Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

KLACHTENREGELING ONGEWENST GEDRAG

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingKLACHTENREGELING ONGEWENST GEDRAG
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2023nieuwe regeling

11-05-2023

bgr-2023-544

Tekst van de regeling

Intitulé

KLACHTENREGELING ONGEWENST GEDRAG

Inleiding regeling klachtencommissie ongewenst gedrag.

 

VNOG vindt het belangrijk dat ons personeel zich veilig voelt op de werkvloer. We doen er alles aan om klachten serieus op te pakken. Daarom zijn we sinds 2007 aangesloten bij de landelijke klachtencommissie ongewenst gedrag (LKOG). Deze commissie onderzoekt klachten van medewerkers die zijn aangesloten bij de commissie, en dit is één van de instrumenten die de VNOG heeft tegen ongewenst gedrag. Daarnaast zijn er vertrouwenspersonen (zowel intern als extern) aangesteld, hebben we afspraken over omgangsvormen en geven we voorlichting. We willen ongewenst gedrag voorkomen of oplossen als er iets is voorgevallen. Kortom de VNOG voert een beleid om ongewenst gedrag te voorkomen en te bestrijden.

 

De klachtenregeling heeft als doel een individuele werknemer een middel te verschaffen ten aanzien van ongewenst gedrag. De landelijke commissie is onafhankelijk en adviseert de VNOG over een ingediende klacht. De vertrouwenspersonen kunnen medewerkers bijstaan. Daarbij leert de ervaring dat veel zaken, zonder tussenkomst van de commissie, worden aangepakt en opgelost, mede ook door inzet van vertrouwenspersonen, HRM adviseurs, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of bedrijfsarts.

 

Met de regeling van de commissie en de aanvullende VNOG artikelen heeft de ondernemingsraad VNOG al in 2007 ingestemd.

 

De artikelen 1 tot en met 12 zijn door het LKOG herzien en opnieuw vastgesteld per 1 januari 2022. De VNOG neemt die wijzigingen over. Deze artikelen betreffende de werkwijze van de commissie. Hierdoor worden de oude afspraken omtrent de werkwijze van de commissie vervangen. Vanaf artikel 13 zijn de eigen artikelen van de VNOG uit 2007 (ongewijzigd) weergegeven.

 

De werkgever en de ondernemingsraad achten ongewenste omgangsvormen onaanvaardbaar en zijn gerichte maatregelen overeengekomen voor de VNOG. Er wordt blijvend gewerkt aan het uitvoeren van een preventief beleid en eventuele bijstellingen van dat beleid.

 

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aangeklaagde/beklaagde: een persoon die werkzaam is of werkzaam is geweest bij een organisatie die valt onder de decentrale overheid en over wiens gedrag geklaagd wordt

b. bevoegd gezag: het orgaan dat in eerste instantie, dan wel daartoe gemandateerd, bevoegd is tot afdoening van een klacht met betrekking tot ongewenst gedrag;

c. college: het College voor Arbeidszaken van de Vereniging Nederlandse Gemeenten dat deze landelijke klachtencommissie heeft ingesteld;

d. commissie: de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de decentrale overheid;

e. organisatie: een organisatie behorende tot de decentrale overheid zijnde gemeenten, provincies, waterschappen en veiligheidsregio’s, en andere organisaties die lid zijn van de VNG, de WSGO, het IPO, de VWVW en de WVSV en die de respectievelijke Cao Gemeenten, Cao SGO, Cao Provinciale sector, Cao Werken voor waterschappen of de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van Veiligheidsregio’s verplicht toepassen. Deze klachtenregeling is bij de aansluiting bij deze commissie van toepassing verklaard op de behandeling van klachten op het gebied van ongewenst gedrag;

f. getuigen: andere dan onder a genoemde personen die door de commissie worden verzocht informatie te verstrekken;

g. informant: degene die namens het bevoegd gezag informatie verstrekt aan de commissie;

h. klacht: een door de klager ondertekend en van naam- en adresgegevens voorzien geschrift waarin het jegens hem ongewenste gedrag waarop de klacht betrekking heeft is omschreven;

i. klager: een persoon die werkzaam is of werkzaam is geweest bij een organisatie vallend onder sub e van dit artikel en een klacht over ongewenst gedrag indient;

j. ongewenst gedrag; gedrag dat valt binnen de begrippen discriminatie, (seksuele) intimidatie zoals verwoord in artikel 1, 1a en 2 van de Algemene wet gelijke behandeling en agressie, geweld en pesten zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 jo. artikel 1 lid 3 sub e en f Arbeidsomstandighedenwet.

 

Artikel 1a. Klachten van en over politieke ambtsdragers onderling

In afwijking van hetgeen voortvloeit uit artikel 1, is de commissie niet bevoegd in het geval van klachten tussen politieke ambtsdragers onderling.

 

Artikel 2. Taakstelling en samenstelling van de commissie

1. De commissie heeft tot taak een klacht te onderzoeken en daarover advies uit te brengen aan het bevoegd gezag.

2. Uit de commissie worden door de voorzitter van de commissie twee of drie leden aangewezen om een klacht te onderzoeken, waaronder een (plaatsvervangend) voorzitter.

3. Deze leden beslissen bij gewone meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

4. Een lid wordt vervangen als deze direct of indirect betrokken is geweest bij enige vorm van ongewenst gedrag waarover de klacht is ingediend dan wel een persoonlijk belang heeft bij de afhandeling van de klacht.

5. Benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers geschiedt door de voorzitter van het college.

6. De voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van zes jaar. Zij komen voor herbenoeming in aanmerking voor een termijn van drie jaar.

7. De commissie kan een nadere werkwijze bepalen.

 

Artikel 3. Secretaris en administratie

1. De voorzitter van het college wijst na overleg met de voorzitter van de commissie een secretaris en een of meer plaatsvervangend secretarissen aan.

2. De administratie ten behoeve van de commissie wordt gevoerd door het secretariaat van het college.

 

Artikel 4. Indienen van de klacht

1. De klager kan de klacht zowel rechtstreeks bij de commissie indienen als bij het bevoegd gezag.

2. De klager vermeldt in de klacht zo mogelijk de datum, tijd, plaats van het ongewenst gedrag, de omstandigheden, de naam van aangeklaagde en eventuele getuigen, alsmede de stappen die hij reeds heeft ondernomen.

3. Indien de klacht in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, dient de klager zorg te dragen voor een vertaling.

4. Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag de ontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de klacht zal worden doorgezonden naar de commissie die het bevoegd gezag over de afhandeling van de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.

5. De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht. Tevens informeert de commissie het bevoegd gezag binnen twee weken, dat een klacht is ontvangen. Indien de klacht rechtstreeks bij de commissie is ingediend bevat de melding aan het bevoegd gezag geen persoonsgegevens van klager, beklaagde of getuigen.

 

Artikel 5. In behandeling nemen van de klacht

1. Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek alle op de klacht betrekking hebbende gegevens, waaronder de klachtenregeling van de decentrale overheid, de contact- en functiegegevens van klager en aangeklaagde en een overzicht van de reeds geproduceerde stukken met betrekking tot de klacht.

2. De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de klachtenprocedure van de betreffende decentrale overheid niet zijn doorlopen.

3. De commissie verklaart de klacht niet ontvankelijk indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 1.

4. De commissie is niet verplicht de klacht in behandeling te nemen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

a. die langer dan twee jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;

b. waarover eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van artikel 4 en volgende is behandeld;

c. waartegen door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die klacht bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden ingesteld;

d. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan wel een bestuursrechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of;

e. waarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en ter zake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

5. De commissie is niet verplicht de klacht in behandeling te nemen indien:

a. niet in voldoende mate voldaan is aan het bepaalde in artikel 4 lid 2;

b. het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging van de beklaagde kennelijk onvoldoende is;

5. Van het niet in behandeling nemen van de klacht brengt de commissie klager- en in geval artikel 4 lid 4 van toepassing is - klager en het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de klacht schriftelijk op de hoogte.

 

Artikel 6. Onderzoek naar de klacht

1. Indien de commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht, stelt zij een onderzoek in.

2. Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen.

3. Het bevoegd gezag stelt personen werkzaam binnen de organisatie in de gelegenheid te worden gehoord door de commissie.

4. Personen als bedoeld in lid 3 die door de commissie worden opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen.

5. . De commissie kan het bevoegd gezag adviseren tussentijdse maatregelen te nemen indien en voor zover dit in het belang is van het onderzoek of van de positie van de in het onderzoek betrokken personen.

6. De commissie kan op verzoek van klager en op door klager te motiveren gronden de behandeling van de klacht voor een periode van ten hoogste twee maanden opschorten.

 

 

Artikel 7. Horen

1. Alvorens een advies uit te brengen, stelt de commissie de klager, de aangeklaagde en zo nodig de informant en getuigen in de gelegenheid om te worden gehoord. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een ander lid van de commissie of aan beiden.

2. Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is.

3. De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

5. De zittingen vinden zoveel mogelijk plaats op een voor partijen goed bereikbare locatie die voldoende rust en discretie biedt aan alle betrokkenen.

6. De commissie zendt tijdig voorafgaand aan de hoorzitting aan de aangeklaagde - en voor zover nodig aan klager en informant - een afschrift van de klacht en van andere stukken die op de klacht betrekking hebben.

7. De commissie hoort de klager, de aangeklaagde en de getuigen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijzen, alsmede van de inhoud van de hoorgesprekken met de informant en/of de getuigen, kennis te nemen en daarop te reageren.

8. De klager en aangeklaagde kunnen zich op eigen kosten ter zitting laten bijstaan door een (raads)persoon.

9. De commissie is bevoegd om getuigen, andere betrokkenen en deskundigen schriftelijk of mondeling te raadplegen.

 

Artikel 8. Omgang met persoonsgegevens

1. De commissie verzamelt en verwerkt uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van een advies. Bij de verwerking van persoonsgegevens zorgt de commissie voor beveiliging van de gegevens tegen verlies en onrechtmatige verwerking.

2. Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van deze informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.

3. Een ieder die is betrokken bij de behandeling van een klacht is geheimhouding verschuldigd over al hetgeen hem in de klachtenprocedure bekend is geworden.

 

Artikel 9. Advies over de klacht

1. De commissie brengt binnen twaalf weken na ontvangst van de klacht door de commissie advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen. Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.

2. De commissie meldt binnen acht weken na ontvangst van de klacht aan het bevoegd gezag binnen welke termijn het advies naar verwachting wordt uitgebracht en verzoekt het bevoegd gezag de termijn op basis daarvan te verlengen.

3. In het advies kunnen aanbevelingen worden gedaan over door het bevoegd gezag te nemen maatregelen.

 

Artikel 10. Afdoening van de klacht

1. Het bevoegd gezag handelt de klacht af binnen de termijn bepaald op grond van artikel 9 lid 1 en lid 2.

2. Het bevoegd gezag neemt binnen de termijn bepaald op grond van artikel 9 lid 1 en lid 2 een besluit over het advies van de commissie en brengt klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn besluit alsmede de conclusies die het daaraan verbindt.

3. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van het ter afdoening van de klacht genomen besluit naar de commissie.

Artikel 11. Jaarverslag

1. Jaarlijks wordt een verslag opgesteld door de commissie.

2. In dat verslag worden in geanonimiseerde zin en met in achtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen vermeld:

a. het aantal klachten dat de commissie heeft ontvangen;

b. het aantal niet-ontvankelijk, (gedeeltelijk) gegrond en ongegrond geachte klachten;

c. de aard van de klachten;

d. statistische gegevens over klagers en aangeklaagden;

e. de doorlooptijd van de adviezen;

f. aanbevelingen en tendensen.

3. Het verslag wordt gepubliceerd op de website van de VNG.

 

Artikel 12. Prevalentie

Bij verschillen tussen de bij de organisatie geldende klachtenregeling en deze Landelijke Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid, past de commissie de laatstgenoemde regeling toe.

 

Artikel 13 Rehabilitatie

Als de klachtencommissie dan wel de bezwarencommissie van oordeel is dat de klacht “ongegrond” is kan rehabilitatie aan de orde zijn. Een rehabilitatietraject wordt in overleg met de beschuldigde opgesteld door middel van één van meerdere gesprekken waarin zowel mondeling als schriftelijk het vertrouwen wordt uitgesproken. Daarnaast worden eventueel gemaakte kosten voor, tijdens en na het onderzoek vergoed. Mocht beschuldigde behoefte hebben aan professionele hulp bij de verwerking van de opgedane ervaringen tijdens de procedure dan zal de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland hierin voorzien.

 

Artikel 14 Jaarverslag

Vervallen, zie artikel 11.

 

Artikel 15 Vertrouwenspersoon, algemeen

Lid 1

De werkgever stelt binnen de organisatie een vertrouwenspersoon aan. Daarnaast is het mogelijk een vertrouwenspersoon vanuit de Arbo-dienst in te schakelen.

Lid 2

De ondernemingsraad kan een voordracht voor een vertrouwenspersoon doen en heeft instemmingsrecht ter zake.

Lid 3

De vertrouwenspersoon is voor de uitvoering van de taken verantwoording verschuldigd aan de werkgever.

Lid 4

De werkgever stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid de taken naar behoren te vervullen.

 

Artikel 16 Vertrouwenspersoon, taken

De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

1. Degene, die meent slachtoffer te zijn van intimidatie, ongewenst gedrag of geweld, op diens verzoek bij te staan, begeleiden en van advies te dienen. Indien betrokkene daarin toestemt, door bemiddeling te trachten tot een oplossing van de gesignaleerde problemen te komen.

2. Indien gewenst, verzoekt de vertrouwenspersoon anderen om de rol van bemiddelaar op zich te nemen en verschaft informatie, die voor de bemiddeling noodzakelijk is.

3. Voor zover nodig en gewenst, betrokkene te verwijzen naar gespecialiseerde hulpverleningsinstanties.

4. Betrokkene op diens verzoek te ondersteunen bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie, de werkgever of andere instantie.

5. Het onderhouden van contact met betrokkene om te bezien of het indienen van de klachten niet leidt tot repercussies voor betrokkene en na te gaan of, nadat de klacht is afgehandeld, de intimidatie, ongewenst gedrag of geweld is opgehouden.

6. Het registreren van de aard, omvang en afhandeling van de problemen op het gebied van intimidatie, ongewenst gedrag of geweld, welke de vertrouwenspersoon worden meegedeeld.

7. Het gevraagd en ongevraagd adviseren aan de werkgever over een beleid inzake intimidatie, ongewenst gedrag of geweld binnen de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland, voornamelijk op het gebied van voorlichting en preventie.

8. Het verzorgen van voorlichting binnen de Veiligheidsregio.

9. Het jaarlijks schriftelijk verslag uitbrengen aan de werkgever over de werkzaamheden.

 

Artikel 17 Vertrouwenspersoon, werkwijze en bevoegdheden

Lid1

De vertrouwenspersoon is bevoegd informatie in te winnen bij betrokkenen, na toestemming van degene die zich tot deze functionaris wendt voor advies en ondersteuning vanwege een geval van intimidatie, ongewenst gedrag voor zover de uitvoering van de taken daartoe noodzaakt. De vertrouwenspersoon neemt daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht ter bescherming van de privacy van alle betrokkenen.

Lid 2

De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met de werkzaamheden als vertrouwenspersoon ter kennis komt. De geheimhouding geldt niet voor zover de uitvoering van artikel 16 sub 2 daartoe noodzaakt.

Lid 3

In voorkomende gevallen kan de vertrouwenspersoon externe deskundigen raadplegen.

Lid 4

Personen die door de vertrouwenspersoon worden benaderd uit hoofde van hun functie zijn verplicht tot geheimhouding.

Lid 5

De vertrouwenspersoon houdt een archief bij volgens door de werkgever te stellen regels.

Lid 6

De vertrouwenspersoon is bevoegd de klager te vertegenwoordigen en/of bij te staan als er een officiële klacht wordt ingediend.

Lid 7

De vertrouwenspersoon gaat niet in op geruchten over ongewenste omgangsvormen.

 

Artikel 18 Overige bepalingen

Lid 1

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist de werkgever.

Lid 2

De werkgever vraagt over elk voorstel tot wijziging van deze regeling advies aan de door hem aangestelde vertrouwenspersoon voordat het voorstel tot wijziging wordt vastgesteld.

Lid 3

Deze regeling kan worden aangehaald als “Klachtenregeling Ongewenst Gedrag Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland.

 

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2006 en is redactioneel herzien per 1 maart 2023 (vanwege de nieuwe regeling van de landelijke klachtencommissie).