activeren van de cliënt zodat hij/zij een eigen huishouden kan (blijven) voeren.

    • b.

      Aanleren van huishoudelijke taken.

    • c.

      Stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt in de huishouding via instructie, advies en voorlichting.

    • d.

      Organiseren en structureren van de dagelijkse huishoudelijke taken en dagelijks leven.

    • e.

      Regie voeren of ondersteunen bij regie voeren.

    • f.

      Overname van huishoudelijke taken wanneer activeren en aanleren niet mogelijk zijn.

    • g.

      Sturen op afschalen.

    • h.

      De medewerker COT heeft een actieve signalerende functie t.a.v. de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

  • 4.

    Medewerkers zijn opgeleid en getraind conform de CAO voor Thuiszorg (VVT). Het niveau van de geleverde hulp is minimaal gebaseerd op het kwalificatieniveau of aantoonbare gelijkwaardige kennis, ervaring en relevante competenties, waarmee wordt voldaan aan de benodigde kennis en ervaring om COT te realiseren.

     

Paragraaf 3.8. Vervoersvoorziening

Artikel 3.8.1. Algemene voorwaarden vervoersvoorziening

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening dient er sprake te zijn van een structureel vervoersprobleem in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Er is sprake van een structureel vervoersprobleem als een inwoner meerdere malen per maand een vervoersprobleem heeft.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening is niet bedoeld voor vervoer naar werk of onderwijs. Verder zijn reizen, bestemmingen en reisdoelen uitgesloten waarbij de inwoner gebruik kan maken van eigen kracht of voorliggende voorzieningen. Dit betreft in ieder geval:

    • a.

      Lopen en rollen, met gebruikelijke hulpmiddelen;

    • b.

      Vervoer met eigen vervoermiddelen, waaronder fiets, auto of scootmobiel;

    • c.

      Openbaar vervoer (met of zonder begeleiding);

    • d.

      Het incidenteel inzetten van een taxibedrijf, of gebruik maken van een deelauto, wanneer andere vervoerwijzen niet beschikbaar zijn;

    • e.

      Vervoer naar dagbesteding of dagbehandeling op grond van de Wlz;

    • f.

      Vervoer naar jeugdhulp, of ander jeugdvervoer op grond van de Jeugdwet of de Wlz;

    • g.

      Vervoer naar medische behandeling, wanneer op grond van de Zorgverzekering recht op zittend ziekenvervoer bestaat;

    • h.

      Vervoer op grond van de Participatiewet, bijvoorbeeld naar sociale werkplaats of re-integratie;

    • i.

      Vervoer op grond van een andere publieke regeling;

    • j.

      Vervoer dat door een vrijwilligersorganisatie kan worden geleverd;

    • k.

      Vervoer dat door of vanuit de bestemming tegen een redelijk tarief kan worden geleverd;

    • l.

      Vervoer naar afspraken die ook digitaal kunnen plaatsvinden, zoals bepaalde consulten met de huisarts;

    • m.

      Vervoer dat kan worden vervangen door bezoek, dienstverlening of levering aan huis (bijv. boodschappen). NB: voor boodschappen wordt verwezen naar boodschappenservices die o.a. vanuit verschillende supermarkten worden aangeboden of (indien van toepassing) de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning, tenzij dit noodzakelijk is voor participatie.

Artikel 3.8.2 Criteria Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

  • 1.

    De voorziening is beperkt tot het vervoersprobleem op lokaal en regionaal niveau (tot 25 kilometer van de woning), met een maximum van 1500 kilometer per jaar (kilometerbudget). Voor een vervoersprobleem op grotere afstand van de woning kan de gemeente een verklaring afgeven waarmee de inwoner toegang krijgt tot bovenregionaal gehandicaptenvervoer (Valys).

  • 2.

    Om te bepalen of de inwoner een deel van het vervoerprobleem kan oplossen controleert de gemeente of aan de inwoner andere voorzieningen zijn toegekend zoals hulpmiddelen, vervoermiddelen en huishoudelijke hulp.

  • 3.

    Degene die in aanmerking komt voor CVV uitgevoerd door een gecontracteerde vervoerder, ontvangt voor het gebruik daarvan een vervoerspas. Deze:

    • a.

      geeft recht op reizen met betreffende vervoerder, en;

    • b.

      kent een verlaagd reizigerstarief dat vergelijkbaar is met de kosten van openbaar vervoer, en;

    • c.

      kent een jaarlijks kilometerbudget, en;

    • d.

      is verbonden aan het vervoerreglement van betreffende vervoerder.

  • 4.

    Het jaarlijks kilometerbudget wordt vastgesteld door het college op basis van het vervoersprobleem van de inwoner. De hoogte van dit km-budget wordt vastgesteld op maat van het structurele vervoerprobleem van de inwoner op basis van de volgende berekening:

    • a.

      het vervoersprobleem met behulp van reisafstanden en reisfrequenties te vertalen in een totaal aantal kilometers per jaar;

    • b.

      te bepalen in welk deel van het vervoerprobleem kan worden voorzien met eigen kracht, voorliggende voorzieningen, gebruikelijke hulp, beschikbare mantelzorg, hulp van het sociale netwerk en andere verstrekte vervoersvoorzieningen;

    • c.

      voor het resterende deel kilometers toe te kennen, met een maximum van 1500 kilometer per jaar.

    • d.

      Voor periodes korter dan 12 maanden wordt het km-budget op maandbasis gecorrigeerd.

  • 5.

    Als een inwoner gebruik maakt van een scootmobiel of vergelijkbaar vervoermiddel, gelden de volgende regels:

    • a.

      De inwoner mag de scootmobiel niet meenemen in het CVV, tenzij hiervoor een specifieke vervoersindicatie is afgegeven.

    • b.

      De inwoner wordt geacht met gebruik van de scootmobiel in de helft van het structurele vervoersprobleem te kunnen voorzien en hierdoor wordt het kilometerbudget gehalveerd.

Artikel 3.8.3. Criteria bijzondere fietsen

  • 1.

    Een aanvrager komt in aanmerking voor deze voorziening indien:

    • a.

      de aanvrager problemen ondervindt bij het verplaatsen buitenshuis als gevolg van een belemmering in de sta- en loopfunctie en;

    • b.

      de aanvrager een dagelijkse vervoersbehoefte binnen een straal van ongeveer acht kilometer rondom zijn woning heeft, waarin niet met een andere voorziening aan kan worden voldaan.

Artikel 3.8.4. Criteria scootmobiel

  • 1.

    Bij structureel gebruik (minstens drie keer per week) van de scootmobiel komt de cliënt in aanmerking voor een individuele scootmobiel. Hiervoor moet een rijvaardigheidstest met goed resultaat worden afgelegd.

  • 2.

    Een aanvrager komt in aanmerking voor een individuele scootmobiel, indien:

    • a.

      de aanvrager (objectief) kan aantonen, dat hij ernstige belemmeringen ervaart in de sta- en loopfunctie en zonder hulpmiddel zich minder dan 400 meter kan verplaatsen. Met als gevolg, dat er problemen zijn bij het verplaatsen buitenshuis, en;

    • b.

      de aanvrager geen gebruik kan maken van de fiets, auto, openbaar vervoer, rolstoel, rollator, brommer/scooter of een wandelstok om in zijn vervoersbehoefte te voorzien, en;

    • c.

      de aanvrager voldoende overdekte en afgesloten stallingsruimte beschikbaar heeft.

  • 3.

    Er wordt geen scootmobiel verstrekt, indien deze niet bijdraagt aan het verminderen of wegnemen van de beperkingen.

Artikel 3.8.5. Criteria autoaanpassing

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor autoaanpassingen gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      er is een medische indicatie voor individueel vervoer per eigen auto (elke vorm van taxivervoer is medisch niet verantwoord); of

    • b.

      er is een indicatie voor individueel (rolstoel)taxivervoer; én

    • c.

      de aanvrager dient volledig afhankelijk te zijn van de auto voor het dagelijks vervoer; én

    • d.

      belanghebbende beschikt over een eigen auto die niet ouder is dan 5 jaar; én

    • e.

      het gebruik van de eigen auto is verantwoord; én

    • f.

      de kosten van aanpassing zijn niet hoger dan de kosten die uitgegeven zouden worden aan een andere geschikte vorm van individueel vervoer gedurende één jaar.

  • 2.

    Alleen de kosten voor aanpassingen die medisch noodzakelijk zijn komen voor vergoeding in aanmerking. De aan te passen auto is geschikt voor normaal gebruik.

  • 3.

    Alleen de vervoersbehoefte van de cliënt wordt gecompenseerd, niet de vervoersbehoefte van het gehele gezin.

  • 4.

    De autoaanpassing wordt vergoed op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen op basis van inlevering/opgevraagde offertes, maximaal een keer per zeven jaar, tenzij de aanpassing niet meer adequaat is.

Artikel 3.8.6. Criteria gesloten buitenwagen

  • 1.

    Een gesloten buitenwagen wordt enkel verstrekt als op basis van een medisch advies andere voorzieningen worden uitgesloten.

  • 2.

    De aanvrager dient veilig en verantwoord gebruik te kunnen maken van een gesloten buitenwagen.

Artikel 3.8.7 Criteria vervoer naar de groepsbegeleiding of activerend werk

  • 1.

    Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een voorziening voor vervoer van en naar een locatie waar de groepsbegeleiding of activerend werk wordt geboden als de cliënt, gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding.

  • 2.

    Het vervoer wordt vergoed naar de dichtstbijzijnde locatie waar passende groepsbegeleiding wordt geboden.

  • 3.

    Indien een cliënt een Wlz-indicatie heeft dan wordt het vervoer niet vergoed vanuit de gemeente.

     

Paragraaf 3.9. Woonvoorzieningen

Artikel 3.9.1. Algemene criteria woonvoorzieningen

  • 1.

    Woonvoorzieningen hebben tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperking in de weg staan, te compenseren. De medische noodzaak kan blijken uit een medisch advies dat wordt opgevraagd bij onduidelijke medische situaties.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normaal gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning boven de €7.500,- geldt het primaat van verhuizen. Dit houdt in dat de voorkeur aan verhuizen wordt gegeven, indien dit een goedkopere en passende oplossing is. Hierbij moet rekening worden gehouden met:

    • a.

      Het evenredigheidsbeginsel: er moet een redelijke afweging plaatsvinden tussen het algemeen belang (de kosten van de gemeente) en het particulier belang (de belangen van de cliënt).

    • b.

      De kosten voor het wonen (de woonlasten) moeten betaalbaar zijn voor de cliënt.

    • c.

      De termijn waarbinnen verhuisd kan worden. Uit een medisch advies kan blijken wat een medisch verantwoorde termijn is. Indien een geschikte woning niet tijdig beschikbaar is dan kan het primaat van verhuizen niet worden gehanteerd. Bij het zoeken naar een woning kan een makelaar, de woningbouwstichting of de gemeente benaderd worden voor advies en informatie.

    • d.

      Sociale factoren zoals de voorkeur van de cliënt, de binding met de woning en de woonomgeving, de nabijheid van belangrijke voorzieningen, de nabijheid van vrienden, kennissen, familie en mantelzorg.

    • e.

      De duur van de medische prognose. Is de verwachting dat de gezondheidssituatie van de cliënt verslechtert en daardoor de woning maar tijdelijk volstaat dan moet dit worden meegewogen in het oordeel van een passende oplossing.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor een woning in de gemeente Duiven indien:

    • a.

      de aanpassing van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en die geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond en daarmee voldoende toegankelijk en doorgankelijk is, als een verhuizing geen adequate oplossing biedt voor de cliënt.

    • b.

      het bezoekbaar maken van een woning waarin de cliënt die in een instelling verblijft, regelmatig komt, in de zin dat de woonkamer en het toilet door hem bereikt en gebruikt kunnen worden en er, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie, niet eerder in de gemeente Duiven of een andere gemeente een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt.

  • 4.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van een verhuizing, voor zover de te verlaten woning in de gemeente Duiven staat. Deze kosten kunnen bestaan uit:

    • a.

      Verhuiskosten;

    • b.

      Inrichtingskosten.

  • 5.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van een verhuizing of inrichting, als:

    • a.

      de cliënt belemmeringen ervaart in het gebruik van zijn woning als gevolg van plotseling optredende beperkingen en een woonvoorziening geen goedkopere oplossing biedt; én

    • b.

      de cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om in samenspraak met de verhuurder de belemmeringen in het gebruik van de woning te doen wegnemen; én

    • c.

      er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen een redelijke termijn geen uitzicht is op de opheffing van belemmeringen in het gebruik van de woning.

Artikel 3.9.2. Soorten woonvoorzieningen

  • 1.

    Woonvoorzieningen zijn te onderscheiden in woningaanpassingen en overige woonvoorzieningen.

  • 2.

    Een woningaanpassing is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning om de woning geschikt te maken. Woningaanpassingen zijn:

    • a.

      Geschikt maken van de woning: de woning moet betreden/verlaten kunnen worden.

    • b.

      Badkamer: het vervangen van een bad door een douche indien de aanvrager vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van het bad. Hierbij wordt rekening gehouden met de staat van de badkamer. Het is algemeen gebruikelijk om verouderde badkamers te vernieuwen.

    • c.

      Keuken: het verstellen van de keuken (hoog/laag) waardoor met een rolstoel (zelfstandig) gebruik kan worden gemaakt van de keuken.

    • d.

      Traplift: indien de aanvrager problemen ondervindt bij het normaal gebruik van de woning en de elementaire functies (badkamer en/of slaapkamer) zich niet op de begane grond bevinden.

    • e.

      Aanbouw: indien de aanvrager niet in staat is om zich naar een hogere verdieping te verplaatsen (ook niet met een traplift). In dit geval kan voor een aanbouw worden gekozen zodat de elementaire functies op de begane grond worden gemaakt.

  • 3.

    Overige woonvoorzieningen zijn verplaatsbaar. Een overige woonvoorziening is:

    • a.

      Een tillift: een aanvrager is niet in staat zelfstandig gebruik te maken van sanitair.

    • b.

      Douche – toiletvoorzieningen: een aanvrager is niet in staat zelfstandig gebruik te maken van sanitair.

Artikel 3.9.3. Niet verstrekken woonvoorziening

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de hulpvraag voorzienbaar was;

    • b.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      het gaat om noodvoorzieningen of voorzieningen niet bedoeld voor de elementaire woonfuncties;

    • d.

      het gaat om een voorziening met een therapeutisch doel;

    • e.

      het gaat om een aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking;

    • f.

      de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de voor periodiek onderhoud geldende wettelijke vereisten;

    • g.

      het gaat om een woonvoorziening voor verblijf in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, tweede woning of andere niet voor permanente bewoning bedoelde verblijven.

Artikel 3.9.4 .Terugbetalen bij verkoop woning

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2.

    De meerwaarde van de woning als gevolg van de aangebrachte woonvoorziening dient volgens een door het college vastgesteld afschrijvingsschema te worden terugbetaald, uitgaande van een jaarlijkse waardedaling van 10% gerekend vanaf het eerste jaar van de realisering van de woonvoorziening.

Paragraaf 3.10 Verplaatsingsvoorzieningen

Artikel 3.10.1. Algemene criteria verplaatsingsvoorzieningen

  • 1.

    De aanvrager kan in aanmerking komen voor een verplaatsingsvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening m.b.t. vervoer of een aanpassing van een vervoersmiddel geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het CVV.

Artikel 3.10.2. Criteria rolstoel

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor een rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      de aanvrager ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is niet in staat om zich met een loophulpmiddel zoals wandelstok of rollator te verplaatsen;

    • b.

      de aanvrager kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 100 meter verplaatsen;

    • c.

      de beperkingen zijn langdurig van aard.

Artikel 3.10.3. Criteria elektrische rolstoel

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een elektrische rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      aanvrager ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een rolstoel én;

    • b.

      aanvrager is niet in staat om zich over een afstand van meer dan 10 meter of langer dan 1 minuut achtereen lopend te verplaatsen of kan zichzelf door middel van armbewegingen of als gevolg van onvoldoende uithoudingsvermogen niet voortbewegen.

Artikel 3.10.4. Criteria sportrolstoel

  • 1.

    Aanvrager komt in aanmerking voor een sportrolstoel als is voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      aanvrager maakt ook in het dagelijks leven gebruik van een loophulpmiddel of een verplaatsingshulpmiddel;

    • b.

      aanvrager is zonder sportvoorziening niet in staat tot sportbeoefening;

    • c.

      beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportvoorziening, beoefening is niet op een andere wijze mogelijk;

    • d.

      aanvrager is lid van een sportvereniging.

Hoofdstuk 4: Kwaliteitseisen zorgaanbieders

Artikel 4.1. Kwaliteitseisen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten en subsidieafspraken met de aanbieders.

  • 2.

    Voor zover er sprake is van een keurmerk voor de branche waarbinnen de aanbieder in het kader van een overeenkomst met de gemeente opereert, draagt het college er zorg voor dat het alleen aanbieders contracteert die beschikken over dit keurmerk of vergelijkbare kwaliteitseisen.

  • 3.

    De zorgaanbieder is zelf bekwaam en gekwalificeerd en/of beschikt over aantoonbaar bekwame en gekwalificeerde medewerkers voor het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening, zet gekwalificeerde medewerkers in en dient dit op ieder moment aan opdrachtgever te kunnen aantonen. In hoofdstuk 3 is per maatwerkvoorziening omschreven welk opleidingsniveau minimaal is vereist.

  • 4.

    Bestuurders (conform uittreksel KvK) en alle hulpverleners (alle medewerkers, inclusief uitzendkrachten, zzp’ers, stagiaires en vrijwilligers), die direct contact hebben met cliënten zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) met functieprofiel 45 ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’, die bij indiensttreding niet ouder is dan 3 maanden en bij het inzetten op de gecontracteerde zorg, niet ouder dan 3 jaar.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat indien een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, deze er als hoofdaanbieder verantwoordelijk voor is dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 6.

    De voorzieningen worden afgestemd op andere vormen van zorg en welzijn.

  • 7.

    De aanbieder stemt voorzieningen af op de persoonlijke situatie van de cliënt.

  • 8.

    De aanbieder ziet er bij het leveren van voorzieningen op toe dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 9.

    De aanbieder legt de afspraken met de cliënt concreet vast in een ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      De kansen/mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften van de cliënt en welke hulp/ondersteuning wordt geboden.

    • b.

      Welke doelafspraken cliënt en opdrachtnemer maken en hoe zij deze gaan bereiken.

    • c.

      Binnen welk tijdsbestek deze doelen moeten worden behaald en hoeveel uur daarvoor nodig is.

    • d.

      Binnen welk tijdsbestek er kan worden afgeschaald naar minder uren en/of een eenvoudigere ondersteuningsinzet.

    • e.

      Hoe opdrachtnemer de nazorg vormgeeft en de eventuele overdracht naar andere zorgvormen.

    • f.

      Wanneer geëvalueerd wordt (datum vastgelegd).

    • g.

      De inzet van en afstemming met algemene voorzieningen (indien van toepassing).

    • h.

      De naam van de eerstverantwoordelijke (medewerker van de opdrachtnemer) De eerstverantwoordelijke of diens vervanger is goed bereikbaar.

    • i.

      Wie de casusregisseur of coördinator is (in het geval van meervoudige, complexe problematiek dient een regisseur te zijn aangewezen).

    • j.

      De inbreng van een multidisciplinair team (indien van toepassing)..

    • k.

      De afstemming tussen dagbesteding, werk en wonen (indien van toepassing),

    • l.

      De afstemming op andere vormen van geboden hulp en zorg.

  • 10.

    De aanbieder werkt aan zelfregie van zorg waar dit mogelijk is. Er wordt verwacht van de aanbieder dat hij aantoonbaar de zelfredzaamheid van de cliënten verbetert en/of verslechtering voorkomt of de zelfredzaamheid stabiel houdt. Ook zal de aanbieder aantoonbaar investeren in het innoveren en eventueel afbouwen van zorg, dat wil zeggen het verkorten van de zorgduur en het verminderen van het aantal begeleidingsuren. De aanbieder werkt waar mogelijk aan het afbouwen van de ondersteuning, naar lichtere vormen van maatwerkvoorzieningen en/of naar voorliggende wettelijke voorzieningen en/of naar de inzet van het sociaal netwerk, bij voorkeur met behulp van sociale netwerkstrategieёn.

  • 11.

    De aanbieder evalueert tenminste 6 weken voor afloop van de indicatie, het ondersteuningsplan en de uitvoering daarvan. Wanneer het traject langer duurt dan een jaar vinden er in overleg meerdere evaluaties plaats. Elke evaluatie wordt besproken met de cliënt en er wordt een verslag gemaakt, dat ondertekend is door de cliënt en/of wettelijke vertegenwoordiger, zodat helder is dat deze evaluatie is besproken met de desbetreffende cliënt. De datum van de eerstvolgende evaluatie staat in het plan genoteerd.

  • 12.

    In geval van meervoudige, complexe problematiek is één regisseur of coördinator aangewezen die de nodige samenhang en continuïteit bewaakt.

  • 13.

    De aanbieder waarborgt de veiligheid van de cliënt door het tijdig signaleren van risico’s. Ook houdt de aanbieder zich aan de veiligheidseisen, neemt daarvoor de benodigde acties en handelt daarnaar.

  • 14.

    De aanbieder houdt zich bij de verlening van ondersteuning aan de toepassing van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 15.

    De aanbieder werkt met zoveel mogelijk vaste medewerkers en zorgt voor passende vervanging bij afwezigheid van de vaste medewerker.

  • 16.

    De aanbieder verleent de ondersteuning met respect en in achtneming van de rechten van de cliënt.

  • 17.

    De aanbieder verwerkt in het kader van de uitvoering van de ondersteuning persoonsgegevens in overeenstemming met de geldende privacywetgeving (AVG).

Artikel 4.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht conform de geldende Cao;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      verzekeringskosten;

    • f.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • g.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten, indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Hoofdstuk 5: Pgb beleid

Artikel 5.1. Voorwaarden pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, beoordeelt het college of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het college beoordeelt of de cliënt, eventueel met behulp van zijn pgb-beheerder, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken. De cliënt dient in ieder geval:

    • a.

      Een goed overzicht van zijn situatie te hebben;

    • b.

      Te weten welke regels horen bij een pgb;

    • c.

      Een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

    • d.

      Zelf de communicatie met de gemeente, de zorgverzekeraar of zorgkantoor, de Sociale verzekeringsbank (Svb) en zorgverleners te doen;

    • e.

      Zelfstandig te handelen en zelf zorgverleners te kiezen;

    • f.

      Zelf afspraken te maken en deze afspraken bij te houden en zich hieraan te houden;

    • g.

      Te beoordelen of een pgb bij hem past;

    • h.

      Zelf de zorg te regelen met 1 of meerdere zorgverleners;

    • i.

      Te fungeren als werkgever of opdrachtgever voor de zorgverlener.

  • 3.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders, zoals genoemd in artikel 4.1 van deze verordening. Bij de aanvraag van een pgb beoordeelt het college in ieder geval of de pgb-aanbieder voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanbieder is zelf bekwaam en gekwalificeerd en/of beschikt over aantoonbaar bekwame en gekwalificeerde medewerkers voor het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening, zet gekwalificeerde medewerkers in en dient dit op ieder moment aan de gemeente te kunnen aantonen;

    • b.

      Bestuurders (conform uittreksel KvK) en alle zorgverleners (alle medewerkers, inclusief uitzendkrachten, zzp’ers, stagiaires en vrijwilligers), die direct contact hebben met cliënten zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die bij indiensttreding niet ouder is dan 3 maanden en bij het inzetten op de ondersteuning, niet ouder dan 3 jaar. Voor alle medewerkers met direct cliëntcontact geldt screeningsprofiel “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier”;

    • c.

      De aanbieder legt de afspraken met de cliënt concreet vast in een ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan wordt in ieder geval opgenomen:

      • i.

        De kansen/mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften van de cliënt en welke ondersteuning wordt geboden.

      • ii.

        Welke doelafspraken cliënt en opdrachtnemer maken en hoe zij deze gaan bereiken.

      • iii.

        Binnen welk tijdsbestek deze doelen moeten worden behaald en hoeveel uur daarvoor nodig is.

      • iv.

        Binnen welk tijdsbestek er kan worden afgeschaald naar minder uren en/of een eenvoudigere ondersteuningsinzet.

      • v.

        Hoe opdrachtnemer de nazorg vormgeeft en de eventuele overdracht naar andere zorgvormen.

      • vi.

        Wanneer geëvalueerd wordt (datum vastgelegd).

      • vii.

        De inzet van en afstemming met algemene voorzieningen (indien van toepassing).

      • viii.

        De naam van de eerstverantwoordelijke (medewerker van de opdrachtnemer). De eerstverantwoordelijke of diens vervanger is goed bereikbaar.

      • ix.

        Wie de casusregisseur of coördinator is (in het geval van meervoudige, complexe problematiek dient een regisseur te zijn aangewezen.

      • x.

        De inbreng van een multidisciplinair team (indien van toepassing).

      • xi.

        De afstemming tussen dagbesteding, werk en wonen (indien van toepassing).

      • xii.

        De afstemming op andere vormen van geboden hulp en zorg.

Artikel 5.2. Pgb voor ondersteuning door een informele aanbieder

  • 1.

    Een cliënt heeft de mogelijkheid om dienstverlening te betrekken van een persoon of organisatie behorende tot het sociale netwerk (waaronder bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad):

    • a.

      als de cliënt een gelijkwaardig of beter resultaat kan behalen als iemand uit het sociale netwerk de zorg verleent;

    • b.

      als dit leidt tot volwaardige dienstverlening die passend is aan de hulpvraag van de cliënt, en;

    • c.

      als er voldoende draagkracht, tijd en bekwaamheid is voor de inzet van een pgb.

  • 2.

    Indien de ondersteuning geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele aanbieder.

  • 3.

    Onder bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad wordt verstaan: kinderen, kleinkinderen, ouders, grootouders, broers, zussen, schoonouders, schoonzussen en zwagers.

Artikel 5.3. Beheren van het pgb

  • 1.

    Het beheren van het pgb kan door zowel de cliënt als door een pgb-beheerder worden uitgevoerd. Indien de pgb-beheerder het pgb gaat beheren, dan zijn de regels over het pgb-beheer waar cliënt wordt genoemd van overeenkomstige toepassing op de pgb-beheerder.

  • 2.

    Het college acht een persoon niet in staat de aan een pgb verbonden taken verantwoord uit te voerenindien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • g.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

  • 3.

    Een pgb-beheerder wordt geacht de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      hij door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;

    • b.

      hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht;

    • c.

      er geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • d.

      er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

  • 4.

    Een cliënt krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Indien geen geschikte pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb worden afgewezen.

Artikel 5.4. Pgb wordt niet verstrekt

  • 1.

    Het college verstrekt geen pgb als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.5, dan wel ondersteuning die ambtshalve wordt verleend in de situatie als bedoeld in artikel 2.5, vierde lid.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb indien dit is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij er toestemming is gegeven door de toegang op basis van behoefte in lijn met de reguliere ondersteuning.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd in de 4 jaren voorafgaand aan de aanvraag.

  • 4.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een zorgverlener indien er twijfels zijn over de integriteit van de zorgverlener, wat zich in ieder geval voordoet indien de zorgverlener:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      doet vermoeden op basis van feiten en omstandigheden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

Artikel 5.5. Hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb voor dienstverlening wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      Professionele aanbieder: tot deze groep behoren personen die:

      • werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het handelsregister en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4 en 5.

      • aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het handelsregister en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4 en 5.

    • b.

      Informele aanbieder sociaal netwerk: tot deze groep behoren personen die tot het sociale netwerk behoren, zoals familie, vrienden, kennissen met uitzondering van een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad.

    • c.

      Informele aanbieder bloed- of aanverwant: tot deze groep behoren kinderen, kleinkinderen, ouders, grootouders, broers, zussen, schoonouders, schoonzussen en zwagers ongeacht of zij voldoen aan de voorwaarden voor een professionele aanbieder.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een professionele aanbieder bedraagt 80% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een informele aanbieder sociaal netwerk bedraagt:

    • a.

      € 20,- per uur, tenzij passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht; of

    • b.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij de ondersteuning van de cliënt kan worden ingekocht met een lagere tegemoetkoming; of

    • c.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een informele aanbieder bloed- of aanverwant bedraagt:

    • a.

      het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Dit tarief is ongeacht de diploma’s en werkervaring van de informele aanbieder; of

    • b.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij de ondersteuning van de cliënt kan worden ingekocht met een lagere tegemoetkoming; of

    • c.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 6.

    De hoogte van een pgb voor een roerende zaak wordt vastgesteld op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

  • 7.

    De hoogte van een pgb voor een autoaanpassing of woningaanpassing wordt vastgesteld op het laagst geoffreerde bedrag. Auto- en woningaanpassingen worden maximaal één keer per zeven jaar verstrekt, tenzij de aanpassing niet meer adequaat is.

  • 8.

    De hoogte van een pgb voor vervoer van en naar de dagbesteding wordt vastgesteld op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

  • 9.

    De hoogte van een pgb voor taxi- en rolstoeltaxivervoer wordt vastgesteld op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 1500 kilometer per jaar; of maximaal 750 kilometer per jaar als men zich in de directe woonomgeving zelfstandig met een vervoermiddel kan verplaatsen.

  • 10.

    De hoogte van een pgb voor verhuis- en herinrichtingskosten wordtn vastgesteld op basis van uitgebrachteoffertes met een maximum van € 5.000,00. Hiervan wordt maximaal € 2.500,00 toegekend voor de verhuiskosten en maximaal € 2.500 voor de stofferings-en herinrichtingskosten. De mate van inzet van derden, zowel formeel als informeel, alleen verhuizen of ook inrichten, is afhankelijk van de noodzakelijke ondersteuning van de cliënt. Hiermee is dit onderwerp van het keukentafelgesprek.

  • 11.

    De hoogte van een pgb voor aanschaf en onderhoud van sportvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier tot een maximumbedrag van € 3.000,00 en dit wordt één keer per drie jaar verstrekt.

  • 12.

    Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 13.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 14.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • 15.

    Het college kan de Svb gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 5.6. Pgb weigeren en afwijzen

  • 1.

    Het college kan een pgb weigeren :

    • a.

      als er eerder een pgb is ingetrokken of beëindigd door de gemeente vanwege het handelen door de cliënt;

    • b.

      voor het deel dat de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten voor de ZIN-voorziening (voor een vergelijkbaar product);

  • 2.

    Het college kan een pgb afwijzen als:

    • a.

      de cliënt en/of diens vertegenwoordiger niet voldoende pgb-vaardig zijn;

    • b.

      de kwaliteit van de ondersteuningonvoldoende is geborgd of de zorgverlener niet aan de kwaliteitseisen voldoet;

    • c.

      er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 5.4 van deze verordening.

Hoofdstuk 6: Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning. Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten voor:

    • a.

      het gebruik van Collectief Aanvullend Vervoer;

    • b.

      uitstapjes en het gebruik van consumpties en maaltijden bij inloop;

    • c.

      dag- en nachtopvang;

    • d.

      het gebruik van materialen bij algemene voorzieningen;

    • e.

      het gebruik van maaltijden bij algemene voorzieningen;

    • f.

      het gebruik van woonruimte;

    • g.

      duurzame hulprelatie (bijvoorbeeld algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning).

  • 2.

    De bijdrage, bedoeld in het vorige lid, wordt vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals richtlijnen van het Nibud tarief van het openbaar stadsvervoer of landelijke modellen voor de berekening van de huurprijs van woonruimte en bedraagt niet meer dan de kostprijs voor de aanbieder van de voorziening.

  • 3.

    Voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vervoersvoorzieningen, is de cliënt de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, verschuldigd en deze wordt geïnd door het CAK.

  • 4.

    Een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt of korter, bij een eenmalig pgb of verstrekking, als eerder het bedrag van de kostprijs is bereikt.

  • 5.

    De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 7.

    De eigen bijdrage voor een voorziening voor CVV bestaat uit een jaarlijkse bijdrage dievastgesteld wordt door het college. Daarnaast worden ritgebonden kosten in rekening gebracht, bestaande uit en een bedrag per instap en een bedrag per kilometer, waarvan de hoogte wordt vastgesteld door de BVO DRAN op basis van de regionale tarieven voor openbaar vervoer per bus. De tarieven voor CCV worden per rit geïnd door de BVO DRAN en jaarlijks vastgesteld door de BVO DRAN in navolging van de vaststelling van de tarieven voor openbaar vervoer door de provincie.

  • 8.

    Bij de verstrekking van een woningaanpassing voor een cliënt onder de 18 jaar kan een bijdrage in de kosten worden opgelegd.

  • 9.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen, een doventolk, activerend werk, het maatschappelijk werk en kindvoorzieningen met uitzondering van woningaanpassingen.

  • 10.

    De aanbieder maakt aan de cliënt kenbaar wat de hoogte van de eigen bijdrage is.

Hoofdstuk 7: Mantelzorgers, klachten en medezeggenschap

Artikel 7.1. Waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

  • 3.

    Voor mantelzorgers die overbelast zijn of overbelast dreigen te geraken is een Regeling Huishoudelijke hulptoelage (HHT) opgesteld, waarmee men tegen gereduceerd tarief huishoudelijke hulp bij een van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders kan inkopen.

Artikel 7.2. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.3. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.4. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8: Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 8.1. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college treft de nodige maatregelen om misbruik of het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen tegen te gaan. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

    • a.

      het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      het college wijst toezichthouders aan die toezicht houden op de kwaliteit en de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen;

    • c.

      het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontrole en productieverantwoordingen, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • d.

      het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

    • e.

      het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiekecontroles uit bij langlopende indicaties;

    • f.

      het college voert een grondige toets aan de voorkant uit bij de verstrekking van een pgb op:

      • i.

        de regiemogelijkheden van de cliënt of degene die de cliënt als vertegenwoordiger wenst in te schakelen conform artikel 5.1 lid 2.;

      • ii.

        de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt en de pgb-aanbieder te overleggen ondersteuningsplan mede met het oog op de te bereiken resultaten conform artikel 5.1 lid 3;

      • iii.

        het college monitort het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

Artikel 8.2. Aanwijzen toezichthouder

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met:

    • a.

      het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en;

    • b.

      het onderzoek doen naar calamiteiten en geweldsincidenten en het adviseren van het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 2.

    De toezichthouder functioneert onafhankelijk.

  • 3.

    De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de cliënt of de pgb-beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuningsinhoudelijk de overeenkomsten die de cliënt of de pgb-beheerder heeft gesloten te controleren; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • i.

      te controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • 4.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

  • 5.

    De toezichthouder maakt zijn onderzoeksrapport actief openbaar en werkt in overeenstemming met de geldende privacywetgeving (AVG).

Artikel 8.3. Rechtmatigheids- en/of kwaliteitsonderzoek

  • 1.

    Een toezichthouder kan zowel een rechtmatigheidsonderzoek als een kwaliteitsonderzoek uitvoeren.

  • 2.

    Een toezichthouder kan het rechtmatigheids- en/of kwaliteitsonderzoek proactief en reactief uitvoeren.

  • 3.

    Bij een proactief rechtmatigheids- en/of kwaliteitsonderzoek worden op basis van objectieve criteria prioriteiten, thema’s of risicoprofielen opgesteld. Deze risicoprofielen mogen niet leiden tot een verboden onderscheid.

  • 4.

    Bij een reactief rechtmatigheids- en/of kwaliteitsonderzoek wordt na aanleiding van een signaal een onderzoek uitgevoerd.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van rechtmatigheids- en/of kwaliteitsonderzoek.

Artikel 8.5. Onderzoek naar aanleiding van calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening op grond van de wet.

  • 2.

    Zorgverleners melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van een maatwerkvoorziening op grond van de wet onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    Het college kan bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld.

Artikel 8.6. Melden nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1.

    Het college informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    De cliënt doet melding op verzoek of uit eigen beweging aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande het recht op een voorziening.

Artikel 8.7. Beëindiging

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      de inwoner zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

    • c.

      de inwoner is overleden, of;

    • d.

      de inwoner geen ingezetene meer is van de gemeente.

Artikel 8.8. Herziening en intrekking

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      de inwoner de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen;

  • 2.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een pgb intrekken indien blijkt dat de inwoner het pgb binnen zes maanden na toekenning niet heeft ingezet.

Artikel 8.9. Terugvordering

  • 1.

    Als uit onderzoek blijkt dat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt kan het college, zoals genoemd in artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte genoten betaalde pgb terugvorderen;

    • b.

      de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 2.

    Als uit onderzoek blijkt dat een derde (bijvoorbeeld de zorgaanbieder) opzettelijk daaraan medewerking heeft verleend kan het geld bij zowel de cliënt als bij de derde worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 9.1. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt elke vier jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de daarbij horende nadere regelgeving en beleidsregels in de praktijk.

Artikel 9.2. Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van cliënt af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn. Er is sprake van bijzondere of onvoorziene hardheid als de toepassing van de verordening tot een onredelijk gevolg leidt en dat gevolg niet de bedoeling van de verordening kan zijn geweest. Of sprake is van een onredelijk gevolg zal per geval beoordeeld worden.

Artikel 9.3. Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2020, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Duiven 2020 en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening, tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de cliënt.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2020, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 9.4. Intrekking

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2020 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager houdt recht op een voorziening verstrekt voor inwerkingtreden van deze verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Artikel 9.5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2023.

Artikel 9.6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Duiven 2023.

Gedaan ter openbare vergadering van 30 mei 2023,

de griffier,

drs. W.R. (Wouter) Bosch

de voorzitter,

mr. H.B. (Huub) Hieltjes

Juridisch kader

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

Artikel 2.1.2

  • 1.

    De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn:

    • a.

      de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden;

    • b.

      de verschillende categorieën van mantelzorgers, en vrijwilligers, zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger of vrijwilliger uit te voeren;

    • c.

      vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • d.

      te voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn;

    • e.

      algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • f.

      maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn;

    • g.

      maatwerkvoorzieningen te bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

    • h.

      uitvoering te geven aan het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169);

    • i.

      de participatie van ingezetenen die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben, te versterken.

  • 3.

    Het plan is erop gericht dat:

    • a.

      cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b.

      cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan:

    • a.

      een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • b.

      de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met het oog op een zo integraal mogelijke dienstverlening;

    • c.

      keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten, in het bijzonder voor kleine doelgroepen;

    • d.

      de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

    • e.

      de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen;

    • f.

      mogelijkheden om met inzet van begeleiding, waaronder dagbesteding, mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te laten blijven;

    • g.

      de wijze waarop ingezetenen worden geïnformeerd over de personen die kunnen optreden als vertegenwoordiger van een cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 5.

    In het plan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente artikel 2.1.7 toepast dan wel de reden om dat artikel niet toe te passen.

  • 6.

    In het plan wordt aangegeven welke resultaten het gemeentebestuur in de door het plan bestreken periode wenst te behalen, welke criteria worden gehanteerd om te meten hoe deze resultaten zijn behaald en welke prestatie-indicatoren worden gehanteerd ten aanzien van aanbieders.

Artikel 2.1.3

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

  • 2.

    In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

    • b.

      op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;

    • c.

      welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

    • d.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

    • e.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

  • 3.

    In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

    • a.

      in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

    • b.

      vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c.

      worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

    • d.

      deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

    • e.

      onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

    • f.

      worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4.

    In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 2.1.4.

  • 1.

    Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening.

  • 2.

    Bij verordening kan de hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening worden vastgesteld. Bij die verordening kan de hoogte van de bijdrage per soort voorziening verschillen of kan een korting worden bepaald per in de verordening omschreven categorie van cliënten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid worden bij verordening algemene voorzieningen aangewezen, waaronder in ieder geval die voorzieningen ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van die aangewezen voorzieningen tezamen bedraagt, onverminderd artikel 2.1.4a, vierde lid, € 19,– per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.

  • 4.

    Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het derde lid kan bij verordening worden bepaald dat de hoogte van de bijdrage, bedoeld in dat lid:

    • a.

      op een lager bedrag wordt vastgesteld;

    • b.

      wordt verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.

  • 5.

    Voor het gebruik van de algemene voorziening cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.

  • 6.

    De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, gaat de kostprijs van de voorziening niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.

Artikel 2.1.5 lid 1

  • 1.

    Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, kan bij verordening worden bepaald dat de in artikel 2.1.4a, eerste lid, bedoelde bijdrage is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 2.1.6

Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

 

Artikel 2.1.7

Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

 

Artikel 2.3.2

  • 1.

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 4.

    Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.

  • 5.

    Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.

  • 6.

    Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 7.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 8.

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 9.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 2.3.3

In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.

 

Artikel 2.3.5

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag:

    • a.

      van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4.

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

    • a.

      de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,

    • b.

      zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c.

      jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,

    • d.

      onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,

    • e.

      betaalde werkzaamheden,

    • f.

      scholing die de cliënt volgt of kan volgen,

    • g.

      ondersteuning ingevolge de Participatiewet,

    • h.

      de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 6.

    Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

  • 7.

    Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

  • 8.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.

  • 9.

    De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 2.3.6

  • 1.

    Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4.

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

  • 6.

    Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2.3.10

  • 1.

    Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2.

    Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

Artikel 2.4.1

  • 1.

    Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Artikel 2.6.4

  • 1.

    Indien werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.6.3 worden aanbesteed en artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is, wordt:

    • a.

      in de aanbestedingsprocedure rekening gehouden met de te leveren kwaliteit van de werkzaamheden, en

    • b.

      niet louter op de laagste prijs gegund.

  • 2.

    Indien artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 op een aanbesteding van toepassing is, wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, om te gunnen op basis van de laagste prijs.

Artikel 2.6.5

  • 1.

    De aanbieder aan welke een overheidsopdracht voor het leveren van een voorziening wordt gegund, overlegt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem die voorziening leverden dan wel na hem gaan leveren, over de overname van het betrokken personeel.

  • 2.

    Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 3.

    Het college ziet erop toe dat:

    • a.

      het overleg, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 662 en 663 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en

    • b.

      de aanbieder of aanbieders, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk inspanning leveren om bij het overleg, bedoeld in het eerste lid, de overname van betrokken personeel en het voortzetten van bestaande relaties tussen hulpverleners en cliënten te bewerkstelligen.

Artikel 2.6.6

  • 1.

    Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

  • 2.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde.

  • 3.

    Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

  • 4.

    De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Uitvoeringsregeling Wmo 2015

 

Artikel 2ab

  • 1.

    Indien van toepassing kan een cliënt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk voor maatschappelijke ondersteuning, die zonder dienstbetrekking wordt verleend, laten betalen:

    • a.

      een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand;

    • b.

      een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp. Daartoe draagt hij zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. De Sociale verzekeringsbank stelt onmiddellijk het college daarvan in kennis.

  • 2.

    Een cliënt kan niet een overeenkomst als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, onderdeel b, en de hiergenoemde verklaring met betrekking tot dezelfde derde, die ten laste van het persoonsgebonden budget betalingen zou ontvangen, indienen.

  • 3.

    Een verklaring wordt opgesteld volgens het vigerende, door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde model en bevat ten minste:

    • a.

      de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de hulp uit het sociaal netwerk;

    • b.

      de ingangsdatum vanaf wanneer op verzoek een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

    • c.

      de mededelingen dat de hulp uit het sociaal netwerk zonder dienstbetrekking maatschappelijke ondersteuning zal leveren aan de cliënt en of een bedrag per kalendermaand en of door het college vastgestelde bedragen worden aangevraagd;

    • d.

      de handtekening van de cliënt, waarmee die cliënt aangeeft dat hij inderdaad jeugdhulp uit het sociaal netwerk zal ontvangen, alsmede de handtekening van de hulp uit het sociaal netwerk.

  • 4.

    De verklaring, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college.

  • 5.

    Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de verklaring voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 6.

    Een wijziging van een goedgekeurde verklaring wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

 

Artikel 3.8

  • 1.

    Artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is niet van toepassing op een voorziening voor vervoer voor zover de gemeente bij verordening de hoogte van de bijdrage vaststelt.

  • 2.

    Bij de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, en artikel 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, kan voor onderscheidenlijk de categorieën de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de bijdrage op nihil worden gesteld indien het bijdrageplichtig inkomen van de ongehuwde cliënt of een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen van de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot, lager is dan het per categorie vastgesteld bijdrageplichtig inkomen.

  • 3.

    De bijdrage is niet verschuldigd:

    • a.

      indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

    • b.

      indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de maand in een instelling voor opvang verblijft;

    • c.

      indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • d.

      voor een rolstoel;

    • e.

      voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing voor zover bij verordening op grond van artikel 2.1.5 van de wet een ander de bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • g.

      indien het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

    • h.

      indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente;

    • i.

      voor de maanden april en mei van het kalenderjaar 2020, tenzij het betreft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen of opvang.

  • 4.

    Het college geeft onmiddellijk voor het toepassen van het derde lid, onderdelen c, g en h, bij het CAK aan over hoeveel maanden geen bijdrage verschuldigd is. De ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan zesendertig maanden voorafgaand aan de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt. Een herziening van de periode waarover geen bijdrage verschuldigd is heeft geen betrekking op de perioden die liggen voor de ingangsdatum van de eerste maand waarover geen bijdrage is verschuldigd.

  • 5.

    Indien een cliënt een bijdrage niet verschuldigd is op grond van artikel 3.5, zevende lid of 3.6, vierde en vijfde lid, wordt het derde lid, onderdeel a, toegepast alsof de cliënt wel die bijdrage verschuldigd is.

  • 6.

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van artikel 2.1.5 de bijdrage verschuldigd zijn voor een woningaanpassing voor minderjarige cliënten.

  • 7.

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de betalingscapaciteit, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, door het college wordt beoordeeld.

Artikel 5.4

  • 1.

    De gemeenteraad regelt bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet, in ieder geval dat het college, voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vaststelt:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet; en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet wordt geregeld dat de vaste prijs of de reële prijs voor een dienst ten minste is gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college beslist met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren.

Wet op de identificatieplicht

 

Artikel 1

  • 1.

    Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:

    • a.

      een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of een Nederlandse identiteitskaart en vervangende Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet;

    • b.

      de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;

    • c.

      een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit;

    • d.

      een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld in artikel 179 van die wet is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.

  • 2.

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan, al dan niet voor een bepaald tijdvak, andere dan de in het eerste lid bedoelde documenten aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen.