Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wierden

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden
Citeertitelbeleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 18a van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-2023wijziging

21-03-2023

gmb-2023-238208

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van Wierden,

gelet op de artikelen 18a, 34 lid 2 onderdeel d, 48 lid 4, 50, 58, 59, 60, 60a, 60b, 60c, 61 en 62 Participatiewet, artikel 25, 26, 27, 28, 30 en 31 IOAW en IOAZ en artikel 22 Wet op de lijkbezorging,

besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden.

 

Hoofdstuk 1 Algemene regels

 

Artikel 1 Begrippen

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden

 

Het college van burgemeester en wethouders van Wierden,

gelet op de artikelen 18a, 34 lid 2 onderdeel d, 48 lid 4, 50, 58, 59, 60, 60a, 60b, 60c, 61 en 62 Participatiewet, artikel 25, 26, 27, 28, 30 en 31 IOAW en IOAZ en artikel 22 Wet op de lijkbezorging,

besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden.

 

Hoofdstuk 1 Algemene regels

 

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en bestuursrecht (Awb)

  • 2.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a Pw en 20a IOAW/IOAZ;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente, die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.

      debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd of degene op wie wordt verhaald;

    • d.

      invordering: het innen van de terugvordering;

    • e.

      fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

    • f.

      inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13 lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c lid 2 en 3 van het Besluit SUWI;

    • g.

      Pw: Participatiewet;

    • h.

      terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit;

    • i.

      uitkering: verleende bijstand ingevolge van de Participatiewet en Bbz en verleende uitkering ingevolgde de IOAW en de IOAZ;

    • j.

      verhaal: verhaal van bijstand op een onderhoudsplichtige in het kader van de wettelijke onderhoudsplicht of op grond van artikel 62f van de Pw.

 

Hoofdstuk 2 Terugvordering en invordering

 

Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van te veel of ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 tot en met 60c Pw en artikel 25 lid 2 tot en met 28 IOAW/IOAZ;

 

Artikel 3 Afzien van brutering

Het college ziet af van verhoging van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5 Participatiewet dan wel artikel 25 lid 5 IOAW/IOAZ als:

  • 1.

    de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende dan wel;

  • 2.

    hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet kon worden voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Artikel 4 Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    Als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 Pw en er geen sprake is van opzet of grove schuld of op grond van artikel 58 lid 2 Pw, wordt het restant van een vordering kwijtgescholden als de vordering is ingebracht in een schuldregeling of in een WSNP-boedel en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.

  • 2.

    Het besluit tot kwijtschelding van het restant wordt pas genomen nadat de gemeente de betaling of betalingen heeft ontvangen en/of de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.

     

     

     

Artikel 5 Afzien van (verdere) invordering

  • 1.

    Van verdere invordering op grond van artikel 58 lid 2 Pw wordt afgezien als de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 5 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende 5 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, gelijk aan minstens 50% van de restsom, in 1 keer aflost, onder voorwaarde dat:

  • i de reële verwachting is dat de afkoop van de vordering meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd, en

  • ii de debiteur door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in 1 keer uit zijn schuldsituatie te raken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

  • 2.

    Van verdere invordering van een vordering op grond van artikel 58 lid 1 Pw kan worden afgezien als aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, maar waarbij er sprake is van een termijn van 10 jaar in plaats van 5 jaar.

 

Artikel 6 Afzien van terugvordering

Het college ziet af van terugvordering als:

  • 1.

    de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 25,00 niet te boven gaat, tenzij het betreft een vordering in verband met het schenden van de inlichtingenplicht;

  • 2.

    de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

 

Artikel 7 Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van 12 maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 2.

    12 maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de vordering nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld.

 

Artikel 8 Periodieke hercontrole

Tenzij belanghebbende een uitkering ontvangt, vindt eenmaal per 12 maanden een draagkrachtonderzoek plaats.

 

Artikel 9 Aanmaning en tenuitvoerlegging dwangbevel bij niet tijdige betaling

  • 1.

    Als belanghebbende niet binnen de termijn van 6 weken heeft voldaan dan wel binnen dezelfde termijn een betalingsregeling heeft getroffen, dan wordt na verloop van de betalingstermijn een aanmaning gezonden.

  • 2.

    Als de betaling na aanmaning achterwege blijft wordt een dwangbevel uitgevaardigd.

  • 3.

    Het dwangbevel wordt ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      vereenvoudigd derdenbeslag onder de werkgever of de uitkerende instantie als bedoeld in artikel 60 lid 5 Participatiewet; dan wel

    • b.

      executoriaal beslag op roerende of onroerende zaken.

 

Artikel 10 Betalingstermijn

  • 1.

    1.De vordering moet in beginsel binnen 6 weken worden voldaan, gerekend vanaf de dag nadat het terugvorderingsbesluit aan de debiteur is toegezonden.

  • 2.

    Als vaststaat dat de debiteur de vordering niet ineens zal kunnen voldoen, wordt uitstel van betaling gegeven. Met de verplichting dat de debiteur de vordering met een maandelijkse betaling aflost.

  • 3.

    De maandelijkse aflossing als bedoeld in lid 2 bedraagt 5% van de op de debiteur van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Beschikt de debiteur over een hoger inkomen dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan bedraagt de maandelijkse aflossing 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met 50% van het meerinkomen.

  • 5.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de aflossing wordt de beslagvrije voet in acht genomen.

 

Artikel 11 Uitstel van betaling

  • 1.

    De belanghebbende kan een verzoek van uitstel van betaling indienen. Hierin wordt aangegeven over welke periode de belanghebbende het uitstel wenst.

  • 2.

    Het college verleent uitstel van betaling nadat uit onderzoek is komen vast te staan dat de belanghebbende niet meer kan aflossen.

  • 3.

    In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van 3 maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, wordt deze zonder onderzoek toegekend, als aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.

  • 4.

    Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 5.

    Voor de periode van uitstel is belanghebbende verplicht mee te werken aan een traject in het kader van schuldhulpverlening.

  • 6.

    Na de periode van uitstel wordt de financiële situatie van de belanghebbende opnieuw beoordeeld.

 

Artikel 12 Verrekening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60 lid 4 Pw en ongeacht de in artikel 5 genoemde betalingstermijn gaat het college meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een inkomensvoorziening in het kader van IOAW of IOAZ, als dit mogelijk.

  • 2.

    Bij beëindiging van de uitkering wordt het recht op vakantiegeld verrekend met de openstaande vordering(en) en/of boetes.

  • 3.

    Bij vorderingen ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht en bij boetes verrekent het college jaarlijks het volledige recht op vakantiegeld met de vordering en/of de boete.

  • 4.

    Bij vorderingen die niet ontstaan zijn als gevolg van schending inlichtingenplicht kan het college jaarlijks het recht op vakantiegeld volledig verrekenen met de vordering. Bij derdenbeslag verrekent het college in alle gevallen het recht op vakantiegeld met de vordering.

 

Artikel 13 Invorderen

1.Als de debiteur een bijstandsuitkering ontvangt, wordt het af te lossen bedrag maandelijks verrekend met de bijstand, tenzij het aanwezige vermogen het toelaat dat de vordering ineens of voor een aanmerkelijk deel wordt terugbetaald.

2. Als de debiteur geen bijstandsuitkering ontvangt, moet hij de vordering binnen 6 weken voldoen, dan wel binnen die termijn om uitstel van betaling verzoeken. Blijft de debiteur hiermee in gebreke, dan wordt hem na 6 weken een aanmaning gestuurd.

3. Blijft de betaling ook na de aanmaning uit, dan wordt een dwangbevel uitgebracht en zal vereenvoudigd derdenbeslag worden gelegd op het salaris of de uitkering bij de werkgever respectievelijk de uitkerende instantie. Ontvangt de debiteur een uitkering van het UWV of de SVB, dan wordt de vordering met toepassing van artikel 60a lid 2 en 3 Pw rechtstreeks met die uitkering verrekend. Zonder dat daarvoor een machtiging van de debiteur nodig is.

4. Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is. Dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder. De kosten hiervan komen voor rekening van de debiteur.

 

Artikel 14 Rangregeling bij invordering

  • 1.

    Betalingen strekken allereerst in mindering op de aanmaningskosten als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels en vervolgens op de gemaakte executiekosten.

  • 2.

    Als er meerdere vorderingen zijn op de belanghebbende geldt dat de oudste vordering het eerst wordt afgelost.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 wordt een nieuwe vordering eerder afgelost als en voor zover deze vordering netto kan worden voldaan.

  • 4.

    Als naast terugvordering van de uitkering ook een boete is opgelegd, gaat de boete voor op andere vorderingen, behoudens het gestelde in lid 1.

 

Artikel 15 Aanmaningskosten

Voor de aanmaning brengt het college kosten in rekening als bedoeld in artikel 4:113 Awb.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 VERHAAL

 

Artikel 16 Algemeen

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand in de gevallen als bedoeld in paragraaf 6.5 van de Pw.

  • 2.

    De kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht worden verhaald op degene zoals aangegeven in artikel 62 onderdeel a en b Pw.

  • 3.

    Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op degene zoals aangegeven in artikel 62 onderdeel c Pw.

  • 4.

    Voordat wordt overgegaan tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende zelf verlangd kan worden het onderhoudsrecht te gelde te maken, desnoods door middel van het voeren van een procedure. Als dit van belanghebbende kan worden verlangd wordt een extra verplichting aan het recht op bijstand verbonden, met toepassing van artikel 55 Pw.

 

Artikel 17 Vaststellen hoogte verhaalsbedrag

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het te verhalen bedrag gelden 3 grenzen:

    • a.

      de behoefte van de onderhoudsgerechtigde;

    • b.

      de draagkracht van de onderhoudsplichtige;

    • c.

      de verstrekte bijstand.

  • 2.

    De beoordeling van de in lid 1 onderdeel a en b genoemde grenzen geschiedt aan de hand van de Tremanormen.

 

 

Artikel 18 Ambtshalve vaststelling

  • 1.

    De hoogte van de verhaalbijdrage wordt in beginsel beoordeeld aan de hand van de maatstaven zoals bedoeld in artikel 397, Boek 1, van het BW.

  • 2.

    Als de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60 lid 1 Pw wordt de hoogte van de verhaalsbijdrage maximaal vastgesteld:

    • a.

      op de (bruto) verleende of te verlenen bijstand in geval er een bijdrage voor de bijstandsgerechtigde of de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) wordt gevraagd;

    • b.

      op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel van de Tremanormen in geval er uitsluitend een bijdrage voor (een) kind(eren) wordt gevraagd.

 

Artikel 19 Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking)

  • 1.

    Als een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud uitvoerbaar is, maar niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overstemming met deze uitspraak met toepassing van artikel 62b Pw.

  • 2.

    Voldoet de onderhoudsplichtige ook na een aanmaning, artikel 62b lid 2 Pw, niet aan zijn verplichtingen, dan wordt een dwangbevel uitgevaardigd en indien mogelijk wordt onmiddellijk overgegaan tot vereenvoudigd derdenbeslag onder de werkgever of uitkerende instantie.

  • 3.

    Als blijkt dat de onderhoudsplichtige niet meer in staat is de onderhoudsbijdrage, zoals door de rechter vastgesteld, te voldoen, ziet het college in beginsel tijdelijk geheel of gedeeltelijk af van verhaal.

 

 

Artikel 20 Wijziging draagkracht

Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting als blijkt dat de draagkracht, ten opzichte van het vorige onderzoek, niet meer dan:

a. € 50,00 per maand is vermeerderd;

b. € 25,00 per maand is verminderd.

 

Artikel 21 Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van verhaal als:

    • a.

      de draagkracht van de onderhoudsplichtige kleiner is dan € 25,00 per maand;

    • b.

      daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Op verzoek van de onderhoudsplichtige ziet het college tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk af van verhaal, wanneer zijn financiële situatie nakoming van de betalingsverplichting niet meer toelaat.

 

Artikel 22 Verhaal in rechte

Als de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte. Hiervoor wordt een verzoekschrift ingediend bij het Arrondissementsrechtbank in Rotterdam.

 

Artikel 23 Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal van kosten van bijstand bevat in ieder geval de volgende informatie:

  • a.

    de rechtsgrond voor verhaal;

  • b.

    het bedrag dat maandelijks moet worden betaald als het betreft verhaal op de onderhoudsplichtige;

  • c.

    het bedrag dat moet worden betaald als het betreft verhaal op een nalatenschap of de persoon aan wie een schenking is gedaan;

  • d.

    de betalingstermijn of -termijnen;

  • e.

    de mededeling dat de rechter zal worden verzocht het te verhalen bedrag of de te verhalen bedragen vast te stellen, wanneer degene of degenen op wie wordt verhaald niet overgaat of overgaan tot betaling.

 

Hoofdstuk 4 Bijstand in de vorm van een geldlening

 

Artikel 24 Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt

  • a.

    De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening in de volgende situaties:

    • 1.

      de bijstand betreft kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, als is vastgesteld dat belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening in de zin van een lening bij een kredietverlenende instelling;

    • 2.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn, dat wil zeggen binnen een periode van twee maanden nadat de aanvraag om bijstand is ingediend, over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • 3.

      de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en de bijstand is niet reeds om die reden overeenkomstig de afstemmingsverordening verlaagd;

    • 4.

      de bijstand betreft een door de belanghebbende te betalen waarborgsom;

    • 5.

      het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft;

    • 6.

      de bijstand betreft kosten van woninginrichting vergunninghouders.

 

Artikel 25 Hoogte van de geldlening

  • 1.

    De hoogte van de geldlening is gelijk aan de hoogte van de noodzakelijke kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de hoogte van de geldlening als bedoeld in artikel 23 aanhef en onderdeel 1 gelijk aan het bedrag dat binnen een periode van 36 maanden kan zijn voldaan met de bij aanvraag op belanghebbende van toepassing zijnde aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.

 

Artikel 26 Hoogte van de aflossing

  • 1.

    De aflossingscapaciteit bij een lening als bedoeld in artikel 23 aanhef, onderdeel 1 en 3 wordt vastgesteld op:

    • a.

      5% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, bij een inkomen dat gelijk is aan deze toepasselijke bijstandsnorm, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden;

    • b.

      5% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerinkomen bij een inkomen dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden.

  • 2.

    De aflossingscapaciteit bij een lening als bedoeld in artikel 23 aanhef, onderdeel 2, wordt vastgesteld op 100% van het voor beslag vatbare deel van het inkomen.

  • 3.

    Aflossing van de in lid 1 en 2 bedoelde leningen geschiedt maandelijks overeenkomstig de vastgestelde capaciteit.

  • 4.

    Aflossing van de geldlening als bedoeld in artikel 23 aanhef onderdeel 4 geschiedt:

a. ineens bij verhuizing naar een andere woning, tenzij deze andere woning is gelegen in de gemeente Wierden en opnieuw een waarborgsom verschuldigd is.

b. bij uitstroom uit de bijstand, anders dan door verhuizing naar een andere gemeente, volgens de aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.

 

Artikel 27 Continueren aflossen na beëindigen bijstand

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 2.

    Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de lening nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 25 lid 1.

 

Artikel 28 Opeisbaarheid van de lening

Indien de belanghebbende niet voldoet aan de aan de geldlening verbonden verplichtingen

wordt hij ineens opeisbaar. Het college vordert de geldlening in dat geval terug op grond van

artikel 58 lid 2 onderdeel b Participatiewet. Alsdan gelden de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels.

 

Hoofdstuk 5 Bestuurlijke boete

 

Artikel 29 Invordering bestuurlijke boete

  • 1.

    Het voor beslag vatbare deel van het inkomen vormt de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende.

  • 2.

    Als er spaartegoeden aanwezig zijn, worden deze aangewend voor (gedeeltelijke) aflossing ineens van de boete, ook als het betreft vermogen dat voor het recht op algemene bijstand buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 3.

    Als de aanwezige spaartegoeden niet toereikend zijn om de volledige vordering te voldoen, dan wordt het restant verrekend met de uitkering, met inachtneming van de beslagvrije voet. De aflossing van de vordering bestuurlijke boete gaat voor op de aflossing van de teruggevorderde uitkering.

 

Artikel 30 Kwijtschelden bestuurlijke boete bij medewerking aan een schuldregeling

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de boete kwijt te schelden zoals omschreven in artikel 18a lid 13 Participatiewet, artikel 20a lid 12 IOAW/IOAZ zodra is gebleken dat belanghebbende binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

 

Artikel 31 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op 1 maart 2017 en werken terug tot en met 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terug- en invordering en verhaal gemeente Wierden 2013.

 

Artikel 32 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017.

 

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Wierden d.d. 21 maart 2023.

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden, de secretaris, de burgemeester,

 

Marcel Klos Doret Tigchelaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting beleidsregels terug- en invordering, verhaal gemeente Wierden 2023

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

 

De in de beleidsregels gebruikte begrippen zijn gelijk aan de in de betreffende wetten

gedefinieerde begrippen. Omdat de Participatiewet spreekt van bijstand en bijstandsnorm en de IOAW en IOAZ van uitkering is in dit artikel het begrip uitkering gedefinieerd als de uitkering bedoeld in de IOAW en IOAZ en bijstand als bedoeld in de Participatiewet. Hiermee is voorkomen dat er begrippen door elkaar moeten worden gebruikt.

 

Artikel 2

 

Dit artikel bepaalt dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekken en herzien van

het recht, de bevoegdheid tot terugvorderen, voor zover het college hiertoe niet verplicht is, en

de bevoegdheid tot het invorderen bij dwangbevel.

 

 

Artikel 3

 

Ook in deze bepaling is de rechtspraak verwerkt. In onderdeel a gaat het over de situaties

waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van

artikel 54 lid 3 onderdeel b Participatiewet of terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Participatiewet (alsnog ontvangen middelen). Onderdeel b ziet op de situatie waarin belanghebbende inkomsten uit arbeid tijdig heeft opgegeven en het college niet overgaat tot verrekenen op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet, maar tot terugvorderen op een zodanig tijdstip dat de betaling niet meer (volledig) binnen het kalenderjaar plaats kan vinden.

 

Artikel 4

 

Als belanghebbende financiële problemen heeft moet er een mogelijkheid zijn om van het

uitgangspunt dat een vordering altijd wordt ingevorderd af te wijken. Deze bepaling voorziet

hierin. Een vordering ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht is van deze

mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.

 

Voor inwerkingtreding van deze beleidsregels was er sprake van kwijtschelding voordat de schuldenregeling helemaal succesvol was afgerond. Dit is echter niet doelmatig omdat het restant van de vordering pas kan worden bepaald als de schuldregeling of het WSNP-traject is doorlopen en het tot de maximale uitbetaling is gekomen. Wordt de schuldregeling of het WSNP-traject voortijdig beëindigd omdat de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt of nieuwe schulden is aangegaan, dan moet het kwijtscheldingsbesluit weer worden ingetrokken. Dit hoeft niet als er geen kwijtscheldingsbesluit is genomen. Bij het indienen van de vordering in de boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert al dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd, maar dit kan ook expliciet bij het indienen van de vordering worden vermeld.

 

Artikel 5

 

Deze bepaling voorziet erin dat een restantvordering kan worden kwijtgescholden als wordt voldaan aan de voorwaarden benoemd in het artikel. .

 

Artikel 6

 

Kosten van terug- en invordering van vorderingen tot een bedrag van € 25,00 wegen,

daargelaten vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet op tegen de

baten. Dit artikel bepaalt dan ook dat, behoudens bij schending van de inlichtingenplicht, niet

wordt overgegaan tot terugvordering van bedragen tot € 25,00.

Voorts bepaalt het artikel dat van terugvordering wordt afgezien als de belanghebbende is

overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt. Dit betekent

dat bij de beoordeling van de vraag of de bijstand teruggevorderd moet worden, de

vermogenspositie van de overledene moet worden beoordeeld.

 

Artikel 7

 

Om uitstroom niet te belemmeren wordt de aflossingsverplichting zoals die tijdens de

bijstandverlening was gedurende twaalf maanden na beëindiging van de bijstand gecontinueerd.

Pas daarna wordt de aflossing, indien van toepassing, aangepast aan het gestegen inkomen,

wederom ermee rekening houdend dat uitstroom lonend moet zijn. Dit artikel is uitsluitend van

toepassing op vorderingen waarop tijdens de bijstand reeds wordt afgelost.

 

Artikel 8

 

Als een belanghebbende geen uitkering vanwege de gemeente ontvangt zal jaarlijks moeten

worden onderzocht of de financiële situatie van belanghebbende is gewijzigd.

 

Artikel 9

 

De betalingstermijn van zes weken is geregeld in artikel 4:87 Awb. Artikel 10 voorziet erin dat

een aanmaning wordt gezonden zodra belanghebbende in verzuim is. De betalingstermijn van

twee weken na verzending van de aanmaning is geregeld in artikel 4:112 Awb. Het tweede lid

van dit artikel bepaalt dat na overschrijding van de termijn een dwangbevel wordt uitgevaardigd

en de vordering door beslag wordt geïnd.

 

Artikel 14

De Participatiewet, IOAW en IOAZ kennen geen rangregeling voor invordering - deze bepaling voorziet hierin. Aflossingen strekken allereerst in mindering op de gemaakte kosten. Verder is er voor gekozen om in beginsel eerst oudere vorderingen te innen voor nieuwere. Alleen en voor zover

een vordering nog netto kan worden afgelost geldt dat een nieuwere vordering voorgaat op een

oudere vordering. Als uitgangspunt is er echter wel voor gekozen om een boete altijd als eerste

in te vorderen.

 

Artikel 15

 

Het college kan op grond van artikel 4:113 Awb voor de aanmaning een vergoeding in rekening

brengen en heeft hiervoor dan ook gekozen. Deze aanmaningskosten moeten wel steeds op de

aanmaning vermeld worden.

 

Artikel 16

 

Lid 2: De kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht worden verhaald op degene zoals aangegeven in artikel 62 sub a en b Pw. Daarmee wordt de (ex)echtgenoten en de daarmee gelijkgestelde (ex-)geregistreerde partner ten aanzien van zijn onderhoudsplicht tegens zijn (ex-)echtgenoot en/minderjarige kinderen bedoeld.

 

Lid 3: het college maakt geen gebruik van de verhaalsbevoegdheid op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegen zijn meerderjarig kind (18 t/m 20-jarigen).

 

Lid 4: Er wordt gebruik gemaakt van de verhaalsbevoegdheid, maar pas als vaststaat dat het te gelde maken van een onderhoudsrecht door belanghebbende zelf, niet verlangd kan worden. Of toepassing van artikel 55 Pw in het individuele geval wenselijk is zal steeds moeten worden overwogen. Het kan gegeven de situatie onwenselijk zijn als partijen (opnieuw) in een procedure verwikkeld raken. Deze verplichting kan ook alleen opgelegd worden als het aannemelijk is dat een alimentatieprocedure zin heeft. Het moet dus vaststaan dat de onderhoudsplichtige voldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud.

 

Onwil van de onderhoudsgerechtigde kan geen overweging zijn. De onderhoudsgerechtigde heeft er belang bij om een eigen titel voor het innen van een onderhoudsbijdrage te hebben voor het geval er geen beroep meer wordt gedaan op bijstand. Worden kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald door het college omdat er behoefte en draagkracht is, dan zal de onderhoudsgerechtigde alsnog zelf moeten procederen om dit recht te gelde te maken als deze uit de bijstand stroomt.

 

Als de belanghebbende beschikt over een alimentatiebeschikking dan kan hij zich voor de inning ervan wenden tot een deurwaarder of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De mogelijkheden van het LBIO zijn aan voorwaarden gebonden. Aan interventie door een deurwaarder zijn kosten verbonden voor belanghebbende. Weliswaar kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor deze kosten, maar het kan kosten besparen als het college zelf tot verhaal overgaat. Het college kan kosteloos vereenvoudigd derdenbeslag leggen op het inkomen van de onderhoudsplichtige.

 

Artikel 17

 

Lid 1: De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde 3 grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

 

Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat.

 

Tot slot kan er noot meer worden verhaald dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt.

 

Lid 2: Het college is gehouden de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter. Daarom wordt hier aangesloten bij de door de Expertgroep Alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.

 

Artikel 18

 

Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht wordt de onderhoudsbijdrage op deze wijze vastgesteld.

 

Algemeen gebruikelijk bij een ambtshalve vaststelling is om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan alleen als er sprake is van onderhoudsplicht tegen de bijstandsgerechtigde en eventuele ten laste komende kinderen.

 

Als er alleen sprake is van een onderhoudsplicht tegen de in de bijstandsverlening begrepen kinderen moet een andere benadering gekozen worden. In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag.

 

Artikel 19

 

Het kan zijn dat de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsplichtige niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.

 

 

 

Artikel 20

Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter een wijziging in de draagkracht van minder dan € 50,00 per maand niet beschouwt als zijnde een relevante wijziging in omstandigheden op grond waarvan herziening zou moeten geschieden.

 

Artikel 21

 

Lid 1 onderdeel a: De Expertgroep Alimentatienormen oordeelt dat een bijdrage van € 25,00 per maand voor 1 kind en € 50,00 voor 2 of meer kinderen haalbaar is voor onderhoudsplichtigen met een laag inkomen. Daarom wordt afgezien van verhaal als de draagkracht van de onderhoudsplichtige minder is dan € 25,00 per maand.

 

Lid 1 onderdeel b: Dringende redenen kunnen nooit alleen financiële redenen zijn. De vraag wat dringende redenen in het kader van verhaal zijn, dient te worden beantwoord aan de hand van de in de loop der tijd ontwikkelde jurisprudentie. Denk hierbij aan als gedragingen aan de kant van de onderhoudsgerechtigde dusdanig ingrijpend zijn dat daardoor van een onderhoudsplichtige redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat deze nog bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner. Of als het gedrag van de onderhoudsplichtige aanleiding zijn om (desnoods tijdelijk) af te zien van het instellen van verhaal. Bijvoorbeeld als de verhaalsactie van de gemeente verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de onderhoudsgerechtigde (bedreiging en mishandeling).

 

Lid 2: Het lid regelt dat het college in deze situatie ook geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend afziet van verhaal als het zelf de verhaalsbijdrage heeft opgelegd of als de verhaalsbijdrage door de rechter is vastgesteld. Door deze mogelijkheid hoeft niet van de onderhoudsplichtige verlangd te worden een gang naar de rechter te maken en ook hier is het onwenselijk dat er weer een gang naar de rechter zou moeten worden gemaakt als de financiële situatie is verbeterd.

 

 

Artikel 24

 

Uitgangspunt is dat bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet erin voorziet dat hij in de vorm

van een geldlening kan worden verstrekt. In dit artikel is bepaald in welke gevallen het college

bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Hier ontbreken de geldleningen in verband met

vermogen in de woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet en het als renteloze lening verstrekte voorschot tijdens aanvraag. Voor de geldlening in verband met het vermogen in de woning wordt een zekerheid gesteld in de vorm van een hypotheek. Hiervoor gelden andere regels dan de algemene aflossingsregels van een geldlening. Het voorschot kan bij toekenning van de bijstand rechtstreeks worden verrekend met de bijstand. Wordt er geen uitkering verstrekt dan kan het voorschot teruggevorderd worden en zijn de hoofdstukken 1 en 2 meteen van toepassing.

 

Duurzame gebruiksgoederen

 

Bij toekenning van bijzondere bijstand moet allereerst worden vastgesteld dat voldaan wordt aan

de criteria van artikel 35 lid 1 Participatiewet (de vier hoofdvragen). Wordt hieraan niet voldaan dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand, ook niet in de vorm van een geldlening. Vervolgens moet worden beoordeeld of belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende

voorziening, dan wel of dit van hem gevergd kan worden. Pas in laatste instantie wordt

bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Overigens laat dit onverlet dat de

bijstand om niet kan worden verleend indien daartoe redenen aanwezig zijn. Zo kan zich

bijvoorbeeld de situatie voordoen dat belanghebbende geen nieuwe lening aan mag gaan omdat

hij is toegelaten tot de WSNP en zich geconfronteerd ziet met verlies van duurzame

gebruiksgoederen door bijvoorbeeld een woningbrand, terwijl hij niet of onderverzekerd is. Dit

kan een situatie zijn waarin bijzondere bijstand om niet moet worden verstrekt.

 

Alsnog te ontvangen middelen

 

Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt als het aannemelijk is dat belanghebbende op korte termijn alsnog middelen ontvangt. Wat onder korte termijn wordt verstaan wordt niet nader aangeduid in de wet. Dit is de reden dat deze termijn in de beleidsregel is geduid als een periode van ten hoogste twee

maanden na aanvraag.

 

Tekortschietend besef

 

De afstemmingsverordening regelt verlaging van de bijstand bij tekortschietend besef van

verantwoordelijkheid. De afstemmingsverordening is leidend en het college is gehouden aan die

verordening indien het door belanghebbende betoonde tekortschietende besef overeenkomt met

de daarin opgenomen bepalingen. Voor de gevallen waarin de afstemmingsverordening niet

voorziet kan worden teruggevallen op de bevoegdheid om een geldlening te verstrekken. Dit zal

zich vooral voordoen wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

 

Waarborgsom

 

De waarborgsom spreekt voor zichzelf. Deze wordt in beginsel te zijner tijd terug ontvangen. Dit

is dan ook de reden waarom voor de waarborgsom een ander terugbetalingsregime geldt.

 

Schuldenlast

 

Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel d Participatiewet kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt als het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

 

Woninginrichting vergunninghouders

 

Als bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van woninginrichting ten behoeve van een vergunninghouder dan wordt de bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening.

Vluchtelingenwerk begeleidt de vergunninghouder bij het kopen van woninginrichting en gaat daarbij uit van de goedkoopst adequate producten. De kosten van woningrichting declareert Vluchtelingenwerk namens de vergunninghouder bij de gemeente Wierden. Het bedrag aan woninginrichting is gebaseerd op gezinsomvang conform een tabel met normbedragen (Nibud).

 

Artikel 25

 

In beginsel is de geldlening gelijk aan de hoogte van de kosten. Ten aanzien van duurzame

gebruiksgoederen is hiervan afgeweken. Hierbij geldt dat de lening in drie jaren moet kunnen

worden afgelost, ook wanneer belanghebbende bijstand ontvangt. De hoogte wordt hier dan ook

afgestemd op de aflossingscapaciteit.

 

 

Hoofdstuk 5 – Bestuurlijke boete

 

Naast hetgeen dat is bepaald in artikel 28 en artikel 29 van deze beleidsregels, kan het college afzien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 18a lid 7 Participatiewet, artikel 20a lid 7 IOAW en artikel 20a lid 7 IOAZ). Aangezien het gaat om een toets van de individuele omstandigheden van een belanghebbende, is hierover geen beleid geformuleerd.

 

Artikel 29

 

Lid 1 en 2

 

Het voor beslag vatbare deel van het inkomen vormt de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Met deze bepaling is aansluiting gezocht bij hetgeen dat is bepaald in artikel 7 lid 2 van deze beleidsregels. Daarnaast is geregeld dat als een belanghebbende beschikt over spaartegoeden, hij deze moet aanwenden voor de aflossing van de vordering in verband met schending van de inlichtingenplicht.

 

Lid 3

 

In artikel 60 lid 4 Participatiewet, artikel 28 lid 2 IOAW en artikel 28 lid 2 IOAZ is bepaald dat als sprake is van een lopende uitkering, de bestuurlijke boete en de terug te vorderen kosten van bijstand verplicht via de uitkering verrekend worden. De verplichte verrekening geldt ook als sprake is van een recidiveboete. Bij de verplichte verrekening moet de beslagvrije voet in acht worden genomen. De gemeente Wierden heeft ervoor gekozen om bij toepassing van artikel 60 lid 4 Participatiewet, artikel 28 lid 2 IOAW en artikel 28 lid 2 IOAZ voorrang te geven aan aflossing op de vordering bestuurlijke boete. Dit omdat de wet niet regelt op welke vordering als eerst moet worden afgelost en de terugvordering van kosten van bijstand bevoorrecht is (artikel 60 lid 7 Participatiewet, artikel 30 lid 1 IOAW en artikel 30 lid 1 IOAZ).

 

Artikel 30

De bevoegdheid om de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling is neergelegd in artikel 18a lid 13 Participatiewet, artikel 20a lid 12 IOAW en artikel 20a lid 12 IOAZ (zie TK 2015 – 2015, 34 396, nr. 22). Voor toepassing van dit artikel gelden enkele cumulatieve voorwaarden. Als dus aan een van de voorwaarden niet is voldaan, kan de bestuurlijke boete niet (geheel of gedeeltelijk) worden kwijtgescholden. Het betreffen de volgende voorwaarden:

• geen sprake van opzet of grove schuld bij opgelegde boete;

• belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet weer de inlichtingenplicht geschonden;

• belanghebbende moet erom verzoeken;

• er moet sprake zijn van medewerking aan een schuldregeling.

 

Uit de voorwaarde “belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet weer de inlichtingenplicht geschonden” volgt dat de bestuurlijke boete niet eerder dan 1 jaar na het besluit waarin de boete is opgelegd kan worden kwijtgescholden, tenzij de kwijtschelding is verleend onder opschortende voorwaarde. De gemeente Wierden heeft ervoor gekozen om de kwijtschelding niet eerder te verlenen dan 1 jaar na het boetebesluit.