Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VTH-beleid Harlingen 2023-2027 |
Citeertitel | VTH-beleid Harlingen 2023-2027 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-05-2023 | nieuwe regeling | 22-03-2023 |
Voor u ligt het vergunning-, toezicht-en handhavingsbeleid 2023-2027 (lees verder: VTH-beleid) van de gemeente Harlingen. Dit VTH-beleid schetst het kader waarbinnen wij uitvoering geven aan de vergunning-, toezicht-en
handhavingstaken (VTH-taken) op het gebied van de Wabo. Dit VTH-beleid is tot stand gekomen door afstemming tussen verschillende interne en externe partijen. Het beleid is vastgesteld door het college en de gemeenteraad.
Het VTH-beleid geeft weer hoe wij een eenduidige werkwijze en een integrale afweging van de inzet van beschikbare middelen willen bereiken. Het VTH-beleid biedt verder de belangrijkste basis voor het jaarlijks opstellen van de uitvoeringsprogramma’s voor VTH.
Vanwege de ontwikkelingen op het gebied van het Omgevingsrecht, zoals de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb), verandert de komende jaren veel in de werkwijze van de
VTH-taken. Ook de samenwerking die wij een jaar geleden met de gemeente Terschelling zijn gestart, heeft invloed op onze manier van werken. Om deze reden is dit VTH-beleid een dynamisch document dat wij tussentijds aanpassen indien de veranderende wet- en regelgeving of de praktijk hierom vraagt.
Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zijn voor de overheid in relatie tot inwoners en bedrijven belangrijke instrumenten. Initiatiefnemers willen graag hun initiatieven en ideeën kunnen realiseren, terwijl omwonenden en andere belanghebbenden willen dat hun belangen worden beschermd. Met dit VTH-beleid willen wij transparant zijn over wat we doen, waarom we het doen, welke keuzes we maken bij het uitvoeren van onze VTH-taken en hoe we dit hebben georganiseerd.
Daarnaast bepaalt het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat het college van burgemeester en wethouders beleid vaststelt voor de taken uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In dit beleid volgen we de systematiek van de “BIG 8” uit de wet VTH. De verschillende stappen in de cyclus vormen samen het VTH-beleid en de uitvoeringsprogramma’s. Ook geven de stappen richting aan de systematiek van doorwerking en evaluatie.
In dit VTH-beleid geven wij de BIG8-cyclus weer aan de hand van iconen. Ieder icoon staat voor een bepaalde stap uit de cyclus. De cijfers in afbeelding 1 geven de hoofdstukken van dit beleid weer.
Op de volgende pagina geven wij de stappen van de BIG8-cyclus schematisch weer in een leeswijzer. Hierbij leggen wij per icoon uit waar wij in welk hoofdstuk inhoudelijk op ingaan.
Deze leeswijzer heeft als doel het duidelijk maken welk onderdeel van de BIG8-cyclus wij in welk hoofdstuk van dit VTH-beleid beschrijven. De dikgedrukte woorden zijn de onderdelen van de BIG8-cyclus. De iconen komen bij elk bijbehorend hoofdstuk terug in dit beleid en onderliggende documenten.
In dit hoofdstuk gaan wij in op ontwikkelingen die op ons afkomen en blikken wij terug op de afgelopen periode. Ook beschrijven we welke juridische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen van invloed zijn op de VTH-werkzaamheden.
Door het huidige VTH-beleid op een constructieve manier te evalueren, door de uitvoerders van het beleid bij de evaluatie te betrekken (luisteren, discussiëren en begrijpen), kan nieuw VTH-beleid opgesteld worden met nieuwe doelstellingen en daarbij behorende activiteiten die veel meer aansluiten bij de wensen van de bij het beleid betrokken actoren. Zo kwam uit de evaluatie met de uitvoerders van het beleid naar voren dat de vorige beleidsplannen veel te uitgebreid waren, wat de leesbaarheid en toepasbaarheid niet ten goede komt. Ook gaven de medewerkers aan dat de kloof tussen beleid en uitvoering verkleind moet worden. Tevens dient sprake te zijn van een goede afstemming tussen vergunningverlening en toezicht/handhaving waarbij de scheiding tussen vergunningverlening en toezicht/handhaving gewaarborgd is.
Dit heeft geleid tot het gezamenlijk opstellen van een missie en een visie en doelstellingen om hier invulling aan te geven. Ook zijn de activiteiten om de doelstellingen te behalen in gezamenlijkheid bepaald en sluiten deze activiteiten nu ook beter aan bij de praktijk. In hoofdstuk 2 wordt hier verder op ingegaan.
Met zowel de Omgevingswet als de Wet Kwaliteitsborging (hierna: Wkb) voor het bouwen in zicht, die beiden naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treden, worden processen, communicatie en producten anders dan we nu gewend zijn. Zo wordt er op dit moment op diverse vlakken nieuw beleid en nieuwe regelgeving voorbereid, die van invloed zijn op de uitvoering.
Er spelen daarnaast veel ruimtelijke ontwikkelingen in Harlingen. Zo worden er in Plan Zuid en in Ludinga (nieuwbouw)woningen gerealiseerd en wordt er in het kader van de nieuwe Omgevingswet voor Oostpoort & Koningsbuurt een nieuw omgevingsplan opgesteld, waarop vervolgens ook gehandhaafd zal moeten worden. Verder wordt er invulling gegeven aan een herinrichting van de Westerzeedijk.
En ook de energietransitie van woningen, waarbij alle woningen in het jaar 2050 niet meer op het gas aangesloten mogen zijn, heeft invloed op de uitvoering van de gemeente.
Later in dit beleidsstuk is te lezen dat het doel is geformuleerd om binnen de gemeente meer te focussen op klantgerichtheid en dienstverlenend werken. Betrokkenheid is van belang. Daarbij willen we ook een uniforme en professionele VTH BIG8-cyclus beter borgen in de organisatie. Onderdeel van de doelstelling is ook de samenwerking, maar vooral de samenhang tussen beleid en uitvoering te intensiveren. In de uitvoeringsprogramma’s zal nadrukkelijk capaciteit vrijgemaakt worden zodat de collega’s van P&O en publiekszaken samen invulling kunnen geven aan de doelstelling om in de toekomst meer klantgericht en dienstverlenend te kunnen zijn.
Er is een gezamenlijk VTH-beleid Fryslân vastgesteld. De FUMO (De Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving) –die verschillende basistaken milieu voor de gemeente Harlingen uitvoert – heeft op basis van de uitgangspunten van dit beleidsplan een eerste jaarprogramma opgesteld. Omdat we de kwaliteit met alle gemeenten moeten borgen en waarmaken, vraagt dit de komende jaren draagvlak, betrokkenheid en samenwerking van alle betrokken partijen.
In deze paragraaf blikken we allereerst terug op de verbeterpunten van de afgelopen beleidsperiode. Daarna kijken we vooruit en beschrijven we welke juridische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen van invloed zijn op de VTH-werkzaamheden.
Het vorige VTH-beleid omgevingsrecht liep in 2020 ten einde en is daarna tot heden verlengd. Op basis van interne en externe beoordelingen (Interbestuurlijk Toezicht) bevatte dit beleid nog niet alle noodzakelijke en wenselijke onderdelen. De gegeven aanbevelingen zijn ter harte genomen in dit nieuwe beleid. Daarnaast hebben we de wensen om het beleid beter communiceerbaar op te stellen en meer draagvlak te creëren in de organisatie en bij de inwoners en bedrijven. Om die reden is ook besloten om dit VTH-beleid en de daaropvolgende jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s op een nieuwe manier weer te geven.
In het ‘Hoofdlijnenakkoord 2022-2026’ zijn door de gemeenteraad gemaakte keuzes uitgewerkt in ambities en activiteiten. Dit akkoord is voor de komende vier jaar het kompas voor de gemeenteraad om te sturen en keuzes te maken. De gemeenteraad vindt het betrekken van de gemeenschap en de dialoog (participatie) van groot belang. Daarmee wordt samenwerking tussen alle partijen gestimuleerd en wordt de lokale democratie sterker.
Een aantal onderwerpen, waaronder Financiën, Binnenstad Harlingen, Ontwikkeling kustzone, Dienstverlening en Digitalisering en Wonen en Omgeving, zijn relevant voor team VVH (Veiligheid, Vergunningen en Handhaving) en de VTH-pool Harlingen-Terschelling. Een aantal benoemde ambities die invloed hebben op de VTH-taken worden hieronder opgesomd.
Bij het opstellen van dit VTH-beleid is rekening gehouden met deze ambities.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wkb vragen de meeste aandacht. Deze twee wetten brengen uitdagingen met zich mee op het gebied van de werkprocessen, een andere meer integrale manier van werken en financiën. Intern zijn medewerkers ingezet om de processen voor deze wetswijzigingen te implementeren.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Door een reeks ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen waar wij als gemeente onder andere mee te maken krijgen zoals klimaatverandering en –adaptatie en de daaraan verbonden duurzaamheidsopgaven,
de toegenomen participerende samenleving, de toegenomen aandacht voor de situatie van arbeidsmigranten, meervoudige bewoning, lokale vraagstukken (zoals parkeren en veiligheid) worden de VTH-werkzaamheden complexer en daarmee ook belangrijker.
Door deze ontwikkelingen staat de gemeente voor allerlei organisatorische en financiële vraagstukken. Dit heeft invloed op de manier van (samen)werken op het gebied van VTH. Wij zijn ons hiervan bewust en proberen hier in dit VTH-beleid op in te spelen.
Organisatorische ontwikkelingen
In 2020, 2021 en een deel van 2022 heeft COVID-19 een grote impact gehad op de organisatie en de dienstverlening. Het virus en de daarbij horende maatregelen vereis(t)en een grote mate van flexibiliteit en aanpassingsvermogen van zowel de werknemers als de inwoners van de gemeente. Echter is mede door deze verandering de digitalisering van de gemeente en het aanpassen van werkprocessen in een stroomversnelling terecht gekomen. Aangezien een digitale werkwijze bij de uitvoering van bepaalde VTH-taken efficiënter blijkt zal dit in de toekomst, daar waar dit het geval is, voortgezet worden. Daarnaast zal een baliefunctie worden ingericht op de Waddenpromenade, zodat we vindbaar en makkelijk te bereiken zijn voor burgers en ondernemers.
Al deze ontwikkelingen hebben invloed op de doelstellingen voor de komende periode. In hoofdstuk 2 worden deze doelstellingen uiteengezet.
De ontwikkelingen uit de vorige paragraaf zijn allen van invloed op de gehele VTH-organisatie. In deze paragraaf richten we ons specifiek op de te verwachten ontwikkelingen die direct invloed hebben op de VTH-werkzaamheden.
Impact juridische ontwikkelingen
In de vorige paragraaf is aangegeven dat de Omgevingswet en de Wkb in werking treden op 1 januari 2024.
De impact van de Omgevingswet voor de VTH-werkzaamheden zijn o.a.:
Het juridische instrumentarium voor toezicht en handhaving blijft dezelfde. Juridisch gezien verandert er voor Toezicht en Handhaving dus weinig. De genoemde veranderingen vragen zowel aanpassingen in proces, beleid en competenties. Daarnaast introduceert de Omgevingswet een aantal kerninstrumenten (zie afbeelding 2 op pagina 5). Deze kerninstrumenten worden op dit moment ontwikkeld. De exacte invulling en consequenties van deze kerninstrumenten worden de komende jaren duidelijk en dan krijgt VTH een nadrukkelijke rol in de monitoring en evaluatie hiervan. Ook nadat de kerninstrumenten zijn ontwikkeld, blijven dit dus dynamische documenten, waarin uitvoering en visie- en planvorming constant met elkaar in gesprek zijn om de kerninstrumenten op een passende manier in te zetten.
Het doel van de Wkb is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. In de praktijk zal dit betekenen dat het bouwtechnisch toetsen van bouwplannen en het bouwtechnisch toezicht houden tijdens bouwprojecten in veel gevallen door een marktpartij wordt uitgevoerd.
De gemeente heeft een impactanalyse Wkb uitgevoerd om in te kunnen schatten wat de impact van de invoering van de Wkb is op de benodigde capaciteit van vergunningverlening en toezicht. Hiervoor is gebruik gemaakt van het impactanalysemodel van de VNG.
Het totaal aan formatie voor plantoetsing en toezicht binnen de gemeente Harlingen is 5500 uur op jaarbasis. Hiervan zijn in totaal 525 uur toe te rekenen aan Bouwbesluit gerelateerde werkzaamheden. Door het wegvallen van de Bouwbesluit gerelateerde werkzaamheden voor de Besluit bouwwerken leefomgeving vrije bouwwerken (gevolgklasse 0) en de bouwaanvragen die naar de kwaliteitsborger gaan (eerst alleen nieuwbouw onder gevolgklasse 1) zal naar verwachting 230 uur wegvallen, de resterende 295 uur wordt besteed aan de bouwbesluittoets van gevolgklasse 2-bouwwerken.
Doorwerking gemeentelijk beleid
Over o.a. de maatschappelijke ontwikkelingen uit paragraaf 1.2 maakt de gemeente Harlingen binnen andere teams beleid. Daarnaast maakt de gemeente ook beleid, zoals bijvoorbeeld Alcoholbeleid, Veiligheidsbeleid, evenementenbeleid en de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening. De doelstellingen uit dit VTH-beleid zijn sterk gerelateerd aan bestaand gemeentelijk beleid dat zich richt op de kwaliteit van de leefomgeving.
Voor een goede doorwerking van gemeentelijk beleid naar de VTH-uitvoering zal VTH een nadrukkelijkere rol moeten innemen bij beleidsvorming van nieuw beleid en bij de monitoring en evaluatie van bestaand beleid.
Dit vraagt echter capaciteit van de VTH-medewerkers.
Voor Harlingen worden de basistaken plus (milieu) uitgevoerd door de FUMO. Zoals eerder gesteld vormt het VTH-beleid Fryslân het raamwerk voor de gemeenschappelijke basistaken van de FUMO. Dit geldt voor alle taken die de FUMO uitvoert. Het kader is onderdeel van de gezamenlijke beleidscyclus zoals wettelijk voor gemeenten, provincies en omgevingsdiensten is voorgeschreven in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2. MISSIE, VISIE EN DOELSTELLINGEN
In dit hoofdstuk beschrijven wij de missie, visie en doelstellingen voor de komende beleidsperiode. Aan de hand van deze missie, de verbeterpunten van het vorige beleid en de eerder benoemde ontwikkelingen geven wij in onze visie aan hoe wij hier als VTH invulling aan geven. De visie wordt in paragraaf 2.2 verder uitgewerkt in doelstellingen. Deze visie en doelstellingen geven richting aan de komende beleidsperiode.
Met de uitvoerders van het beleid zijn wij tot het opstellen van een missie en een visie en doelstellingen gekomen die beter bij de praktijk aansluiten. Hiermee dragen we bij aan de missie (Wij zijn er gewoon voor Harlingen) en visie (wij zijn een zelfstandig financieel gezonde gemeente, we gaan met plezier naar ons werk en burgers en bestuur zijn blij met de inzet en kwaliteit van onze dienstverlening) en de koers die is uitgezet voor Samen Harlingen.
oen wij terwijl we er tegelijkertijd op toezien dat dit volgens wet- en regelgeving gebeurt.
Wij hebben 4 doelstellingen voor de komende beleidsperiode opgesteld. Deze doelstellingen geven invulling aan de toekomstige ontwikkelingen, zoals de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en aan onze missie en visie. Allereerst zetten we neer wat we willen bereiken (de vier doelstellingen), daarna geven we aan wat we daarvoor gaan doen (de activiteiten) en wanneer we tevreden zijn (het gewenste resultaat).
De doelstellingen worden jaarlijks in het uitvoeringsprogramma uitgewerkt in activiteiten. De activiteiten zijn uitgewerkt in de Monitoringstool doelstellingen en acties van de gemeente Harlingen (zie format in Bijlage 1 van dit VTH-beleid). In deze monitoringstool nemen we de activiteiten op, stellen we een planning vast, benoemen we de verantwoordelijke voor deze actie en de aanpak voor het komende jaar. Op die manier maken wij de doelstellingen concreet en haalbaar.
3. RISICOANALYSE EN PRIORITERING
Er zal nooit voldoende capaciteit zijn om alle VTH-taken uitputtend uit te voeren. Een VTH-beleid opstellen, betekent dan ook keuzes maken en prioriteiten stellen. Dit gebeurt aan de hand van een prioriteitstelling waar een risicoanalyse aan ten grondslag ligt. Hiermee maakt het team VVH en de VTH-pool Harlingen Terschelling keuzes ten aanzien van de inzet van capaciteit en middelen.
Om de medewerkers zo effectief mogelijk in te zetten, is bepaald welke activiteiten binnen een gemeente prioriteit hebben en welke minder. Deze afweging vindt plaats door toepassing van een risicomodel. Het model biedt de mogelijkheid om op basis van een risico inschatting en prioritering de inzet te bepalen. Deze inschatting wordt gezamenlijk gemaakt.
De inzet op activiteiten met een lage prioriteit is minder dan op activiteiten met een hoge prioriteit. Hierbij kan gedacht worden aan de diepgang van toetsing van een vergunningaanvraag of een toezichtmoment, de bezoekfrequentie van toezicht en de wijze waarop handhavingsverzoeken in behandeling worden genomen (gaan we dit nu doen of later inplannen).
Uitleg risicoanalyse en prioritering
Voor alle relevante activiteiten die in het kader van de Wabo worden uitgevoerd, is een risico inschatting gemaakt. Dit risico is bepaald volgens een vaste methodiek, waarbij verschillende beoordelingscriteria in acht zijn genomen.
Zo is voor de risicoscore gekeken naar veiligheid, gezondheid, schade, natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, hinder en overlast, omgevingswaarden, recreatieve waarden, bestuurlijke prioriteit en slecht naleefgedrag. Dit is onderdeel van het visiedocument VTH Harlingen (bijlage 2). Voor milieuactiviteiten is gekeken naar het VTH-beleid Fryslân, opgesteld door de FUMO voor alle VTH-basistaken binnen de Friese gemeenten (bijlage 3).
Hiernaast geven we de 3 categorieën van de Wabo- en milieutaken met hoogste prioriteit weer. De Wabo-taken zijn gesplitst in taken voor vergunningverlening en vergunningentoezicht en voor handhaving.
Voor het opstellen van de top 3 is rekening gehouden met het verwachtte aantal aanvragen, meldingen en overtredingen op jaarbasis en voor de milieutaken (FUMO) is rekening gehouden met de activiteiten die expliciet van toepassing zijn voor Harlingen.
Zo wordt voorkomen dat de top 3 bestaat uit activiteiten die (vrijwel) nooit voorkomen.
Prioritering bouwtechnische toets vergunningen
We kunnen niet alle aanvragen en bouwwerken die we moeten controleren 100% op alle mogelijke punten beoordelen. We hebben daarom toetsingsniveaus vastgesteld per thema uit het Bouwbesluit en per soort aanvraag. Daarbij onderscheiden we 4 niveaus van diepgang van toetsing van globaal tot gedetailleerd. Hierbij is aangesloten bij de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012 voor de vergunningverlening en het Integraal Toezichtprotocol (ITP) voor toezicht en handhaving. De onlangs vastgestelde risicoweging uit het visiedocument (bijlage 2) vormt tevens de basis voor onderstaande vaststelling.
Voor onze wettelijke taken hebben wij de risico’s vertaald naar prioriteiten voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Wij leggen het accent bij Bouwbesluiteisen die beslist gecontroleerd moeten worden en waaraan wij geen concessies willen doen of waar we juist een accent wil liggen vanuit beleidsdoelen die we wensen te behalen. Die accenten zijn: constructieve veiligheid, brandveiligheid, gezondheid, duurzaamheid/energie, gebouwen met een monumentenstatus/in een beschermd stadsgezicht, karakteristieke panden die in het bestemmingsplan zijn beschermd tegen slopen.
Wooncomplexen worden wel uitvoeriger getoetst, vergelijkbaar met de categorie publiek. In onderstaande matrix is het toetsingsniveau aangegeven van de meest voorkomende typen bouwwerken in Harlingen en Terschelling in combinatie met de aspecten uit het Bouwbesluit. De matrix draagt bij aan een verdere professionalisering van onze VTH-organisatie en aan het werken aan onze beleidsambities.
Voor de beoordeling van ingediende constructieberekeningen kan gebruik worden gemaakt van een extern advies- en ingenieursbureau (TAUW). Er is gekozen om alleen in complexe gevallen de beoordeling bij TAUW neer te leggen. Het gaat dan om bouwwerken die onder gevolgklasse 2 of hoger vallen. Hierbij moet gedacht worden aan (grote) publieksgebouwen, zoals hotels, woongebouwen, onderwijsgebouwen, gemeentehuizen of ziekenhuizen.
Monumentale (woon)panden vallen onder gevolgklasse 2-bouwwerken, maar vanwege het eenvoudigere karakter zullen wij deze berekeningen zelf beoordelen. Dit geldt ook voor de aanvragen van gevolgklasse 1-bouwwerken.
De werkwijze waarop wij de doelen en prioritair werken willen bereiken is vastgelegd in de uitvoeringstrategieën. De strategieën zijn gebaseerd op landelijke strategieën (gedogen en sanctioneren) en zijn aangevuld met gemeentelijke beleidsstukken en werkwijzen. Ten opzichte van het vorige beleidsplan zijn de strategieën volledig gewijzigd of herzien. De komende beleidsperiode gaan we de uitvoering van deze nieuwe strategieën verder uitwerken en monitoren en evalueren of met de aanpassingen de gewenste resultaten worden behaald. Indien hiertoe aanleiding is zullen de strategieën op basis van deze monitoring en evaluatie worden herzien. Deze actie wordt ook opgenomen in de Monitoringstool doelstellingen en acties VTH-beleid 2023-2027 (zie bijlage 5).
In de figuur hieronder is de samenhang tussen de strategieën weergegeven. In de bijlagenbundel van dit VTH-beleid zijn de strategieën nader uitgewerkt.
Met de komst van de Omgevingswet zal een groot gedeelte van de uitvoeringsstrategieën wijzigen (voor de Landelijke Handhavingsstrategie geldt bijvoorbeeld dat er een gewijzigde Handhavingsstrategie in werking treedt). Het is taak dit in 2023 door te voeren in ons beleid, zodat de basis van de uitvoeringsstrategieën op orde is. Deze taak wordt opgenomen in de monitoringstool voor de komende beleidsperiode.
Om de VTH-taken uit te kunnen voeren en de beleidsdoelen te realiseren, zijn financiële en personele middelen nodig. Het benodigd budget is geborgd in de begroting. De inzet van middelen lichten wij jaarlijks toe binnen de uitvoeringsprogramma’s.
Het VTH-beleidsplan werken wij jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma voor zowel vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het werkprogramma voor de FUMO maakt hier als bijlage deel van uit. In het uitvoeringsprogramma beschrijven we de prioriteiten, doelen, activiteiten en methoden uit dit beleid op operationeel niveau. Het uitvoeringsprogramma is dan ook een concreet actieplan voor het betreffende jaar. Daarbij geven wij in het uitvoeringsprogramma aan hoe de (financiële en personele) middelen in het betreffende jaar worden ingezet. Het uitvoeringsprogramma sturen wij ter kennisname naar de gemeenteraad en het programma wordt tevens naar de provincie (voor Interbestuurlijk Toezicht) gestuurd.
De werkwijze van vergunningverlening, afhandeling meldingen en toezicht en handhaving zijn vertaald naar specifieke procesbeschrijvingen. Deze procesbeschrijvingen zijn bekend bij de betrokken medewerkers en worden geborgd binnen het (nieuwe) digitale zaaksysteem Rx.mission. Nieuwe medewerkers worden aan de hand van deze werkbeschrijvingen ingewerkt.
Een goede samenwerking tussen de gemeente en haar partners is van belang. Samenwerking levert kwalitatief sterkere adviezen op die zijn gebaseerd op gedeelde informatie en uitgangspunten. Ook onder de Omgevingswet zal veel afstemming met ketenpartners noodzakelijk zijn, denk hierbij aan het omgevingstafel- en initiatievenproces.
De wet VTH stelt eisen ten aanzien van de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Deze kwaliteitscriteria bestaan uit twee elementen, namelijk procescriteria en eisen ten aanzien van de kritieke massa (kwaliteitscriteria 2.3).
De kwaliteitscriteria stellen eisen ten aanzien van vakmanschap voor de uitvoering van de VTH-taken. De kwaliteitscriteria beschrijven de minimale kwaliteitseisen op verschillende indicatoren. Deze indicatoren zijn opleiding, kennis, ervaring, frequentie van uitvoeren (aantal ‘vlieguren’) en menskracht. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen verschillende deskundigheidsgebieden. Aan deze deskundigheidsgebieden zijn specifieke activiteiten gekoppeld.
De gemeente Harlingen heeft de ambitie om naar de kwaliteitscriteria van het Frysk Peil toe te groeien om zo te kunnen voldoen aan de eisen ten aanzien van de kritieke massa. Op dit moment ligt de focus van het college met name op de ontwikkelingen rondom de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en de implementatie van de BIG8-cyclus. Zodra deze ontwikkelingen en veranderingen in beeld zijn zal een opleidingsplan opgesteld worden om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken gewaarborgd blijft.
In 2016 is een verordening VTH kwaliteit in overeenstemming met het Frysk Peil F1 vastgesteld door de gemeenteraad van Harlingen. Wij streven naar meer professionalisering en een klantgerichte dienstverlening om aan de gestelde criteria te kunnen voldoen. Dit past bij de koers die is uitgezet voor Samen Harlingen en is ook onderdeel van het visiedocument VTH Harlingen (bijlage 2).
De laatste stap van de BIG8-cyclus is de evaluatie. In dit hoofdstuk beschrijven wij de onderdelen en op welke manier wij deze evalueren.
Evaluatie uitvoeringsprogramma’s
Jaarlijks moeten wij rapporteren over de uitvoering van het vastgestelde uitvoeringsprogramma en evalueren in hoeverre de gestelde doelen zijn bereikt en activiteiten zijn uitgevoerd. Hierbij wordt minimaal beoordeeld of:
Aan de hand van de monitoringstool kunnen we de eerste twee punten evalueren. De rapportage en evaluatie documenteren wij in een jaarverslag.
De resultaten van de evaluatie worden gebruikt voor het volgende jaar.
Periodiek, maar in ieder geval nadat een beleidsperiode is verstreken en uiterlijk vóór het derde kwartaal van 2026, evalueren wij het VTH-beleid. Er wordt dan beoordeeld of:
Ook deze evaluatie documenteren wij in een jaarverslag en de resultaten worden gebruikt voor het nieuwe VTH-beleid van de volgende beleidsperiode en het uitvoeringsprogramma van het volgende jaar.
Bijlage 1: Bijlagenbundel VTH strategieën en werkprocessen
Voor u ligt de bijlagenbundel van het vergunningen-, toezicht en handhavingsbeleid (hierna VTH-beleid) omgevingsrecht van de gemeente Harlingen voor de periode 2023-2027. Hierin vindt u de werkwijze en strategie van de gemeente bij de uitvoering van vergunningen, toezicht en handhaving op het gebied van de Wabo-taken. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet, waar later in het stuk (en in de handreiking VTH Omgevingswet gemeente Harlingen) meer over zal worden toegelicht, gaat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) over in de Omgevingswet. Voor de herkenbaarheid wordt in dit document echter nog wel gesproken over Wabotaken.
Met het VTH-beleid geeft de gemeente Harlingen het beleidsmatig kader voor de uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhavingsbevoegdheden. Op basis van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wabo omvatten deze taakvelden onder andere de deelterreinen bouwen, ruimtelijke ordening, milieu, slopen, kappen en in-/uitritten.
Dit VTH-beleid is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad en is tevens een verplichting op grond van de Wabo en de kwaliteitseisen die ondergebracht zijn in de wet VTH (straks Omgevingswet en Omgevingsbesluit). Op grond van deze wet en de daarvan afgeleide Verordening Kwaliteit VTH hebben gemeenten, dan wel het college van burgemeester en wethouders, de plicht een integraal VTH-beleid te formuleren en dat jaarlijks uit te werken in een uitvoeringsprogramma. Hierin wordt omschreven welke activiteiten en acties ieder jaar worden ondernomen in relatie tot de beschikbare capaciteit. Het uitvoeringsprogramma is de ‘concretisering’ van het beleid. Het college informeert de gemeenteraad en partners over de uitvoeringsprogramma’s.
Het VTH-beleid heeft een ‘levensduur’ van vier jaar. Na verloop van deze termijn zal een volledige evaluatie plaatsvinden. Het beleid is echter een dynamisch document. Periodiek (jaarlijks) vindt evaluatie plaats waarbij het beleid samen met uitvoerders en beleidsmakers onder de loep wordt genomen. Hierbij wordt kritisch gekeken naar de huidige werkwijze, strategieën en afspraken en wordt ook bepaald of eventuele bijsturing van het beleid na aanleiding van actuele ontwikkelingen nodig en/of gewenst is.
Het VTH-beleid Fryslân FUMO basistaken vormt het raamwerk voor de Friese Uitvoeringsdienst Ruimte en Omgeving (FUMO). Dit geldt voor alle taken die de FUMO uitvoert. Voor Harlingen voeren zij alleen de basistaken uit. Het kader is onderdeel van de gezamenlijke beleidscyclus zoals wettelijk voor gemeenten, provincies en omgevingsdiensten is voorgeschreven in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (onder de Omgevingswet artikel 13.5 en 13.6 van het Omgevingsbesluit). Met de vaststelling door alle deelnemers van dit gemeenschappelijke uitvoeringskader wordt voldaan aan deze bepalingen. Dit gemeenschappelijke uitvoeringskader beschrijft de algemene uitgangspunten en de strategieën die door de FUMO worden gehanteerd bij de uitvoering van de overgedragen VTH-taken (vergunningverlening, toezicht en handhaving op milieugebied) voor de gemeenten en de overgedragen provinciale Wabo-taken in de regio Friesland. Risicogericht werken en programmeren is hierbij het centrale uitgangspunt.
Vergunningverlening, toezicht en handhaving zullen door de gemeente Harlingen zo veel mogelijk op integrale wijze worden uitgevoerd. Dit betekent niet alleen dat de samenwerking wordt opgezocht met onze ketenpartners, maar ook dat er binnen de gemeente zo veel mogelijk afstemming en samenwerking plaatsvindt tussen verschillende afdelingen en disciplines. Dit doen wij zowel door overstijgende advisering als door elkaars oren en ogen te zijn op straat.
In 2023 worden de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen verwacht. Door de Omgevingswet worden regels voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving vereenvoudigd en samengevoegd. Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zal een deel van de verantwoordelijkheden ten aanzien van de bouwtaken, die nu bij de gemeenten liggen, straks naar de markt verschuiven. De invoering van deze wetten heeft grote impact op vergunningverlening, toezicht en handhaving en zal voor bepaalde aspecten ook veranderingen teweeg brengen in het beleid. Alhoewel dit beleid in bepaalde opzichten al wel een doorkijkje biedt naar deze veranderingen zullen de daadwerkelijke wijzigingen op een later moment pas worden verwerkt in dit beleid. Dit beleid voldoet echter al wel aan procescriteria ten aanzien van de uitvoerings- en handhavingsstrategieën (nu in het Besluit omgevingsrecht artikel 7.2) die na inwerkingtreding de Omgevingswet in het Omgevingsbesluit (artikel 13.6) komen te staan.
Het gemeentelijke VTH-beleid bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel geeft op een visuele manier kort de hoofdlijnen weer van de visie, uitgangspunten, doelen, prioriteiten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het tweede deel is de voorliggende bijlagenbundel waar de strategieën en werkprocessen uit het eerste deel gedetailleerd worden uitgewerkt.
De vergunningenstrategie biedt objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen, het beslissen over een omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen. Deze zaken worden in dit hoofdstuk beschreven. Daarnaast wordt hier de algemene werkwijze bij vergunningverlening beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de Wabo (deel)activiteiten bouwen, afwijken bestemmingsplan, wijzigen monument, slopen, brandveilig gebruiken, milieu (m.u.v. de uitbesteedde basistaken) en vellen.
De gemeente Harlingen hanteert objectieve criteria voor het beoordelen van aanvragen omgevingsvergunning en het afhandelen van meldingen. De criteria bestaan zowel uit wettelijke bepalingen als uit lokale beleidsregels en verordeningen. In de volgende paragrafen worden de criteria uiteengezet van landelijke naar gemeentelijke criteria.
Het Bouwbesluit 2012 bevat voorschriften over veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en geluid. Alle bouw- en sloopactiviteiten en bouwwerken moeten aan die voorschriften voldoen. Het besluit bevat ook Europese voorschriften en toezeggingen aan de Tweede Kamer.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het Bouwbesluit vervangen door het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In het Bbl komen er ook een aantal nieuwe maatwerkregels, zoals over EPC (dat wordt BENG), milieuprestatie (MPG) en bruikbaarheid. Zo mogen gemeenten straks in het Omgevingsplan voor aan te wijzen gebieden hogere eisen stellen aan de energie- en milieuprestatie dan het Bbl voorschrijft. Ook worden bestaande instrumenten omgezet in maatwerkvoorschriften, zoals bij de melding brandveilig gebruik, aanschrijving bestaande bouw en bouw- en sloopveiligheid. Bovendien komen er specifieke zorgplichten in het Bbl.
Activiteitenbesluit (straks Bal + bruidsschat)
Het Activiteitenbesluit is een besluit waarin regels staan opgenomen voor bedrijven die worden aangemerkt als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het besluit kent verschillende type regels voor de drie verschillende typen inrichtingen, te weten inrichtingen type A, B en C. De types zijn oplopend in de mate van milieubelasting. Inrichtingen type A zijn inrichten die minder milieubelastende activiteiten uitvoeren, zoals bijvoorbeeld veel kantoor- en schoolgebouwen. Inrichtingen type B zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging een melding moeten doen aan het bevoegd gezag. Inrichtingen type C zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben.
Onder de Omgevingswet verdwijnt het begrip ‘inrichting’ uit de Wet milieubeheer. Het wordt vervangen door een regulering per milieubelastende activiteit. De rijksregels hiervoor staan straks in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Daarnaast gaan er ook regels over milieubelastende activiteiten naar het omgevingsplan door middel van de bruisschat. De bruidsschat bevat regels die onder de Omgevingswet verhuizen van rijksniveau naar gemeenten. De gemeente kan deze regels vervolgens naar wens aanpassen. De regels ten aanzien van milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat staan, gaan onder andere over lozing op de riolering of de bodem, maar bevatten ook thema’s als geluid, trillingen en geur (lokale overlastzaken). De bruidsschat moet worden verwerkt in het omgevingsplan.
Besluit lozen buiten inrichtingen
In het Besluit lozen buiten inrichtingen zijn regels opgenomen voor categorieën van lozingen die het gevolg zijn van activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen deze regels terecht in de Waterschapsverordening (hiervoor is de gemeente Harlingen geen bevoegd gezag) en in de bruidsschat.
Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval
Het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval heeft betrekking op situaties waar bouw- en sloopafval met een mobiele installatie wordt gebroken op de locatie waar het materiaal vrijkomt. Hierbij kan sprake zijn van het breken van steenachtige bedrijfsafvalstoffen die vrijkomen bij het bouwen of slopen van wegen, gebouwen of andere bouwwerken, zowel buiten een inrichting als binnen een inrichting.
Onder de Omgevingswet komen de regels voor een deel terecht in de Omgevingswet zelf en in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)
Deze wet Bibob stelt bestuursorganen in staat om zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten bestuurlijk worden gefaciliteerd. Dit als reactie op signalen dat de georganiseerde criminaliteit in toenemende mate doordringt in het economisch leven en een beroep doet op bestuurlijke faciliteiten. De Wet Bibob beoogt te voorkomen dat met gebruikmaking van vergunningen criminele activiteiten worden ontplooid en zwarte gelden worden witgewassen. Wie een omgevingsvergunning aanvraagt kan dus te maken krijgen met deze wet. Om te bepalen welke aanvragen hiervoor in aanmerking komen zijn er door OOV vaste criteria opgesteld.
Bestemmingsplan (straks Omgevingsplan)
Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn vastgelegd voor een specifiek gebied. Gemeenten zijn verplicht voor hun gehele grondgebied te beschikken over actuele bestemmingsplannen. De kern van het bestemmingsplan is geformuleerd in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit artikel worden voor een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan aangewezen gronden een bestemming toegewezen. Ook worden in verband met die bestemming in elk geval regels gegeven over het gebruik van de grond en de bouwwerken daarop en over de bouwwerken zelf.
Met de ingang van de Omgevingswet maken de verschillende bestemmingsplannen van iedere gemeente ruimte voor één Omgevingsplan voor het hele grondgebied. Het omgevingsplan heeft een bredere reikwijdte en een andere opzet: van conservatief naar gericht op ontwikkelmogelijkheden. Het beperkt zich niet meer tot de planologische aspecten, zoals de bestemmingsplannen wel deden, maar voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast kan het ook andere regels bevatten over activiteiten. Het gaat dan om activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Algemene Plaatselijke Verordening (straks deels in het Omgevingsplan)
In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) staat gemeentelijke regelgeving rondom openbare orde en veiligheid en de fysieke leefomgeving. De regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn onder andere regels over het vellen van houtopstanden, het parkeren van grote voertuigen of het veroorzaken van geluid bij collectieve of incidentele festiviteiten en evenementen, en werkzaamheden buiten een inrichting.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen moeten worden in het omgevingsplan. Gemeenten kunnen daarbij wel andere keuzes maken dan nu in de APV is vastgelegd. Ze kunnen bijvoorbeeld een vergunningplicht vervangen door een algemene regel of andersom.
Commissie voor Welstand en monumenten (straks gemeentelijke adviescommissie)
De Commissie voor Welstand en Monumenten toetst aanvragen voor bouwactiviteiten aan de criteria van de welstandsnota en adviseert Burgemeester & wethouders daarover. In de welstandsnota staat per gebied en soms ook per gebouw op welke regels wordt gecontroleerd. Ook aanvragen omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument worden voorgelegd aan de Commissie. Daarnaast adviseert de Commissie over aanvragen voor het wijzigen van monumenten en over plaatsing van panden op de monumentenlijst.
Onder de Omgevingswet is een gemeentelijke adviescommissie alleen verplicht voor het toetsen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een Rijksmonument. Er kunnen echter ook andere adviesrollen bij de commissie belegd worden. Gemeenten moeten voor de inwerkingtreding van de wet de inrichting van de verplichte adviescommissie hebben geregeld. Voor de gemeente Harlingen verandert hier in de praktijk niets aan omdat de commissie nu al is belast met de verplichte advisering en toetsing voor Rijksmonumenten, uitgebreid met een adviesrol voor de welstandscriteria. Wel gaan er veranderingen optreden in het adviesstelsel. De huidige Commissie Welstand en Monumenten (CWM) zal namelijk samengevoegd worden met de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) tot één gemeentelijke adviescommissie. Dit vergt een nieuwe integrale aanpak. Daarnaast wordt door deze samenvoeging meer en meer een rol verwacht in de advisering vooraf in plaats van een toetsing achteraf.
Bouwverordening (vervalt onder de Omgevingswet)
De bouwverordening is een gemeentelijke verordening. Hierin staat, waar nodig, een aanvullende (stedenbouwkundige) regeling op zaken als bestemmingsplannen, voorschriften voor brandveiligheid, aansluiting op nutsvoorzieningen, plichten tijdens de bouw, zoals het afscheiden van bouwterreinen, melden van werkzaamheden en bescheiden die op een bouwplaats aanwezig moeten zijn, en plichten bij voltooiing en bij ingebruikname van een bouwwerk. De wettelijke grondslag van de bouwverordening is opgenomen in artikel 8 van de Woningwet.
De Omgevingswet voorziet in het vervallen van hoofdstuk II van de Woningwet waar ook dit artikel in is opgenomen. Daarmee zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet de bouwverordening (van rechtswege) vervallen.
In het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften opgenomen die gelden tijdens de sloop ten aanzien van asbest bevattende bouwwerken. Er wordt aangegeven welke regels gelden wanneer asbest aanwezig is. De voorschriften gaan onder andere over de wijze van slopen, de veiligheid van het sloopterrein en de directe omgeving en het omgaan, verwerken en verwijderen van diverse soorten vrijkomen sloopafval, waaronder dus asbest.
In de gemeente Harlingen is een Friese archeologische beleidskaart (FAMKE) van kracht waarbij voor gebieden verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn benoemd. Dit betekent dat de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Voor ondergrondse waarden en archeologische monumenten geldt een relatie met aanlegvergunningen.
1.3 Werkwijze bij vergunningverlening
Hieronder worden de verschillende werkwijzen beschreven die Harlingen hanteert bij voorlichting, vooroverleg, vergunningverlening en het afhandelen van meldingen. Daarnaast wordt de werkwijze prioritair werken kort toegelicht. Een uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 8.
De gemeente Harlingen heeft haar VTH-taken ingericht op het principe dat het overgrote deel van goed naleefgedrag voortkomt uit het goed communiceren van verwachtingen. Als gebruikers weten waaraan ze moeten voldoen, en ook weten wat de gemeente van hen verwacht, dan kunnen veel misverstanden bij voorbaat worden vermeden. Het expliciet maken van die verwachtingen gebeurt door de volgende uitgangspunten te hanteren in de voorlichting en communicatie naar de gebruikers van de leefomgeving:
Harlingen zorgt voor heldere en makkelijk te vinden informatie op de website van de gemeente www.harlingen.nl met links naar beschikbare informatieve sites zoals www.overheid.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast communiceert Harlingen via diverse social media (Facebook, Twitter en Youtube). Wie niet over internet beschikt, kan voor de op de website beschikbare voorlichting en informatie ook terecht bij het Klant Contact Centrum (KCC) van de afdeling Publiekszaken. Dit kan zowel telefonisch (via 14 0517) als door het maken van een afspraak op het gemeentehuis van de gemeente Harlingen. Daarnaast geven de medewerkers op straat, waar nodig, mondeling voorlichting.
Voordat een initiatiefnemer een formele aanvraag doet, kan diegene een ‘vooroverleg’ indienen. Hiermee wordt, voordat er een vergunning wordt aangevraagd, nagegaan of bepaalde plannen haalbaar zijn. Op een verzoek om een vooroverleg volgt een advies. Dit is geen vergunning. Afhankelijk van de complexiteit duurt het ongeveer 2 maanden voordat een klant antwoord krijgt. Het verzoek om een vooroverleg kan digitaal worden aangevraagd via het omgevingsloket. Het eindresultaat is een schriftelijk advies/indicatie van de haalbaarheid van een initiatief.
De initiatiefnemer bepaalt hierbij zelf op welke facetten hij zijn plan beoordeelt wil hebben. Denk hierbij aan toetsing aan een bestemmingsplan of redelijke eisen van welstand. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Tevens kan de gemeente in het voortraject adviseren over de wijze van vergunningaanvraag (gefaseerd, deelactiviteiten). Bij ingrijpende of “gevoelige” plannen vindt tijdens het vooroverleg in elk geval terugkoppeling naar de portefeuillehouder plaats. De kwaliteit van de ingediende gegevens bepaalt de toetsingsmogelijkheden. De ervaring leert dat de meerderheid van de vooroverleggen leidt tot een formele aanvraag. De tijd die wordt gestoken in de behandeling van een vooroverleg, wordt in het formele stadium dus veelal teruggewonnen. Degene die het vooroverleg behandelt, behandelt doorgaans ook de uiteindelijke definitieve aanvraag.
Harlingen werkt zo veel mogelijk digitaal, met goed werkende koppelingen en systemen. Adviezen worden integraal beoordeeld en er is één aanspreekpunt voor de aanvrager, de vergunningverlener. Het is de taak van deze vergunningverlener om te zorgen dat alle onderdelen bij elkaar komen. Met deze vorm van casemanagement wil Harlingen voorkomen dat de klant niet weet waar hij/zij zijn moet en zelf gaat “shoppen" of van het "kastje naar de muur” wordt gestuurd. De vergunningverlener heeft de volgende taken en vaardigheden:
In het vergunningenproces wordt er parallel geadviseerd. Bij een (ontvankelijke) aanvraag worden in bij voorkeur alle adviseurs in één keer door de vergunningverlener gevraagd om hun advies uit te brengen. Hierbij is het uitgangspunt dat geadviseerd wordt binnen 2 weken. De adviseurs zetten hun adviezen uit naar de vergunningverlener per mail of via Squit XO (straks Rx.mission). De vergunningverlener is voortgangsbewaker en zorgt voor tijdige en juiste advisering en bij tegenstrijdige adviezen zorgt hij/zij voor afstemming en een eindbeslissing. Voor het behandelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, is hiervoor een speciaal overleg gecreëerd met de afdeling RO. Bij dit overleg zijn verschillende disciplines vertegenwoordigd. De afdeling RO stelt integrale adviezen op die gebruikt worden om het wel of niet toestaan van een bestemmingsplanafwijking te motiveren.
Enkelvoudige omgevingsvergunningaanvragen voor de activiteit milieu worden uitgevoerd overeenkomstig het VTHbeleid Fryslân FUMO basistaken, wat inhoudt dat deze door de gemeente worden doorgestuurd naar de FUMO. Bij meervoudige aanvragen waar ook een onderdeel milieu bij zit is de FUMO adviseur van de gemeente (dit is echter alleen het geval als het een bedrijf betreft dat onder de basistaken valt).
In veel wet- en regelgeving worden de laatste jaren vergunningstelsels vervangen door een systeem van Algemene regels en meldingen. Dit is sinds jaren al een bekend fenomeen in de milieuwetgeving. Een voorbeeld hiervan is de melding Activiteitenbesluit. Ook voor het brandveilig gebruik en slopen is een systeem van meldingen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.
Bij meldingen gaat de regelgever er vanuit dat voor bepaalde activiteiten volstaan kan worden met een mededeling aan het bevoegd gezag. Aan het bevoegd gezag is het de taak te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingsplichtig is en of de melding volledig is ingediend. Een inhoudelijke beoordeling en acceptatie van de melding past niet op alle onderdelen in deze richting. Bij het Activiteitenbesluit, Besluit lozingen buiten inrichtingen en sloopmeldingen is een beoordeling van de melding soms toch noodzakelijk omdat dit het enige moment is waarop onderzoeken van de melder gevraagd kunnen worden of maatwerk opgelegd kan worden voor de laatste twee.
Registratie aanvragen en meldingen
Op dit moment komen aanvragen en meldingen lozen buiten inrichtingen en sloopmeldingen nog binnen via het Online Omgevingsloket (OLO) en worden deze geregistreerd in de vergunningenapplicatie Squit XO. Meldingen Activiteitenbesluit komen binnen via de AIMonline en volgen een andere route dan hierboven beschreven. Het is wel de bedoeling dat dit ook voor het BAL via het DSO zal gaan.
Onder de Omgevingswet gaat het OLO op in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Vervolgens worden de aanvragen en meldingen geregistreerd in de VTH-applicatie Rx.mission. In Rx.mission worden verschillende labels gehangen aan een aanvraag of melding. De labels geven de prioriteit en de verwachte tijdsbesteding aan.
Op die manier kan managementinformatie worden gegenereerd waardoor de gemeente de verwachte benodigde en beschikbare capaciteit goed in beeld kan houden. De uitkomst hiervan wordt jaarlijks uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma.
Omdat er niet voldoende capaciteit is om alle vergunningaanvragen en meldingen volledig te toetsen betekent het opstellen van een VTH-beleid dat er keuzes moeten worden gemaakt. In dit VTH-beleid zijn daarom de VTH-taken geprioriteerd voor zowel bouw- als milieu activiteiten. Dit is gedaan door de VTH-taken op te delen in categorieën waar vervolgens een risicoanalyse op uitgevoerd is (zie hiervoor de risicoanalyses in bijlage 2 (voor bouw (VTH) en 3 (voor milieu (FUMO)). Op basis van het ingeschatte risico aan de hand van de risicoanalyse is een prioriteit gekoppeld aan iedere categorie. Het toetsniveau en de werkwijze bij de behandeling van aanvragen en meldingen hangt af van de prioriteit die de categorie heeft gekregen waarbinnen deze aanvragen en meldingen vallen.
2. NALEVINGSSTRATEGIE (PREVENTIE)
Vrij vertaald betekent handhaving: “het bevorderen of bewerkstellen van de naleving van regels”. De gemeente heeft hier allerlei middelen en instrumenten voor. Er zijn preventieve instrumenten (zoals waarschuwen en de last onder bestuursdwang/dwangsom) en repressieve of sanctionele instrumenten (zoals de bestuurlijke boete of bestuurlijke strafbeschikking). Daarnaast zijn er instrumenten als spoed-bestuursdwang en een reparatieve en een preventieve last onder dwangsom/bestuursdwang. Een nadere beschrijving van deze handhavingsinstrumenten en enkele keuzes van de gemeente Harlingen hieromtrent staan in hoofdstuk 4. De proactieve instrumenten die Harlingen gebruikt (zoals voorlichting en ‘oplossingsgericht werken’) en het beleid ten aanzien van gedogen, staan hieronder beschreven in hoofdstuk 5.
2.2 Strategie proactieve (stimulerende) instrumenten
‘Voorkomen is beter dan genezen’. Harlingen gebruikt zoveel mogelijk proactieve instrumenten. Hierdoor worden gedrag en naleving van burgers en bedrijven op een positieve manier beïnvloed en hoeven tijdrovende en kostbare reparatieve en repressieve instrumenten minder te worden toegepast.
De gemeente Harlingen geeft op passieve en actieve wijze voorlichting over dit VTH-beleid en de regels voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. Als men de regels kent en begrijpt, worden deze beter nageleefd en zijn mensen gemotiveerd om hun omgeving hierop te wijzen. Er wordt dan ook ingezet op de communicatie omtrent (nieuw) beleid, regelgeving en de daaruit voortvloeiende handhaving.
De communicatie vindt gericht plaats aan de hand van deze communicatievormen:
Voor de communicatie wordt gebruik gemaakt van bestaande netwerken, zoals brancheverenigingen, ondernemersverenigingen, buurtverenigingen en websites. Daarnaast kan de klant worden bereikt door (doelgroepgerichte) nieuwsbrieven/folders en publicaties in de (lokale) media. De gemeentelijke toezichthouders (en BOA’s) spelen ook een grote rol bij de communicatie richting de klant. Zij functioneren als een “frontofficemedewerker in het veld”. Ook kunnen zij signalen uit de buurt opvangen zodat er samenlevingsgericht kan worden geacteerd. Daarnaast vindt goede communicatie aan de voorkant van het vergunningsproces plaats. Vooraf overleggen voorkomt in grote mate het (on)bewust overtreden van de regels.
Burgers en bedrijven vinden steeds meer zelf hun weg in gemeenteland. Veel zaken regelt men digitaal en nieuwe regelgeving is daar ook op gericht. Omdat veel informatie via internet wordt verzameld is ‘de ambtenaar’ minder nodig als eerste informatiebron. In plaats daarvan is die nodig als vertaler van regels naar begrijpelijke taal. De manier waarop burgers en bedrijven de gemeente benaderen verandert. De communicatie is laagdrempeliger, minder formeel en verloopt vaak via e-mail.
Dit vraagt om een andere vorm van communicatie tussen ambtenaren en burgers/bedrijven. De rol van ambtenaren verschuift van informatie-autoriteit naar gesprekspartner. Van een ambtenaar wordt verwacht dat deze kan luisteren en klanten met respect behandelt. Ambtenaren die kijken met een open blik en een meewerkende houding hebben, zonder daarbij de grenzen van de wet en de belangen van anderen uit het oog te verliezen.
Doorgaans maken burgers/bedrijven hun bezwaren, problemen en/of conflicten wel op formele wijze kenbaar.
Er worden juridische trajecten in gang gezet, zoals klachten-, zienswijzen-, bezwaar- of beroepsprocedures.
Het effect van deze procedures is vaak dat standpunten verharden en de verhouding met de gemeente verslechtert. Afstandelijkheid, juridisering en procedures bepalen het beeld waardoor de (achterliggende) problemen niet aan bod dreigen te komen. Gevolg van een formele gang van zaken is dat het vertrouwen van burgers/bedrijven in de gemeente afneemt.
Om dit proces tegen te gaan, werken ambtenaren van de gemeente Harlingen op een proactieve, oplossingsgerichte wijze. Bij ‘oplossingsgericht werken’ is communicatie een belangrijk aspect. Ambtenaren moeten zo goed mogelijk met de klant en de omgeving communiceren, bij voorkeur mondeling. Het accent ligt op de voorkant van het proces. In deze fase ligt de nadruk meer op het vinden van adequate oplossingen.
Onder toezicht wordt verstaan het controleren of de wettelijke bepalingen worden nageleefd. In dit hoofdstuk wordt de toezichtstrategie van de gemeente Harlingen uiteengezet. In Harlingen wordt gewerkt met verschillende toezichtsvormen. Deze worden ingezet om gecoördineerd en integraal toezicht te houden. Hierdoor vermindert de toezichtdruk voor burgers, bedrijven en instellingen en is het mogelijk om daadkrachtiger op te treden.
Dit stuk maakt onderscheid tussen de drie hoofdvormen van toezicht; vergunningsgericht, objectgericht en gebiedsgericht toezicht. Daarnaast worden drie overkoepelende vormen van toezicht gehanteerd, namelijk: thematisch toezicht, klachtentoezicht en signaaltoezicht. Al deze vormen worden in deze toezichtstrategie omschreven. Ook worden de voorbereiding en de rapportage beschreven.
3.2 Voorbereiding van toezicht
De gemeente Harlingen draagt zorg voor de kwaliteit van de uitvoering van toezicht. Er wordt voor gezorgd dat de controles door toezichthouders op een uniforme wijze worden uitgevoerd. Dit is onder andere mogelijk door een goede voorbereiding. Voordat een toezichtcontrole wordt uitgevoerd, worden altijd eerst de relevante documenten beoordeeld die bij een casus horen.
Als toezicht plaatsvindt naar aanleiding van een omgevingsvergunning zijn deze documenten samengevoegd in een dossier en terug te vinden in Squit XO (straks Rx.mission). De volledigheidstoets op de stukken is in dat geval al gedaan door vergunningverlening. Uitgezonderd hiervan zijn de documenten die nog aangeleverd moeten worden tijdens het proces (denk aan nader aan te leveren constructieberekeningen bijvoorbeeld).
Als een toezichtzaak nieuw binnenkomt, maakt de toezichthouder een dossier aan door alle relevante documenten te verzamelen. Vervolgens worden de stukken door de toezichthouders beoordeeld op volledigheid, actualiteit en relevantie. Afhankelijk van de toegekende prioriteit (zie bijlage 2: risicoanalyse in het visiedocument) worden ook de vergunningsvoorwaarden doorgenomen. Wanneer voor het betreffende bouwplan ook een bouwveiligheidsplan benodigd is, wordt ook deze getoetst op volledigheid en inhoud en op de naleving ervan. Indien gewenst wordt intern eerst een overleg gehouden tussen verschillende afdelingen alvorens een toezichtcontrole wordt uitgevoerd.
In het geval van milieutoezicht is er geen sprake van nieuwe dossiers bij de gemeente Harlingen. Deze worden uitgevoerd door de FUMO.
Vergunning gericht toezicht is toezicht op verleende omgevingsvergunningen tijdens de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij om toezicht op onder meer:
het naleven van de voorschriften van een verleende omgevingsvergunning voor bouw- en gebruiksactiviteiten waarbij wordt onder andere gecontroleerd op voorschriften uit het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening en het bestemmingsplan voor zover deze regels betrekking hebben op die onderliggende vergunning.
Om de frequentie van vergunning gericht toezicht te bepalen wordt gebruik gemaakt van de landelijke richtlijnen voor bouwen en slopen.
Bij objectgericht toezicht gaat het om toezicht op aangewezen bestaande objecten tijdens de gebruiksfase. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het periodiek controleren van cafés op het gebied van brandveiligheid. De gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, is ingericht en “gebruiksklaar” is. Objectgericht toezicht vindt plaats op grond van specifieke verleende omgevingsvergunningen (die cyclisch gecontroleerd moet worden op voorschriften) of bij bepaalde meldingsplichtige objecten (waarbij algemeen geldende voorschriften worden gecontroleerd). Het gaat hier om periodiek toezicht op:
Voor de uitvoering van objectgericht toezicht worden de prioriteringen gehanteerd die worden omschreven in bijlage 2 en 3.
Wijkgericht toezicht gaat over toezicht gerelateerd aan wijken/geografische gebieden. Hiermee is het mogelijk om gericht toezicht te houden op die aspecten die voor een bepaalde wijk van belang zijn.
Er zijn de volgende thema’s te onderscheiden:
Het gaat hier om toezicht op algemene wet- en regelgeving en niet op objectgebonden zaken. Het doel is door aanwezig te zijn en in gesprek te blijven met de wijk overtredingen te voorkomen. Daarom worden er met regelmaat controles uitgevoerd per wijk. Opzet van het wijkgericht toezicht is dat dit plaatsvindt door de toezichthouders (en BOA’s). Zij zijn de ‘ogen en oren’ op straat. Door hun gebiedskennis weten zij welke toezichtstaken in welke wijken specifieke aandacht vragen. Het toezicht vindt zoveel mogelijk integraal plaats. Voordeel hiervan is dat er meer toezicht op verschillende aspecten plaatsvindt en dat er daardoor sneller wordt gecorrigeerd. Dit heeft tot gevolg dat het naleefgedrag verbetert.
3.4 Overkoepelende vormen van toezicht
Thematisch toezicht is toezicht op handhavingstaken of gebieden die door bepaalde specifieke kenmerken of problemen, een andere aanpak vereisen of prefereren. Gedacht kan worden aan periodiek integraal toezicht op een industrieterrein, het buitengebied en het controleren van illegale brandplaatsen rond oud en nieuw of brandwerende gevelbekleding.
Dit vindt in principe ieder jaar plaats in het kader van de handhavingsestafette met OOV en politie. Per thema wordt een werkwijze opgesteld. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat specialisten en generalisten samen (integraal) gaan controleren. Bij thematisch toezicht kan ook gekozen worden om bepaalde aspecten van vergunningsgericht, objectgericht en wijkgericht toezicht te combineren.
Meldingentoezicht vindt plaats naar aanleiding van een melding van burgers/bedrijven (extern) of van andere afdelingen/collega’s/bestuur (intern). Meldingen kunnen per telefoon, schriftelijk, per e-mail binnenkomen. Meldingen moeten betrekking hebben op activiteiten waarin de gemeente (zelf) bevoegd is om op te treden. Daar waar de gemeente niet bevoegd is of de afhandeling is ondergebracht bij derden wordt de melding doorgezet en de melder hierover geïnformeerd. Hierbij geldt een uitzondering bij tijdelijke acute telefonische klachten over geluid of geur van aan de FUMO overgedragen bedrijven. De gemeente doet de constatering en draagt deze ter afhandeling over aan de FUMO.
Op basis van externe factoren, zoals politieke gevoeligheid, ruimtelijke uitstraling, ondermijning kunnen binnenkomende meldingen wel van lage naar hoge prioriteit opgeschaald worden, maar niet de andere kant op. Hoge prioriteit in het beleid blijft altijd hoge prioriteit, maar een lage prioriteitszaak kan wel hoge prioriteit krijgen op basis van andere factoren. In het geval van milieumeldingen wordt de FUMO ingeschakeld. Indien noodzakelijk wordt vervolgens handhavend opgetreden.
Indien is bepaald dat de gemeente bevoegd gezag is ambieert de gemeente Harlingen meldingen zo snel mogelijk en ‘aan de voorkant’ op te lossen. Hierbij verdient het de voorkeur dat bij conflictsituaties (bijvoorbeeld tussen buren) er, bijvoorbeeld in onderling overleg of met behulp van buurtbemiddeling wordt gezocht naar een oplossing. Bij de afhandeling van meldingen wordt de volgende werkwijze gehanteerd. Meldingen worden allereerst inhoudelijk beoordeeld. Er wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen meldingen met en zonder acuut gevaar:
Een bestuurlijke visie op thema’s, klachten en/of handhavingsverzoeken bepalen geregeld de prioriteit die een bepaalde taak uiteindelijk krijgt. Dit kan afwijken van hetgeen in dit beleid vooraf is bepaald. Een dergelijke bestuurlijke interventie kan bijvoorbeeld voorkomen uit maatschappelijke onrust over een bepaalde taak.
Tijdens het houden van toezicht kan een toezichthouder iets tegenkomen wat in principe niet binnen zijn vakdiscipline valt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een toezichthouder die tijdens een controle gebreken ziet op het gebied van brandveiligheid. Als de toezichthouder de situatie niet ter plekke kan oplossen en/of hier niet de expertise voor heeft dan kan de toezichthouder een signaal aan de desbetreffende expert (bijvoorbeeld aan iemand van de Veiligheidsregio Fryslân) afgeven. Dit noemen we signaaltoezicht; toezicht waarbij een toezichthouder een signaal doorgeeft als de geconstateerde overtreding buiten zijn expertise valt.
Signaaltoezicht is een overkoepelende vorm van toezicht en kan worden toepast bij elk van de hierboven beschreven vormen van toezicht. Aan de hand van digitale checklists kan een toezichthouder nagaan wie hij of zij moet benaderen bij het constateren van een overtreding. Eenvoudige zaken op een ander vakgebied worden meegenomen en voor complexe zaken wordt een specialist ingeschakeld.
Om de uitvoering te kunnen monitoren moeten zaken geregistreerd worden. De doorlopen stappen, de genomen beslissingen en verdere relevante documenten worden daarom door de toezichthouders verifieerbaar en transparant opgeslagen op de computer en in de toezichtzaak in Squit XO (straks Rx.mission).
In de basis moeten de controlerapporten, melding en/of signaal aan een aantal eisen voldoen. Hiervoor is een format ontwikkeld. Het format bevat (mits aan de orde) de volgende aspecten:
Het controlerapport wordt niet actief gedeeld met betrokkenen en wordt alleen openbaar gemaakt op verzoek van belanghebbenden of in het kader van juridische procedures. Persoonlijke gegevens van derden en/of toezichthouders kunnen daarbij worden geanonimiseerd. De gegevens in de zaakrapportage leveren informatie over het effect van de handelingen die de gemeente uitvoert op het naleefgedrag van wet- en regelgeving. Als een activiteit niet het gewenst effect oplevert vormt dit input om de interventiestrategie aan te passen.
Op die manier draagt zaakrapportage op langer termijn bij aan de strategievorming. Daarnaast kan de analyse van de zaakrapportage gebruikt worden om onderwerpen voor toekomstige projectmatig(e) toezicht en handhaving te bepalen.
4. HANDHAVINGSSTRATEGIE (SANCTIESTRATEGIE)
In dit hoofdstuk wordt de handhavingsstrategie omschreven die wordt gevolgd bij overtredingen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Deze handhavingsstrategie is het beleidskader voor de inzet van de verschillende bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten bij overtredingen op de onderscheiden handhavingstaken. Het beschrijft hoe de instrumenten worden ingezet en geeft de keuzes weer omtrent sancties, (begunstigings-) termijnen en dwangsombedragen.
Het doel van deze strategie is duidelijkheid verschaffen over de wijze van optreden bij overtredingen op de verschillende handhavingstaken. Naast een beoogde preventieve werking, wordt er door deze strategie in beginsel uniform en effectief gehandhaafd.
Professionele handhaving kenmerkt zich onder andere door een consequente uitvoering bij geconstateerde overtredingen. Deze algemene sanctiestrategie geeft hier zoveel mogelijk invulling aan. Het maakt duidelijk hoe en in welke situatie de gemeente optreedt.
Deze sanctiestrategie stuurt de handhaver in de wijze waarop in principe op een overtreding moet worden gereageerd. Hierdoor komt er meer uniformiteit in de wijze van optreden. Dit betekent niet dat er volledige uniformiteit ontstaat, gemotiveerd afwijken kan. Wel moet dit schriftelijk worden vastgelegd. Hierdoor is de afhandeling reproduceerbaar en kan het duidelijk zijn dat er geen sprake is van willekeur. Goed onderbouwen van een beslissing met de strategie als uitgangspunt is daarom noodzakelijk, of de strategie nu gevolgd wordt of dat er van wordt afgeweken. Hiermee wordt vermeende willekeur voorkomen en wordt ingezet op rechtsgelijkheid. Dit biedt ondersteuning bij een eventuele rechtsgang..
Voor het consequent optreden bij overtredingen wordt in beginsel het in dit hoofdstuk beschreven stappenplan gevolgd. Na de eerste constatering van een overtreding wordt de overtreder schriftelijk gewaarschuwd en krijgt deze een hersteltermijn. Als na controle blijkt dat de overtreding niet is beëindigd, dan volgt een voornemen tot handhaven. Hierin krijgt de overtreder nogmaals een hersteltermijn en wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de voorgenomen sanctie (vaak een last onder dwangsom of bestuursdwang of het intrekken van een vergunning). Na de hersteltermijn volgt weer een controle, waarbij de toezichthouder verantwoordelijk en de jurist adviserend/ondersteunend is. Pas dan wordt bij voortdurende strijdigheid de voorgenomen sanctie middels een besluit opgelegd. Ook hieraan zit weer een hersteltermijn.
Bij aantoonbaar verwijtbaar handelen wordt de eerste waarschuwing in beginsel achterwege gelaten en krijgt de overtreder gelijk een vooraanschrijving. Ook bij een formeel handhavingsverzoek kan ervoor gekozen worden om de eerste waarschuwing achterwege te laten, gelet op de doorlooptijden en de wettelijke termijn die er staat voor behandeling van een verzoek om handhaving. Bij overtredingen met een acuut gevaar, onomkeerbare gevolgen, veiligheidsgevolgen en/of onduldbare geluid- of geurhinder wordt in principe direct opgetreden. Als de geconstateerde overtreding een afwijking van ondergeschikte betekenis betreft, dan wordt afgewogen of van handhavend optreden proportioneel is.
Als er verschillende overtredingen tegelijk worden geconstateerd bij een locatie, dan moet de sanctiestrategie hierop worden afgestemd. Bij voorkeur worden de overtredingen in één keer aangepakt met één vooraf besproken en afgestemde strategie. De strategie wordt per casus afgewogen.
4.3 Stappenplan/criteria algemene sanctiestrategie
Hieronder worden de vier criteria uit het stappenplan van de algemene sanctiestrategie toegelicht. Het gaat om de volgende vier criteria om te bepalen welke stappen gezet moeten worden:
Stap 1: Acuut gevaar/onomkeerbare gevolgen/veiligheidsgevolgen/onduldbare geluidhinder
Soms is een overtreding zodanig dat deze leidt tot acuut gevaar. Als hiervan sprake is, is direct optreden noodzakelijk. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om instortingsgevaar, explosiegevaar, brandgevaarlijke situaties, gevaar voor de (volks)gezondheid, veiligheid en openbare orde. Ook het risico van het ontstaan van onomkeerbare schade/gevolgen, bijvoorbeeld aan het milieu / flora en fauna, monumenten of andere gebouwen wordt beschouwd als acuut gevaar.
Als een overtreding leidt tot acuut gevaar, dan wordt mondeling gevraagd naar de zienswijze en deze wordt afgewogen bij de last onder dwangsom, die de eerste volgende werkdag schriftelijk wordt bevestigd. Als er sprake is van acuut gevaar dan wordt er direct opgetreden. Hierbij kan men denken aan het stilleggen van de bouw of sloop of aan het direct opruimen van schadelijk afval. De beschikking volgt dan zo spoedig mogelijk achteraf (artikel 5.31 Awb). Deze vorm van bestuursrechtelijke handhaving gebeurt soms ook ter bescherming van de belangen van de overtreder (immers, de overtreder kan de voor hem/haar niet duidelijk zichtbare risico’s niet opmerken of niet willen opmerken, of de overtreder heeft een vergunning nodig om de overtreding ongedaan te maken en dat is strijdig met de te beschermen belangen). Afwijken van deze richtlijn is mogelijk voor bijzondere gevallen, mits gemotiveerd.
Onduldbare (geluid)hinder wordt ook geschaard onder acuut gevaar. Bij onduldbare (geluid)hinder, waarvan het aannemelijk is dat deze wordt herhaald of herhaald kan worden, kan direct een last onder dwangsom worden opgelegd.
Sommige overtredingen kunnen beter (primair) strafrechtelijk of gezamenlijk gehandhaafd worden. Hierbij valt te denken aan eenmalige, kortdurende overtredingen of overtredingen (strafrechtelijk) met onomkeerbare gevolgen (gezamenlijk).
Stap 2: Afwijkingen van ondergeschikte betekenis en prioritering
Soms worden er kleine afwijkingen van een vergunning bouw of voorgeschreven situatie geconstateerd, die geen afbreuk doen aan het onderliggende regulerende kader. Het gaat hier om afwijkingen van ondergeschikte betekenis die, op zichzelf gezien, gelijkwaardig zijn met of zelfs beter dan de voorgeschreven maatregel. De afwijking is van een dusdanig ondergeschikte betekenis dat de gemeente onvoldoende daadkrachtig kan motiveren dat handhavend optreden evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In dergelijke gevallen wordt van handhavend optreden afgezien. Handhaven is een middel en geen doel op zich.
Afwijkingen van ondergeschikte betekenis kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat er tijdens de uitvoering geen rekening is gehouden met bepaalde zaken, of dat totaal onvoorziene omstandigheden nopen tot afwijking van een verleende vergunning/vrijstelling/ontheffing/voorschriften. Veelal gaat het om afwijkingen die minder cruciaal zijn. Indien nodig, wordt door middel van berekeningen en/of tekeningen door de overtreder aangetoond dat de gekozen/gerealiseerde oplossing een gelijkwaardige is. Van belang is dat belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen situatie ontstaat die is gelegen onder een wettelijke minimumniveau. Afwijkingen van ondergeschikte betekenis worden getoetst aan het volgende kader:
Het format bevat (mits aan de orde) de volgende aspecten:
Bij het constateren van een afwijking wordt, voorafgaand aan de vraag of deze sanctiestrategie wordt toegepast, eerst onderzocht of sprake is van een afwijking van ondergeschikte betekenis. Bij twijfel stemt de betreffende toezichthouder de situatie af met een juridisch medewerker.
Het toezicht op bouwen kent een apart werkproces voor legalisatieonderzoeken. Hierbij wordt nagegaan of wat gebouwd is zonder vergunning of gebruikt wordt in strijd met een bestemmingsplan alsnog gelegaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan bepaalt niet zozeer of er gehandhaafd gaat worden maar wel tot welk resultaat de handhavingsinzet moet leiden. Dit kan zijn gericht op het zorgen dat de situatie alsnog wordt vergund of wel wordt beëindigd. Na constatering van een bouwovertreding volgt het legalisatieonderzoek. Als een legalisatieonderzoek enige tijd gaat vergen, bijvoorbeeld omdat hiervoor extern advies nodig is, is het wenslijk om wel al eerst een waarschuwing te sturen waarin staat dat er een overtreding is geconstateerd. Dit heeft tevens een wrakende werking. Daarna kan een formele waarschuwing/vooraanschrijving volgen.
Aantoonbaar verwijtbaar handelen
Als er een overtreding wordt geconstateerd of dreigt te ontstaan, dan moet de toezichthouder beoordelen of er sprake is van aantoonbaar verwijtbaar handelen. Van aantoonbaar verwijtbaar handelen is in elk geval sprake in de volgende omstandigheden:
In het stappenplan zijn verschillende soorten brieven beschreven. In deze paragraaf worden de soorten toegelicht.
De overtreder wordt door middel van een brief gewaarschuwd en gewezen op de overtreding. De overtreder krijgt de mogelijkheid binnen een gestelde termijn de overtreding te beëindigen en eventuele schade te herstellen. Er wordt nog niet direct met sancties gedreigd, maar de gemeente laat hiermee in elk geval zien dat de overtreding bij haar bekend is. De waarschuwingsbrief heeft tevens een wrakende werking.
De overtreder ontvangt een brief met de mogelijkheid om binnen een bepaalde termijn de overtreding te beëindigen en eventuele schade te herstellen. Daarbij wordt duidelijk gemaakt dat het voornemen bestaat om, als de overtreding niet binnen de gestelde termijn wordt beëindigd, met een bestuursrechtelijke maatregel (last onder dwangsom of bestuursdwang) op te treden. De overtreder krijgt de mogelijkheid om zijn zienswijze in te dienen.
Definitieve aanschrijving/oplegging
De overtreder ontvangt een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Ook hierbij dient op basis van de Algemene wet bestuursrecht een begunstigingstermijn gesteld te worden waarbinnen de overtreding alsnog kan worden beëindigd. Na het verstrijken van de termijn wordt de sanctie geëffectueerd. In geval van acuut gevaar of calamiteit kan de sanctie ook onmiddellijk worden uitgevoerd, zonder dat een begunstigingstermijn hoeft te worden gegeven. De beschikking wordt dan achteraf op schrift gesteld.
Bij een overtreding kan gekozen worden tussen de volgende sancties: last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, intrekken vergunning en/of proces-verbaal.
Keuze tussen (preventieve) dwangsom of bestuursdwang
De vraag of in een concreet geval definitieve aanschrijving door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang of het opleggen van een (preventieve) last onder dwangsom moet plaatsvinden, zal steeds beantwoord moeten worden aan de hand van feiten, omstandigheden en belangen die aan de orde zijn.
De gemeente Harlingen kiest in beginsel voor het opleggen van een last onder dwangsom, tenzij toepassing van dit middel in het concrete geval niet het meest zinvolle is. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen als het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet (artikel 5:32 Awb). Dit is bijvoorbeeld het geval bij (dreigend) acuut gevaar: dat vereist het onmiddellijk (of op zeer korte termijn) nemen van maatregelen. Bestuursdwang (eventueel zelfs zonder begunstigingstermijn) is dan een veel effectiever instrument. De dwangsom is juist een goed middel als er gevaar bestaat voor herhaling of voortzetting van een overtreding.
Een gelijktijdige toepassing van beide instrumenten voor dezelfde overtreding is niet mogelijk. De wet staat wel toe om, als een dwangsom niet effectief blijkt te zijn, alsnog bestuursdwang toe te passen. Daar is dan wel een nieuw besluit voor nodig. Ook kan na het verbeuren van het maximale bedrag van een last onder dwangsom een nieuwe last onder dwangsom worden opgelegd. Na het toepassen van bestuursdwang kan wel een preventieve dwangsom worden opgelegd om herhaling te voorkomen. Wat ook kan is gelijktijdig strafrechtelijk optreden. De gevallen waarin dat kan moeten zijn afgestemd met de strafrechtelijke keten.
Als het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigt, dan wordt afgewogen of een preventieve last onder dwangsom/bestuursdwang wordt opgelegd. Een preventieve last kan als (beoogd) effect hebben dat van het begaan van een overtreding wordt afgezien.
Het opleggen van een preventieve sanctie is slechts mogelijk zodra het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigt (artikel 5:7 Awb). Een overtreding zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moeten plaatsvinden. In het kader van rechtszekerheid moet in het besluit (tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom/bestuursdwang) de betreffende overtreding goed worden omschreven.
In een handhavingsbeschikking, die strekt tot het ongedaan maken of voorkomen van een overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd of bestuursdwang wordt toegepast. Deze hersteltermijn is de zogenaamde begunstigingstermijn. Deze termijn moet redelijk zijn en in ieder geval voldoende lang om de overtreder ook daadwerkelijk in staat te stellen de last uit te voeren. De gemeente Harlingen houdt vast aan de landelijke handhavingsstrategie.
Er is geen algemene richtlijn te geven voor het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximaal te verbeuren bedrag. Vereist is enkel dat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang, de beoogde werking van de dwangsomoplegging en de hoogte van de kosten van de te treffen voorzieningen in relatie tot het genoten voordeel van de overtreder bij voortzetting van de overtreding. Over het bepalen van de hoogte van dwangsommen is veel jurisprudentie. Voor de gemeente Harlingen zijn de dwangsommen uitgewerkt in een financiële strategie.
De hoogte van de dwangsom moet doelgericht op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit).
De hoogte van de bedragen moeten tot doel hebben de gevolgen van de overtreding ongedaan te (laten) maken of te voorkomen. De dwangsom moet in ieder geval zo hoog zijn dat er een voldoende prikkel van uitgaat om de overtreder te bewegen de overtreding te beëindigen of de gevolgen op te heffen. De wet stelt dat in een last onder dwangsom een maximum wordt vastgesteld waarboven geen bedrag meer wordt verbeurd. Als het maximum is bereikt en de overtreding duurt voort, dan wordt opnieuw bekeken welke maatregel getroffen wordt.
Bij het bepalen van een dwangsom moet rekening gehouden worden met de omvang van de overtreding, de omvang van de schade en de vereiste investeringen. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omvang van de investering en het eventueel behaalde financieel voordeel. Bij de hoogte van een dwangsom kan ook onderscheid gemaakt worden tussen particulieren en bedrijven.
De hoogte van een preventieve dwangsom zal per casus worden bepaald en gemotiveerd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de dwangsom zo hoog mogelijk moet worden gesteld aangezien de overtreding met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat plaatsvinden. Er moet voldoende prikkel zijn zodat van het begaan van een overtreding wordt afgezien. Naast de hoogte van de dwangsom is de pakkans hierbij mede bepalend.
Wanneer strafrechtelijk optreden
Bij bepaalde overtredingen is het gewenst om, naast of in plaats van bestuursrechtelijk optreden, ook strafrechtelijk op te treden. Bijvoorbeeld als er sprake is van onherstelbare schade, recidivisme, verwijtbaar gedrag, illegale asbestverwijdering, bij dumping/verbranding van afval of als de geloofwaardigheid van de overheid in het geding is. Hiervoor is een goede samenwerking met politie en justitie belangrijk. Afspraken hierover staan in hoofdstuk 6.
Optreden bij schade aan gemeentelijke eigendommen
Als er schade wordt/is aangebracht aan gemeentelijke eigendommen, dan worden de kosten (indien mogelijk) op de overtreder verhaald. In het geval van schade door criminaliteit wordt er in beginsel aangifte gedaan bij de politie.
4.6 Inning verbeurde dwangsommen/kosten bestuursdwang
Als na het verlopen van de begunstigingstermijn niet is voldaan aan het gestelde in de beschikking, dan verbeurt de overtreder rechtens de opgelegde dwangsom. Volgens artikel 5:33 van de Awb wordt de verbeurde dwangsom binnen zes weken betaald nadat zij is verbeurd. Als de overtreder de verschuldigde dwangsom niet binnen zes weken betaald, dan moet de dwangsom worden ingevorderd. Invordering wordt afgehandeld door belastingen.
In principe worden alle verbeurde dwangsommen ingevorderd. Dit gaat met een invorderingsbeschikking. Een belanghebbende kan ook om een dergelijke invorderingsbeschikking verzoeken. In zo ́n geval moet het college van B&W binnen vier weken beslissen op het verzoek.
Bij niet-tijdige betaling van het bedrag raakt de overtreder in verzuim. Vanaf dat moment wordt de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag in rekening gebracht. Het verzuim treedt in vanaf de dag na het verlopen van de betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast worden mogelijke buitengerechtelijke incassokosten (inclusief wettelijke rente) in principe ingevorderd. Kosten die gemaakt worden in het kader van een bestuursdwanguitoefening, zoals het verzegelen van een gevaarlijk pand, worden verhaald op de overtreder.
Om de juridische (of repressieve) handhaving goed te kunnen bewaken en monitoren wordt hierover gerapporteerd op de computer en in DJUMA. Van de rapportage worden alleen de relevante passages over de overtreding zelf gedeeld met de overtreder bij de vooraankondiging (in bovenstaande tekst waarschuwingsbrief genoemd), bij het voornemen en bij de definitieve beschikking. De rapportage wordt alleen actief gedeeld met ketenpartners als deze direct betrokken zijn, dan wel bevoegd gezag zijn voor regelgeving die ook van toepassing is. De rapportage wordt in beginsel niet openbaar gemaakt. Indien gewenst kunnen geïnteresseerden een verzoek indienen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, een zogeheten Wob-verzoek.
Wanneer wet- en regelgeving wordt overtreden is het bevoegde gezag in beginsel verplicht om handhavend op te treden. Dit ter bescherming van het algemeen belang en ter voorkoming van precedentwerking. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Ook kan handhavend optreden in een bepaald geval onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Ook in dat geval moet van handhavend optredend worden afgezien. Dit kan zich vooral voordoen bij afwijkingen van ondergeschikt belang (bijvoorbeeld bij kleine afwijkingen in de bouw die geen gevolgen hebben voor de veiligheid of gezondheid).
Gedogen is alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk, namelijk als het gaat om overmacht, een overgangssituatie of als er sprake is van onevenredigheid. Daarnaast mag er alleen uitdrukkelijk gedoogd worden op basis van een besluit. Dit is landelijk zo geregeld. Harlingen onderstreept dat het gedogen van een overtreding in principe ongewenst is.
Uitgangspunt is dat het afgeven van een gedoogbesluit met grote terughoudendheid moet worden betracht en als er toch wordt gedoogd, er in principe (op termijn) een concreet zicht op legalisatie bestaat. Wanneer gedogen toch nodig is, worden hiervoor voorwaarden opgenomen in het gedoogbesluit. Ook zal er een (zo kort mogelijke) gedoogtermijn worden vastgesteld.
5.3 Relatie bestuursrecht/strafrecht
Bij gedogen spelen de belangenafweging, aansprakelijkheidskwesties, en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (rechtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel) een grote rol. Het gedoogbesluit wordt genomen door het college en is een besluit in de zin van de Awb welke vatbaar is voor bezwaar en beroep door belanghebbenden.
De gedoogde situatie wordt periodiek gecontroleerd. Als er niet aan de voorwaarden van het gedoogbesluit wordt voldaan dan wordt er onmiddellijk actie ondernomen, zoals het intrekken van het gedoogbesluit en/of het opleggen bestuursrechtelijke/strafrechtelijke sancties. Gedogen betekent niet dat wordt afgezien van handhaving.
Het VTH-beleid is afgestemd met de partners op dit terrein. De gemeente Harlingen heeft, overeenkomstig hoofdstuk 7 van het Bor (onder de Omgevingswet hoofdstuk 13 van het Omgevingsbesluit), afspraken gemaakt met de betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met handhaving. De afspraken gaan over de samenwerking bij, en de afstemming van, de werkzaamheden. Dit hoofdstuk geeft inzicht in die afspraken.
Het doel van de gemaakte afspraken is het overtreden van de regels minder aantrekkelijk te maken door het (sanctie-)risico voor de overtreder te vergroten. Ondersteund door gerichte communicatie heeft deze werkwijze een preventieve werking. Door de gemaakte keuzes over het (flankerend) toepassen van strafrecht naast of in plaats van bestuursrecht, wordt er doeltreffend opgetreden.
De interne afstemming van het VTH-beleid is voor een groot deel gewaarborgd door het feit dat zowel het VTHbeleid is opgesteld in samenspraak met de betrokken die een raakvlak hebben met de fysieke leefomgeving.
Wethouder vergunningverlening en handhaving
De gemeente Harlingen heeft één wethouder voor (integrale) vergunningverlening en handhaving.
De portefeuillehouder is, naast de uitvoering van de handhaving, ook portefeuillehouder voor de in het kader van de handhaving vereiste (deel)adviezen. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat handhavingszaken snel en doelmatig kunnen worden afgestemd met het college.
In het centrumgebied wordt gecontroleerd door BOA’s. Er is structureel overleg waarin de onderlinge samenwerking met elkaar en de speerpunten in het gebied onderwerp van gesprek zijn.
Voor de door de FUMO uit te voeren taken is het VTH-beleid Fryslân FUMO basistaken opgesteld. Aan de hand daarvan wordt jaarlijks een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de door de FUMO uit te voeren taken. Dit beleid is, net als dit beleid, gebaseerd op de landelijke handhavingsstrategie. De FUMO is gemandateerd voor het nemen van besluiten in dit kader. Voor het onderhouden van de contacten heeft Harlingen een specifieke beleidsmedewerker FUMO aangesteld.
Afstemming Brandweer (Veiligheidsregio Fryslân)
Om af te kunnen stemmen over zaken ten aanzien van de brandveiligheid is er overleg met de brandweer mogelijk.
Afhankelijk van de handhavingstaak en de aard van de overtreding kan de politie worden ingeschakeld bij de handhaving door de gemeente.
Volgens artikel 7.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (onder de Omgevingswet artikel 13.9 van het
Omgevingsbesluit) moet de gemeente Harlingen zijn uitvoeringsorganisatie zo inrichten dat het aan bepaalde eisen voldoet. Kort gezegd komt dit neer op het regelen van een scheiding van functies en een beschrijving van werkprocessen, procedures en bijbehorende informatievoorziening. In dit hoofdstuk worden deze zaken belicht.
Conform hoofdstuk 7 van het Bor (onder de Omgevingswet hoofdstuk 13 van het Omgevingsbesluit) is er bij Harlingen een scheiding tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving en juridische ondersteuning. Dit betekent dat een vergunningverlener niet zijn eigen vergunning controleert. Er zijn afzonderlijke functiebeschrijvingen en aanstellingen voor vergunningverleners, handhavers (toezichthouders) en juridisch medewerkers.
7.3 Beschrijving werkprocessen, procedures en informatievoorziening
De beschrijvingen van werkprocessen, procedures en informatie voorziening staan voor een deel in deze bijlagenbundel. De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is bij de gemeente Harlingen vastgelegd in een geautomatiseerd systeem (Squit XO), waarbij de processtappen worden doorlopen. De processtappen voor toezicht en handhaving worden doorlopen in het zaaksysteem DJUMA.
Onder de Omgevingswet zullen de werkprocessen en procedures worden aangepast waar nodig. De aanpassingen zullen worden opgenomen in de nieuwe VTH-applicatie Rx.mission. Rx.mission gaat ook het proces voor toezicht faciliteren. (Juridische) Handhaving zal vooralsnog worden uitgewerkt in het zaaksysteem DJUMA. Bij herziening van dit beleid om te voldoen aan de Omgevingswet zullen deze aanpassingen ook worden omschreven.
8. WERKWIJZE PRIORITAIR WERKEN & WIJZIGINGEN ONDER DE OMGEVINGSWET
Omdat er nooit voldoende capaciteit is om alle taken uitputtend uit te voeren, betekent het opstellen van VTHbeleid ook keuzes maken en prioriteiten stellen. Dit is gebeurd aan de hand van een prioriteitstelling waar een risicoanalyse aan ten grondslag ligt. Hiermee maken wij keuzes ten aanzien van de inzet van capaciteit en middelen.
Om de medewerkers zo effectief mogelijk in te zetten, is bepaald welke activiteiten binnen de gemeente prioriteit hebben en welke minder (zie bijlage 2). De inzet op activiteiten met een lage prioriteit is minder dan op activiteiten met een hoge prioriteit. Hierbij kan gedacht worden aan de diepgang van toetsing van een vergunningaanvraag of een toezichtmoment, de bezoekfrequentie van toezicht en de wijze waarop handhavingszaken en meldingen in behandeling worden genomen (nu doen of later inplannen).
De risico inschatting voor bouwtaken beperkt zich niet meer tot alleen risico’s ten aanzien van het niet voldoen aan Bouwbesluit, zoals in de oude methodiek van prioriteren wel het geval was. Dit is ingegeven door ontwikkelingen als de komst van de Omgevingswet en de Wkb die maken dat er veranderingen gaan plaatsvinden in de uitvoering van VTH taken. De technische toetsing door de overheid vooraf neemt af. Er moet meer integraal gekeken worden naar veel bredere beoordelingskaders, waarin ‘ja, mits...’ het uitgangspunt wordt in plaats van ‘nee, want...’. De verwachting is dat er minder getoetst kan gaan worden volgens een vast kader en stramien en er meer maatwerk moet worden geleverd.
Risicoanalyse en prioritering bouw en milieutaken
Voor de risicoanalyse en prioritering in dit VTH-beleid is gebruik gemaakt van de risicoanalyses die reeds zijn opgemaakt voor het visiedocument VTH Harlingen en het VTH-beleid Fryslân FUMO basistaken. Deze zijn beiden opgenomen als bijlage bij dit VTH-beleid.
Overzicht veranderingen onder de Omgevingswet
In dit VTH-beleid is al zo veel mogelijk in de tekst zelf beschreven wat de veranderingen zullen zijn onder de Omgevingswet voor de uitvoering van verschillende VTH-taken. Om het overzichtelijk te maken is er een handreiking VTH Omgevingswet gemeente Harlingen opgesteld. Deze handreiking is bijgevoegd als bijlage 4.
Bijlage 2: Visiedocument VTH Harlingen
Met ingang van 2022 is de gemeente Harlingen samen met de gemeente Terschelling een uitvoeringsteam gestart dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (hierna VTH) in het omgevingsrecht op de Brikstaken (bouw, reclame, inrit, kap en sloop). Om ervoor te zorgen dat het werk op verantwoorde wijze, overeenkomstig de ambities van de gemeenten en kosteneffectief gebeurt, is het noodzakelijk dat zij beide een visie vastleggen op de uitvoering van de VTH-taken. Die visie moet zijn doorwerking krijgen naar beleid en de werkprocessen. De uitvoering van het beleid wordt jaarlijks in een programma vastgelegd en na afloop van het jaar verantwoord in een jaarverslag. Op deze manier kan optimaal samengewerkt worden en is er richting voor het team.
Onduidelijk was en is wanneer de Omgevingswet (Ow) in werking zal. Omdat het team hier en nu al moet kunnen werken overeenkomstig de ambities van beide gemeentebesturen wordt vooralsnog uitgegaan van het bestaande wettelijke kader. Ook na het in werking treden van de Ow zullen immers de bestaande beleidsdocumenten nog lange tijd de belangrijkste toetsingskaders blijven. Waar nodig zal al wel op de veranderende omstandigheden worden geanticipeerd.
De kwaliteitscriteria voor vergunningen, toezicht en handhaving (hierna te noemen VTH) gelden voor de “fysieke leefomgeving”. Wat is dat dan, die fysieke leefomgeving? In de eerste plaats is dat de wet- en regelgeving die valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dat betreft met name:
De kwaliteitscriteria die zijn vastgesteld voor de Wabotaken verplichten het college om beleid te ontwikkelen overeenkomstig de zogeheten procescriteria (zie kader).
Wat zijn dat, procescriteria en wat doen we ermee?
Het rijk wil dat alle overheden op een vergelijkbare wijze hun beleidskader ontwikkelen. Daarvoor is de systematiek van de “Big 8” geïntroduceerd (zie bijlage 1). Die criteria omvatten zes stappen: |
Verslaglegging: Verantwoording van de uitvoering, die tevens dient als evaluatie van het beleid en aanleiding kan zijn tot aanpassing daarvan. Afwijking van de kwaliteitscriteria wordt hier verantwoord. In dit document worden de outcomecriteria -de maatschappelijke doelen- gedefinieerd en worden de verbindingen gelegd met de outputcriteria, de doorwerking naar vergunningverlening, toezicht en handhaving.
In de kern zijn deze procescriteria de normale planning- en controlecyclus. De uitdaging ligt er vooral in om heldere maatschappelijke doelen te definiëren. Doelen die richting geven aan de uitvoeringsorganisatie en de basis leggen voor een verantwoorde programmering.
Figuur 1 Procescriteria in samenhang
In bovenstaande figuur zijn de verschillende stappen in het proces in onderlinge samenhang geschetst. Dit document is de eerste stap in het vastleggen van de procescriteria, de bestuurlijke visie. Met dit document wordt de basis gelegd voor de aansturing van de werkorganisatie. De volgende stap is dat de concrete doorwerking naar de uitvoering wordt gemaakt in het productenboek. Dat boek is op zijn beurt weer de basis voor het jaarprogramma dat sturing geeft aan de uitvoering. Gedurende het jaar wordt periodiek gemonitord of de uitvoering plaatsheeft conform de verwachtingen en afspraken. Na afloop van het jaar wordt hierover verantwoording afgelegd. Ook wordt dan bezien of het beleid moet worden aangepast, aangevuld of aangescherpt om te (blijven) voldoen aan de bestuurlijke verwachtingen.
3. Uitgangspunten voor het beleid
Vergunningverlening, toezicht en handhaving moeten optimaal bijdragen aan een veilige, aantrekkelijke, gezonde en duurzame leefomgeving en samenleving. Het college heeft uitgangspunten geformuleerd die betrekking hebben op zowel de taakuitvoering als op de wijze waarop de gemeente naar buiten treedt. Deze uitgangspunten zijn hieronder benoemd.
3.1 Uitgangspunten voor het beleid
Op 28 oktober 2021 is in een sessie uitgebreid gesproken over de zaken die het bestuur belangrijk vindt in het VTH-beleid en wat zij belangrijk vinden voor de mensen die het werk uitvoeren. Deze bestuurlijke uitgangspunten zullen hun doorvertaling krijgen in de beleidscyclus zoals eerder is aangegeven.
De volgende uitgangspunten moeten in het beleid de komende jaren uitdrukkelijk worden meegenomen.
Aan professionele partijen worden professionele eisen gesteld. Dit betekent dat er een volledig ingevulde aanvraag, inclusief onderliggende documentatie, mag worden verwacht van deze partijen. We zullen hier strenger in zijn dan voorheen. Dit zullen we vooraf actief aan de professionele partijen communiceren.
3.2 Uitgangspunten voor de organisatie
VTH voert de taken uit en de basis moet op orde zijn. Vergunningen worden verleend, toezicht wordt uitgeoefend en waar de regels worden overschreden wordt gehandhaafd. De medewerkers zijn klantgericht naar inwoners en ondernemers maar kunnen ook nee zeggen als het antwoord nee is of wanneer een professionele partij de stukken niet compleet aanlevert. Om de maatschappelijke doelen te bereiken die het gemeentebestuur stelt zijn regels nodig, die zo nodig verder worden uitgewerkt in beleid.
De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken staat of valt met de kwaliteiten van de medewerkers. Om de continuïteit te waarborgen is van belang dat de medewerkers hun kennis en vaardigheden op peil houden. Ook is van belang dat bij personeelsmutatie weer deskundig personeel kan worden geworven. Gelet op de krappe arbeidsmarkt is dit momenteel lastig.
4. Wat betekent dit voor de uitvoering?
Zoals wij hierboven al hebben benadrukt omvat het VTH-beleid een groot aantal taakgebieden en taken die allemaal aandacht vragen. Hieronder zijn die taken in onderlinge samenhang geschetst. Om focus aan te brengen op deze taken, moet voor elk van deze taken worden vastgelegd waar de prioriteiten moeten worden gelegd.
Harlingen is een compacte gemeente, maar wel een met een aantal onderscheidende gebieden met elk hun eigen karakteristieke waarden en risico’s. Voor de analyse zijn de volgende gebieden onderscheiden, t.w.: 1. Binnenstad / Veerhavengebied / Nieuwe Willemshaven
Niet in het overzicht opgenomen, maar wel van belang is de Waddenzee. De gemeente is hiervoor niet primair verantwoordelijk. Mogelijk moet wel in de uitvoering een aantal werkafspraken worden gemaakt om verantwoordelijkheden scherp af te bakenen.
4.1.1 Binnenstad / Veerhavengebied / Nieuwe Willemshaven
De oude binnenstad van Harlingen heeft grote cultuurhistorische waarde. Niet voor niets is de binnenstad aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht om deze waarde ook voor toekomstige generaties te beschermen. Gevolg van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is dat veel bouwwerken die in de andere delen van de stad vergunningvrij zijn, hier vergunningplichtig zijn. Het tegengaan van illegale bouw heeft hier een (nog) hogere prioriteit dan in andere gebieden. Dit komt omdat naast veiligheids- en gezondheidsrisico’s, waarbij de bebouwingsdichtheid in het centrum ook een rol speelt, de aantasting van vooral cultuurhistorische en recreatieve waarden gewicht in de schaal legt. Veel voorkomende illegale bouwwerkzaamheden zijn de aanleg van dakterrassen en het illegaal bouwen van allerhande bouwwerken op en bij de horeca. Aandacht verdient ook het plaatsen van zonnepanelen. Dit is in het beschermde stadsgezicht niet vergunningvrij, maar voorziet wel in een toenemende behoefte. Als er geen noemenswaardige uitstraling naar het openbare gebied is, zou dit mogelijk gemaakt moeten worden.
Hoge prioriteit krijgt ook het illegaal onzelfstandig wonen. Vaak is hierbij sprake van overbewoning met alle gevolgen van dien. Brandveiligheidsrisico’s, een toename van hinder en overlast en aantasting van de omgeving zijn de belangrijkste risico’s. Illegale recreatieve verhuur van burgerwoningen leidt ook tot aantasting van het leefklimaat. Toeristen leven in een ander ritme dan de overige bewoners wat leidt tot overlast en aantasting van omgevingswaarden. Op termijn kan dit ook de toeristische waarde zelf aantasten. Bij structurele verhuur van burgerwoningen leidt dit tot verdringing op de woningmarkt, wat gezien de woningtekorten ongewenst is. Bij overig strijdig gebruik moet worden gedacht aan illegale winkeltjes en bedrijvigheid op plekken die daarvoor niet zijn bedoeld. Als sprake is van hinder en overlast of andere aantasting van omgevingswaarden moet dit worden aangepakt.
Aantasting van monumenten is uiteraard onacceptabel. Het risico hierop is het grootst bij verandering van eigenaren en/of huurder. In het gebiedstoezicht moet dit bijzondere aandacht krijgen. Kanttekening daarbij: de meest effectieve manier om aantasting van monumenten te voorkomen is preventie. Voorlichting en begeleiding van eigenaren vergroot het bewustzijn van de waarden en verkleint de risico’s op onoordeelkundige bouwwerkzaamheden.
Veel illegale activiteiten betreft bouwwerkzaamheden die buiten de binnenstad vergunningvrij zijn. Denk hierbij aan erfafscheidingen en tuinhuisjes. Excessen moeten hier prioriteit krijgen. Illegale reclame-uitingen kunnen een aantasting opleveren van cultuurhistorische, toeristische en omgevingswaarden. Afhankelijk van de ernst van die aantasting zullen zij prioriteit krijgen.
In de woonwijken spelen voor een goed deel dezelfde problemen als in de binnenstad. Ook hier moet aandacht worden gegeven aan illegaal onzelfstandig wonen en illegaal recreatief gebruik van woningen. De veiligheids- en gezondheidsrisico’s zijn wat lager ingeschat omdat in het algemeen brandgevaar en vluchtmogelijkheden wat minder groot zijn. Hinder en overlast en aantasting van de woonomgeving zijn vergelijkbaar. Ook zal naar verwachting door grotere sociale controle de kans op excessen wat lager zijn.
Illegale bouw scoort ook in de woonwijken hoog. Met name verbouwing van woningen zonder vergunning kan gevaar opleveren voor constructieve en brandveiligheid van zowel de betreffende woning als ook omliggende panden. In de categorie strijdig gebruik zal het ook hier om kleinschalige activiteiten gaan die vanuit woningen worden ondernomen. Als dit aantasting van het woonklimaat oplevert, moet daartegen worden opgetreden. Ook buiten het beschermde stadsgezicht zijn monumenten en beeldbepalende panden aanwezig die aandacht vragen. De scores zijn wat lager omdat de ensemblewaarde met de omgeving wat lager is. Zij verdienen uiteraard evenveel aandacht als de monumenten in de binnenstad.
De aanpak van bouwwerken die net niet voldoen aan de wettelijke criteria zijn formeel vergunningplichtig. Dit betreft vooral schuttingen, tuinhuisjes en dakkapellen. De ruimtelijke consequenties zijn beperkt maar het kan om aanzienlijke aantallen gaan. De aanpak hiervan zal zeer arbeidsintensief zijn en moet projectmatig worden opgepakt.
De bedrijventerreinen zijn concentratiegebieden voor allerlei soorten bedrijvigheid, die zo veel als mogelijk ruimte moeten krijgen om hun activiteiten uit te voeren binnen de mogelijkheden die de wetgeving biedt. In deze gebied liggen dan ook de nadruk louter op het tegengaan van overtredingen die veiligheids-, gezondheids- of schaderisico’s opleveren.
Ook op het bedrijventerrein kan illegale bouw veiligheids- en gezondheidsrisico’s opleveren. Inpandige verbouwingen waarbij geen aandacht wordt gegeven aan brandveiligheidsregels zijn een aandachtspunt. Maar ook het plaatsen van zeecontainers verdient aandacht, omdat zij de bereikbaarheid voor hulpdiensten kunnen belemmeren. Tijdelijke bouwwerken leveren niet meer risico’s op dan andere bouwwerken. Het naleven van de tijdelijkheid is echter wel een aandachtspunt. Illegale bewoning van bedrijfspanden heeft prioriteit. Aanzienlijke veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de bewoners en kans op schade bij omliggende panden. Het overige strijdige gebruik scoort niet heel hoog omdat er alleen mogelijk enig risico is op aantasting van de omgeving. Daarop geldt echter één belangrijke uitzondering: het risico op criminele ondermijning. Leegstaande of leegkomende bedrijfspanden moeten gemonitord worden om elk risico uit te sluiten op vestiging van lieden met criminele intenties.
Harlingen heeft geen omvangrijk buitengebied, dat bijzondere aandacht vraagt. Illegale bouw levert het grootste risico op. Naast veiligheids- en gezondheidsrisico’s betreft dit vooral aantasting van de omgeving in het open gebied. Een duidelijke welstandsnota kan helpen in de uitvoering van dit laatste punt onder andere door duidelijke regels te stellen over bijvoorbeeld het toegestane kleurgebruik.
Strijdig gebruik van gronden en opstallen vraagt voortdurende aandacht. De risico’s zijn beperkt als het bijvoorbeeld opslag van goederen of stalling van caravans etc. betreft. Echter, ook vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zijn een risicocategorie waar het criminele ondermijning betreft. Wietplantages en drugslabs worden regelmatig aangetroffen in voormalige agrarische bedrijfspanden. Structureel toezicht is noodzakelijk.
Een gerichte aanpak hiervoor moet worden ontwikkeld.
In het buitengebied geldt een vergunningplicht voor verschillende werken, geen bouwwerken zijnde. Zo is het verharden van percelen en het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden onder voorwaarden vergunningplichtig. Ook het leggen van kabels en leidingen en het maken van voorzieningen voor recreatief of educatief medegebruik is aan een vergunning gekoppeld. Tenslotte geldt het stelsel ook voor het slopen van delen van beeldbepalende panden. Het voorkomen van schade en het behoud van cultuur- en natuurhistorische waarden zijn de belangrijkste redenen voor de stelsels. Uiteraard wordt daarmee indirect ook aantasting van omgevingswaarden voorkomen.
Illegale reclame-uitingen in het buitengebied moeten worden tegengegaan omdat zij hinder en overlast kunnen opleveren en ook de toeristisch / recreatieve waarde aantasten.
Het VTH team is verantwoordelijk voor de uitvoering van een groot aantal wettelijke uitvoeringstaken. Al deze taken hebben een doel, maar niet elk doel is van even groot belang. Als de organisatie kosteneffectief moet zijn, dan impliceert dit dat de meeste capaciteit moet worden vrijgemaakt voor de taken waarmee de grootste risico’s of bestuurlijke ambities zijn gemoeid. Dat vraagt afweging en een jaarlijkse inventarisatie welke regels aangepast of geschrapt kunnen worden.
Hierna zijn voor de belangrijkste vergunningstelsels risicowegingen gemaakt. In de doorwerking naar de werkprocessen, bij het vastleggen van de intensiteit van toetsing en toezicht, moeten de risicoprofielen hun doorwerking krijgen.
Initiatiefnemers kunnen om vooroverleg vragen als zij inzicht willen krijgen in de haalbaarheid van hun plannen. Dat kan uiteraard om allerlei activiteiten gaan, maar meestal betreft het wat minder routinematig af te handelen verzoeken.
In de praktijk blijken juist deze verzoeken soms onevenredig veel tijd te vragen van de ambtelijke organisatie. De komende tijd zal er naar moeten worden gestreefd hierin meer balans te brengen. Immers, van de initiatiefnemers zelf mag ook worden verwacht dat zij bereid en in staat zijn om de nodige onderzoekingen zelf uit te voeren.
4.2.2 Omgevingsvergunningen bouw
In de binnenstad van Harlingen staan meer dan 600 monumentale panden. We kennen een beschermd stadsgezicht. Behoud van de cultuurhistorische waarde van de stad en van individuele monumenten vraagt om maatwerk bij de vergunningverlening, waarbij tussen dit behoud en actuele wensen (bewoonbaarheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid, etc.) keuzes moeten worden gemaakt.
Voor de indeling van de categorie omgevingsvergunningen bouw wordt aangesloten bij de indeling zoals die zal gelden bij het in werking treden van de Wet kwaliteitsborging (Wkb). Een korte verklaring:
Bouwbesluittoetsvrij – dit zijn alle bouwwerken die onder de huidige wetgeving alleen vergunningplichtig zijn omdat zij niet worden gebouwd in achtererfgebied. Denk hierbij aan dakkapellen aan de voorzijde en schuurtjes en uitbouwen aan de voorzijde van een woning. Voor deze categorie zal bij het in werking treden van de Wkb geen voorafgaande bouwtechnische toetsing meer plaatshebben.
Voor de categorie Bouwbesluittoetsvrij zal op termijn nog slechts een zeer marginale toetsing op veiligheid en gezondheid mogen plaatshebben. De ruimtelijke en esthetische inpassing zijn nog de enige criteria.
Datzelfde geldt voor gevolgklasse 1, al zal daar een stelsel van private kwaliteitsborging gaan gelden waarbij de gemeente opleveringsdossiers ontvangt die beoordeeld kunnen worden, waarna zij in het historisch archief kunnen worden opgenomen. Uitbreidingen op kwetsbare locaties, in het beschermde stadsgezicht en locaties met cultuurhistorische en landschappelijke waarden moeten uiteraard beoordeeld worden op het bouwen overeenkomstig de gestelde voorwaarden. Bouwbesluittoetsvrij en gevolgklasse 1 voor verbouwingen scoren daarbij vergelijkbaar in de risicoanalyse.
Voor nieuwe locaties moet daarenboven ook beoordeeld worden of daadwerkelijk wordt gebouwd op de afgesproken plaats en overeenkomstig de in de vergunning vastgelegde wijze. Om die reden scoren deze bouwwerken hoger in de risicoanalyse.
De beoordeling van bouwwerken in gevolgklasse 2 blijft, zoals gezegd, de verantwoordelijkheid van het college. Toetsing en toezicht van deze plannen moet en zal worden uitbesteed aan een partner die over de vereiste deskundigheid beschikt. Overigens betreft dit voor Harlingen naar verwachting op jaarbasis slechts enkele gevallen.
4.2.3 Overige omgevingsvergunningen en meldingen
Naast de omgevingsvergunning voor de bouw valt nog een aantal andere, op de fysieke leefomgeving gerichte, activiteiten onder de reikwijdte van de Wabo. Ook voor deze activiteiten is een risicoweging gemaakt die in onderstaand overzicht is opgenomen.
De vergunning voor werken geen bouwwerken zijnde hebben tot doel verschillende waarden in het gebied te beschermen. Verschillende delen van het gemeentelijk grondgebied hebben archeologische en/of aardkundige waarden. Ingrepen die diep de grond aangaan moeten worden beoordeeld op de gevolgen daarvan voor die waarden. Bij de overige vergunningstelsels voor werken zijn er ook bovengrondse -met name landschappelijke en natuurwaarden- in het geding. Zij scoren om die reden hoger en ook omdat er vaker mitigerende maatregelen moeten worden getroffen.
Het risicoprofiel van de sloopmelding wordt bepaald door het gezondheidsrisico dat asbest met zich brengt. Daarnaast moet aandacht worden gegeven aan het voorkomen van schade aan belendingen en kan sloop overlast meebrengen voor de omgeving1. De opdrachtgever is primair aansprakelijk voor het correct slopen. De vergunning en melding brandveilig gebruik zijn vrijwel geheel gericht op één facet, de brandveiligheid. Deze vergunningplicht geldt voor onder meer hotels en pensions, basisscholen, kinderdagverblijven en verzorgings- en verpleeghuizen.
Bij de bescherming van monumentale waarden spelen geen veiligheids- of gezondheidsrisico’s. Vergunningen kunnen veelal wel worden verleend, alleen de voorwaarden waaronder dat gebeurt zijn strikt.
Uitwegen kennen een vergunningplicht. In het algemeen is vergunningverlening geen probleem. De afweging is wel breed: verkeersveiligheid, aantasting van groenvoorzieningen, omgevingswaarden en hinder en overlast. Ook als de aanleg zonder noodzaak ten koste gaat van een parkeerplaats kan de vergunning worden geweigerd. Ook kapvergunningen worden vrijwel altijd verleend. Het stelsel heeft tot doel het juiste moment voor de kap te kiezen (niet tijdens het broedseizoen) en voorwaarden te stellen aan herplantplicht.
Hierboven is bij de gebiedsanalyse al de nodige aandacht gegeven aan reclame-uitingen. Aantasting van omgevingswaarden en recreatieve waarden zijn de belangrijkste risico’s. Als reclame-uitingen onacceptabel zijn wordt de vergunning geweigerd.
Voor toezicht is, evenals bij vergunningverlening, het college van burgemeester en wethouders in veel gevallen het bevoegd gezag. De gemeente Harlingen houdt straks actief toezicht op de hoog geprioriteerde zaken. Op de overige taakvelden wordt uitsluitend toezicht gehouden en gehandhaafd wanneer een verzoek door een belanghebbende wordt ingediend of wanneer sprake is van een situatie waarbij een onevenredige inbreuk op het leefklimaat wordt gemaakt.
Harlingen verzorgt de administratieve afhandeling van de controles van VRF en de FUMO. Wanneer bij een controle een overtreding wordt vastgesteld, is het college in beginsel gehouden hiertegen handhavend op te treden. Dit kan door middel van het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. We volgen hierbij de landelijke handhavingsstrategie. Voor de voornoemde werkzaamheden is de benodigde administratieve en juridische capaciteit beschikbaar.
Uitgangspunt is dat bestuurlijke inbreng plaatsheeft in de voorbereiding op de besluitvorming. Zodra het formele besluit genomen is, is het uitgangspunt dat de formeel-juridische weg wordt bewandeld. Elk handhavingsbesluit verdient een zorgvuldige voorbereiding. Tot die voorbereiding behoort ook om (naar verwachting) controversiële of politiek gevoelige zaken bestuurlijk te bespreken. In een concreet geval kan zo’n zaak op dat moment ook tot overleg met overtreders leiden. Alle aspecten die daarbij aan de orde komen kunnen in de voorbereiding worden betrokken.
Als een besluit eenmaal is genomen, dan staat daartegen bezwaar, beroep, hoger beroep en verzoeken om voorlopige voorziening open. Om juridische valkuilen te vermijden en de procedures overzichtelijk te houden zal het gemeentebestuur na formele besluitvorming niet, dan in zeer uitzonderlijke gevallen, ingrijpen in dit proces. Wie eenmaal A gezegd heeft, moet ook B durven zeggen.
Om de VTH-taken naar behoren te kunnen uitvoeren moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan, die wij hier kort aanstippen.
Doel van het VTH-beleid is om kwaliteit in de uitvoering te definiëren en vast te leggen. De relatie met de maatschappelijke doelen is uiteraard evident. Naast kwaliteit is echter ook continuïteit wezenlijk.
Om die reden verplichten de kwaliteitscriteria tot het borgen van middelen.
Dat begint uiteraard met het beschikbaar stellen van de noodzakelijke middelen om kwaliteit te leveren.
Personele middelen, opleidingsbudgetten en de vereiste informatiesystemen zijn daar voorbeelden van. Maar hoe waarborg je de kwaliteit als de werklast sterk toeneemt, als er vacatures ontstaan, als mensen ziek worden, er bijzondere taken moeten worden uitgevoerd, enzovoorts? Daarvoor moet een flexibele schil worden gecreëerd. Daarmee kan de organisatie snel anticiperen op veranderende omstandigheden en zo nodig capaciteit bijschakelen. Voor de flexibele schil moeten uiteraard de financiële middelen beschikbaar worden gesteld.
In het schema hiernaast is een en ander geïllustreerd. Als de werklast te groot wordt moet de flexibele schil worden ingezet. Datzelfde geldt natuurlijk als de formatie, die nu als een rechte lijn is getekend, gaat fluctueren.
Over de inzet van de flexibele schil wordt verantwoording afgelegd in het jaarverslag.
5.2 Samenwerking met externe partners
Op een aantal bijzondere specialismen kan het voor de pool inefficiënt zijn om deskundigheid zelf in huis te ontwikkelen en te behouden. Dit zal het geval zijn als de werklast te klein is, waardoor kennis en ervaring onvoldoende wordt opgebouwd en onderhouden. Voor een groot deel van de taken geldt de eis dat zij binnen de overheid moeten worden belegd. Als de samenwerkingspool daartoe niet (of niet volledig) in staat is wordt in voorkomende gevallen extern advies gevraagd. In dat geval is of wordt bij voorkeur samenwerking in een gemeenschappelijke regeling of dienstverleningsovereenkomst met een publiekrechtelijke organisatie geregeld.
Voorbeelden van taken waar dit op gebeurt of kan gaan gebeuren:
Voor een aantal zeer specifieke taken geldt niet de verplichting dat zij door de overheid zelf worden uitgevoerd. Als de eigen organisatie niet of niet volledig in staat is deze taken zelf uit te voeren is voor deze taken ook uitvoering door een marktpartij mogelijk (constructeurs, planeconomie). Uiteraard zal in dat geval worden gekozen voor de bedrijfseconomisch meest verantwoorde variant. Wel zal van de partij waaraan wordt uitbesteed worden geëist dat zij kan aantonen te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen omtrent kritische massa, opleiding en ervaring.
In 2022 worden vergunningverlening, toezicht en handhaving gemandateerd aan de VTH-pool die overwegend vanuit Harlingen zijn werk zal doen. Idealiter stemt die uitvoering volledig overeen met de ambities die het college heeft en worden de personele, financiële en overige middelen ingezet om de bestuurlijke ambities te realiseren. Dit document beoogt daaraan richting te geven.
Toch zal het ongetwijfeld nog enige tijd duren voordat die afstemming optimaal is geregeld. De komende tijd zal dan ook nog wel de nodige energie gestoken moeten worden in het scherpslijpen van beleidsregels en werkafspraken. Open communicatielijnen tussen de pool en medewerkers, management en bestuur van de gemeente zijn daarvoor absoluut noodzakelijk. Alleen zo kunnen ambities en mogelijkheden optimaal met elkaar in balans worden gebracht en gehouden.
In het omgevingsrecht is van belang dat verschillende overheden en uitvoeringsdiensten met elkaar samenwerken. Het is dan van belang dat al die overheden op een vergelijkbare wijze hun werk voorbereiden. Om die reden heeft de rijksoverheid de systematiek van de “Big 8” geïntroduceerd. In onderstaande figuur is deze systematiek samengevat.
De Big 8 wordt ook wel de dubbele regelkring genoemd. De bovenste kring bevat de -bestuurlijk vastgelegde- prioriteiten en maatschappelijke doelen van beleid en de strategie om die doelen te bereiken. Dit visiedocument dient daartoe.
De onderste kring is uitvoeringsgericht. Er worden processen, procedures, werkafspraken enzovoorts gemaakt om het werk te organiseren en de uitvoering gebeurt overeenkomstig.
Het uitvoeringsprogramma bevat de doorwerking van de vastgelegde ambities en is het startpunt voor de uitvoering. Daar zit dus zowel een sturings- als een verantwoordingselement in. De voortgang van het programma moet worden gemonitord. Zo nodig moet worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door inzet van extra middelen om de kwaliteit te kunnen waarborgen. Na afloop van het jaar wordt een verantwoording gemaakt die tevens dient als beleidsevaluatie. Afwijkingen van het beleid of het programma en onverwachte gebeurtenissen worden toegelicht in het jaarverslag. De leermomentjes worden vervolgens weer verwerkt in doelen , prioriteiten, werkwijzen, procedures en/of het programma.
Bijlage 2 Uitleg risico-inventarisatie
Doel van de risico-inventarisatie is om een objectieve weging te maken van de bedreigingen
Daartoe is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden met gelijke kenmerken. Dat zijn:
Daarna is voor elk gebiedsdeel geïnventariseerd welke overtredingen met een zekere
Voor elk van die mogelijke overtredingen is beoordeeld welke waarden erdoor worden
De definitie van "risico" die daarbij is gehanteerd is de kans dat een overtreding wordt
1 = kleine kans en de gevolgen zijn beperkt
2 = grotere kans, de gevolgen zijn beperkt
3 = kleine kans, maar gevolgen kunnen ernstiger of moeilijk te herstellen zijn
4 = grotere kans, maar gevolgen kunnen ernstiger of moeilijker te herstellen zijn
5 = grote kans met ernstige gevolgen
De uiteindelijke integrale risicoscore is de optelsom van alle deelscores.
In de systematiek is een kolom opgenomen voor een correctiefactor om aan een
Ook is een correctiefactor grote risicokans opgenomen. Soms noodzaakt een situatie tot extra inspanning om weer in een beheersituatie te komen.
Bijlage 3: VTH-beleid Fryslân FUMO basistaken
Voor u ligt het eerste gezamenlijke beleidsplan voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van de Friese gemeenten en provincie. Dit uitvoeringsgerichte VTH-beleid gaat over de basistaken die door de FUMO voor alle deelnemers wordt uitgevoerd. Een gezamenlijk VTH-beleid voor het gehele werkgebied van de FUMO is wettelijk vereist. Dit VTH-beleid voor de basistaken is onderdeel van uw gemeentelijke of provinciale brede VTH-beleid. U heeft immers als gemeente en provincie nog andere (bedrijfsgerichte) VTH-taken die u zelf uitvoert of ook (gedeeltelijk) laat uitvoeren door de FUMO.
Zoals gezegd, het is de eerste keer dat gewerkt is aan het maken van gezamenlijk beleid, doelen en uitvoeringswerkwijze (strategie) zodat de uitvoering ervan als uniforme opdracht van alle Friese deelnemers aan de FUMO dient. Het beleid is ontwikkeld vanuit het principe van risicogericht werken. Op basis van een ontwikkeld informatie gestuurd risicomodel zijn de risico’s in kaart gebracht en vervolgens prioriteiten gesteld om de meest doeltreffende aanpak te kunnen kiezen.
Een mooi resultaat, maar hoe moet het uniforme VTH-beleid en -uitvoering nu worden geduid en worden gebruikt? Moet het beleid worden vastgesteld terwijl het traject van de financieringssystematiek en daarmee herijking van de kengetallen nog niet is afgerond? En zijn bijvoorbeeld de voorgestelde controlefrequenties acceptabel en ligt dit dan vast voor een lange periode?
In het VTH-beleid is rekening gehouden en uitgegaan van de huidige financiële kaders, dus budgettair neutraal voor opdrachtgevers en de FUMO. Budgettair neutraal betekent dat de uitvoering van het VTH-beleid niet tot meer, maar ook niet tot minder kosten voor gemeenten en provincie leidt. Dat is doorgerekend en dat past op basis van de huidige ervaringscijfers van de FUMO.
Met het VTH-beleid spreken de gemeenten en de provincie een uniform uitvoerings- niveau af. Het uniforme uitvoeringsniveau is de ondergrens; meer kan, minder niet. Meer kan voor de FUMO op twee manieren. Ten eerste kan een gemeente of provincie aangeven dat zij meer wil. Dit is dan maatwerk en leidt tot een aanvullende opdracht aan de FUMO met bijbehorende financiële middelen. Ten tweede kan tijdens de uitvoering blijken dat meer dienstverlening/productie – binnen de huidige financiële kaders – mogelijk is.
In vergelijking tot de situatie in 2020 leidt het voorliggende VTH-beleid tot meer dienstverlening, zoals meer controles. Dit komt onder andere door de risicogerichte aanpak.
Een wijziging van de kengetallen uit het traject van de financieringssystema- tiek heeft invloed op de uitvoering/productie van het voorliggende VTH-beleid. De eerste signalen zijn dat de nieuwe kengetallen leiden tot meer dienstverlening dan in voorliggend document is beschreven. Maar dat zal de praktijk nog moeten uitwijzen en ook zullen voorgenomen efficiency-slagen om op het gewenste niveau te komen wellicht nog tijd vergen.
Het advies is dit VTH-beleid vast te stellen omdat:
in het voorliggende VTH-beleid garanties zijn ingebouwd met budgettair neutrali- teit en een uniform uitvoeringsniveau als ondergrens. Als de nieuwe kengetallen tot meer dienstverlening leiden, is dat mooi meegenomen. Met de garanties in het beleid is minder dienstverlening dan afgesproken of een hoger kostenniveau niet mogelijk;
Het VTH-beleid is flexibel. Hoe gaat dat in z’n werk? Het VTH-beleid wordt vertaald in het (jaarlijkse) uitvoeringsprogramma. Daardoor wordt voorafgaand aan het uitvoe- ringsjaar bijvoorbeeld precies duidelijk hoeveel controles en type controles worden gepland. Zijn er wijzigingen, bijvoorbeeld nieuwe kengetallen, dan wordt het uitvoeringsprogramma aangepast met inachtneming van de afgesproken garanties. De FUMO maakt in het uitvoeringsprogramma inzichtelijk waar men anders omgaat met bijvoorbeeld de controlefrequenties of verhouding aspect versus integrale controles. Ook kleine beleidswijzigingen als gevolg van ontwikkelingen kunnen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma met elkaar worden afgesproken. Grote veranderingen vereisen aanpassing van het VTH-beleid. Maar ook dat kan. Het VTH-beleid heeft geen vaste looptijd en kan worden aangepast als ontwikkelingen hierom vragen. Zeker gezien de onduidelijkheden en onzekerheden die in de nabije toekomst bestaan. Denk hierbij aan het activiteitengericht werken onder de Omgevingswet.
Het VTH-beleid en -uitvoering moet tenslotte als groeimodel worden gezien. Het is de eerste keer, veel is nieuw en niet alles is bekend. Dit vraagt om ervaring op te doen, hiervan te leren en bij te stellen. Hierbij gaat het om alle facetten van het optimaliseren van de beleidscyclus en het verbeteren van de informatiehuishouding. Daarbij gaat het om:
In voorliggend document is het beleid voor vergunningverlening, toezicht en hand- having (VTH) van de basistaken in Fryslân uitgewerkt. De basistaken zijn de VTH-taken die de gemeenten en provincie wettelijk gezien verplicht bij een Omgevingsdienst moeten beleggen. De colleges van burgemeester & wethouders en Gedeputeerde Staten in Fryslân zijn bevoegd gezag voor het uitvoeren van deze taken. In het VTH- beleid maken we onderscheid in de volgende clusters van taken:
Het voorliggend beleidsplan is uitvoeringsgericht beleid. Het beschrijft op welke wijze de gemeenten en provincie uitvoering willen geven aan de meer strategische ambities die zij in hun strategisch beleid hebben verwoord, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van de leefomgeving, milieu, ondermijning, externe veiligheid, energie- besparing en klimaatadaptatie. Dit VTH-beleid voor de basistaken is een aanvulling op het bredere VTH-beleid dat door ieder van de colleges is vastgesteld voor de uitvoering van hun Wabo-taken.
Diverse ontwikkelingen hebben gevolgen voor de VTH-taken. Denk daarbij met name aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022, de toenemende aandacht voor nieuwe milieuthema’s zoals Zeer Zorgwekkende Stoffen, klimaat- adaptatie en circulaire economie én diverse interne ontwikkelingen binnen de gemeenten, provincie en FUMO. Waar mogelijk zijn deze ontwikkelingen verwerkt in voorliggend beleid; indien deze of andere ontwikkelingen in de nabije toekomst leiden tot wijzigingen van beleidsmatige keuzen, vindt bijstelling van het beleid plaats.
Uit de beleidsplannen van de gemeenten en provincie, de Omgevingsanalyse Fryslân en in overleg tussen de deelnemers en de FUMO zijn de uitgangspunten voor de uitvoering van de basistaken geconcretiseerd. De algemene uitgangspunten zijn:
Risicogericht werken. VTH zetten we in op de activiteiten met de grootste risico’s. Op basis van risico’s bepalen we hoe diepgaand de toetsing van meldingen en vergunningen dient plaats te vinden, bij welke objecten en wanneer een controle het meest effectief is én welke toezichtsvorm hier het beste bij past;
Door een evaluatie van het bestaande beleid, een inventarisatie van gemeentelijke en provinciale ambities én een analyse van problemen en risico’s bij ieder van de clusters van basistaken zijn we gekomen tot 13 doelstellingen voor de uitvoering van de basistaken.
Bovengenoemde doelstellingen zijn een onderdeel van een sluitende beleidscyclus. Zij zijn in bijlage 1 geconcretiseerd in indicatoren en normen. In het jaarverslag van de FUMO wordt jaarlijks verantwoording over de realisatie afgelegd.
Daarnaast zijn deze doelstellingen (wat we willen bereiken?) in de bijlagen uitgewerkt in een strategie (hoe we dit willen bereiken?). Deze strategie bestaat uit een aantal componenten: preventie, vergunningverlening, toezicht, sanctioneren en gedogen. Zij vormen de uitwerking op hoofdlijnen van de werkwijze en intensiteit van de werkzaamheden door de FUMO.
Jaarlijks vindt een uitwerking van dit VTH-beleid in een uitvoeringsprogramma plaats. In dit programma wordt benoemd welke VTH-instrumenten de FUMO concreet gaat inzetten en wat de formatieve en financiële gevolgen zijn. Eventuele aanscherping van ambities kan ook in dit uitvoeringsprogramma plaatsvinden.
Voor u ligt het uniforme beleid voor de uitvoering van vergunningen, toezicht en handhaving (hierna: VTH) van de basistaken die de FUMO voor alle gemeenten in Fryslân en de provincie Fryslân uitvoert.
De gemeenten, provincie en FUMO hebben een gemeenschappelijk belang en een gezamenlijke ambitie in het behouden van een duurzame, veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Door prioriteiten en beleidsdoelen met elkaar af te spreken, bevorderen we een duurzame naleving van wet- en regelgeving en kunnen we risico’s voor de leefomgeving beter beheersen. Met een uniforme manier van taakuitvoering en een gelijke behandeling van ondernemers en inwoners bij de uitvoering van de basistaken bevorderen we een gelijk speelveld in ons gebied. Met dit beleidskader leggen we hiervoor een basis.
Dit beleid geldt voor de basistaken die door de FUMO worden uitgevoerd voor alle gemeenten en provincie. Het betreft de taken die wettelijk verplicht door de gemeenten en provincie bij de FUMO zijn ingebracht. Het beleid is onderdeel van de beleids- cyclus en vormt voor de basistaken het raamwerk voor het uitvoeringsprogramma van de gemeenten en provincie. In dit beleid zijn de prioriteiten, doelstellingen en werk- wijzen opgenomen voor VTH en de samenwerking met externe partners. Het bevat dus zowel strategische, tactische als operationele elementen.
Gemeenten en provincies zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken binnen het omgevingsrecht. Het omgevingsrecht regelt de fysieke omgeving waarin wij leven. Daartoe behoren milieu, water, natuur en ruimtelijke ordening. Het omgevingsrecht is vaak aan veranderingen onderhevig en complex. Ondanks dat er veel wetgeving wordt vereenvoudigd, blijft er altijd regelgeving nodig voor de bescherming van het milieu en meer specifiek voor geluid, geur, lucht, licht, water, bodem, trilling, natuur, afval en externe veiligheid.
Ter bevordering van de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken binnen het omgevingsrecht zijn landelijk 29 omgevingsdiensten opgericht. Binnen de provincie Fryslân verzorgt de FUMO voor alle gemeenten en de provincie de basistaken. Voor enkele van deze deelnemers en Wetterskip Fryslân verzorgt de FUMO ook aanvullende taken (zogenaamde plustaken).
In 2017 is een wettelijke verplichting voor gemeenten en provincies ingevoerd om ten aanzien van VTH op het gebied van de wettelijke basistaken uniform VTH-beleid op te stellen; dit met het doel om de kwaliteit en uniformiteit van de VTH-taken binnen het omgevingsrecht te vergroten. Dit VTH-beleid voor de basistaken is tot stand gekomen met inbreng van deelnemers aan de Gemeenschappelijke Regeling van de FUMO, FUMO, veiligheidsregio en Wetterskip Fryslân, onder begeleiding van adviesbureau Arena Consulting. Vóór besluitvorming is dit beleid ter consultatie voorgelegd aan de omliggende omgevingsdiensten, veiligheidsregio (brandweer en GGD), Wetterskip Fryslân en het Openbaar Ministerie.
1.2 VTH-beleid in de beleidscyclus
Het voorliggend beleidsplan is uitvoeringsgericht beleid. Het beschrijft op welke wijze de gemeenten en provincie uitvoering willen geven aan de meer strategische ambities die zij in hun strategisch beleid hebben verwoord, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van de leefomgeving, milieu, ondermijning, externe veiligheid, energiebesparing en klimaatadaptatie.
In 2019 is door het bestuurlijk VTH-overleg Fryslân de Omgevingsanalyse Fryslân vastgesteld. Met deze analyse is per bestuurlijk thema (o.a. klimaatopgave, energietransitie, leefbare en vitale kernen, biodiversiteit en toekomstbestendige landbouw) uitgewerkt welke bijdrage VTH kan leveren aan de bestuurlijke ambities. In voor- liggend beleid is voor de basistaken, als onderdeel van de brede VTH-taken, een concretisering hiervan gemaakt. Dit VTH-beleid voor de basistaken is een aanvulling op het bredere VTH-beleid dat door ieder van de colleges is vastgesteld voor uitvoering van hun Wabo-taken.
In het omgevingsrecht worden regels gesteld waar het bevoegd gezag zich aan moet houden bij het uitvoeren van de VTH-taken. De eisen aan de inrichting van processen zijn wettelijk vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden de regels binnen dit nieuwe wettelijke kader van kracht.
Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie zijn de zogenaamde procescriteria leidend voor het VTH-beleid. De procescriteria beschrijven de eisen die gesteld worden aan de sluitende beleids- cyclus, de BIG-8 cyclus. Voorliggend VTH-beleid heeft betrekking op de bovenste drie stappen en is richtinggevend voor de operationele beleidscyclus. In het figuur hiernaast zijn deze groen weergegeven. Deze strategische beleids- cyclus wordt over het algemeen iedere vier jaar doorlopen, maar kan op basis van veranderende omgevingsfactoren, wetten of beleidsambities een andere frequentie hebben.
Zoals aangegeven geldt dit beleidsplan voor de basistaken die door de FUMO voor alle deelnemers worden uitgevoerd. De basistaken zijn in dit beleidsplan ondergebracht in drie clusters:
Dit betekent dat de volgende clusters van basistaken buiten dit beleidsplan zijn gehouden, omdat de FUMO deze taken niet, of alleen voor de provincie, uitvoert:
Voor ieder van bovengenoemde taken is door de provincie Fryslân specifiek provinciaal VTH-beleid uitgewerkt. Voor de majeure risicobedrijven geldt dit beleid tezamen met het beleid dat door de provincies Groningen en Drenthe is gemaakt in de Noordelijke maat.
Diverse ontwikkelingen hebben gevolgen voor de VTH-taken. Waar mogelijk zijn deze ontwikkelingen verwerkt in voorliggend beleid; indien deze of andere ontwikkelingen leiden tot wijzigingen van beleidsmatige keuzen, vindt bijstelling van het beleid plaats.
Het doel van deze wet is om de geldende regels voor inwoners, bedrijven en overheden inzichtelijker te maken en de ontwikkeling en het beheer van de fysieke leefomgeving beter beheersbaar te maken. Deze wet gaat ook uit van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners en bedrijven. De uitgangspunten van de Omgevingswet zijn minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven, lokaal maatwerk en vertrouwen. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 1 januari 2022.
De Omgevingswet heeft voor de basistaken, op basis van de huidige juridische uitwerkingen van de Omgevingswet, met name de volgende impact:
transparantie van informatievoorziening. Alle digitale informatie is straks op één plek te vinden, het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Via het DSO kunnen initiatiefnemers, overheden en belanghebbenden snel zien wat mag in de fysieke leefomgeving. De inwoner, ondernemer beschikt daarmee over dezelfde informatie als de overheid.
De gemeenten, provincie en FUMO streven ernaar om, vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, al zoveel mogelijk in de geest van de Omgevingswet te werken. Tot inwerkingtreding van de Omgevingswet staat een deel van bovenstaande implicaties nog landelijk ter discussie. Voor de uitwerking in dit beleidsplan zijn we uitgegaan van de concept wetsteksten in januari 2020; indien de feitelijke implicaties bij inwerkingtreding afwijken, kan worden besloten tot actualisatie van voorliggend beleidskader of aanscherping middels het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.
1.4.2 Aandacht voor nieuwe milieuthema’s
Een aantal milieuthema’s krijgt landelijk, provinciaal en lokaal steeds meer aandacht. Deze kunnen in de toekomst leiden tot actualisatie van voorliggend beleidskader of aanscherping middels het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.
In het Klimaatakkoord worden verschillende afspraken gemaakt die de bevoegdheden van de provincie en gemeenten raken. In Fryslân wordt stevig ingezet op energie- besparing (25% ten opzichte van 2010) en duurzaam opgewekte energie (33% in 2030).
Intensivering van energiebesparing en het vergroten van het aandeel duurzaam opgewekte energie zijn belangrijke speerpunten van overheden. In het Energie- akkoord 2013 is vastgelegd dat gemeenten en provincies prioriteit moeten geven aan handhaving van de energiebesparingsverplichtingen in de Wet milieubeheer. Vanaf 1 juli 2019 geldt een meldingsplicht voor middelgrote en grote energieverbruikers om te komen tot energiebesparende maatregelen en er geldt een verplichting voor het opstellen van energieaudits voor grote bedrijven. Hierdoor kan gericht toezicht gehouden worden op bedrijven die nog niet voldoen aan de energiebesparingsplicht.
Een belangrijk en concreet aandachtspunt bij de voorgenoemde energietransitie is het overstappen van gas naar duurzame warmtebronnen. Omdat aardgas een fossiele brandstof is, zorgt het ook voor klimaatverandering. Om de klimaatdoelstellingen te halen moet Nederland van het gas af en overstappen op duurzame warmtebronnen voor onder meer verwarmen, koken en douchen.
In een circulaire economie worden afvalstoffen maximaal hergebruikt. Dit gebeurt nu nog vaak niet: veel bedrijfsafval wordt verbrand in plaats van het te gebruiken. De FUMO is één van de spelers die voor de uitdagende taak staan om bedrijven via vergunningen en toezicht aan te moedigen meer circulair te worden.
Er ontstaat steeds meer zicht op de impact van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) voor mens en natuur. Denk daarbij aan onder meer PFAS, microplastics, medicijnresten / antibiotica en nanodeeltjes. Om aantasting van gezondheid en omgeving te voorkomen zal bij vergunningverlening en toezicht hieraan steeds meer aandacht worden gegeven. Een goede registratie van bedrijven en toegepaste stoffen is noodzakelijk. In de loop van de tijd kan zo ook worden gevolgd of toepassing ervan wordt beperkt. ZZS herkennen en beoordeling ervan maken deel uit van de reguliere VTH-werkprocessen.
Er zijn diverse ontwikkelingen bij en tussen de gemeenten, provincie en FUMO die gevolgen (kunnen) hebben voor de uitvoering van de basistaken. De gevolgen van deze ontwikkelingen nemen we mee bij de operationalisering van het beleid in het uitvoeringsprogramma en actualisaties van beleid. Enkele van deze ontwikkelingen zijn:
overdracht van een aantal basistaken die tot en met 31-12-2019 nog bij enkele gemeenten belegd waren. Het betrof onder meer de beoordeling en het toezicht van meldingen Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en sloopmeldingen én het beoordelen van meldingen en toezicht op diverse meldingsplichtige bedrijven. Door de FUMO is nog maar beperkte ervaring opgedaan bij de uitvoering van deze taken.
In het volgende hoofdstuk benoemen we de algemene uitgangspunten voor de uitvoering van de basistaken. De uitgangspunten die specifiek gelden voor de clusters van basistaken zijn uitgewerkt in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is uitgewerkt op welke wijze doorwerking van voorliggend beleid plaatsvindt in strategieën en het jaarlijks uitvoeringsprogramma.
Voor de uitvoering van de basistaken hebben de gemeenten in Fryslân en provincie Fryslân een aantal uitgangspunten bepaald. Deze uitgangspunten zijn afgeleid uit de beleidsplannen van de gemeenten en provincie, de Omgevingsanalyse Fryslân en in overleg tussen de deelnemers aan de FUMO geconcretiseerd voor de basistaken. Een deel van de uitgangspunten leidt ook tot specifieke doelstellingen (verwoord in kaders met grijze arcering), waarmee de bevoegde gezagen de voortgang van doelrealisatie de komende jaren willen blijven volgen. Over de mate van realisatie van deze doel- stellingen legt de FUMO jaarlijks in haar jaarverslag verantwoording af.
Dit hoofdstuk bevat de algemene uitgangspunten. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten per cluster van basistaken (inrichtingen, bodem en asbest) benoemd. De uitgangspunten die specifiek gelden voor preventie, vergunningverlening, toezicht, sanctioneren en gedogen zijn uitgewerkt in de bijlagen 6 tot en met 10.
2.1 Aansluiting bij strategische doelen van de deelnemers
Dit VTH-beleidsplan voor de basistaken sluit aan bij en ligt in het verlengde van het brede gemeentelijke en provinciale VTH-beleid en de omgevingsanalyse Fryslân zoals deze in 2019 is opgesteld. Het brede VTH-beleid heeft betrekking op de overige VTH-taken van de gemeente (o.a. bouwen, ruimtelijke ordening, APV en bijzondere wetten) en de provincie (o.a. natuur, zwemwater, ontgrondingen).
De inzet van het VTH-instrumentarium voor de basistaken levert een bijdrage aan onder meer de volgende strategische doelen in het gemeentelijke en het provinciale VTH-beleid.
Deze bijdrage aan de gemeentelijke en provinciale doelstellingen richt zich voor de basistaken met name op de thema’s ‘Klimaat’, ‘Luchtkwaliteit’, ‘Energietransitie’, ‘Veiligheid en hinder’, ‘Bodem’ en ‘Ondermijning’. Voor de bijdrage van VTH aan deze thema’s zijn de volgende doelstellingen geformuleerd.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
Onze inzet voor VTH bij de basistaken richt zich op de grootste risico’s. De activiteiten met de grootste kans op overtreding én de grootste effecten als het mis gaat, krijgen de meeste aandacht. Het risico is afhankelijk van een aantal variabelen. Zo is het milieurisico bij objecten met een grote stookinstallatie veel groter dan bij objecten waar een acculader in werking is. Iedere basistaak kent een aantal variabelen die het risico bepalen. Door een goed inzicht in deze variabelen en daarmee samenhangende risico’s kunnen we onze werkzaamheden gericht inzetten.
Om prioriteiten te kunnen stellen is een informatie gestuurd risicomodel uitgewerkt voor ieder van de clusters van basistaken. De effectiviteit van dit model wordt groter naarmate meer en betere informatie beschikbaar is. Deels is dit informatie waarvan de FUMO zelf bronhouder is (zoals controleresultaten, laatste controledatum en relevante activiteiten) en deels is dit informatie afkomstig van derden (zoals controleresultaten van andere inspectieorganen). De basis voor het model staat (zie bijlage 2); de komende jaren wordt gewerkt aan de gegevenskwaliteit om het model ook optimaal te kunnen inzetten.
Op basis van risico’s bepalen we hoe diepgaand de toetsing van meldingen en vergunningen dient plaats te vinden, bij welke objecten2 en wanneer een controle het meest effectief is én welke toezichtsvorm hier het beste bij past.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
2.3 Impuls voor het ketentoezicht
Een van de voornaamste redenen om landelijk te komen tot een stelsel van omgevingsdiensten is het verkrijgen van zicht en inzicht in complexe ketens van (milieugerelateerde) activiteiten. Het ketentoezicht is als instrument één van de basistaken die door de gemeenten en provincie bij de FUMO is belegd.
De FUMO geeft op twee wijzen invulling aan het ketengericht (milieu)toezicht:
Verbreding van het locatiedossier vindt plaats na signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht dat eerder of later overtredingen (kunnen) zijn begaan. Dit kan zijn op een eerder moment in de keten (bij toeleveranciers) of op een later moment in de keten (bij afnemers). De aanleiding is daarbij altijd een reguliere inspectie op een locatie bij een object of transport en het signaal is een min of meer toevallige bijvangst. Het ketentoezicht op deze wijze is reactief en beperkt zich tot de schakels rond de betreffende locatie. Het resultaat van ketentoezicht op deze wijze is dat overtredingen kunnen worden gevonden bij bedrijven die ervoor of erna in de specifieke keten werkzaamheden uitvoeren.
Verdieping in de keten als geheel vindt plaats als er meerdere (gelijke of samen- hangende) signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht worden ontvangen, signalen van andere inspectieorganen worden ontvangen of landelijke prioriteiten worden benoemd. Na dergelijke signalen wordt op basis van specifieke risicovariabelen met een strategische en tactische analyse een keten of deel van de keten in beeld gebracht. Deze beperkt zich dan niet tot de betreffende locatie; ook locaties en activiteiten van branchegenoten worden onderzocht. Het resultaat van ketentoezicht op deze wijze is een rangorde (bijv. Top 50) van te inspecteren plaatsgebonden of mobiele activiteiten: deze patronen, incentives en rangorde waren met alleen reguliere (locatiegebonden) inspecties niet boven water gekomen.
De afgelopen jaren voerde de FUMO het ketentoezicht met name uit door het verbreden van locatiedossiers bij signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht. Na een signaal bij een specifieke inrichting of transport dat in de keten ervóór of erna moge- lijke overtredingen zijn begaan, wordt samenwerking gezocht met strafrechtelijke en andere bestuursrechtelijke partners. Samen met hen wordt dit deel van de keten verdiept en waar nodig handhavend opgetreden. Voorbeelden van dergelijke dossiers zijn de puin- en afvalopslag zonder vergunning, afvoer van AVI-bodemas als schoon puin naar Rotterdam, papierslib in een weiland en toepassing van met plastic vervuild tomatenloof uit België. Daarnaast zijn projecten opgestart voor afvaldumpingen (Toezichtkring natuurhandhaving) en vuurwerkhandel en wordt op basis van keten- analyses van onder meer de politie op specifieke locaties toezicht gehouden. Behoud van het ketentoezicht om locatiedossiers te verbreden bij signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht is essentieel; daarmee komen zaken boven water die buiten de directe scope van het specifieke object of transport plaatsvinden. De inzet van de BOA-capaciteit voor ketentoezicht wordt vastgelegd in een jaarplan dat via het VTH-overleg Fryslân wordt vastgesteld.
Deze beperkte invulling van het ketentoezicht tot het verbreden van het locatiedossier komt enerzijds door de beperkt gespecificeerde opdracht van de deelnemers voor uitvoering van ketentoezicht en anderzijds door de wijze waarop de FUMO het ketentoezicht heeft georganiseerd. Uren voor het ketentoezicht zijn door de FUMO verdeeld over een groot aantal toezichthouders, juristen en BOA’s die ieder voor een klein deel van hun beschikbare uren ketentoezicht uitvoeren. Door een combinatie van beide redenen is door de FUMO afgelopen jaren maar beperkt proactief verdiept in ketens als geheel.
De grootste risico’s in ketens worden gezien:
Om te verdiepen in ketens als geheel bundelen we de kennis en expertise voor het ketentoezicht in een team ketentoezicht. Dit team dient te voldoen aan de eisen gesteld in de kwaliteitscriteria; hiervoor ligt samenwerking met de omgevingsdiensten in Noord-Nederland en/of de ketenpartners in Fryslân voor de hand. Naast de bundeling van het ketentoezicht in dit team houden we ook ketentoezicht door het verbreden van het locatiedossier. Dit gebeurt na signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht dat eerder of later overtredingen (kunnen) zijn begaan.
Inzet van het team ketentoezicht is het meest noodzakelijk in de ketens grond- en afvalstromen. Beide ketens (1) worden door toezichthouders het meest risicovol gevonden, (2) blijken uit de risicoanalyse ketentoezicht uit 20153 en grondstromen uit 2014 risicovol4, (3) hebben veel aandacht in de provinciale en landelijke media (4) zijn landelijke prioriteiten en daardoor zijn landelijke werkgroepen actief (5) worden door vrijwel alle gemeenten en provincie in hun VTH-beleidsplannen hoog geprioriteerd, (6) zijn door de FUMO afgelopen jaren ook de meeste ketenonderzoeken als verbreding van het locatiedossier uitgevoerd en (7) zijn verdiept in ketenonderzoeken van andere omgevingsdiensten.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
2.4 Intensieve samenwerking tussen ketenpartners
In de uitvoering van onze taken werkt de FUMO samen met betrokken collega’s van provincies en gemeenten, andere omgevingsdiensten en instanties als de politie, Rijkswaterstaat, veiligheidsregio (brandweer en GGD), Wetterskip Fryslân, Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit, douane, Inspectie Leefomgeving en Transport, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Openbaar Ministerie. Door bundeling van kennis, taken en ervaring zorgen we voor een kwalitatieve en betrouwbare dienst- verlening. Ook de ondernemers en de inwoners profiteren hiervan. De kwaliteit van de leefomgeving verbetert, de administratieve lasten voor bedrijven en inwoners verminderen, procedures verkorten en voorschriften zijn op elkaar afgestemd. Hierdoor ontstaat een gelijk speelveld voor onze klanten.
De samenwerking met verschillende partners gebeurt thema- of procesgericht. Met sommigen structureel, met anderen op incidentele basis. Samenwerking vindt op drie niveaus plaats:
Tijdige en adequate afstemming met ketenpartners vereist een sterke politiek-bestuurlijke sensitiviteit van medewerkers.
Cruciaal voor het leveren van kwaliteitsproducten is de beschikbaarheid van vakmanschap en expertise en de borging van de kwaliteit. Als kwaliteitsafspraken niet worden vastgelegd, gemonitord en gerapporteerd is er een sterke mate van afhankelijkheid van de individuele medewerker.
Kwaliteit is voor ons (1) het realiseren van de doelstellingen die we met elkaar hebben afgesproken en (2) het voldoen aan de wettelijke eisen. Deze doelstellingen zijn door B&W en GS vastgesteld en geven in de kern aan wat we vanuit VTH bijdragen aan de maatschappelijke opgaven.
Elk van de gemeenten en de provincie Fryslân heeft een Verordening kwaliteit VTH vastgesteld. In de verordening is een verplichting opgenomen om te voldoen aan de kwaliteitscriteria die in het Fries bestuurlijk VTH-Overleg zijn afgesproken en door B&W en GS zijn vastgesteld. Deze criteria zijn gebaseerd op de landelijke criteria en naar de Friese dimensie vertaald. De kwaliteitscriteria hebben zowel betrekking op de kwaliteit van de organisatie als de kwaliteit van de medewerkers.
Tevens is in de verordening een verplichting opgenomen om doelen uit te werken op de volgende onderwerpen:
Voor de uitwerking van doelen voor ‘dienstverlening’ wordt verwezen naar de Producten- en Dienstencatalogus van de FUMO. Hierin staan servicetermijnen genoemd. Dit is primair een servicetermijn voor de gemeente en de provincie, maar werkt door naar burgers en bedrijven. Verder is onderstaande doelstelling 5 inzake de kwaliteitscriteria ook te linken aan dienstverlening. In bijlage 1 is de nadere uitwerking van deze doelstelling opgenomen en zijn ook dienstverleningsdoelstellingen verwoord.
De ambities ten aanzien van uitvoeringskwaliteit van de basistaken zijn in voorliggend VTH-beleid beschreven.
Om de kwaliteit te borgen zorgt de FUMO voor:
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
Van de drie clusters van basistaken zijn in dit hoofdstuk de beleidsuitgangspunten beschreven. Deze zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de risico’s van de basistaak. In onderstaande paragrafen zijn eerst de risico’s beschreven en op basis van deze risico’s de beleidsmatige uitgangspunten benoemd. De uitgangspunten zijn dus afgeleid van risico’s.
Er is nog maar beperkt informatie opgebouwd over de resultaten van de controles (naleefgedrag). Het bepalen van de risico’s is daardoor vooral nog gebeurd op basis van expert judgement van vergunningverleners, toezichthouders, boa’s en juristen en adviesbureau. Door te investeren in risicogericht werken (zie paragraaf 2.2) bouwen we een betere informatiepositie op. Dit zal er ook toe leiden dat periodiek geëvalueerd kan worden of de inzet op de juiste activiteiten wordt ingezet; in het jaarverslag blikken we jaarlijks terug en in het uitvoeringsprogramma actualiseren we doelstellingen en aanpak.
3.1 Milieubelastende activiteiten bij inrichtingen
In de provincie Fryslân zijn anno 2020 zo’n 3.565 inrichtingen waarvoor de FUMO de beoordeling van meldingen5 uitvoert en vergunningaanvragen in behandeling neemt6 voor één of meerdere milieubelastende activiteiten en het toezicht en de handhaving op deze milieubelastende activiteiten uitvoert. Dit zijn basistaken voor in ieder geval de objecten7 met een vergunning voor milieubelastende activiteiten en voor een deel van de objecten met meldingsplichtige activiteiten. Volgens de begroting worden in 2020 zo’n 500 vergunningaanvragen verwacht en zijn zo’n 598 reguliere 1e controles gepland (dus excl. hercontroles en handhavingscontroles).
De intensiteit van het beoordelen van meldingen en besluiten op aanvragen vergunningen, evenals het toezicht op milieubelastende activiteiten is beperkt bij wet vastgelegd. Zo geldt een plicht om regelmatig te bepalen of milieuvoorschriften in de vergunning nog toereikend zijn (actualiseringsplicht). In de Ministeriële Regeling omgevingsrecht (MOR) is verder vastgelegd dat elk object met een IPPC-installatie met grote milieurisico’s minimaal één keer per jaar een controlebezoek krijgt én elk object met een IPPC-installatie met beperkte milieurisico’s minimaal één keer per drie jaar een controle-bezoek krijgt.
Een gevolg van een dergelijk minimaal uitvoeringsniveau is dat veel objecten dan niet bezocht worden en daardoor na verloop van tijd niet over de juiste melding/vergunning voor uitvoering van hun activiteiten beschikken. Controles zijn immers belangrijke momenten om te constateren dat de melding/vergunning niet meer actueel is.
Daarnaast is (de dreiging van) een controle en eventueel daaropvolgende sanctie een belangrijke drijfveer om de melding/vergunningsituatie op orde te hebben. Een actueel bedrijvenbestand draagt bij aan het verlagen van de milieudruk en verbeteren van naleefgedrag. Een actuele melding/vergunning is ook beter toetsbaar en handhaafbaar. En met een actuele melding/vergunning kunnen onze beleidsambities (bijv. energiebesparing en reductie van afvalstoffen) beter worden gerealiseerd.
Met beperking van het toezicht op alle locaties waar milieubelastende activiteiten plaatsvinden, wordt de kans op en het effect van onomkeerbare situaties groter: hinder voor de omgeving, onveilige situaties voor omwonenden, verontreiniging van lucht, water en bodem met gevolgen voor gezondheid, aantasting van natuurwaarden, geen gelijk speelveld tussen bedrijven, ongewenste verschuiving van ondersteuning vooraf naar toezicht en handhaving, meer bezwaar- en beroepsprocedures, bouwwerken die later aangepast moeten worden en het niet realiseren van beleidsambities ten aanzien van bijvoorbeeld energiebesparing, inzet van duurzame energie en reductie van afvalstoffen.
In aanvulling op de algemene uitgangspunten (zie hoofdstuk 2) gelden, op basis van voorgaande beschrijving van de risico’s, voor de milieubelastende activiteiten bij objecten de volgende beleidsuitgangspunten:
Alle relevante milieuaspecten uit iedere melding en (vergunning)aanvraag voor milieubelastende activiteiten worden globaal beoordeeld. Op basis van de impact van de aangevraagde activiteiten (zie bijlage 3 voor de risicoanalyse van activiteiten), de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van de activiteiten op deze locatie/ ligging van het object én de verwachte emissies / hinder voor de omgeving vindt intensievere inhoudelijke beoordeling plaats.
Het prioriteren van risicovolle objecten met een of meerdere milieubelastende activiteiten gebeurt informatie gestuurd. Op basis van risicovariabelen en input van deelnemers doet de FUMO jaarlijks een voorstel aan de bevoegde gezagen welke objecten integraal én welke objecten op specifieke aspecten een controlebezoek ontvangen.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de volledigheid van het overzicht van objecten met milieubelastende activiteiten (alle objecten in beeld). De deelnemer levert dit overzicht jaarlijks aan de FUMO, zodat de FUMO het voorstel voor te controleren objecten kan uitwerken. Het bevoegd gezag kan het beheer van het overzicht van objecten met milieubelastende activiteiten ook bij de FUMO beleggen.
De FUMO is verantwoordelijk voor de volledigheid van benodigde gegevens van ieder van de objecten onder het basistakenpakket (benodigde gegevens van objecten in beeld). Bij het uitvoeren van controles actuali-seert de FUMO de gegevens; de gegevens van objecten die langere tijd niet gecontroleerd zijn, zijn daardoor minder actueel dan gegevens van recent gecontroleerde objecten. Mutaties van gegevens geeft FUMO aan het bevoegd gezag door, zodat het bevoegd gezag daarmee de volledigheid van het overzicht met objecten actueel kan houden.
De volgende risicovariabelen worden in ieder geval in het risicomodel meegenomen:
Het milieurisico van de branche waarin het bedrijf actief is. Om het risico van de branche te bepalen, wordt het naleefgedrag van de branche als geheel meegenomen én worden milieuas-pecten ten opzichte van elkaar gewogen. Deze weging, op basis van een risico-inschatting van deelnemers en FUMO, is:
De 10% objecten met de grootste risico’s vallen onder de categorie hoog risico. De 25% objecten die hierna het grootste risico hebben, vallen onder de categorie matig risico. De overige 65% objecten is categorie laag risico8.
Voor de objecten met een IPPC-installatie geldt: de objecten in de categorie hoog risico worden anderhalf keer per jaar gecontroleerd, met een matig risico één keer per jaar en met een laag risico één keer per drie jaar. In een toezichtplan per object met een IPPC-installatie wordt benoemd wanneer integraal en wanneer op een of enkele aspecten wordt gecontroleerd.
Voor de objecten zonder IPPC-installatie geldt: de objecten in de categorie hoog risico worden één keer per twee jaar gecontroleerd, met een matig risico één keer per vier jaar en met een laag risico minimaal één keer per 10 jaar. Van de controles bij objecten zonder IPPC-installatie is 50 tot 75% een aspectcontrole. In het uitvoeringsprogramma wordt door een efficiënte aanpak getracht de objecten met een laag risico frequenter te bezoeken dan één keer per 10 jaar.
Deze beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in de vergunning- en toezichtstrategie in respectievelijk bijlage 7.4 en 8.4.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
Bij de uitvoering van de Wet bodembescherming (Wbb) ontvangen de bevoegde gezagen meldingen in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) of aan- vragen voor saneringsbeschikkingen. Het toezicht tijdens het werk en de advisering over de sanctionering bij geconstateerde overtredingen aan het bevoegd gezag zijn basistaken. Dit geldt ook voor de beoordeling van het evaluatierapport en/of nazorgplan na afloop.
In het Bbk wordt het toepassen van schone en licht verontreinigde grond en bagger- specie geregeld. Het doel daarvan is voldoen aan het ‘stand still principe’: voorkomen van verdere achteruitgang van de bodemkwaliteit. De gemeenten zijn bevoegd gezag Bbk. Zowel de behandeling van meldingen Bbk als het toezicht op de uitvoering van het Bbk conform de melding en de landelijk geldende regels zijn basistaken.
Jaarlijks worden zo’n 120 werken gemeld in het kader van de Wbb. Het betreft zo’n 30 aanvragen voor saneringsbeschikkingen en zo’n 90 BUS-meldingen. De wet verplicht niet hoe intensief het toezicht Wbb dient plaats te vinden. Wettelijk gezien is het dus mogelijk dat het toezicht beperkt blijft tot het administratief beoordelen van en beschikken over het evaluatierapport en/of nazorgplan na afloop van het werk. Dit minimaal uitvoeringsniveau leidt tot een groot aantal risico’s, waarvan in bijlage 5 een selectie is opgenomen.
Er worden in de praktijk veel afwijkingen van de bepalingen in de vergunning Wbb geconstateerd op de saneringslocaties. Bij ontvangst van een aanvraag Wbb is, op basis van ontvangen gegevens, geen goed beeld van de verwachte naleving, waardoor niet bepaald kan worden op welke locatie een controle meer nodig is dan elders. In 2019 vonden 90 controles plaats bij bodemsaneringen Wbb. Dit leidde tot veel aanpassingen in de praktijk, 16 waarschuwingen (11 schriftelijk en vijf mondeling), drie bestuurlijke strafbeschikkingen en éé bodemsignaal aan de strafrechtelijke partners. De tekortkomingen vonden plaats op veel verschillende locaties. Het is niet mogelijk gebleken om vooraf in te schatten waar het mis gaat; dit noodzaakt om ieder werk met een saneringsbeschikking of melding Wbb minimaal één keer te bezoeken. We ambiëren hier een meer risicogericht toezicht (zie doel-stelling in paragraaf 2.2).
Volgens de begroting 2020 bedroeg in 2017-2018 het gemiddelde aantal meldingen Bbk jaarlijks 1.141. We verwachten op basis van intensivering van het toezicht Bbk dat 50% van de werken onterecht niet wordt gemeld9. Risico’s zijn door het (mogelijk bewust) niet melden hoger dan bij gemelde werken. Ook voor het Bbk is de intensiteit van het beoordelen van meldingen en het toezicht niet bij wet vastgelegd. Indien de uitvoering plaatsvindt op dit wettelijk niveau, worden de grootste risico’s gelopen bij werken met sterke twijfels bij de beoordeling van de melding Bbk, IBC-bouwstoffen, meldingen achteraf en toepassing immobilisatie (zie bijlage 5). Matige risico’s zijn er bij tijdelijke en kortdurende opslag, partijen met meer dan 5% bodemvreemd materiaal, samengevoegde partijen en meldingen met herkomst buiten Fryslân.
Als gevolg van de Omgevingswet verschuiven diverse bodemwerkzaamheden van een meldingsplicht naar een informatieplicht. Hierdoor is een beperktere beoordeling mogelijk.
In aanvulling op de algemene uitgangspunten (zie hoofdstuk 2) gelden, op basis van voorgaande beschrijving van de risico’s, voor bodem de volgende beleidsuitgangspunten:
Het sterke vermoeden bestaat dat veel bodemwerken niet gemeld worden. De risico’s bij niet gemelde bodemwerken zijn over het algemeen groter dan bij de gemelde bodemwerken. Met een één jaar durende pilot wordt getracht dit vermoeden te onderbouwen en te bepalen welke toekomstige inzet structureel benodigd is om de risico’s bij niet gemelde bodemwerken te beperken.
Deze beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in de vergunning- en toezichtstrategie in respectievelijk bijlage 7.5 en 8.5. Een specifieke uitwerking van het ketentoezicht is opgenomen in bijlage 8.7.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
Voor sloopwerken waarbij een bepaalde hoeveelheid asbest vrijkomt, geldt een landelijke meldingsplicht. Zowel de behandeling van bedrijfsmatige sloopmeldingen met asbest als het toezicht op de uitvoering van bedrijfsmatige sloopwerken met asbest, zijn basistaken. Volgens de begroting 2020 van de FUMO worden voor het jaar 2020 in totaal 3.622 bedrijfsmatige sloopmeldingen verwacht.
De intensiteit van het beoordelen van bedrijfsmatige sloopmeldingen met asbest en het toezicht op de uitvoering van bedrijfsmatige sloopwerken met asbest is niet bij wet vastgelegd. Door het benoemen van de risico’s en onderbouwing waarom het bevoegd gezag deze accepteert, is het mogelijk om op onderdelen de meldingen niet of minder diepgaand en vergunningen minder diepgaand te toetsen en/of toezicht hierop te houden. Dit minimaal uitvoeringsniveau leidt tot een grote kans op primaire en secundaire blootstelling met gevolgen voor de volksgezondheid.
Het risico op vezelemissie op het moment dat niet wordt voldaan aan de wet- en regelgeving is dusdanig groot dat in verhouding een groot risico voor mens en milieu bestaat. Een adequaat toezichtniveau is dus heel belangrijk in de saneringsfase. Daarnaast is het een bekend fenomeen dat het lucratief is om zich te onttrekken aan toezicht en illegale handelingen te verrichten. Financieel gewin speelt hierin een belangrijke rol. Door ook niet-gemelde saneringen op te sporen wordt deze vorm van illegaliteit aangepakt.
In alle gevallen geldt dat de maatschappelijke onrust groot kan zijn; asbest is een beladen onderwerp. Uit de praktijk blijkt dat de kwaliteit van de asbestinventarisatierapporten, ondanks het systeem van certificering, te wensen over laat. Het is daarom goed om te toetsen of het asbest- inventarisatierapport volledig is en aansluit bij de uit te voeren werkzaamheden.
In aanvulling op de algemene uitgangspunten (zie hoofdstuk 2) gelden, op basis van voorgaande beschrijving van de risico’s, voor asbest de volgende beleidsuitgangspunten:
De sloopmeldingen worden ingedeeld in drie risicocategorieën op basis van de locatie, het gebruik van het object, de risicoklasse, de soort saneerder en het toezicht door derden. 10% van de meldingen wordt ingedeeld in de hoge risico- categorie, 25% in de matige risicocategorie en 65% in de lage risicocategorie.
De sloopmeldingen in de hoge risicocategorie worden allen gecontroleerd. De werken in de matige risicocategorie worden in 40% van de gevallen gecontro-leerd en in de lage risicocategorie in 7,5% van de gevallen. Bij deze controles worden de meest risicovolle aspecten uit het Landelijk Protocol – Locatiebezoek Asbestverwijderingswerkzaamheden gecontroleerd.
Bij het ketentoezicht hebben de ketens van grond- en afvalstromen de hoogste prioriteit (zie hoofdstuk 2.3). Een van de thema’s binnen de keten afvalstromen is asbest. Een onderbouwing en uitwerking van het ketentoezicht is opgenomen in bijlage 8.7.Deze beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in de vergunning- en toezichtstrategie in respectievelijk bijlage 7.3 en 8.3.
Doelstelling (zie bijlage 1 voor nadere uitwerking)
4 Doorwerking van het VTH-beleid
Voorliggend VTH-beleid is onderdeel van een sluitende beleidscyclus, de BIG-8 cyclus (zie paragraaf 1.2). Dit betekent dat het strategisch beleid (wat we willen bereiken?) uit voorgaande drie hoofdstukken doorwerkt in operationeel beleid (hoe we dit willen bereiken?), ofwel de VTH-strategieën.
De VTH-strategieën bestaan uit vijf componenten: preventiestrategie, vergunning- strategie, toezichtstrategie, sanctiestrategie en gedoogstrategie. In onderstaand figuur is de onderlinge verhouding tussen de VTH-strategieën gevisualiseerd.
In de preventiestrategie beschrijven we hoe we bij de uitvoering van de basistaken trachten te bereiken dat inwoners en bedrijven van nature regels over leefbaarheid, veiligheid en duurzaamheid nakomen. Daarbij zetten we bijvoorbeeld in op heldere communicatie, voorlichting en het uitleggen van het doel van regels. De meeste in-woners en bedrijven blijken dan bereid de voor hen geldende regels na te leven. De preventiestrategie is uitgewerkt in bijlage 6.
De vergunningstrategie beschrijft de basiswerkwijze, het beoordelingskader en toets niveaus voor het behandelen en beoordelen van aanvragen en meldingen sloop, milieu en bodem. Op basis van de beleidsuitgangspunten in voorgaande hoofdstukken wordt de intensiteit en diepgang van toetsing van aanvragen en meldingen uitgewerkt in bijlage 7.
Net als bij de toetsing onderscheiden we ook bij het toezicht uitvoeringsniveaus. Ook hier geldt dat het toezicht niet 100% kan zijn. Immers, in dit geval zou de toezichthouder bij iedere activiteit continu aanwezig moeten zijn en alle aspecten moeten controleren. Deze toezichtniveaus zijn vastgelegd in de toezichtstrategie in bijlage 8.
We sanctioneren bij overtredingen conform de landelijke handhavingsstrategie (LHS). Deze strategie is overgenomen en nader uitgewerkt in bijlage 9. Ditzelfde geldt voor de landelijke gedoogstrategie in bijlage 10.
4.2 Jaarlijks uitvoeringsprogramma
Met de vaststelling van dit beleid behouden de bevoegde gezagen bestuurlijke afwegingsruimte. In het Fryslân brede uitvoeringsprogramma voor de taken die bij de FUMO zijn ondergebracht, vindt jaarlijks een specifiekere uitwerking en indien benodigd actualisering plaats van het strategisch en operationeel beleidskader. Daar is ook ruimte, binnen de kaders die in voorliggend beleid zijn uitgewerkt, voor inbreng van provinciale, regionale en lokale (politieke) inzichten, nieuwe ontwikkelingen en voorkeuren.
Het is mogelijk dat individuele deelnemers een hoger ambitieniveau ambiëren dan in voorliggend beleidsplan is uitgewerkt; met het uitvoeringsprogramma kan deze aanvullende opdracht aan de FUMO wordt vastgesteld.
Uitgangspunt bij het uitwerken van dit VTH-beleid was, dat de toekomstige uitvoering dient te passen binnen de huidige budgettaire kaders van de deelnemers. In het uitvoeringsprogramma en begroting wordt de financiële vertaling concreet gemaakt.
De uitvoering leidt tot resultaten. In hoeverre deze resultaten bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen is object voor monitoring, evaluatie en verantwoording.
De 13 doelstellingen in voorliggend document zijn in bijlage 1 vertaald in SMART- indicatoren en normen. Door het meten van deze indicatoren krijgen we periodiek inzicht in de mate waarin we onze doelstellingen realiseren en kunnen we tijdig bijsturen. De resultaten van de monitoring nemen we op in ons jaarverslag. Met dit jaarverslag voldoen we aan de wettelijke plicht om een jaarverslag op te stellen en om colleges, gemeenteraden en Provinciale Staten jaarlijks te informeren over de realisatie.
Bijlage 1 Operationalisering doelstellingen
Objecten met één of meerdere melding- of vergunningplichtige milieubelastende activiteit(en) beschikken over een actuele melding / vergunning. |
|
| ||
De branches in de hoogste risicocategorie vertonen in 2024 een verbeterd naleefgedrag ten opzichte van 2020. |
|
| ||
De voorschriften die gelden voor de activiteiten met de grootste milieurisico’s worden in 2024 beter nageleefd dan in 2020. |
|
| ||
Bij overige branches en activiteiten is in 2024 het naleefgedrag minimaal gelijk aan het naleefgedrag in 2020. |
|
| ||
Verbetering van het naleefgedrag bij bodemsaneringen Wbb in 2024 ten opzichte van 2020. |
|
| ||
Verbetering van het gedrag van de uitvoerder van Bbk-werken in 2024 ten opzichte van 2020. |
|
| ||
Inzicht in illegale activiteiten en het risico van niet gemelde bodemwerken en bepalen van de structureel benodigde inzet voor toezicht op niet gemelde bodemwerken in 2021. |
|
| ||
Verbetering van het gedrag van de uitvoerder van asbest- saneringen in 2024 ten opzichte van 2020. |
|
|
Bijlage 2 Informatiegestuurd risicomodel
Om prioriteiten te kunnen stellen is een informatie gestuurd risicomodel uitgewerkt voor ieder van de clusters van basistaken. In het model wordt onderscheid gemaakt in twee vormen van risicogericht werken:
Ad 1. Risicogericht werken op basis van gegevens uit aanvragen en meldingen
We werken risicogericht op basis van gegevens uit de aanvraag of melding bij:
beoordeling van aanvragen en meldingen milieubelastende activiteiten. Alle relevante milieuaspecten uit iedere melding en (vergunning)aanvraag voor milieubelastende activiteiten worden globaal beoordeeld. Op basis van de im-pact van de aangevraagde activiteiten (conform bijlage 4 uit het VTH-beleid), de politiek- bestuurlijke gevoeligheid van de activiteiten op deze locatie/ligging van het object én de verwachte emissies / hinder voor de omgeving vindt intensievere inhoudelijke beoordeling plaats. Zie 3.1.2 uit het VTH-beleid.
Bij iedere melding en aanvraag wordt daarbij, al dan niet met gebruik van een checklist, bepaald hoe intensief de beoordeling en het toezicht bij deze zaak dient plaats te vinden.
Ad 2. Risicogericht werken op basis van gegevens van objecten
Voor het toezicht op milieubelastende activiteiten bij inrichtingen werken we risico- gericht door gebruik te maken van gegevens van objecten. Bij de totstandkoming van het VTH-beleid voor de basistaken is door Arena Consulting tevens een betaversie van het risicomodel voor de ‘milieubelastende activiteiten bij inrichtingen’ uitgewerkt. Hiervoor is in het VTH-beleid opgenomen dat de 10% inrichtingen met de grootste risico’s anderhalf keer per jaar gecontroleerd worden indien ze een IPPC-installatie hebben en anders één keer per twee jaar. Ook voor de 25% inrichtingen met een matig risico en de 65% inrichtingen met een laag risico gelden controlefrequenties. Daarmee zorgen we ervoor dat we ons toezicht inzetten op de inrichtingen die ertoe doen én realiseren we met ons toezicht een toezichtniveau dat past bij de budgetten die de bevoegde gezagen beschikbaar stellen.
In overleggen met medewerkers van de FUMO zijn risicovariabelen I t/m X benoemd. Op basis van een score van deze variabelen ontstaat per inrichting een beeld van het risico. De gemeenten en provincie verwachten, conform paragraaf 3.1.2, dat de FUMO de I t/m V minimaal meeneemt in het bepalen van het risico per inrichting. Op basis van deze variabelen krijgt iedere inrichting ‘risicopunten’. Inrichtingen met de meeste risicopunten hebben het grootste risico en krijgen de hoogste prioriteit.
We zien het risicomodel als een groeimodel. Groei vindt plaats langs twee lijnen:
Voor het bepalen welke bedrijven in 2021 een reguliere controle dienen te ontvangen maken we gebruik van de risicovariabelen I tot en met V. Het risicomodel breiden we de komende twee jaren uit met overige risicovariabelen, zodat het programma van uiterlijk 2024 gebaseerd wordt op een risicoanalyse met meerdere risicovariabelen.
De gegevens voor de risicovariabele I tot en met V zijn nog niet volledig. In 2020 bouwen we deze gegevens op. De gegevens voor de risicovariabelen III., IV. en V. zijn bij de FUMO bekend. De milieubelastende hoofdactiviteit (risico-variabele I) is momenteel bij 47% van de inrichtingen onder het basistakenpakket bekend. De branche (risicovariabele II) bij 73%. We streven ernaar dat voor het uitvoeringsprogramma van 2021 de hoofdactiviteit én branche van alle inrichtingen onder het basistakenpakket bekend zijn.
De betaversie is functioneel bruikbaar. Deze kan meerjarig gebruikt worden. Door jaarlijks actuele gegevens in te lezen vindt een berekening van de risicopunten en daarmee een prioritering van de inrichtingen plaats met actuele data. Het exporteren van gegevens uit de huidige FUMO registraties, transformeren en daarna inlezen in de betaversie vereist enige tijd en expertise. Zolang de analyse eenmaal per jaar plaatsvindt (bij de samenstelling van de controlelijst voor het volgend jaar), lijkt dit nog acceptabel. Indien ook tussendoor aangepaste prioriteitstelling plaatsvindt en dus meerdere keren per jaar het risicomodel gevuld dient te worden, is een meer duurzame oplossing gewenst.
Deze duurzame oplossing wordt bij voorkeur dicht tegen de primaire registratie van de FUMO georganiseerd (LEEF). Dit kan mogelijk in een planningsmodule: veel van de data om het risicomodel te vullen is afkomstig uit LEEF. Door het risicomodel in LEEF op te nemen wordt alle data continu actueel bij elkaar gehouden, hoeft dezelfde data niet op meerdere plekken geregistreerd te worden én heeft de FUMO de mogelijkheid om meerdere keren per jaar analyses/controlelijsten te maken. De FUMO onderzoekt met leverancier Stadsbeheer wat de mogelijkheden zijn voor een dergelijke planningsmodule in LEEF.
Bijlage 3 Risicoanalyse activiteiten
Ieder van de activiteiten uit het Activiteitenbesluit is op basis van vijf risicofactoren ingedeeld in een risicocategorie. Voor de vulling is gebruik gemaakt van een model en uitwerking van de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Deze is door toezichthouders van de FUMO op maat gemaakt door het aanpassen van enkele waarden én het toevoegen van twee activiteiten die niet specifiek in het Activiteitenbesluit benoemd zijn.
Toelichting van de risicofactoren:
Het risico per activiteit is voor ieder van deze vijf risicofactoren door toezichthouders van de FUMO ingeschat. Daarbij is een schaal gehanteerd van 1 (geen risico) tot 10 (zeer groot risico). Het totaal van de risicofactoren leidt tot een risicoscore, waarbij een indeling is gemaakt in:
Bijlage 4 Risicoanalyse branches
De bedrijven zijn ingedeeld in drie groepen:
De bedrijven zijn per groep gerubriceerd naar branches. Daarvoor is gebruik gemaakt van de indeling, risicomodel en uitwerking van de RUD Limburg-Noord. Deze is door toezichthouders van de FUMO op maat gemaakt door het aanpassen van enkele waarden én het toevoegen van twee branches (Vuurwerkopslag en -verkoop en Grasdrogerijen).
Ieder van de branches is gescoord (van waarde 1 zeer laag risico tot waarde 5 zeer hoog risico) op de zes voornaamste milieu-aspecten. Deze aspecten leiden met een weging (zie paragraaf 3.1.2) tot een risicocategorie per branche. Het totaal van de risico-factoren leidt tot een risicoscore, waarbij een indeling is gemaakt in:
B-25. Reinigingsbedrijven voor drukhouders, insluitsystemen, ketels, vaten, mobiele tanks, tankauto’s, tank- of bulkcontainers | |||||||||
Bijlage 5 Constateringen bodem en risico's
Selectie van constateringen binnen reikwijdte Wbb met risico’s
Constateringen binnen reikwijdte Bbk met grootste risico’s
Beter voorkomen dan genezen. Door vooraf te investeren in inzicht en duidelijkheid van regels, kunnen we een deel van de overtredingen voorkomen.
Uitgangspunt is een klantgerichte en klantvriendelijke benadering waarbij binnen de vigerende kaders steeds gezocht wordt naar een passende oplossing. Als een initiatiefnemer/aanvrager er met de geboden informatie niet uitkomt is er altijd een gesprek met de casemanager of overige betrokken medewerkers mogelijk. Hiermee wordt voorzien in een professionele en klantvriendelijke dienstverlening.
Bij preventie gaat het om het van nature nakomen van regels over leefbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Wij willen het naleefgedrag bevorderen door toezicht uit te voeren, maar ook door in te zetten op voorlichting en het uitleggen van het doel van regels. De meeste inwoners en bedrijven blijken dan bereid de voor hen geldende regels na te leven.
Via voorlichting wordt voorkomen dat overtredingen ontstaan uit een gebrek aan informatie en kennis. Inwoners en bedrijven worden geïnformeerd door de FUMO, gemeenten en provincie over verandering van wet- en regelgeving, indienings- vereisten, mogelijkheden voor aanvragen, et cetera.
Voorlichting vindt plaats door:
vooroverleg over bijvoorbeeld de vindbaarheid en interpretatie van indieningsvereisten, gemeentespecifieke bepalingen, slagingskans van plannen, te volgen procedures, andere benodigde toestemmingen, de scope en doorloop-tijd van de procedure, kritische aspecten en mogelijkheden voor indiening van aanvragen (in fasen, in delen of integraal);
6.2 Beoordeling van conceptaanvragen
De gemeenten, provincie en de FUMO beoordelen zo vroeg mogelijk plannen en initiatieven integraal, mede op basis van de vergunningenstrategie. Daarbij worden partners, adviseurs en belanghebbende derden betrokken. Dit betekent dat de FUMO bij (concept)aanvragen onder het basistakenpakket op verzoek van deelnemers deelneemt aan vooroverleggen bij initiatieven, in het behandelteam van de gemeente wordt opgenomen én inzage heeft in het dossier in verband met milieurisico’s in relatie tot politieke en/of maatschappelijke gevoeligheden.
Het eindresultaat van het vooroverleg op basis van een conceptaanvraag betreft, naast inzicht in meer procedurele randvoorwaarden, een ambtelijke indicatie van de haalbaarheid van een initiatief op bepaalde maatgevende facetten. Voor initiatieven waarbij activiteiten gaan plaatsvinden of gevolgen gaan hebben voor activiteiten binnen het basistakenpakket, geeft de FUMO een advies aan het bevoegd gezag. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende in het formele vergunningentraject niet meer tegen onverwachte obstakels aan.
Pre-mediation kan worden ingezet in vergunningprocedures en bij overlastmeldingen. Voor vergunningprocedures kunnen bevoegde gezagen eisen stellen aan de wijze van participatie van belanghebbenden bij de totstandkoming van een vergunning- aanvraag. Pre-mediation kan ook worden ingezet bij zienswijzen en bezwaar tegen besluiten. De initiatiefnemer kan met participatie zorgdragen voor voldoende draagvlak voor z’n initiatief. De werkwijze met omgevingstafels in het kader van de Omgevingswet sluit hierop aan.
Indien er maatschappelijke weerstand tegen activiteiten bestaat of veel overlast is, maar geen wettelijke grondslag is om te sanctioneren (in casu formeel geen overtreding is) of een vergunning te weigeren, kunnen de gemeenten en provincie pre-mediation inzetten om toekomstige klachten en handhavingsverzoeken te voorkomen.
Pre-mediation levert vooral een bijdrage aan de verbetering van een initiatief in samenspraak met de omgeving en van de context waarbinnen het naleefgedrag tot stand moet komen. De bevoegde gezagen kiezen in beginsel een neutrale positie in het ‘conflict’ door te proberen de partijen bij elkaar te brengen. In sommige gevallen kunnen aanvullend financiële middelen (subsidie) of kennis en informatie aan de partijen beschikbaar gesteld worden om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De inzet van pre-mediation is altijd maatwerk en wordt door deelnemers, in overleg met FUMO, bepaald.
Door actieve openbaarmaking van slecht naleefgedrag wordt de interventie gericht op het toebrengen van reputatieschade voor de overtreder. Veelal kan een dergelijke interventie worden toegepast om ande re interventies extra kracht te geven. Voorbeelden van een dergelijke interventie is het publiceren van de sanctie. Een dergelijke aanpak wordt altijd in overleg met de deelnemer ingezet. Een positieve prikkel kunnen we afgeven door ‘naming en faming’. Door goed gedrag actief naar buiten te brengen en het belang van goede naleving te benoemen, stimuleren we anderen regels na te leven.
6.5 Samenwerking bij de preventie
Bij het voorkomen van overtredingen werken we samen. Afhankelijk van het doel vindt samenwerking plaats samen met de FUMO, de gemeenten en provincie, Wetterskip Fryslân, veiligheidsregio en diensten van rijksoverheden.
We verstaan in deze vergunningstrategie onder vergunningverlening bij basistaken:
het behandelen van een melding14;
Vergunningverlening levert een bijdrage aan het verbeteren en handhaven van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Voor het bepalen van de acceptabele kwaliteit worden de verschillende belangen tussen de voorgenomen activiteiten en de gevolgen voor de fysieke leefomgeving zorgvuldig afgewogen.
Uitgangspunten bij vergunningverlening en het behandelen van meldingen zijn:
inwoners en bedrijven zijn verantwoordelijk voor het indienen van goede en volledige (conform indieningsvereisten) aanvragen/meldingen. De FUMO, gemeenten en provincie houden zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel;
Bij de toedeling van taken is het uitgangspunt dat de FrontOffice is ondergebracht bij de bevoegde gezagen. Het ‘gemeenteloket’ is hiermee voor inwoners en bedrijven dé ingang ten aanzien van het omgevingsrecht. In de BackOffice bevinden zich de afzonderlijke gemeentelijke of provinciale disciplines en de FUMO voor de taken ten aanzien van milieu, bodem en asbest.
Het bevoegde gezag verzorgt van iedere aanvraag en melding:
De FUMO kan op verzoek van het bevoegd gezag een of meerdere van bovenstaande activiteiten uitvoeren.
Voor het milieu-, bodem- en asbestdeel verzorgt de FUMO in ieder geval:
De volgende procedures zijn mogelijk na het ontvangen van een aanvraag:
Bij het besluiten op een vergunningaanvraag en het beoordelen van een melding volgen wij de wettelijke reguliere of uitgebreide procedure zoals vastgelegd in de Awb en de Wabo/Omgevingswet.
Op meldingen volgt geen besluit. Bij de behandeling wordt inhoudelijk getoetst én beoordeeld of aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn. Indien op de algemeen geldende voorschriften aanvullende of concretere uitwerking van voorschriften nodig is voor het voorkomen van risico’s en/of voor een betere handhaafbaarheid, worden nadere voorwaarden (in geval van sloop) of maatwerkvoorschriften (in geval van milieu) opgelegd of een gelijkwaardigheidsbesluit genomen. Na beoordeling ontvangt de melder een bevestigingsbrief.
De basiswerkwijze voor het behandelen van een aanvraag/melding is vastgelegd in het registratiesysteem van de FUMO, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. Voor de meest voorkomende correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften zijn standaarden beschikbaar. Voor voorschriften wordt gebruik gemaakt van een standaard voorschriftenpakket. Meldingen en besluiten worden (indien FUMO mandaat heeft) ter kennisname aan het bevoegd gezag beschikbaar gesteld.
Een goede en inhoudelijk juiste beoordeling van aanvragen is alleen dan mogelijk, wanneer de vereiste stukken aanwezig zijn. De indieningsvereisten zijn landelijk geüniformeerd en toegeschreven op de verschillende categorieën van activiteiten. Het consequent toetsen op ontvankelijkheid voorkomt dat in het vervolg van het proces de toetsing niet (geheel) kan worden uitgevoerd. Als detailuitwerkingen ontbreken wordt wel alvast een inhoudelijke beoordeling van de overige stukken gemaakt.
We verrichten een volledige ontvankelijkheidstoets bij alle aanvragen en meldingen. Als de gevraagde ontbrekende stukken niet, niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit wil zeggen dat de aanvrager een besluit krijgt dat zijn aanvraag buiten behandeling blijft, waartegen bezwaar kan worden ingediend. Bij een melding kan de melder erop gewezen worden dat, indien de gegevens niet aangeleverd worden of onvolledig blijven, deze de activiteit niet kan uitvoeren. Tegen het niet óf onvolledig indienen van een melding of vergunningaanvraag kan handhavend worden opgetreden.
Indien met de verlening van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag door de deelnemer een Bibob toets uitgevoerd. De situaties waarbij een Bibob toets wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd in het Bibob-beleid van het bevoegd gezag.
7.2 Intrekken van vergunningen
Vergunningen met activiteiten die niet worden gebruikt, kunnen worden ingetrokken. Daarmee wordt voorkomen dat activiteiten gerealiseerd worden volgens verouderde normen in wetgeving. De FUMO adviseert aan het bevoegd gezag tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. In aanvulling daarop adviseert de FUMO aan het bevoegd gezag tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning van een veehouderijbedrijf indien een vergunde diercategorie gedurende drie jaar in zijn geheel niet is gehouden.
7.3 Beoordelingskader sloopwerkzaamheden met asbest
Alle bedrijfsmatige sloopmeldingen met asbest worden beoordeeld op volledigheid op basis van de landelijke indieningsvereisten. Beoordeling van het asbestinventarisatie- rapport in samenhang met de ingediende sloopmelding vindt plaats aan de hand van een landelijke checklist op basis van het certificatieschema voor de procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.
Onderstaande beschrijving is een operationele uitwerking van de beleidsuitgangs- punten voor vergunningverlening milieubelastende activiteiten (zie 3.1.2). Voor de activiteit milieu is het bedrijf primair verantwoordelijk voor een milieuverantwoorde bedrijfsvoering, binnen de kaders die hiervoor door de overheid zijn gesteld. De werkzaamheden rondom vergunningverlening milieu hebben betrekking op het beoordelen van aanvragen en meldingen15 voor activiteiten die van invloed zijn op het milieu.
De milieutoets heeft betrekking op een grote variëteit aan bedrijfsactiviteiten, waarbij ook de locatie en aard en omvang van de bedrijvigheid een belangrijke rol speelt. Naast de landelijke regelgeving en richtlijnen wordt ook rekening gehouden met provinciaal en gemeentelijk beleid en regelgeving. Vanwege het verschil in werkwijze gelden voor het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen afzonderlijke beoordelingskaders.
Het beoordelingskader voor vergunningplichtige activiteiten bestaat uit:
Alle relevante milieuaspecten uit iedere melding en aanvraag voor een vergunning voor milieuactiviteiten worden beoordeeld. Afhankelijk van de mate van relevantie van de aspecten (te bepalen door de beoordelaar van de meldingen of aanvraag) vindt een globale beoordeling plaats door de beoordelaar óf een 100% toets aan wet- en regelgeving waarbij ook juridisch en/of inhoudelijk specialisten worden betrokken. De relevantie van de aspecten is afhankelijk van onder meer de impact van de aangevraagde activiteiten, de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van de activiteiten, de locatie/ligging van het object én de verwachte emissies / hinder voor de omgeving.
Jaarlijks maakt of actualiseert de FUMO een analyse van de actualiseringsnoodzaak van vergunningen voor milieubelastende activiteiten, in het bijzonder de vergunningen die ouder zijn dan 10 jaar. In het uitvoeringsprogramma van de FUMO wordt op basis van deze analyse opgenomen welke (type/branches) vergunningen voor milieubelastende activiteiten geactualiseerd worden en voor welk deel (gehele vergunning of specifiek thema), waarbij wettelijke actualiseringsthema’s bindend zijn.
7.5 Beoordelingskader bodem, bouwstoffen en grondstromen
Onderstaande beschrijving is een operationele uitwerking van de beleidsuitgangspunten voor de vergunningverlening bodem (zie 3.2.2).
Alle meldingen Bbk uit het Meldpunt Bodemkwaliteit worden door de FUMO vastgelegd en beoordeeld op volledigheid op basis van de landelijke indieningsvereisten. Alle relevante aspecten uit iedere melding worden beoordeeld. Afhankelijk van de mate van relevantie van de aspecten vindt een globale beoordeling plaats óf een 100% toets aan wet- en regelgeving. De relevantie van de aspecten wordt door de behandelaar bepaald door onder meer de risicocategorie, lengte van de opslagperiode en samenstelling en omvang van de grondstroom.
Onder de naam Kwalibo regelt het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsborging in het bodembeheer. De kwaliteit van het partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Bewijsmiddelen voor de kwaliteit van een partij grond zijn Bodemonderzoeken (partijkeuringen) en de Regionale Bodemkwaliteitskaart.
7.6 Samenwerking bij de vergunningverlening
De casemanager beoordeelt welke interne en externe adviseurs betrokken dienen te worden bij de beoordeling of toetsing. In het gedigitaliseerde werkproces van de FUMO zijn ook de contactmomenten met externe en interne adviseurs benoemd.
Gemeenten en provincie dienen inzicht te geven in de wijze waarop het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving wordt uitgeoefend. Op welke wijze en met welke frequentie uiteindelijk toezicht wordt gehouden, is het resultaat van de uitkomsten van de analyse. Hierbij spelen ook de ervaringen die met onze inwoners, bedrijven en instellingen zijn opgedaan en de keuzes in het verleden een rol.
We zetten onze toezichtcapaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk in. Zo vindt er toezicht plaats op basis van vooraf gemaakte keuzes (risicoanalyse). De planning wordt jaarlijks vastgelegd in een uitvoeringsprogramma. Niet alles is echter vooraf in te plannen. Ongewone voorvallen of klachten kunnen toezicht noodzakelijk maken. We zetten verschillende vormen van toezicht in. Met name bij risico- en aandachtsdossiers is sprake van een intensieve aanpak, op maat. Uitvoering hiervan vindt altijd plaats in overleg met deelnemers.
De toezichtstrategie is gericht op het op eenzelfde wijze uitvoeren van toezicht in overeenkomstige gevallen. De doelen hiervan zijn tweeledig. Enerzijds het bereiken van transparantie, professionaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor diegenen waarop het toezicht zich richt. Anderzijds het voorzien in een hoge mate van effectiviteit en efficiency voor de FUMO, zodat zo hoog mogelijke maatschappelijke effecten tegen zo laag mogelijke inspanningen en kosten worden bereikt. De strategie heeft betrekking op de werkwijze die wordt gevolgd voor dat deel van het traject dat loopt van het toezichtsprogramma tot en met het constateren van de overtreding. Zodra een overtreding is geconstateerd wordt overgegaan op een andere strategie: waarschuwen, sanctioneren of alleen in uitzonderlijke gevallen gedogen.
Na een beschrijving van de aanleidingen voor toezicht en de vormen van toezicht, zijn de toezichtniveaus voor de clusters van basistaken uitgewerkt: sloopwerkzaamheden met asbest (8.3), milieubelastende activiteiten (8.4) en bodem, bouwstoffen en grondstromen (8.5). Hierna beschrijven we op welke wijze we toezicht houden na klachten, meldingen en handhavingsverzoeken (8.6) en ketentoezicht (8.7).
8.1 Aanleidingen voor toezicht
Toezicht in ons gebied vindt plaats op basis van:
aangevraagde vergunningen en ontvangen meldingen16 als opleveringscontrole;
Bij het houden van toezicht kunnen verschillende methoden worden gebruikt. Het onderscheid is van belang omdat per branche en per beleidsterrein de aspecten waar de controle zich op richt verschillend zijn. Het is effectief om verschillende vormen van controles te hanteren, welke zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Controles dienen een objectieve waarneming te zijn om betrouwbare en kwalitatief goede bevindingen op te leveren. Om die reden worden controles onaangekondigd uitgevoerd, tenzij deelnemers hier specifiek om verzoeken, er een noodzaak is en er geen afbreukrisico’s zijn aan het vooraf aankondigen.
Vormen van toezicht in ons gebied zijn:
Voor deze vormen is in het VTH-registratiesysteem een proces ingericht waarin de stappen worden doorlopen.
Na iedere controle wordt een brief gemaakt volgens een vast format; deze wordt toegezonden aan de gecontroleerde eigenaar/uitvoerder. Tevens ontvangt de deel- nemer de brief en de relevante documenten (waaronder keuringsrapporten) ter archivering. In de brief worden bevindingen opgenomen van degenen die het toezicht hebben uitgeoefend en het vervolg dat aan de bevindingen wordt gegeven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de aard en ernst van de geconstateerde overtredingen, LHS-code17 en eventuele wijzigingen van NAW-gegevens. Zowel het gedrag van de overtreder, de ernst van de overtreding en verzwarende en verzachtende omstandig- heden worden conform de sanctiestrategie (bijlage 9) vastgelegd in de voorhanden systemen.
8.3 Toezicht sloopwerkzaamheden met asbest
Onderstaande beschrijving is een operationele uitwerking van de beleidsuitgangs- punten voor het toezicht asbest (zie 3.3.2). Op basis van informatie uit de melding, asbestinventarisatierapport, LAVS én Inspectie Alert Asbest (landelijke aandachts- bedrijven) worden met een puntentelling alle bedrijfsmatige sloopmeldingen met asbest ingedeeld en vastgelegd in één van de drie categorieën:
De punten zijn afhankelijk van (A) de locatie van de asbestsanering, (B) het gebruik van het te saneren object, (C) de risicoklasse asbest volgens het asbestinventarisatie- rapport, (D) de soort saneerder en (E) het toezicht door derden tijdens de sanering.
Thematische (asbest) controles op locatie vinden tijdens de saneringen plaats bij:
Werken met een matig risico: 40% (selectie18 door de FUMO);
Werken met een laag risico: 7,5% (selectie19 door de FUMO).
Een vervolg thematische controle bij hetzelfde werk vindt alleen plaats indien de toezichthouder vermoedt dat illegale activiteiten met grote maatschappelijke risico’s plaats gaan vinden op een later moment en ná instemming van de deelnemer.
Deze controles worden uitgevoerd aan de hand van een digitale checklist op basis van het Landelijk Protocol – Locatiebezoek Asbestverwijderingswerkzaamheden. Van dit protocol is een selectie gemaakt van meest risicovolle aspecten die bij alle controles worden beoordeeld. Beoordeling van overige aspecten vindt niet plaats.
Enkel van de gecontroleerde werken wordt de stortbon en eindbeoordeling (vrijgave) van de melding opgeslagen en aan deelnemer toegezonden. Van de sloopwerkzaamheden waar geen toezicht op wordt gehouden, worden deze documenten niet door de FUMO bijgehouden en ook niet in het registratiesysteem vastgelegd.
Toezichthouders hebben onderweg van en naar hun controlebezoeken oog voor eventuele illegale asbestsaneringen in de omgeving. Bij het signaleren van een mogelijk illegale asbestsanering voeren zij ter plekke een controle uit volgens het Landelijk Protocol – Locatiebezoek asbestverwijderingswerkzaamheden. Doordat gemeenten een groot deel van de bouw- en slooptaken uitvoeren, hebben zij het beste zicht op mogelijk illegale saneringen van asbest. Ogen en oren van andere toezichthouders van FUMO, deelnemers en overige inspectieorganisaties, zoals Inspectie SZW, worden zoveel mogelijk gebruikt om eventueel illegale asbestsaneringen te signaleren.
Onderstaande beschrijving is een operationele uitwerking van de beleidsuitgangs- punten voor het toezicht milieubelastende activiteiten (zie 3.1.2). Voor ieder object met één of meerdere milieubelastende activiteiten bepaalt de FUMO risicopunten.
De puntentelling is vanaf 1-1-2021 gebaseerd op een aantal variabelen:
Vanaf 1-1-2022 kunnen deze variabelen worden aangevuld met overige variabelen, waaronder:
Op basis van de risicopunten wordt ieder object ingedeeld in één van de drie categorieën20:
Bij de gemeentelijke en provinciale objecten met IPPC-installaties vinden controles met een specifiek toezichtplan voor het object plaats bij:
objecten met een laag risico: 1x per 3 jaar (selectie21 door FUMO).
In het toezichtplan wordt benoemd wanneer integraal en wanneer op een of enkele aspecten wordt gecontroleerd.
Objecten zonder IPPC-installatie worden gecontroleerd op basis van:
objecten met een hoog risico: één keer per twee jaar (selectie22 door FUMO);
objecten met een matig risico: één keer per vier jaar (selectie23 door FUMO); C. o bjecten met een laag risico: minimaal één keer per 10 jaar (selectie22 door FUMO). In het uitvoeringsprogramma wordt door een efficiënte aanpak getracht de objecten met een laag risico frequenter te bezoeken dan één keer per 10 jaar.
Bij de objecten zonder IPPC-installatie vindt 25 tot 50% van de controles integraal plaats (op alle risicovolle aspecten, diepgang kan per aspect verschillen) en 50 tot 75% op basis van specifieke thema’s/aspecten die jaarlijks in het uitvoeringsprogramma (bijv. in de vorm van een project) worden benoemd. Controles op milieubelastende activiteiten worden zoveel mogelijk uitgevoerd met behulp van een checklist. Daarbij worden de meest risicovolle activiteiten (zoals uitgewerkt voor de bovenstaande risicovariabele I) gecontroleerd.
Toezichthouders van FUMO, deelnemers en overige inspectieorganisaties hebben onderweg van en naar hun controlebezoeken oog voor eventuele illegale activiteiten. Bij het signaleren van illegale activiteiten met vermoedelijk onomkeerbare effecten voeren zij ter plekke een controle uit; in overige gevallen wordt het signaal besproken met het bevoegd gezag om een aanpak te bepalen. Indien uit de aanpak blijkt dat een controlebezoek nodig is, wordt dit door de FUMO uitgevoerd.
Bij politiek-bestuurlijke en/of landelijke beleidsmatige prioriteiten kunnen na besluitvorming door deelnemers projectmatig aspect- of gebiedscontroles worden toegevoegd aan het uitvoeringsprogramma; deze controles zijn aanvullend aan bovengenoemde frequenties en kunnen gevolgen hebben voor de bijdrage van de deelnemers.
8.5 Toezicht bodem, bouwstoffen en grondstromen
Onderstaande beschrijving is een operationele uitwerking van de beleidsuitgangs- punten voor het toezicht bodem (zie 3.2.2).
Ieder werk waarvoor het bevoegd gezag een saneringsbeschikking Wbb heeft afgegeven of een melding heeft ontvangen, wordt op locatie gecontroleerd op het aspect bodem. De praktijk laat zien dat er veel misgaat op de saneringslocaties en vooraf op basis van ontvangen gegevens geen goed beeld van de verwachte naleving te krijgen is, waardoor onderbouwde selecties van te bezoeken locaties niet mogelijk zijn.
Bij deze thematische controles worden alle aspecten uit de beschikking / melding gecontroleerd op basis van een uniforme checklist. Een vervolgcontrole bij hetzelfde werk vindt plaats indien (1) in de eerste controle door de toezichthouder over- tredingen zijn geconstateerd die volgens de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) van belang of aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar zijn, (2) de toezichthouder beoordeelt dat kritische momenten tijdens de sanering op een later moment plaats- vinden en (3) de sanering politiek-bestuurlijk gevoelig ligt, cq. de maatschappelijke risico’s groot zijn. Het evaluatierapport en/of nazorgplan na afloop worden volledig inhoudelijk beoordeeld.
Met een checklist op basis van risicovariabelen wordt bepaald in welke risicocategorie de meldingen Bbk vallen. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Hoog risico: werken door bedrijven die de afgelopen drie jaren overtredingen hebben begaan met een gedrag ‘Moet kunnen’, ‘Calculerend’ of ‘Bewust en structureel / crimineel’ volgens LHS én met sterke twijfels bij de beoordeling, IBC-bouwstoffen, meldingen achteraf en toepassing immobilisatie. Indicatief heeft 10% van de meldingen een hoog risico.
Matig risico: werken door bedrijven die de afgelopen drie jaren overtredingen hebben begaan met een gedrag ‘Moet kunnen’, ‘Calculerend’ of ‘Bewust en structureel / crimineel’ volgens LHS én met tijdelijke en kortdurende opslag, partijen met meer dan 5% bodemvreemd materiaal, samengevoegde partijen en meldingen met herkomst buiten Fryslân. Indicatief heeft 25% van de meldingen een matig risico.
Controles op locatie vinden in de eerste week van het werk plaats bij:
Werken met een matig risico: 50% (selectie24 door FUMO);
Werken met een laag risico: 10% (selectie25 door FUMO).
Bij deze controles worden alle aspecten uit de melding Bbk beoordeeld. Een vervolgcontrole bij hetzelfde werk vindt alleen plaats indien de toezichthouder vermoedt dat illegale activiteiten met grote maatschappelijke risico’s plaats gaan vinden op een later moment.
Door gedurende één jaar op basis van MOOR-26 en KLIC27-meldingen, evenals surveillances (vrije veld toezicht) door bodemtoezichthouders, toezicht uit te voeren op niet gemelde bodemwerken (Wbb en Bbk), kan aangetoond worden hoe omvangrijk en risicovol de niet gemelde werken in Fryslân zijn. De resultaten worden na één jaar aan deelnemers voorgelegd.
Toezichthouders van FUMO, deelnemers en overige inspectieorganisaties hebben onderweg van en naar hun controlebezoeken oog voor eventuele illegale activiteiten. Bij het signaleren van mogelijk illegale activiteiten met onomkeerbare effecten voeren zij ter plekke een controle uit; in overige gevallen wordt het signaal besproken met deelnemers om een aanpak te bepalen.
Door prioriteit van het ketentoezicht op de ketens grond- en afvalstromen wordt getracht mogelijke overtredingen in de ketens te constateren, die met reguliere controles niet boven water komen (zie 8.7 Ketentoezicht).
8.6 Toezicht op basis van klachten, meldingen en handhavingsverzoeken
Bij handhavingsverzoeken vindt altijd een controle plaats. Bij ongewone voorvallen daar waar nodig en mogelijk. Bij klachten over activiteiten vindt door de toezichthouders een afweging plaats of een controle ter plekke nodig is, op basis van het verwachte risico waarop de klacht betrekking heeft. Op basis van deze afweging wordt een controle ter plekke uitgevoerd op (in beginsel) enkel het aspect waarop de klacht betrekking heeft. De toezichthouder overweegt voorafgaand aan de controle of afstemming met de deelnemer nodig is.
Anonieme verzoeken worden in principe niet in behandeling genomen. Indien de toezichthouder bepaalt dat de impact van de activiteit op mens en omgeving groot is, wordt eventueel verdere actie ondernomen.
Het streven is om de klager binnen twee werkdagen op de hoogte te stellen dat de klacht is ontvangen en te informeren over het vervolg, al dan niet via piketdienst Mili-eualarmnummer Fryslân. Klachten die de FUMO ontvangt die geen betrekking hebben op de taken die de FUMO uitvoert, worden direct doorgezonden naar het bevoegd gezag.
Bij ongewone voorvallen wordt de FUMO op de hoogte gebracht en opgeroepen. De ondersteuning vindt plaats door middel van het verlenen van kennis, toezicht (eventuele monsteropnames, meedenken bij oplossingen) en materiaal (zoals meetapparatuur). Hierbij geldt een 24-uurs bereik- en beschikbaarheid met een vastgelegde (maximale) opkomsttijd.
Bij een ongewoon voorval, klacht en handhavingsverzoek kan door bemiddeling van de toezichthouders milieu geprobeerd worden de veroorzaker/eigenaar zelf de noodzakelijke actie te laten ondernemen. Daarmee kan worden voorkomen dat een last onder dwangsom of (een last onder) bestuursdwang moet worden opgelegd. Als dit niet lukt kunnen bestuursrechtelijke middelen worden ingezet en wordt (afhankelijk van de overtreding, zie interventiematrix in bijlage 9.4) contact gezocht met de BOA; mogelijk is hier ook strafrecht aan de orde.
De FUMO werkt bovenstaande toezichtstrategie voor klachten, meldingen en handhavingsverzoeken uit in een klachtenprotocol.
Ketentoezicht is het op elkaar afgestemde toezicht van meerdere toezichthoudende organisaties. Dit toezicht richt zich op meerdere partijen die achtereenvolgens be-trokken zijn bij deze activiteit. Ketentoezicht wordt ingezet voor de aanpak van risico’s die in een keten van meerdere activiteiten ontstaan. Ketentoezicht beperkt zich niet tot één plaatsgebonden activiteit.
Jaarlijks worden thema’s binnen de ketens grond- en afvalstromen benoemd in het uitvoeringsprogramma van FUMO. De onderbouwing kan gebaseerd zijn op strategische ketenanalyses, op meerdere (gelijke of samenhangende) signalen uit het reguliere (plaatsgebonden) toezicht en/of signalen van andere inspectieorganen. Voor de strategische ketenanalyses wordt ingezet op ketens waar met het regulier toezicht een lage pakkans is, groot financieel gewin te halen is én de maatschappelijke en bestuurlijke effecten van overtredingen op milieu en volksgezondheid groot zijn.
Het te vormen team ketentoezicht richt haar analysecapaciteit vooral op het analyseren van deze thema’s. De resultaten van tactische analyses zijn overzichten van specifieke aandachtsbedrijven (bijv. Top 50) binnen deze thema’s in de ketens van grond- en afvalstromen. Deze bedrijven kunnen zowel basistaak als niet-basistaak zijn. In ieder geval de activiteiten die onder de basistaken vallen komen in het FUMO uitvoeringsprogramma terug voor het reguliere (plaatsgebonden) toezicht.
8.8 Samenwerking bij het toezicht
Binnen de FUMO vindt frequent afstemming van activiteiten plaats. Met de omliggende omgevingsdiensten vindt periodiek overleg plaats over mogelijk (omgevingsdienst) grensoverschrijdende activiteiten. Extern is hiernaast op ad hoc basis overleg met instanties als de gemeente, de provincie, de politie, de veiligheidsregio, Wetterskip Fryslân, het OM (Openbaar Ministerie), Belastingdienst, Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) douane en Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en wordt er voor elkaar gesignaleerd (oog- en oorfunctie). Deze signaalfunctie is essentieel voor de aanpak van ondermijnende activiteiten: door elkaar goed en tijdig te informeren krijgen de FUMO, deelnemers en ketenpartners een goed beeld van ondermijnende activiteiten en kan worden ingegrepen.
Toezichtprogramma’s worden zoveel mogelijk afgestemd met de gemeente, provincie en veiligheidsregio om te voorkomen dat bedrijven in een beperkte periode voor zowel bouw, milieu als brandveiligheid bezocht worden. Waar mogelijk worden controles met overige inspectie organisaties gelijktijdig uitgevoerd of worden aspecten voor elkaar gecontroleerd.
Voor de informatie-uitwisseling tussen inspectie organisaties naar aanleiding van een controle wordt door de FUMO, gemeenten/provincie en ketenpartners een protocol/ beslisboom uitgewerkt.
Indien een overtreding geconstateerd wordt, volgen de gemeenten en provincie voor de basistaken onderstaande sanctiestrategie. Ter ondersteuning daarvan is deze nader uitgewerkt in het registratiesysteem van de FUMO, waarin de processen zijn ingericht. Daarbij volgen we de Landelijk Handhavingsstrategie (LHS)28. Het doel van de landelijke handhavingsstrategie is uitvoering geven aan de beginselplicht tot handhaven, passend interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen. De essentiële onderdelen van de LHS zijn in onderstaande alinea’s uitgewerkt en aangevuld met eigen overwegingen.
Over het algemeen geldt dat we het contact met de eigenaar en uitvoerder van groot belang vinden. Door in een vroeg stadium in overleg te gaan worden ieders verwachtingen duidelijk en worden mogelijke toekomstige problemen voorkomen.
9.1 Gelijkwaardige oplossing bij afwijking van voorschriften
Er kan sprake zijn van een afwijking van de voorschriften, maar dat er andere maatregelen zijn getroffen die tot hetzelfde beschermend niveau leiden. Indien op een andere wijze dezelfde veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu wordt gerealiseerd, kan het bevoegd gezag in een aantal gevallen een ‘besluit gelijkwaardige voorziening’ nemen (zie bijlage 7).
9.2 Formele, legaliseerbare overtreding
De FUMO kan adviseren over een gelijkwaardige voorziening/oplossing bij constatering van een overtreding. Als er sprake is van een overtreding en er geen sprake is van een gelijkwaardige oplossing, dan wordt in overleg met de vergunningverleners bekeken of de situatie vergunbaar is, cq. maatwerkvoorschrift opgelegd kan worden (legalisatieonderzoek). Als de situatie vergunbaar is, wordt een vergunningprocedure of procedure voor maatwerkvoorschriften gestart. Afhankelijk van de ernst van de overtreding (verhoogd risico, schade al opgetreden) en het profiel van de overtreder kan worden besloten om ook te sanctioneren.
In sommige situaties is het denkbaar dat ondersteuning wordt geboden om de situatie te verbeteren. Bijvoorbeeld door het geven van voorlichting als wordt vastgesteld dat een bepaalde (onnodige) overtreding systematisch voorkomt.
In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de wijze waarop wordt opgetreden bij geconstateerde overtredingen. Hiervoor zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten in te zetten. Vóór inzet van een van de sanctie instrumenten wordt de deelnemer geïnformeerd.
Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het bereiken van de gewenste situatie. Bij een bestuursrechtelijke sanctie (last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) krijgt de overtreder een hersteltermijn aangeboden waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd. Dit geldt niet voor besluiten die gericht zijn op het voorkomen van herhaling én in situaties waar het direct beëindigen van de activiteit noodzakelijk is. Daarbij volgen de gemeenten en provincie de landelijke leidraad29 en kunnen we daarbij, als het milieu en de volksgezondheid ernstig in gevaar worden gebracht, beargumenteerd afwijken. Als de overtreding na deze gestelde termijn niet is beëindigd, dan wordt de sanctie geëffectueerd.
Bij een dreigende overtreding of een dreigende illegale situatie kunnen de gemeenten of provincie, in bepaalde situaties, ook een preventieve last onder dwangsom opleggen.
In samenhang met de bestuurlijke sanctie of los daarvan kan de strafrechtelijke sanctie worden toegepast. Strafrechtelijke instrumenten zijn:
Hiervoor hebben we BOA’s aangewezen die strafrechtelijk kunnen optreden binnen het domein II. Bij strafrechtelijke handhaving is naast het bereiken van het gewenste gedrag tevens het bestraffende element van belang.
9.4 Passende reactie: bepalen van de sanctie
Het overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie is geen lichtzinnige beslissing. De toe te passen sanctie moet proportioneel zijn en dient transparantie te bieden over de lengtes van begunstigingstermijnen en bij een last onder dwangsom de hoogtes van dwangsommen:
Voor besluiten die niet gericht zijn op het voorkomen van herhaling kiezen we qua begunstigingstermijn voor een termijn conform de landelijke leidraad handhavingsacties en termijnen30 en kunnen daarbij beargumenteerd afwijken. Indien de leidraad geen termijn benoemd, onderbouwen we een termijn die zodanig is, dat het praktisch haalbaar is om aan de last te kunnen voldoen. Verder is de te stellen termijn afhankelijk van de aard van de overtreding (er kan in principe met geen of een korte termijn worden volstaan bij gedragsvoorschriften) en mag de termijn niet zodanig lang zijn, dat sprake is van (impliciet) gedogen van de overtreding;
De hoogte van een dwangsom moet op grond van de Algemene wet bestuursrecht in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom. We relateren de hoogte van de dwangsom o.a. aan de aard en ernst van de overtreding, de potentiële schade en de kosten die moeten worden gemaakt om de overtreding ongedaan te maken. Daarbij volgen we de landelijke leidraad handhavingsacties en termijnen en kunnen daarbij beargumenteerd afwijken. In ieder geval moet het bedrag in verhouding staan tot het economisch voordeel dat met de overtreding wordt behaald;
De keuze voor het instrumentarium bij constatering van een overtreding is gebaseerd op vijf uitgangspunten.
Professionaliteit en vakmanschap – training, opleiding, kennis- en informatie-uitwisseling. Toezichthouders en BOA’s wegen de ernst van de bevinding, het gedrag van de overtreder en de feiten en omstandigheden van de situatie con-form LHS. Bij mandaat bepalen zij, bij politiek-bestuurlijke gevoelige zaken in overleg met de deelnemer, vervolgens welke interventie in het specifieke geval passend is; in andere gevallen adviseren zij hierover aan het college. Dit vereist professionaliteit, vakmanschap en uitwisseling van kennis en leerervaringen;
Betrouwbaarheid – beginselplicht tot handhaven en verantwoording afleggen. Handhavend optreden is zowel eerlijk tegenover overtreders uit het oogpunt van een ‘level playing field’, als tegenover de maatschappij die ervan uit mag gaan dat toezichthouders en bevoegd gezag zodanig optreden dat haar rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft;
Landelijke handhavingsstrategie (LHS)
Met deze uitgangspunten in het achterhoofd volgen we de LHS bij het bepalen van de sanctie die we opleggen. Op basis van twee primaire variabelen bepaalt de toezichthouder, waar nodig in overleg met de BOA/juridisch medewerker, met welk instrumentarium gehandhaafd wordt bij een geconstateerde overtreding:
Als de toezichthouder niet in staat is om het gedrag van de overtreder te typeren, bijvoorbeeld bij gebrek aan historische informatie, dan is typering b) (onverschillig/ reactief) het uitgangspunt. Beide variabelen bepalen of alleen bestuursrechtelijk (gele segmenten), alleen strafrechtelijk (rode segmenten) of in een combinatie van beide (oranje segmenten) wordt opgetreden. De interventiematrix op pagina 60 visualiseert dit. In overleg tussen toezichthouder en bevoegd gezag kan gemotiveerd worden afgeweken.
Verzwarende en verzachtende omstandigheden
Na motivatie van de toezichthouder van verzwarende of verzachtende argumenten kan een verschuiving van het instrumentarium plaatsvinden. Bij verzachtende argumenten wordt de in de interventiematrix gepositioneerde bevinding één segment naar links en vervolgens één segment naar onder verplaatst en andersom bij verzwarende argumenten. Stapeling van argumenten levert slechts één verschuiving horizontaal, verticaal of diagonaal op.
In lijn met de LHS kunnen de volgende argumenten verzwarend werken:
Medewerking van deskundige derden: de overtreder is bij zijn handelen ondersteund door deskundige derden, zoals vergunningverlenende of certificerende instellingen, keuringsinstanties en brancheorganisaties. De handhaver/toezichthouder moet onderbouwen op grond van welke aanwijzingen hij/zij het vermoeden heeft dat de deskundige derde op de hoogte was en/of medewerking heeft verleend aan de geconstateerde bevinding;
Normbevestiging: bij dit aspect geldt dat het doel van de handhaving ligt in het onder de aandacht brengen van het belang van een bepaalde norm bij de branche of bij het bredere publiek. Strafrechtelijke handhaving vindt mede plaats in het kader van normhandhaving of norm bevestiging met het oog op grotere achterliggende te beschermen rechts belangen. Hierbij speelt de openbaarheid van het strafproces een grote rol. Als in het openbaar, door middel van een onderzoek ter terechtzitting of de publicatie van een persbericht bij een transactie of strafbeschikking, verantwoording wordt afgelegd van gepleegde strafbare feiten krijgt de normhandhaving of normbevestiging het juiste effect;
Waarheidsvinding: soms kan strafrechtelijk optreden met toepassing van opsporingsbevoegdheden met het oog op de strafrechtelijke waarheidsvinding en afdoening aangewezen zijn. Bijvoorbeeld als een controle of inspectie aanwijzingen aan het licht brengt dat er meer aan de hand is, maar de bestuursrechtelijke instrumenten ontoereikend zijn om de waarheid aan het licht te brengen;
Samenloop van overtredingen: bij een controle kunnen meerdere overtredingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving aan de orde zijn. Deze samenloop zal als verzwarend aspect worden meegewogen in het geval sprake is van een dreigende en/of onomkeerbare schade voor de fysieke leefomgeving en risico’s voor de volksgezondheid.
De volgende argumenten kunnen verzachtend zijn:
Keuze voor het sanctie-instrument
Na positionering van de overtreding in de interventiematrix kan de bijbehorende interventie worden bepaald. In onderstaande versie van de interventiematrix is per situatie de eerste insteek voor sanctioneren opgenomen. De toezichthouder kiest voor de minst zware van de (in het betreffende segment van de interventiematrix) opgenomen interventies, tenzij de toezichthouder motiveert dat een andere interventie binnen het segment in de betreffende situatie passender is.
Overleg via de BOA met het OM vindt eventueel plaats indien een overtreding wordt geconstateerd in de middensegmenten (A4, B3, B4, C2, D1, D2) en altijd plaats bij een overtreding in de rode segmenten (C3, C4, D3, D4) en/of een van de verzwarende argumenten van toepassing is. Over de afweging voor de inzet van interventies in de oranje- en rode segmenten neemt de BOA, toezichthouder of jurist contact op met het bevoegd gezag.
Indien de toezichthouder bij een hercontrole vaststelt dat een overtreding niet is beëindigd, dan verandert enkel het gedrag van de overtreder. Het segment wordt dan een hokje naar rechts geplaatst in de interventiematrix. Als de (mogelijke) gevolgen voor het milieu erger zijn geworden, dan vindt er ook een verplaatsing van het segment omhoog plaats in de interventiematrix.
Figuur: interventiematrix met, per situatie, de insteek voor sanctioneren
9.5 Overtredingen door de gemeentelijke of provinciale organisatie
De handhaving van een andere overheid of een onderdeel van de gemeentelijke of provinciale organisatie is voor de gemeenten en provincie niet anders dan voor haar inwoners en bedrijven. Belangrijk bij controle door medeoverheden is transparantie, ook indien er bestuurlijke en/of juridische complicaties ontstaan.
Er wordt geen verschil gemaakt in prioriteitstelling en keuze in handhavingsinstrument. Wel brengt een dergelijke overtreding een tweetal extra procedurestappen (aanvullend aan de eerder benoemde algemene stappen) met zich mee:
9.6 Samenwerking bij het sanctioneren
In situaties waarbij een andere uitvoerende partij zoals gemeente, provincie, Wetterskip Fryslân, ook handhavingsbevoegd is, vindt afstemming plaats met de betreffende overheidsorganisatie.
Het bevoegd gezag heeft een beginselplicht tot handhaven. Dit betekent dat iedere tijdens toezicht gedane bevinding met een passende interventie conform de LHS zou moeten worden beantwoord. Er kunnen echter omstandigheden zijn waarbij van (bestuursrechtelijke) handhaving kan/moet worden afgezien. In sommige gevallen kan van sanctioneren worden afgezien.
In deze gedoogstrategie staat beschreven in welke situaties en onder welke condities inzet van sancties tegenover overtreders (tijdelijk) achterwege kan blijven. Gedogen gebeurt altijd met instemming van de deelnemer. Als basis is de gedoogstrategie van de provincie gehanteerd. Deze is op enkele punten geactualiseerd én toepasbaar gemaakt voor gemeenten.
Gedogen is het bewust afzien van sancties in geval van overtredingen. Het is alleen toegestaan als het actief gebeurt en er een besluit van het bestuursorgaan aan ten grondslag ligt. De bevoegdheid om te gedogen kan worden afgeleid uit het discretionaire karakter van de handhavingsbevoegdheden. Discretionair betekent dat men naar eigen inzicht een besluit kan nemen.
10.2 Grensvlak tussen handhaven en gedogen
De overgang tussen handhaven en gedogen is vloeiend. Wanneer houdt handhaving op en begint gedogen? Het grensvlak bevindt zich tussen de volgende uitersten: handhaving is het opleggen van een sanctie tegen een overtreding. Als geen sanctie wordt opgelegd, gedoogt het bestuur. Inzoomend op het begrip ‘gedogen’, is er het onderscheid tussen passief en actief gedogen: als een bestuursorgaan na een zorgvuldige belangenafweging gedoogt – onder het stellen van voorwaarden – dan is er sprake van actief gedogen. Komt gedogen voort uit het onvermogen of uit onwil tot handhaven (regelgeving is slecht uitvoerbaar, handhavende instantie is slecht geëquipeerd, weinig capaciteit, etc.), dan is sprake van passief gedogen.
10.3 Soms ongewenste resultaten bij actief gedogen
Er zijn echter ook situaties waar actief gedogen tot ongewenste resultaten kan leiden. Dit is met name het geval op het raakvlak van bestuurs- en strafrecht. Als bedrijven bij herhaling of stelselmatig (en dus verwijtbaar) illegale situaties creëren doordat zij met bepaalde activiteiten alvast beginnen voordat er een vergunning is verleend, dan kan er (omwille van het daarmee verbonden calculerend, malafide of belemmerend gedrag) voor strafrechtelijk optreden gekozen worden. Er wordt dan proces-verbaal opgemaakt met het doel dat de strafrechter het bedrijf een boete oplegt. Echter, omdat er bestuursrechtelijk gezien sprake is van legaliseerbaarheid van de overtreding door middel van vergunningverlening, moet(en) wij in dit soort gevallen in overleg met het OM afzien van handhavend optreden omdat er dan, volgens vaste jurisprudentie, sprake is van een gedoogwaardige situatie. Wanneer er dan een gedoogverklaring wordt afgegeven, zal het proces-verbaal niet snel tot een veroordeling door de strafrechter leiden. Dit betekent dat in zulke situaties zowel een handhavingsbeschikking als een gedoogverklaring tot ongewenste effecten leidt. Het verwijtbare gedrag van de calculerende dader kan slechts dán met succes aangepakt worden wanneer het bevoegd gezag een gedoogverklaring achterwege laat en er strafrechtelijk opgetreden wordt.
Er is nog geen sprake van een gegroeide vaste praktijk. Om in een situatie zoals hierboven beschreven adequaat te kunnen handelen, kiezen wij er voor om in onze gedoogstrategie (onder strikte voorwaarden) ruimte te laten voor passief gedogen, voor zover van toepassing en voor zover praktisch niet irreëel, in combinatie met maatregelen op basis van bijv. de Wet Economische Delicten (WED). Een dergelijke afwijking (maar ook alle andere afwijkingen van de LHS) kunnen alleen bij besluit van B&W of GS genomen worden.
10.4 Wanneer is gedogen aanvaardbaar?
Gedogen is slechts in uitzonderingsgevallen aanvaardbaar en onder de voorwaarde dat de situatie beperkt is in omvang en/of tijd. Gedogen dient:
Hieronder worden deze situaties kort toegelicht. In overgangssituaties kan gedogen aanvaardbaar zijn als de consequenties van handhaving niet in redelijke verhouding staan tot de belangen die met (onmiddellijke) handhaving gemoeid zouden zijn. Bij een overgangssituatie kan het bijvoorbeeld gaan om:
Gedogen kan ook aanvaardbaar zijn als het achterliggende belang dat een norm primair beoogt te beschermen beter gediend is met (tijdelijk), al dan niet onder voorwaarden, afzien van handhaving. Het gaat dan om uitzonderingsgevallen die de wetgever niet heeft voorzien. Ook kan een zwaarder wegend belang gedogen soms rechtvaardigen. Rechtsbeginselen kunnen er toe leiden dat ook andere belangen dan het door de norm te beschermen belang moeten worden meegenomen in de afweging. Voor al deze omstandigheden geldt dat zij slechts in uitzonderingsgevallen en onder zorgvuldige belangenafweging kunnen worden toegepast, mits het gedogen zoveel mogelijk in omvang en tijd beperkt is.
Sinds de Kamerbrieven ‘Gezamenlijk beleidskader inzake het terugdringen van het gedogen van milieuovertredingen’ en ‘Grenzen aan gedogen’ is het in Nederland ‘not-done’ om passief te gedogen. Gedogen moet actief gebeuren: dat wil zeggen schriftelijk, via publicatie voor derde-belanghebbenden kenbaar, van voorwaarden voorzien en beperkt tot een bepaalde termijn. Wanneer wij na een zorgvuldige afweging tot de conclusie komen dat er bij een bepaalde overtreding van handhavend optreden zal worden afgezien, dan stellen we een zogenaamde gedoogverklaring op. Deze is géén besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar kan onder omstandigheden wél bij de bestuursrechter worden aangevochten. Dit is in elk geval zo als een verklaring om wel te gedogen (een gedoogverklaring) is afgegeven naar aanleiding van een handhandhavingsverzoek. In dat geval kan de derde die het handhavingsverzoek heeft gedaan, beroep tegen de gedoogverklaring instellen.
10.5 Gedogen beperken in omvang en/of tijd
Gedogen is slechts aanvaardbaar zolang en voor zover zich de betreffende uitzonderingssituatie voordoet. Zodra de formele gedoogtermijn is verstreken, of er andere omstandigheden zijn die de gedoogsituatie doen beëindigen, wordt overgegaan tot handhaving. Ook kan de noodzaak om te gedogen weggenomen worden door de situatie te legaliseren. Is (tijdelijke) legalisering van de overtreding mogelijk, dan verdient dit altijd de voorkeur boven gedogen.
10.6 Gedogen expliciet en na zorgvuldige en kenbare belangenafweging
Gedogen moet altijd in de vorm van een gedoogverklaring. Een gedoogverklaring dient expliciet en na zorgvuldige en kenbare belangenafweging te worden afgegeven. Alleen als gedoogverklaringen expliciet en dus ook schriftelijk zijn genomen en tevens van een zorgvuldige en kenbare motivering zijn voorzien, zijn ze ook handhaafbaar. De verklaring zal ook duidelijk moeten zijn over de gedragingen die gedoogd worden en over de (eind)termijnen en de voorwaarden die aan het gedogen gesteld worden.
10.7 Gevallen waarin kan worden gedoogd
Gedogen moet voldoen aan een aantal eisen:
Gedogen van een overtreding gebeurt schriftelijk en wordt getoetst aan de volgende criteria:
Er moet sprake zijn van een uitzonderlijke situatie in het bijzonder een overmacht- of overgangssituatie: dit is bijvoorbeeld aan de orde als de vergunning op formele gronden is vernietigd en een nieuwe vergunningprocedure moet worden opgestart (overmacht). Spoedeisende belangen vallen ook onder dit criterium (denk daarbij aan: noodvoorzieningen naar aanleiding van bedrijfsprocesstoringen, tijdelijke opslagbehoeften, tijdelijke overschrijding geluidsnormen of bijv. tijdelijke overschrijding van capaciteitsgrenzen);
Bij het afwegen van de betrokken belangen door het bevoegde gezag moet het resultaat zijn dat het belang van gedogen zwaarder weegt dan het belang van stringente handhaving van de milieuwetgeving én dat gedogen zich verzet tegen toepassing van een sanctie (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom). De aanvrager moet schriftelijk aantonen dat hij een dergelijk zwaarder wegend belang heeft;
Bij het besluit om een overtreding al dan niet gedogen wordt getoetst aan bovengenoemde criteria. Er hoeft niet te worden voldaan aan álle criteria. De criteria spelen mee bij de belangenafweging, maar dit betekent niet automatisch dat ze als strikte voorwaarden moeten worden beschouwd. Het besluit om al dan niet te gedogen is namelijk een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag.
Het is belangrijk dat het bevoegd gezag ook toezicht houdt bij gedoogsituaties. Een actieve houding en extra toezicht zijn dus vereist. Dat gedoogverklaringen niet moeten worden verward met echte vergunningen, blijkt vooral wanneer de handhaving van gedoogvoorwaarden aan de orde is. Gedoogvoorwaarden bevatten de condities waaronder het bevoegd gezag bereid is geen gebruik te maken van de handhavings- bevoegdheid. Als de overtreder zich niet aan de voorwaarden houdt, riskeert hij een sanctie. Omdat de overtreding van gedoogvoorwaarden niet kan worden gezien als overtreding van een wettelijk voorschrift, kan de overtreding van dergelijke voorwaarden geen grondslag vormen voor een sanctie. Wel kan zo’n overtreding de aanleiding vormen voor een sanctie op de oorspronkelijke overtreding.
Uitgangspunt is dat aan de inzet van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten een belangenafweging vooraf dient te gaan. Het feit dat een bepaalde overtreding wordt gedoogd, is een factor die op verschillende plaatsen in die belangenafweging een rol speelt. Daarbij moeten de belangen van de overtreder, van derden en het algemeen belang zorgvuldig worden afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat, ondanks het eerdere gedogen, tóch kan worden opgetreden. Om te voldoen aan de evenredigheidseis van art. 3:4, tweede lid, Awb kan het echter nodig zijn de overtreder enigszins tegemoet te komen, door hem bijvoorbeeld een langere termijn te gunnen, feitelijke medewerking te verlenen bij het ongedaan maken van de overtreding en (in een uitzonderlijk geval) door financiële compensatie aan te bieden voor tenietgegane investeringen (bijvoorbeeld indien er sprake was van vooraf gekwalificeerd gedogen en de overtreder onder invloed daarvan investeringen heeft gedaan).
“Partieel handhaven” is hetzelfde als partieel gedogen. Artikel 5:2 Awb geeft een wettelijke grondslag voor de gedeeltelijke handhaving in uitzonderingssituaties. Een dergelijk besluit is feitelijk niets meer dan twee aspecten in één brief. Bijvoorbeeld, in een last onder dwangsom wordt opgenomen dat de overtreding dient te worden beëindigd, doch dat geen bedragen zullen worden verbeurd als de vergunninghouder zich houdt aan de in de last omschreven voorschriften. Het voordeel van deze constructie is dat de voorschriften bij een (partiële) last onder dwangsom - in tegenstelling tot de gedoogverklaring - rechtstreeks handhaafbaar zijn.
Bij een gedoogverklaring dient volgens jurisprudentie bij de overtreding van de voorwaarden eerst de gedoogverklaring (gedeeltelijk) te worden ingetrokken alvorens tot handhaving kan worden overgegaan. Deze besluiten kunnen natuurlijk in één brief worden genomen. Feitelijk wordt echter onder de noemer van een partiële last onder dwangsom een gedoogverklaring met voorwaarden genomen. Voor het gedeelte dat gedoogd wordt, moet er sprake zijn van een bijzondere omstandigheid zoals bij de ‘reguliere’ gedoogverklaring. Met andere woorden: het toetsingskader van het gedooggedeelte van de partiële handhavingsbeschikking is identiek aan dat van de gedoogverklaring; namelijk passend binnen het gedoogkader. De regel blijft dus dat een handhavingsbesluit gericht moet zijn op het volledig beëindigen of ongedaan maken van (de gevolgen van) een overtreding, tenzij er sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’.
10.10 Samenwerking bij het gedogen
Gedogen komt sporadisch voor. Afhankelijk van de situatie gaat de FUMO in overleg met het bevoegd gezag en wordt dan samengewerkt met overige bestuursrechtelijke en strafrechtelijke partners, zoals de gemeente/provincie, het Openbaar Ministerie en omliggende gemeenten. Wij informeren onze samenwerkingspartners (straf- rechtelijk en bestuursrechtelijk waar dwarsverbanden in de bevoegdheid liggen) over gedoogsituaties.
In opdracht van de colleges van burgemeester en wethouders van de Friese gemeenten en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, houdt de FUMO toezicht op de naleving van milieuregels en treedt – indien nodig – handhavend op. Het VTH-beleid Fryslân biedt hiervoor het beleidsmatig kader.
Vertrouwen en eigen verantwoordelijkheid
Uitgangspunt is dat wij erop vertrouwen dat ondernemers de milieuregels die op hun bedrijven van toepassing zijn kennen en naleven. De milieuregels zijn vastgelegd in algemene regels en vergunningvoorschriften. Welke milieuregels van toepassing zijn, hangt af van de milieubelastende activiteiten die een bedrijf uitvoert. Het is primair de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers om de voor hen geldende milieuregels na te leven en hun bedrijfsvoering zo in te richten dat daaraan voldaan wordt.
Door het naleven van milieuregels beperkt de ondernemer schade aan en belasting van het milieu. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van het milieu en op veiligheid en gezondheid. Tevens wordt schade en hinder aan de leefomgeving van omwonenden zo veel mogelijk voorkomen.
Binnen een branche zijn dezelfde milieuregels van toepassing. Omdat alle bedrijven binnen een branche deze regels moeten naleven, draagt dit bij aan gelijke concurrentieverhoudingen.
Het doel van toezicht en handhaving is het bevorderen van naleving. In de uitvoering van toezicht en handhaving volgt de FUMO verschillende VTH-strategieën, zoals de preventiestrategie, de toezichtstrategie en de sanctiestrategie (zie blz. 32 e.v. VTH- beleid Fryslân). In deze strategieën kunnen bedrijven bezocht worden door een toezichthouder/handhaver. De wetenschap dat de overheid controles uitvoert, vormt voor bedrijven een stimulans om zich aan de milieuregels te houden. Theoretisch kan dat op elk moment en onaangekondigd. Het VTH-beleid biedt hiertoe de ruimte.
Bedrijfscontroles in de praktijk
Het toezicht en de handhaving krijgt in de praktijk op verschillende wijze vorm. Zo kennen we bijvoorbeeld projecten, programmatische controles, behandeling van klachten/meldingen, handhavingsverzoeken of opsporingsonderzoek. Bij al deze vormen maakt de FUMO gebruik van bedrijfscontroles. Bij een bedrijfscontrole bezoekt de toezichthouder/handhaver het bedrijf zodat hij ter plaatse kan waarnemen of het bedrijf de milieuregels naleeft.
Bedrijfscontroles zijn overigens niet altijd nodig. Zo kan in een aantal situaties worden volstaan met een administratieve controle of het beoordelen van informatie die het bedrijf aan de toezichthouder/handhaver toezendt.
Bedrijfscontroles kunnen onaangekondigd worden uitgevoerd. De FUMO controleert veelal onaangekondigd in geval van vrije veld controles, gedragsvoorschriften, bij klachten/meldingen, vermoeden van ernstige overtredingen, herhaaldelijke overtredingen, specifieke acties (bijv. Handhavingsestafette) of projecten (bijv. het Actie Uil project uit het FbUp 2020).
Bij een deel van de projectmatige en programmatische controles wordt het bedrijfs- bezoek aangekondigd. Er wordt contact met het bedrijf gezocht om een afspraak te maken. Het bedrijf is dan vooraf geïnformeerd dat er een controle zal plaatsvinden en kan zich daarop voorbereiden. Een goede voorbereiding door het bedrijf maakt dat de controle minder tijd vraagt
Tekortkomingen en hercontroles
Als er een tekortkoming wordt geconstateerd krijgt het bedrijf een redelijke termijn waarbinnen zij de tekortkoming moet herstellen. De hercontrole, zowel aangekondigd als onaangekondigd, vindt plaats na afloop van de hersteltermijn. Dit hangt onder andere af van de tekortkoming die is aangetroffen.
Toezichthouders en handhavers voeren hun taken op professionele wijze uit. Zij zijn gewend om in de praktijk in te spelen op diverse situaties. Zo kunnen overtredingen variëren van geringe, administratieve tekortkomingen tot ernstige milieucalamiteiten. Overtredingen kunnen voortkomen uit een kleine onachtzaamheid tot moedwillig schade toebrengen. Zo kan bij minimale overtredingen een goed gesprek volstaan en hoeft er geen hercontrole te volgen, maar ook kan een onmiddellijk en stevig optreden noodzakelijk zijn.
Toezichthouders/handhavers hanteren de interventiematrix uit de landelijke handhavingsstrategie als richtinggevend hulpmiddel. Zij doen dat professioneel en gaan daarbij genuanceerd te werk. Er is ruimte voor gesprek en overleg met de ondernemer. Waar nodig wordt overleg gevoerd met het bevoegde bestuursorgaan. In geval van strafrechtelijke optreden wordt overleg gevoerd met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. In dit overleg komt bijvoorbeeld aan de orde of, en zo ja welke, overtredingen/strafbare feiten een strafrechtelijk vervolg krijgen. Factoren als de ernst van de overtreding of recidive spelen hierbij een rol.
Overleg en afstemmingUit het bovenstaande volgt dat de praktijk van toezicht en handhaving vaak niet zwart-wit is, maar vele grijstinten kent. Dit vraagt van de toezichthouder/handhaver deskundigheid, mensenkennis, omgevings- en bestuurlijke sensitiviteit. Binnen de FUMO-organisatie is ruimte voor professioneel collegiaal overleg. Waar nodig vindt afstemming plaats met het bevoegde gezag; op ambtelijk niveau en zo nodig ook met de bestuurder. Wanneer (mede) het strafrechtelijke spoor wordt gevolgd vindt deze afstemming plaats met het Openbaar Ministerie.
Bijlage 4: Handreiking VTH Omgevingswet gemeente Harlingen
De Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. Deze wet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Op gemeentelijk niveau kent de Omgevingswet vier instrumenten die betrekking hebben de fysieke leefomgeving:
Deze handreiking richt zich op het laatste instrument, de omgevingsvergunning. Dit instrument is al bekend, maar het proces en de toetsingskaders veranderen. Deze handreiking dient als hulpmiddel voor het afhandelen van aanvragen omgevingsvergunning. De handreiking is een dynamisch document en zal periodiek geactualiseerd worden.
De van belang zijnde regelgeving voor de omgevingsvergunning is opgenomen in de/het:
De geconsolideerde versies van de Ow, Ob, Bkl, Bal, Bbl, de Omgevingsregeling zijn raadpleegbaar via De Omgevings-wet - Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl). In deze versie van de handreiking worden indien nodig de betreffen de artikelen aangehaald uit bovengenoemde regelgeving. Dit bevordert het leerproces bij het afhandelen van vergun-ningaanvragen onder de Ow.
1.2 De belangrijkste wijzigingen
Onder de omgevingswet gaan er een groot aantal zaken wijzigen met betrekking tot de omgevingsvergunning. De belangrijkste wijzigingen zijn in deze paragraaf samenvattend weergegeven. Deze wijzigingen vormen dus geen uitputtende lijst, maar vormen een belangrijk vertrekpunt en helpen bij het lezen van de handreiking.
Reguliere voorbereidingsprocedure
In beginsel is op iedere aanvraag omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit betekent iedere aanvraag een beslistermijn van 8 weken heeft. De uitgebreide voorbereidingsprocedure is een uitzondering.
Vergunning van rechtswege verdwijnt
Onder de huidige regelgeving ontstaat een vergunning van rechtswege op het moment dat een gemeente behoudens een formele verlenging 8 weken nadat een vergunningaanvraag is ingediend nog geen besluit heeft genomen. Onder de Omgevingswet verdwijnt deze vergunning van rechtswege. Wel blijft het mogelijk om een dwangsom te vorderen vanwege het niet tijdig besluiten op de aanvraag.
Bij inwerkingtreding van de Ow heeft iedere gemeente van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan. In de gemeente Waadhoeke en Harlingen is er nog geen definitief gemeentedekkend omgevingsplan, dus moet een aanvraag omgevingsvergunning getoetst worden aan het tijdelijk omgevingsplan. Het tijdelijk omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke regels die nu zijn opgenomen in bestemmingsplannen, beheersverordeningen, inpassingsplannen, exploitatieplannen, voorbereidingsbesluiten, hogere waarde besluiten, vastgestelde veiligheidscontouren, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen. Tevens bestaat het tijdelijk omgevingsplan uit een aantal regels die voorheen geregeld waren op rijksniveau. Deze regels zijn voor een deel afkomstig uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit is de Bruidsschat. Daarnaast bestaat het tijdelijk omgevingsplan uit, de Geurverordening, Bodemkwaliteitskaart en een aantal regels uit de Erfgoedverordening. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht.
In het omgevingsplan zijn activiteiten geregeld en ook onder welke voorwaarden ze op een locatie zijn toegestaan. Deze regels kunnen bestaan uit het feit dat voor een activiteit een omgevingsvergunning nodig is. Ook is een vergunning nodig als een activiteit niet is toegestaan volgens de regels van het omgevingsplan. In beide gevallen is sprake van een omgevingsplanactiviteit. Een onderscheid bestaat tussen een binnenplanse omgevingsplanactiviteit en een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Binnenplans is een activiteit die voldoen aan de regels van het omgevingsplan en waar een vergunning voor nodig is. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is een activiteit is een activiteit die niet voldoet aan de regels van het omgevingsplan. Dit kunnen activiteiten zijn waarvoor in het Op is bepaald dat een vergunning nodig is, maar de activiteit volgens de beoordelingsregels niet kan worden verleend. Ook kunnen het andere activiteiten zijn die in strijd zijn met het Op. Let erop dat in het Bbl de vergunningvrije activiteiten opgenomen (zie Vergunning voor het bouwen: de knip en paragraaf 3.8 Vergunningvrije activiteiten).
Kruimelregeling komt niet terug
De kruimelregeling komt te vervallen. Deze regeling is opgenomen in bijlage II (hoofdstuk IV Categorieën van gevallen waarin voor de planologische gebruiksactiviteiten omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2° van de wet (Wabo) kan worden verleend), artikel 4 van het Bor. Van deze regeling wordt door de gemeenten veelvuldig gebruik gemaakt. Een belangrijk reden en achtergrond voor deze regeling was dat de reguliere procedure gevolgd kan worden. Na inwerkingtreding van de Ow is in beginsel de reguliere procedure van toepassing en vervalt de noodzaak voor de kruimelregeling.
Op dit moment is in de gemeente geen beleid vastgelegd over toepassing van de kruimellijst. Indien hieraan behoefte bestaat kan alsnog beleid worden opgesteld en vastgesteld. Dit beleid kan dan ook nog worden gebruikt na inwerkingtreding van de Ow. Dit geeft een kader met beoordelingsregels voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)
Op dit moment kunnen bestemmingsplannen geraadpleegd worden via ruimtelijkeplannen.nl en moet een omgevingsvergunning ingediend worden via het Omgevingsloket online. Met de Omgevingswet wordt 1 landelijk platform gemaakt waarin alle informatie over de fysieke leefomgeving is opgenomen, het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) genoemd. Eén van de onderdelen van het DSO is het Omgevingsloket. Het loket waar een initiatiefnemer of andere belangstellende kan zien wat er mag in de fysieke leefomgeving. Het is de centrale plek waar alle digitale informatie samenkomt over de fysieke leefomgeving. Via het Omgevingsloket kunnen vergunningen aangevraagd worden, meldingen worden gedaan, zien welk regels gelden op een locatie (deze regels komen onder meer uit omgevingsvisies, omgevingsverordeningen en omgevingsplannen). Het DSO vervangt de bestaande loketten zoals ruimtelijkeplannnen.nl, Omgevingsloket online en Activiteitenbesluit Internet Module (AIM). Een ander onderdeel van het DSO is de Landelijk voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB), dit is de Landelijke voorziening voor alle overheidspublicaties.
Vergunning voor bouwen: de knip
Met de Ow wordt bouwen in een technisch en ruimtelijk deel gescheiden. Dit levert twee activiteiten op, namelijk: de technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. De technische bouwactiviteit gaat over de toets van een aanvraag aan de regels voor de technische bouwkwaliteit uit het Besluit bouwwerken leefomgeving zoals de constructieve veiligheid voor een bouwwerk. De vergunningplichten voor de technische bouwactiviteit zijn opgenomen in het Bbl. Ook zijn de vergunningvrije technische bouwactiviteiten hier opgenomen (artikel 2.27 Bbl). Deze zijn en blijven altijd vergunningvrij. Het omgevingsplan kan hiervoor niet een vergunningplicht opnemen.
De toets van een bouwwerk voor het ruimtelijk bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk aan het omgevingsplan is een omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Of voor het ruimtelijk deel een vergunning nodig is, is afhankelijk van de gemeente. Vooralsnog zijn de bouwactiviteiten voor het ruimtelijk deel vergunningplichtig op grond van het tijdelijk omgevingsplan. Via de bruidsschat die onderdeel uitmaakt van het tijdelijk omgevingsplan zijn hierop een aantal uitzonderingen, dit zijn de vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Ook is in het Bbl een aantal vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten voor bouwwerken opgenomen. Deze zijn en blijven altijd vergunningvrij.
Onlosmakelijkheid activiteiten hoeven niet in 1 keer aangevraagd
Een aanvraag omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op één of meer activiteiten betrekking hebben. Dit betekent dus dat alle activiteiten losmakelijk zijn. Er zijn wel een aantal uitzonderingen. De keuze om één of meer activiteiten los aan te vragen, geldt onder andere niet voor bepaalde wateractiviteiten, deze moeten los aangevraagd worden. Voor bepaalde milieubelastende activiteiten en wateractiviteiten blijven deze onlosmakelijk.
Aanvraag omgevingsvergunning bij inwerkingtreding
Het recht dat van toepassing is op een aanvraag omgevingsvergunning verandert direct na inwerkingtreding van de Ow. Indien de aanvraag wordt ingediend vooraf of op 31 december 2022, dan blijft het oude recht van toepassing tot en met afhandeling van eventueel beroep. Op of 1 januari 2023 een aanvraag omgevingsvergunning indienen betekent dat het nieuwe recht van toepassing is met de daarbij behorende eisen.
Alle bestaande toestemmingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden een omgevingsvergunning voor onder meer omgevingsplanactiviteiten en milieubelastende activiteiten. De overgangsbepalingen met betrekking tot omgevings-vergunningen zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 van de Invoeringswet (paragraaf 4.2.5). Het gehele invoeringsspoor van de Ow is raadpleegbaar via Invoeringsspoor van de Omgevingswet - Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl).
2. Procesbeschrijving behandeling vergunningaanvraag
Het behandelen en beoordelen van vergunningaanvragen wijzigt onder de Ow. De wijze waarop, wordt in de handreiking aan de hand van het onderstaande proces aangegeven met ‘Behandelen vergunningaanvraag’.
Het proces is opgeknipt in vier onderdelen, deze zijn:
In het volgende hoofdstuk worden deze stappen verder uitgelegd.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontvangst van de aanvraag, controleren van het bevoegd gezag, de vergunningplicht en de aanvraagvereisten en het bepalen van de procedure. In dit onderdeel vindt ook de eerste afstemming plaats met ketenpartners. Het betreffende de onderdelen die voorafgaan aan de inhoudelijke behandeling. Het resultaat is dat of de aanvraag is voor inhoudelijke behandeling beschikbaar of de aanvraag wordt buiten behandeling gesteld.
Een aantal onderdelen maken onderdeel uit van de intake vergunningaanvraag:
3.2 Registreren en publiceren aanvraag
De initiatiefnemer kan de aanvraag indienen via het DSO. De aanvrager wordt een ontvangstbevestiging via het DSO toegestuurd. Het zaaksysteem sluit aan op het DSO. Indien het bestuursorgaan ook het bevoegd gezag is zal kennis van de aanvraag worden gegeven op de landelijke voorziening. Vanuit het zaaksysteem zal de publicatie opgesteld worden. In de publicatie is de dag van ontvangst van de aanvraag opgenomen en een zakelijke weergave van de inhoud. Alle aanvragen worden gepubliceerd.
Het registreren en publiceren van de aanvraag wordt gecombineerd met het vaststellen van de procedure zoals beschreven in paragraaf 3.6.
3.3 Toewijzen aanvraag aan behandelaar
Het toewijzen van de aanvraag aan de behandelaar verschillen per gemeente.
Er is op dit moment nog geen keuze gemaakt op welke wijze de aanvraag wordt toegewezen aan de behandelend vergunningverlener. Vooralsnog gelden hierbij de huidige werkafspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de aanvragen.
In het zaaksysteem komt een zaak binnen in de coördinator-bak. De coördinator bespreekt de zaken tijdens periodiek overleg (pre-scanteam) en wijst de binnengekomen zaken toe aan een zaakbehandelaar die de zaak verder in behandeling neemt en beoordeelt.
3.4 Vergunning-, melding- of informatieplicht vaststellen
Voor het bepalen van het bevoegd gezag is van belang dat eerst wordt bekeken welke activiteiten zijn aangevraagd en dan kan tegelijk worden beoordeeld of deze activiteiten vergunningplichtig, meldingplichtig zijn of sprake is van een informatieplicht. De meest voorkomende activiteiten die onder de huidige wetgeving31 worden aangevraagd (of gemeld), zijn in onderstaande tabel weergegeven in de eerste kolom. In de tweede kolom zijn deze vertaald naar activiteiten onder de Omgevingswet waarvoor een vergunning, melding of informatieplicht nodig is of zou kunnen zijn.
De basis voor de vergunningplicht is opgenomen in afdeling 5.1 van de Ow. Het tijdelijk OP, het Bal en het Bbl, geven hieraan een nadere invulling en uitwerking. De uitzonderingen op de vergunningplichten worden behandeld in paragraaf 3.7.
Tabel 1: Aanvragen (en meldingen) nu en straks
Het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden | Omgevingsplanactiviteit32 binnenplans (aanleggen) | |
Het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan, beheerverordening, exploitatieplan | ||
Het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid | ||
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (mijn bouw is in dit document niet meegenomen) | Bal, vergunningplichten en meldingplichten (H3 en 4) Tijdelijk OP (onderdeel bruidsschat, afdeling 22.3), vergunningplichten en informatieplichten | |
Het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht | ||
Het slopen van een bouwwerken in een beschermd- stads- of dorpsgezicht (rijk) | ||
Slopen (technisch), Bbl, artikel 7.10 sloopmelding (en verder) |
Een aanvraag omgevingsvergunning kan bestaan uit één of meerdere activiteiten, die geheel of deels vergunningplichtig zijn. Aangezien de activiteiten los mogen worden aangevraagd, wordt in eerste instantie per activiteit aangegeven wie het bevoegd gezag is. Op grond van artikel 5.7 Ow mag een aanvraag omgevingsvergunning naar keuze van de aanvrager op één of meerdere activiteiten betrekking hebben. In paragraaf van de Ow is de Reikwijdte van de aanvraag omgevingsvergunning en aanwijzing bevoegd gezag opgenomen.
Tabel 2: Bevoegd gezag per activiteit
Geconcludeerd kan worden dat voor de meeste activiteiten het college van b en w het bevoegd gezag is. Dit geldt zowel voor vergunningplichtige gevallen als meldingplichtige gevallen. Indien het bevoegd gezag niet het college van b en w is, dan wordt de aanvraag direct doorgestuurd naar het juiste bevoegd gezag.
In hoofdstuk 4 van het Ob is benoemd welk bestuursorgaan, anders dan het college van b en w beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning voor onder meer wateractiviteiten en milieubelastende activiteiten. In het kader van eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag kan dit dus wel wijzigen indien een bedrijf de bedrijfsvoering wijzigt en sprake is van milieubelastende activiteiten waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is (artikel 4.6).
Op grond van artikel 5.12 Ow is het bevoegd gezag op een aanvraag die op meerdere activiteiten betrekking heeft het college van b en w, tenzij een ander bestuursorgaan is aangewezen in het Bal of Ob.
In beginsel is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op een aanvraag omgevingsvergunning. Dit betekent dat op een aanvraag omgevingsvergunning binnen acht weken moet worden beslist. Dit is bepaald in artikel 16.62 Ow. Een aantal uitzonderingen zijn hierop van toepassing.
3.6.1 Instemming van een ander bestuursorgaan
De beslistermijn verandert op het moment dat instemming nodig is van een ander bestuursorgaan. De beslistermijn wordt dan 12 weken (artikel 16.64 Ow, tweede lid).
Het bestuursorgaan waarvan instemming nodig is, is geregeld in artikel 16.16 van de Ow. In Dit kan bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten zijn. In artikel 16.15 van de Ow zijn de adviseurs benoemd, waarvan instemming nodig is op grond van artikel 16.16 van de Ow. Zie ook paragraaf 4.1. In geval de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (zie onder paragraaf 3.6.3) van toepassing is, geldt er overigens geen langere beslistermijn in geval instemming nodig is. In hoofdstuk 4, afdeling 4.2 van het Ob is de betrokkenheid van andere bestuursorganen opgenomen.
Op grond van artikel 16.64 Ow, tweede lid kan de beslistermijn binnen de reguliere voorbereidingsprocedure eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd. Dit besluit wordt bekend gemaakt binnen de beslistermijn.
De verlenging van zes weken is altijd mogelijk, ook wanneer de beslistermijn 12 weken is (in geval van instemming).
3.6.3 De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is van toepassing
Indien de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (vanaf hier: uitgebreide procedure) van toepassing is, bedraagt de beslistermijn zes maanden. Deze beslistermijn kan op grond van artikel 16.66 kan ten hoogste eenmaal worden verlengd met zes weken.
Op grond van artikel 16.65 is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning:
In artikel 10.24 van het Ob is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om, wijziging van of intrekking van een omgevingsvergunning, als de aanvraag, wijziging of intrekking geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bijvoorbeeld een rijksmonumentenactiviteit zoals benoemd in artikel 4.32 van het Ob. Het kan ook gaan om een milieubelastende activiteit voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal.
Dit geldt ook voor de wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of intrekking van een omgevingsvergunning. Tevens geldt het voor een ambtshalve wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of tot ambtshalve intrekking van een omgevingsvergunning.
Als het gaat om een buitenplanse omgevingsplanactviteit kan het bevoegd gezag, het college van b en w, bij besluit de uitgebreide procedure van toepassing verklaren op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dit kan alleen als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben.
De wijze van indienen van een aanvraag omgevingsvergunning is geregeld in artikel 16.55 van de Ow. In hoofdstuk 7 van de Omgevingsregeling zijn deze nader uitgewerkt. Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kunnen in het omgevingsplan ook regels worden gesteld over de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden. Er worden in ieder geval regels gesteld over het bij de aanvraag verstrekken van gegevens over participatie van en overleg met derden (artikel 7.4 van de Omgevingsregeling).
De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van b en w bevoegd gezag is, kan worden ingediend (artikel 16.55 Ow). Deze verplichting is op dit moment nog niet geregeld.
Voordat de aanvraag kan worden behandeld moet deze volledig zijn (artikel 4.5 Awb). Indien deze niet volledig is moet de aanvrager in de gelegenheid zijn gesteld de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan (college van b en w) gestelde termijn aan te vullen. Indien deze dan nog niet volledig is kan worden besloten om de aanvraag niet te behandelen.
3.8 Vergunningvrije activiteiten
Onder de huidige wet- en regelgeving worden veel vragen gesteld over en beoordelingen uitgevoerd ten aanzien van, met name het vergunningvrije bouwen. In deze paragraaf wordt daarom nader ingegaan op het vergunningvrij bouwen.
In de tabel is het vergunningvrij bouwen zoals het nu is geregeld benoemd met de vindplaats en de vindplaats van de regeling onder de Ow. De regeling over vergunningvrije bouwwerken is veranderd ten opzichte van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit Omgevingsrecht (Bor). In de Omgevingswet is namelijk een onderscheid tussen omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit en de omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit. De regeling ten aanzien van vergunningvrij bouwen is nu opgenomen in artikel 2 en 3 van het Bor.
Onder de Ow is het vergunningvrij bouwen opgenomen in:
De bruidsschat maakt onderdeel uit van het tijdelijk omgevingsplan, dus de gemeente kan bij het opstellen van een nieuw (deel)omgevingsplan keuzes maken in het al dan niet geheel of deels overnemen en/of aanpassen van de regeling. Vooralsnog is hiervan geen sprake. Het vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in het Bbl blijft vergunningvrij, dit geldt zowel voor het technisch als het ruimtelijk bouwen. In het omgevingsplan mogen dus geen vergunningplichten worden opgenomen, voor het ruimtelijk bouwen daar waar het Bbl deze als vergunningvrij aangeeft (artikel 2.29 Bbl). Overigens gelden de regels in het omgevingsplan over welstand hiervoor wel.
Let er wel op dat voor bouwactiviteiten die bijvoorbeeld betrekking hebben op beschermde stads- of dorpsgezichten uitzonderingen gelden voor het vergunningvrij bouwen.
Er geldt wel een meldplicht voor vergunningvrije bouwwerken die zijn genoemd in artikel 2.27 lid 1 onder a van het Bbl (dit regelt artikel 2.21 van het Bbl).
4. Inhoudelijk behandelen vergunningaanvraag
4.1 Betrekken ketenpartners – advies en instemming
De beslistermijn voor het afhandelen van een vergunningaanvraag is voor de meeste aanvragen 8 weken. Om binnen deze gestelde termijn de aanvraag kunnen afhandelen is het van belang om goede afspraken te maken met ketenpartners.
Binnen de provincie Fryslân zijn hierover afspraken gemaakt met de ketenpartners. Dit zijn de gemeenten, provincie, Wetterskip, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio, GGD en de Fumo. In bijlage 1 zijn de Regionale Afspraken Ketensamenwerking Omgevingswet opgenomen. Deze kunnen een adviserende en/of instemmende rol hebben bij een aanvraag omgevingsvergunning. Het is van belang om binnen de gestelde termijnen het advies aan te leveren, conform de regionale afspraken.
Bij de volgende activiteiten zijn advies en instemming verplicht (een aantal voorbeelden zijn benoemd met adviseur). Wanneer het adviesorgaan zelf bevoegd gezag is, zijn advies en instemming niet nodig.
Omgevingsplanactiviteit: college van b en w adviseur, in stemming is niet nodig als het gaat om een omgevings- planactiviteit van provinciaal of nationaal belang en een omgevingsplanactiviteit die verband houdt met een vergunningvoorschrift voor een milieubelastende activiteit van een complex bedrijf (artikel 4.23 Ob).
Na een verzoek tot instemming moet het besluit hierover binnen 4 weken worden toegestuurd aan het bevoegd gezag (artikel 16.18 Ow). Het is niet zo dat indien de termijn van 4 weken wordt overschreden, er sprake is van een fictieve instemming (of weigering). Er is geen juridische grondslag om snel advies te geven. Van belang is om wel te handelen naar de Friese afspraken.
Instemming houdt in dat de omgevingsvergunning pas mag worden verleend als het adviesorgaan instemming heeft verleend (of geweigerd bij weigering van de instemming). Procedure voor instemming:
Indien sprake is van een uitgebreide procedure kan, voordat het ontwerpbesluit ter inzage gaat, het (concept)ontwerpbesluit naar het adviesorgaan opgestuurd worden. Het adviesorgaan beslist dan of het voornemens is al dan instemming te verlenen. Dit voornemen kan dan ter inzage tezamen met het ontwerpbesluit.
In paragraaf 16.2.3 van de Ow en afdeling 4.2 van het Ob is de betrokkenheid van andere bestuursorganen geregeld.
Advies gaat niet altijd gepaard met instemming. Het gaat daarbij in ieder geval om adviezen van de gemeentelijke adviescommissie (artikel 4.22 Ob), advies door bestuur veiligheidsregio (artikel 4.33 Ob), advies door inspecteur-generaal leefomgeving en transport (artikel 4.34 Ob), advies over indirecte lozingen (artikel 4.35 Ob), advies na toepassing flexibiliteitsregeling bevoegd gezag (artikel 4.36 Ob) en indien instemming niet vereist is (artikel 4.37).
Het bevoegd gezag stuurt de aanvraag omgevingsvergunning naar het adviesorgaan en verwerkt het advies in zijn besluit. Indien wordt afgeweken van het advies moet dit zorgvuldig gemotiveerd worden (artikel 3.50 Awb). Afwijken van het advies is niet mogelijk indien de gemeenteraad adviseur is.
In de gemeentelijke organisatie kan de gemeenteraad het adviserend bestuursorgaan zijn richting het college (artikel 4.21 Ob). De gemeenteraad is adviseur voor een aanvraag omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een door hem aangewezen geval voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waar het college van b en w het bevoegd gezag is. Indien een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning en deze aanvraag instemming nodig heeft van het college van b en w (artikel 4.20 Ob) dan is de gemeenteraad adviseur voor het verzoek om instemming.
De gemeenteraad is adviseur richting het college van b en w indien de raad gevallen aanwijst van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarover dit advies moet worden gegeven. Indien de gemeenteraad deze gevallen niet aanwijst dan is er geen sprake van adviesrecht. Het advies van de gemeenteraad moet door het college van b en w in acht worden genomen bij een aanvraag omgevingsvergunning of het verlenen of onthouden van instemming aan een ander bevoegd gezag (artikel 16.5b Ow). In dit geval is dus sprake van een bindend advies. In artikel 16.15a van de Ow is aangeven welke adviseurs in ieder geval zijn aangewezen.
In zowel de gemeente Waadhoeke als de gemeente Harlingen wordt gewerkt aan een lijst met gevallen waarvoor de raad richting het college van b en w advies moet geven. Welke gevallen dit zijn is nog niet geheel duidelijk, maar er wordt naar verwachting aangesloten op de huidige werkwijze ten aanzien van de verklaring van geen bedenkingen. De gemeenteraad dient vóór de inwerkingtreding van de Ow het besluit te nemen over de gevallen waarin zij een bindend advies wenst te geven. Indien de gemeenteraad niets regelt, dan hoeft het college van b en w niet naar de gemeenteraad voor de activiteiten die in strijd zijn met het omgevingsplan (buitenplanse omgevingsplanactiviteiten).
De aangevraagde activiteiten moeten inhoudelijk worden beoordeeld. Deze beoordelingsregels zijn opgenomen in diverse regelingen. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de beoordelingsregels. In paragraaf 5.1.3 van de Ow is de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning geregeld (artikel 5.18 Ow).
5. Besluiten vergunningaanvraag
5.1 Reguliere voorbereidingsprocedure
Na een integrale afweging van de beoordelingsregels en eventueel benodigde adviezen en het in acht nemen van een eventuele instemming, wordt na acht weken, 12, 14 of 18 weken een beslissing genomen op de aanvraag. Dit resulteert in een geheel of gedeeltelijke verleende of geweigerde aanvraag omgevingsvergunning.
Bij verdaging 8 + 6 weken: 14 weken
Bij verdaging en instemming 12 + 6 weken: 18 weken
5.2 Uitgebreide voorbereidingsprocedure
Na een integrale afweging van de beoordelingsregels en adviezen het in acht nemen van een eventuele instemming, wordt na zes mannen een beslissing genomen op de aanvraag.
Binnen de uitgebreide procedure wordt conform afdeling 3.4 van de Awb het ontwerpbesluit met eventuele relevante aanvullende stukken ter inzage gelegd en wordt kennis gegeven van de ter inzage legging. De zienswijzen kunnen door belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling worden ingediend gedurende een periode van zes weken. De ingediende zienswijzen worden samen met de ketenpartners, de gemeenteraad (bij adviesrecht) en eventueel de initiatiefnemer doorgenomen en gewogen. Dit leidt mogelijk tot aanpassing van het ontwerpbesluit, zodat daarna het definitieve besluit kan worden opgesteld. Het definitieve besluit wordt opgenomen in een voorstel dat aan het college van b en w wordt gezonden ter vaststelling. Bij adviesrecht van de gemeenteraad wordt het besluit tevens ter kennisgeving aan de gemeenteraad gezonden.
6. Bekendmaken besluit op aanvraag omgevingsvergunning
Nadat het besluit is genomen moet het besluit bekend worden gemaakt. Dit gebeurt door toezending van het besluit aan de aanvrager. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar en beroep mogelijk zijn (artikel 3:41 en 3:45 Awb).
Tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk na bekendmaking van het besluit wordt mededeling van het besluit gedaan aan degene die een zienswijze heeft ingebracht of een adviseur (wanneer het bevoegd gezag van het advies afwijkt). Zie hiervoor ook artikel 3:43 en 3:45 van de Awb. Daarbij dient rekening te worden gehouden met participanten die mogelijk ook apart een mededeling toegezonden krijgen.
Bij een besluit op aanvraag geeft het college van b en w kennisgeving van dat besluit tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking. Het geeft kennis in een zelf uitgegeven elektronische publicatie. Zie artikel 16.64, lid 3, en artikel 16.64a, Omgevingswet.
7. Wet kwaliteitsborging voor het bouwen
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) treedt tegelijk met de Ow inwerking. Het doel van de Wkb is de verbeterde (borging) van de bouwkwaliteit, de verbetering van de positie van de consument en het stimuleren van kwaliteitsverbetering en faalkostenvermindering. De belangrijkste verandering voor de gemeente is dat onafhankelijke kwaliteitscontroleurs tijden het ontwerp en de bouw de bouwtechnische eisen controleren. De gemeente mag echter nog steeds de bouw stilleggen. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het toezicht op de bestaande bouw en omgevingsveiligheid en blijft het bevoegd gezag. Binnen de private kwaliteitsborging valt alleen de technische bouwtoets. De gemeente blijft ook verantwoordelijk voor de overige toestemmingen en onderdelen van de omgevingsvergunning(en) en daarbij behorende activiteiten en onderdelen (onder meer voor omgevingsplanactiviteit dus ook welstand).
De Wkb gaat stapsgewijs in, de veranderingen uit de Wkb gelden tot en met 2025 alleen voor eenvoudige bouwwerken. In afdeling 2.2a van het Bbl is het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen opgenomen. In artikel 2.17 van deze afdeling zijn de bouwactiviteiten benoemd die onder het stelsel vallen. Het zijn bouwactiviteiten die vallen onder gevolgklasse 1. In het tweede (en derde lid) van artikel 2.17 zijn deze beschreven.
Het is verboden deze bouwactiviteiten uit te voeren zonder dit tenminste vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden te melden (artikel 2.18 Bbl). De gegevens die daarbij moeten worden ingediend zijn benoemd in artikel 2.18 en 2.20 van het Bbl.
Het proces bij een bouwactiviteit is in deze gevallen de volgende:
De kwaliteitsborger geen informatie aan gemeente33.
Op basis van bepaalde afwijkingen van de bouwtechnische voorschriften kan de gemeente handhavend optreden. Informatie uit het dossier kan ook aanleiding geven tot handhaving.
Na inwerkingtreding van de Ow veranderen de regels met betrekking tot toezicht en handhaving niet ingrijpend. In hoofdstuk 18 van de Ow en hoofdstuk 13 van het Ob worden de taken rondom toezicht en handhaving beschreven. Verder blijven de generieke regels uit de Awb van toepassing. Het bevoegd gezag voor de aanvraag omgevingsvergunning is ook belast met de taak tot handhaving en toezicht. Een aantal veranderingen die specifiek worden benoemd zijn de volgende.
De Ow kent zorgplichtbepalingen. Hierop kan direct handhavend worden opgetreden. De zorgplicht vraag veel meer voor wat betreft het kunnen uitleggen van de regels en het waarom handhavend wordt opgetreden. De zorgplicht is opgenomen in afdeling 1.3 van de Ow. De algemene zorgplicht houdt in dat zowel de overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonden fysieke leefomgeving. De algemene zorgplicht is het vangnet als er geen specifieke decentrale of rijksregels zijn. Wanneer deze er wel zijn dan geldt de algemene zorgplicht niet meer. Het algemene verbod om activiteiten te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen ontstaan voor de fysieke leefomgeving (of dreigen te ontstaan). Het algemene verbod geldt ook niet als er specifieke decentrale of rijksregels zijn. Dit kan ook een vergunningvoorschrift zijn. Het algemeen verbod is strafrechtelijk handhaafbaar.
Specifieke zorgplichten zijn concreter dan de algemene zorgplicht en opgenomen in het Bal en het Bbl. Deze specifieke zorgplichten gelden rechtstreeks voor burgers en bedrijven. Ook een gemeente kan specifieke zorgplichten opnemen in het omgevingsplan. Vooralsnog kiezen beide gemeenten daar niet voor. De specifieke zorgplicht geldt ook als er gedetailleerde specifieke regels gelden zoals vergunningvoorschriften. Dit is anders dan bij een algemene zorgplicht. In de meeste gevallen is duidelijk wat onder de specifieke zorgplicht het doel is. Dan is een overtreding duidelijk en handhaafbaar. Soms is het niet direct duidelijk wat de bedoeling is van een specifieke zorgplicht. In die gevallen moeten de gemeente (indien college van b en w) bevoegd gezag bepalen welk maatwerkvoorschrift nodig is.
De wijzen van handelen in het kader van toezicht en handhaving zal nog nader (moeten) worden uitgewerkt bij beide gemeenten.
Een verandering is dat artikel 18.7 Ow aan toezichthouders de bevoegdheid geeft om een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Voorwaarde is wel dat deze bevoegdheid bij aanwijzingsbesluit aan de toezichthouder is toegekend. Het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot het binnentreden van een woning dus niet in algemene zin toekennen aan iedere toezichthouder.
De last onder bestuursdwang en last onder dwangsom zijn nu al bekend. Door de Ow komen er meer opties om ook de bestuurlijke boete in te zetten. Die laatste is een bestraffende sanctie die het bestuursorgaan oplegt. Meestal als herstel niet meer mogelijk is. De sanctie heeft een preventief oogmerk. De bestuurlijke boete valt onder het bestuursrecht.
Veel regels uit lokale verordeningen zullen omgezet worden in het Op. Alle regels die opgenomen zijn in het Op zijn via de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld. Ook de strafrechtelijke handhaving biedt dus meer instrumenten.
Bijlage 1 Regionale afspraken ketensamenwerking Omgevingswet, Bedrijfsprocessen, Verkennen initiatief en behandelen vergunningaanvraag december 2021
1. VEILIGHEIDSREGIO FRYSLÂN / BRANDWEER FRYSLÂN
1.1 TOELICHTING BIJDRAGE KETENPARTNER
Veiligheidsregio’s zijn deskundig op het gebied van het beperken, beheersen en bestrijden van onbedoelde nadelige effecten van activiteiten. Dit gaat zowel om het beschermen van de fysieke leefomgeving als om het redden van mens en dier. De veiligheids-regio adviseert echter niet alleen over fysieke en externe veiligheid, maar het is ook de organisatie die verantwoordelijk is voor de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop.
Om de voorbereiding op en bestrijding van rampen en crises brengt de brandweer de volgende expertise in:
1.2 BETROKKENHEID, ROL EN GRONDSLAGEN
De brandweer wil graag betrokken worden voorafgaand en indien er een milieuvergunning wordt aangevraagd, wordt verleend of als een milieumelding wordt gedaan. Onderstaand een voorbeeldlijst van activiteiten die aan de criteria voldoen waarop de brandweer graag adviseert:
Hierbij zijn inbegrepen de aanvragen in het kader van het BRZO/ Seveso richtlijn;
Brandweer Fryslân wordt daarnaast graag betrokken bij aanvragen die betrekking hebben op brandveiligheid/ bouwplantoetsing (voor gevolgklasse 2/3):
Daarnaast wordt de brandweer graag betrokken bij evenementen. Hierbij gaat het vooral om B en C evenementen.
Naast aanvragen die gaan over vergunningen voor specifieke bedrijven of activiteiten wordt de brandweer graag betrokken bij processen en procedures aangaande omgevingsplannen en daarbij behorende vergunningen en meldingen. Het gaat hierbij om aanvragen die betrekking hebben tot:
De Veiligheidsregio is op een aantal punten wettelijk aangewezen als adviseur van het bevoegd gezag in het kader van het borgen en verbeteren van de fysieke veiligheid. Het gaar daarbij onder andere om:
De Veiligheidsregio (Brandweer) is op één thema bevoegd gezag. Dit geldt in het kader van de BRZO regelgeving ten aanzien van de bedrijfsbrandweer aanwijzing.
Op grond van artikel 31 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr) kan het bestuur van de veiligheidsregio een inrichting die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.
Rol bij intake- en omgevingstafels
Bij advisering in het kader van intake- en/of omgevingstafels kan het gaan om een:
1.3 INZAGE WANNEER ADVIES EN/ OF INSTEMMING VAN KETENPARTNERS WENSELIJK OF VERPLICHT IS
De Veiligheidsregio heeft geen advies met instemming of instemmingsrecht zoals benoemd in de Omgevingswet.
Bij het schrijven van het advies worden de volgende stappen doorlopen:
Het advies heeft altijd de volgende onderdelen in zich:
Het advies wordt altijd geschreven met het kenmerkenschema in gedachte. Hierbij wordt uitgegaan van menskenmerken, ge-bouwkenmerken, brandkenmerken, omgevingskenmerken en interventiekenmerken. Dit samenspel van kenmerken maakt dat een ontwikkeling/ incident op verschillende wijzen benaderd kan worden en er per kenmerk gekeken kan worden naar mogelijke maatregelen, sterke punten en onvolkomenheden.
1.4 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN
Ten aanzien van deelname aan een vooroverleg of intaketafel heeft de brandweer in ieder geval gegevens nodig over:
Wanneer dergelijke informatie (nog) niet voor handen is, kan de brandweer daarover meedenken.
Voor het kunnen adviseren tijdens een vooroverleg of op de aanvraag zelf, is het van belang dat minimaal de volgende gegevens zijn aangeleverd bij de (concept) aanvraag:
Ten aanzien van vergunningen aangaande evenementen wordt verwezen naar de BGBOP, hier is in artikel 2.3 opgenomen wat de indieningsvereisten zijn.
Ten aanzien van vergunningen aangaande vuurwerk wordt verwezen naar het vuurwerkbesluit, hier is in artikel 3b opgenomen wat de indieningsvereisten zijn.
1.5 WERKAFSPRAKEN, TERMIJNEN EN (WERK)VORM
Bij het schrijven van het advies worden de volgende stappen doorlopen :
Het advies heeft altijd de volgende onderdelen in zich:
1.6 LIJST CONTACTPERSONEN / MAILBOX
Aanvragen, losse vragen en officiële stukken en bekendmakingen kunnen per mail worden ingediend bij risicobeheersing@brandweerfryslan.nl. Deze mailbox wordt dagelijks door medewerkers van de brandweer bijgehouden.
2. VEILIGHEIDSREGIO FRYSLÂN / BRANDWEER FRYSLÂN
2.1 TOELICHTING BIJDRAGE KETENPARTNER GGD FRYSLÂN
De GGD geeft gezondheidskundige adviezen bij activiteiten waar kansen zijn gezondheid te bevorderen en/of gezondheidsrisico’s te verwachten zijn. De GGD brengt de volgende expertise in:
Adviezen komen tot stand in multidisciplinaire teams, vanuit een brede kijk op gezondheid en een gezonde leefomgeving: Bij gezondheid speelt een breed scala van factoren mee, waarvan niet ziek zijn er een is. Of mensen zich gezond voelen, wordt niet alleen bepaald aan de hand van hun lichamelijke gezondheid; ook aspecten als de geestelijke gezondheid, sociale contacten, het kunnen meedoen in de maatschappij, zingeving, het vermogen eigen regie te voeren, de kwaliteit van leven en het dagelijks functioneren spelen daarin een grote rol; ook bekend onder de noemer ‘positieve gezondheid’:
2.2 BETROKKENHEID, ROL EN GRONDSLAGEN
De GGD geeft gezondheidskundige adviezen bij activiteiten waar mogelijke gezondheidseffecten (positief en/of negatief) te verwachten zijn. Wat een gezonde leefomgeving maakt, is niet vastomlijnd. Daarnaast is advisering met betrekking tot brede gezondheidsaspecten van vergunningaanvragen - in tegenstelling tot andere thema’s - op het moment van ontwikkeling van deze bouwsteen nog relatief nieuw, evenals de betrokkenheid van de GGD bij dit proces. Ambtelijke afspraken met de afdelingen Volksgezondheid en Ruimte over wenselijk advies van de GGD zijn nog niet gemaakt.
Onderstaande lijst is dan ook bedoeld als handvat om inzichtelijk te maken bij welke activiteiten effecten of kansen voor gezondheid te verwachten zijn. Het is niet bedoeld als allesomvattende checklijst en zal regelmatig verder aangevuld en gespecificeerd moeten worden.
Het is zinvol om al vroeg in het planproces de gevolgen voor gezondheid te onderzoeken en te beoordelen, omdat er dan meer ruimte is om te kiezen voor oplossingen die de gezondheid van inwoners verbeteren en beschermen.
De GGD vraagt in alle gevallen extra aandacht voor het gezondheidsaspect bij a) nieuw te bouwen gevoelige bestemmingen en b) activiteiten in de buurt van gevoelige bestemmingen. Onder gevoelige bestemmingen vallen: scholen, kinderopvang, wonin-gen, bejaardenhuizen, verzorgings- en verpleegtehuizen en ziekenhuizen (Gezondheidsraad 2008).
(Her)inrichting openbare ruimte:
Bouw/ verbouw/verduurzaming/nieuwvestiging/uitbreiding van:
2.3 INZAGE WANNEER ADVIES EN/ OF INSTEMMING VAN KETENPARTNERS WENSELIJK OF VERPLICHT IS
GGD is wettelijk aangewezen als adviseur van het bevoegd gezag bij besluiten die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg op grond van Wet Publieke Gezondheid Artikel 16. De GGD heeft geen advies- en/ of instemmingsrecht zoals benoemd in de Omgevingswet.
2.4 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN
Voor het kunnen adviseren tijdens een vooroverleg of op de vergunningaanvraag, is het voor de GGD van belang dat minimaal de volgende gegevens zijn aangeleverd bij de (concept)aanvraag:
2.5 WERKAFSPRAKEN, TERMIJNEN EN (WERK)VORM
Advisering met betrekking tot brede gezondheidsaspecten van vergunningaanvragen lijkt structureler vorm te gaan krijgen. Het is - in tegenstelling tot andere thema’s - op het moment van ontwikkeling van deze bouwsteen nog relatief nieuw, evenals de betrokkenheid van de GGD bij dit proces. Ambtelijke afspraken met de afdelingen Volksgezondheid en Ruimte over te volgen procedures bij advisering door de GGD zijn nog niet gemaakt. Hier verwachten wij in de loop van 2021 meer invulling aan te kunnen geven.
Voor adviezen houden wij vooreerst een geschatte levertijd aan van maximaal 15 werkdagen aan.
2.6 LIJST CONTACTPERSONEN/ MAILBOX
Aanvragen, losse verzoeken en officiële stukken kunnen per mail worden gestuurd naar het volgende adres: beleidenadvies@ggdfryslan.nl. Deze mailbox wordt dagelijks bijgehouden.
3. FRYSKE UTFIERINGSTSJINST MILJEU EN OMJOUWING (FUMO)
3.1 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN
FUMO zet zich in voor een betere en veilige leefomgeving in Fryslân. Zij schrijft vergunningen, houdt toezicht bij bedrijven en handhaaft waar nodig. De specialisten in dienst van FUMO geven advies op het gebied van licht, geluid, trillingen, bodem, energie, externe veiligheid en juridische zaken. Dit doen zij op het gebied van milieu, maar ook op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening, inritten, kappen (van bomen), slopen (van gebouwen). Bij FUMO komen ook alle milieuklachten binnen via het milieu-alarmnummer. Dit nummer is altijd bereikbaar.
Voor de provincie Fryslân voert FUMO in opdracht daarnaast de vergunningverlenings- en toezichttaken uit voor het winnen van bodemmaterialen en andere vergunningplichtige ontgrondingswerkzaamheden (graafwerkzaamheden) en adviseert zij ten aanzien van luchtvaart (aanvragen TUG-ontheffing) en vuurwerk (melding of ontbrandingstoestemming).
Daarnaast controleert FUMO tijdens het buitenzwemseizoen (van 1 mei tot 1 oktober) de officiële open zwemwaterlocaties in Fryslân op hygiëne en veiligheid en controleert zij het gehele jaar door de hygiëne en veiligheid van zwembaden.
(Gedeeltelijke) bevoegdheidsoverdracht bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet
Zoals hierboven beschreven staat, voert FUMO nu taken uit voor de provincie Fryslân. Sommige taken, zoals op het gebied van bodem en ontgrondingen, vallen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet gedeeltelijk onder het bevoegd gezag van B&W. FUMO voert deze taken, met veel kennis en ervaring, al 8 jaar uit. FUMO kan dit heel goed blijven uitvoeren maar dan voor een gewijzigd bevoegd gezag.
3.2 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN
Voor FUMO is wettelijk geborgd dat basistaken op milieugebied door haar wordt uitgevoerd. Over overige taken (bijvoorbeeld de plustaken), advisering over beleidsuitvoering en incidentele opdrachten kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt. In de dienstverleningsovereenkomst (DVO) met opdrachtgevers worden deze afspraken vermeld.
FUMO is geen wettelijke adviseur zoals bijvoorbeeld Wetterskip Fryslân of Veiligheidsregio dat wel is. Wettelijke adviezen worden formeel bij het bevoegd gezag ingediend. Het bevoegd gezag stuurt dit door naar FUMO.
Het is van groot belang dat FUMO vroegtijdig wordt betrokken bij initiatieven (intaketafel/ omgevingstafel/ vooroverleg). Wanneer dit niet plaatsvindt, ontvangt FUMO graag het verslag/de afspraken van het gevoerde vooroverleg (omgevingstafel/ intake-tafel).
3.3 INZAGE WANNEER ADVIES EN/ OF INSTEMMING VAN KETENPARTNERS WENSELIJK OF VERPLICHT IS
Om te kunnen adviseren heeft FUMO het volgende nodig voor de reguliere procedure:
Een interferentiekaart in geval van gesloten bodemenergiesystemen. Anders is toetsing aan art 4.1139 (bal) voor FUMO niet goed uit te voeren. Dit speelt met name bij het bouwplantoetsen wat sommige gemeenten zelf ook uitvoeren. FUMO wenst deze dan ook graag te ontvangen van bevoegde gezagen (in ieder geval degene waar FUMO ook de bouw-plantoetsen voor uitvoert).
Participatiebeleid (liefst als onderdeel van VTH) met daaraan gekoppeld de afspraak wie (FUMO of bevoegd gezag) checkt of hieraan is voldaan? Een gemeente kan gevallen aanwijzen waarin bij buitenplanse omgevingsplan activiteiten wel verplicht participatie moet plaats vinden (amendement van Eijs). Wanneer dit het geval is, deze informatie graag delen met FUMO.
3.3 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN
Voor het kunnen adviseren tijdens een vooroverleg of op de aanvraag zelf, is het van belang dat voldaan wordt aan de wettelijke indieningsvereisten34.
Daarnaast bestaan de volgende werkafspraken (zie ook PDC FUMO):
3.4 WERKAFSPRAKEN, TERMIJNEN EN (WERK)VORM
De volgende afspraken met het bevoegde gezag gelden:
In de PDC staan de leveringstermijnen. Dit zijn altijd de servicetermijnen zoals afgesproken in de zaaktypecatalogus. Is FUMO gemandateerd voor (bepaalde) taken, dan hanteert FUMO de wettelijke termijnen. In de PDC staat in sommige gevallen ook wanneer binnen hoeveel weken een beoordeling door FUMO plaats gaat vinden.
De volgende afspraken met ketenpartners gelden:
3.5 LIJST CONTACTPERSONEN / MAILBOX
Alle bevoegde gezagen en ketenpartners hebben de beschikking over een lijst met contactpersonen van FUMO welke up-to-date is. Tevens zijn de directe doorkiesnummers van de medewerkers van FUMO gedeeld met de deelnemers.
Het algemene nummer van FUMO is (0566) 750 300 en het mailadres is info@fumo.nl
Op de website www.fumo.nl is informatie te vinden over onze taken en bevoegdheden maar tevens is hier bijvoorbeeld het milieu-alarmnummer te vinden.
4. FRYSKE UTFIERINGSTSJINST MILJEU EN OMJOUWING (FUMO)
4.1 TOELICHTING BIJDRAGE KETENPARTNER
Dagelijks worden waterstaats(net)werken als wegen en vaarwegen gebruikt. Het gebruik en medegebruik is aan grenzen gebonden. Als Rijkswaterstaat het heeft over medegebruik wordt daaronder verstaan: ‘het gebruiken van werken voor doeleinden waar ze niet voor bedoeld zijn, maar wat onder bepaalde condities wel mogelijk is’. Om het primaire gebruik en de functionaliteit van waterstaats(net)werken te beschermen, zijn er diverse wetten en regels opgesteld. De Rijkswaterstaatafdelingen die zich bezighouden met vergunningverlening hebben een belangrijke rol bij de regulering van medegebruik. Rijkswaterstaat (hierna RWS) heeft vergunningverlening ondergebracht bij de regionale dienstonderdelen en bij het landelijke dienstonderdeel Verkeer en Watermanagement (VWM).
De dienstonderdelen hebben de rol als bevoegd gezag namens de minister vanuit de wet en regelgeving. Deze rol bestaat uit het nemen van besluiten. Voorbeelden hiervan zijn: het verlenen en weigeren van vergunningen en het geven van (soms wettelijk verplichte) adviezen bij besluiten van derden, waarbij de door RWS te beschermen belangen een rol spelen.
De dienstonderdelen zijn onderdeel van de RWS-keten Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). De netwerken waarop RWS Vergunningverlening haar taak uitoefent, zijn:
4.2 BETROKKENHEID, ROL EN GRONDSLAGEN
Rijkswaterstaat heeft advies met instemmingsrecht bij vergunningaanvragen voor activiteiten binnen de aangewezen beperkingengebieden rondom rijkswegen, -vaarwegen en –water. De contouren van de beperkingengebieden zijn te vinden in het Digitaal stelsel omgevingswet (DSO).
Daarnaast wil Rijkswaterstaat zo vroeg als mogelijk betrokken worden bij alle activiteiten die in potentie een effect kunnen hebben rijkswegen, - vaarwegen en –wateren. Denk daarbij aan grote initiatieven als een nieuwe woonwijk langs een rijksweg die invloed kan hebben op het verkeersaanbod. Een reclamezuil die invloed kan hebben op de verkeersveiligheid. Maar ook activiteiten langs een vaarweg die de zichtlijnen voor de scheepvaart belemmeren.
Rijkswaterstaat is adviseur met instemmingsrecht op grond van <invullen> indien:
Het een meervoudige activiteit betreft waarvan de aanvraag ingediend wordt bij een gemeente, waterschap of provincie, en Het een activiteit betreft binnen het beperkingengebied van een rijksweg, -vaarweg of –water.
Rijkswaterstaat is adviseur indien de activiteit plaatsvindt buiten het gedefinieerde beperkingengebied.
Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor de belangen die binnen het beperkingengebied van een rijksweg, -vaarweg of –water vanuit de rol van adviseur met instemmingsrecht (zie grondslagen) als voor het toezicht en de handhaving.
4.3 INZAGE WANNEER ADVIES EN/ OF INSTEMMING VAN KETENPARTNERS WENSELIJK OF VERPLICHT IS
Concreet heeft Rijkswaterstaat een rol bij activiteiten op, over, langs of in de nabijheid van de:
Rijkswegen: A6, A7, A31 en A32;
Rijksvaarwegen: Prinses Margrietkanaal (Hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl);
Wateren: Waddenzee inclusief de havens rond de Waddenzee.
Binnen het beperkingengebied is de betrokkenheid van Rijkswaterstaat verplicht gesteld in de vorm van instemmingsrecht. Buiten het beperkingengebied maar bij invloed op voorgenoemde netwerken is advisering gewenst.
4.4 INDIENINGS- EN AANVRAAGVEREISTEN DIT IS 1A REGULIER + 2 INTAKE.
4.5 WERKAFSPRAKEN, TERMIJNEN EN (WERK)VORM
Aanvraag in behandeling / gestaakt onderdeel intake, uitwisselmoment 2
Adviesaanvraag ketenpartners dit is uitwisselmoment 3, inhoudelijk behandelen
Ketenoverlegtafel organiseren dit is uitwisselmoment 3, inhoudelijk behandelen
Opstellen conceptbeschikking dit is uitwisselmoment 3, inhoudelijk behandelen
Ketenpartner instemmen dit is uitwisselmoment 4, besluit vergunningaanvraag
Opstellen definitieve beschikking dit is uitwisselmoment 4, besluit vergunningaanvraag
4.6 LIJST CONTACTPERSONEN / MAILBOX
Rijkswaterstaat is in zijn rol als adviseur met instemmingsrecht te benaderen via de mailbox vergunningrwsnn@rws.nl.
Indien de activiteit nog niet in het stadium bevindt van een concrete aanvraag (regulier, uitgebreid of melding) dan is Rijkswaterstaat te benaderen via het loket <nader invullen>.
5.1 Toelichting bijdrage ketenpartner
De provincie Fryslân kan diverse rollen vervullen bij een aanvraag omgevingsvergunning. Zo kunnen Gedeputeerde Staten (hierna: GS) zijn aangewezen als bevoegd gezag voor een aanvraag. Wanneer GS niet het bevoegd gezag is, kan GS een adviesrecht hebben of een advies- met instemmingsrecht. De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving. Dat is een breed begrip. Er zijn dan ook veel activiteiten waarvoor onder de Omgevingswet een omgevingsvergunning vereist kan zijn. Een vergunningplicht geldt op grond van rijksregels of op grond van decentrale regels. De provincie heeft vergunning- en meldplichten opgenomen in de Omgevingsverordening.
De provincie speelt onder meer een rol – als bevoegd gezag of als adviseur – bij omgevingsvergunningen en meldingen die één of meer van de volgende activiteiten betreffen:
vergunningplichtige activiteit in omgevingsverordening. Daaronder vallen:
Er is een omgevingsvergunning vereist voor bepaalde activiteiten binnen een waterwingebied. Denk bijvoorbeeld aan het op of in de bodem brengen van schadelijke stoffen. Alle activiteiten waar deze vergunningplicht voor geldt staan genoemd in artikel 4.46 van de verordening is samenhang met artikel 4.44, onder a, c, e, f en g van de verordening.
Grondwaterbeschermingsgebieden
Er is een omgevingsvergunning vereist voor bepaalde activiteiten binnen grondwaterbeschermingsgebieden. Denk bijvoorbeeld aan het op of in de bodem brengen van schadelijke stoffen. Alle activiteiten waar deze vergunningplicht voor geldt staan genoemd in artikel 4.50 van de verordening is samenhang met artikel 4.48, onder a, b, c, e, f en g van de verordening.
Provinciale wegen – beperkingengebiedactiviteit
Er is een omgevingsvergunning vereist bij werken in het beperkingengebied provinciale wegen. Het gaat bijvoorbeeld om duikers, bruggen en vlaggenmasten. Alle activiteiten waar deze vergunningplicht voor geldt staan genoemd in artikel 7.9 van de verordening.
Er is een omgevingsvergunning vereist voor kabels en leidingen in het beperkingengebied provinciale wegen. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 7.10 van de verordening.
Er is een omgevingsvergunning vereist voor uitritten in het beperkingengebied provinciale wegen. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 7.11 van de verordening.
Standplaatsen en weggebonden voorzieningen
Er is een omgevingsvergunning vereist voor standplaatsen en weggebonden voorzieningen in het beperkingengebied provinciale wegen. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 7.12 van de verordening.
Er is een omgevingsvergunning vereist voor evenementen in het beperkingengebied provinciale wegen en het beperkingengebied beheerzones provinciale wegen. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 7.13 van de verordening.
Provinciale vaarwegen en meren – beperkingengebiedactiviteit
Er is een omgevingsvergunning vereist bij werken in het beperkingengebied provinciale vaarwegen. Het gaat bijvoorbeeld om bruggen, aansluitingen op vaarwegen en handelsreclame. Alle activiteiten waar deze vergunningplicht voor geldt staan genoemd in artikel 7.27 van de verordening.
Daarnaast geldt een vergunningplicht voor kabels en leidingen in het beperkingengebied provinciale vaarwegen. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 7.28 van de verordening.
Meldplichten op grond van de omgevingsverordening
In de omgevingsverordening zijn een aantal meldplichten opgenomen die verband kunnen houden met een initiatief waarvoor tevens een omgevingsvergunning is vereist. Het betreft:
De meldplicht voor bodemsanering, zie afdeling 4.2 van de verordening;
Er geldt een meldplicht voor het toepassen van een IBC bouwstof of grond in een grondwaterbeschermingsgebied bij toepassing in een omvang van meer dan 5.000 m³, indien wordt aangetoond dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de desbetreffende drinkwaterwinning niet toenemen, de grond uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is en de kwaliteit van de grond:
Deze meldplicht en de indieningsvereisten staan in artikel 4.49 lid 6 van de verordening;
Het is verboden vaste en niet-vaste stoffen of voorwerpen op te slaan binnen de beperkingengebieden provinciale wegen en de beheerzone provinciale wegen. Wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan, is opslag wel toegestaan. In dat geval geldt een meldplicht. De voorwaarden, de meldplicht en de indieningsvereisten staan in artikel 7.14 van de verordening.
5.2 Betrokkenheid, rol en grondslagen
In paragraaf 5.2.1 wordt nader ingegaan op de rol van GS als bevoegd gezag. Daarna wordt in paragraaf 5.2.2 nader inge-gaan op de rol van GS als adviseur. Dat kan bestaan uit een wettelijk adviesrecht, maar ook in andere gevallen kan een (in-formeel) advies wenselijk zijn. Daarop gaan we in paragraaf 5.2.3 in.
5.2.1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag
In de volgende tabel zijn de vergunningplichten uit artikel 5.1 van de Omgevingswet opgenomen. Per activiteit is aangegeven in wanneer GS het bevoegd gezag is voor die activiteit. Waar in de tabel wordt gesproken over een magneetactiviteit, betreft het één van de volgende drie activiteiten:
In de omgevingsverordening zijn ook activiteiten aangemerkt als vergunningvrij. Die activiteiten worden de onder de tabel kort benoemd.
Vergunningvrije activiteiten op grond van de omgevingsverordening
In de ontwerp omgevingsverordening zijn een aantal activiteiten aangewezen als vergunningvrij. Het betreft:
5.2.2 Gedeputeerde Staten zijn adviseur
GS heeft het recht van advies of het recht van advies met instemming voor een aanvraag wanneer GS niet zelf bevoegd gezag is voor die aanvraag. Het gaat veelal om situaties waarbij GS in het geval van enkelvoudige aanvraag zelf het bevoegd gezag zou zijn. In onderstaande tabel zijn de gevallen opgenomen waarin GS een adviesrecht of een advies- en instemmingsrecht heeft.
5.2.3 Overige adviezen en expertise
Ook wanneer GS niet is aangewezen als wettelijk adviseur, kan de provincie adviseren over initiatieven. Meer specifiek brengen wij daarbij de volgende expertise in:
We zijn bevoegd gezag over de bij ons in beheer zijnde wegen. Er zijn t.a.v. wegen diverse vergunningplichten opgenomen in de omgevingsverordening. Zie daarvoor paragraaf 5.1. van dit hoofdstuk. We willen graag betrokken zijn bij initiatieven die fysiek of qua gebruik van invloed zijn op de weg en de vaarweg.
We willen graag betrokken worden bij initiatieven die van invloed zijn op de GeluidProductiePlafonds (GPP), omdat er beperkte groei van verkeer en dus het geluid van het verkeer mogelijk is. Wij zijn verantwoordelijk voor het GPP van alle provinciale wegen.
Daarnaast adviseren wij graag over initiatieven die een toename of verandering in vervoer van gevaarlijke stoffen tot gevolg hebben. We hebben expertise op het gebied van verkeerskundige beoordeling van mobiliteitswijzigingen en kennis over het stimuleren van gewenst gebruik van bepaalde modaliteiten. Daarbij kunnen we inzicht geven in de effecten op de verkeersveiligheid en op het gebruik en instandhouding van de weg als beheerobject. We kunnen adviseren over objecten nabij de weg en gevraagde fysieke aanpassingen van de weg aan functie, inrichting en gebruik van de weg, ook in verband met mogelijke toekomstige aanpassingen aan de weg.
We zijn bevoegd gezag over de bij ons in beheer zijnde vaarwegen. Er zijn t.a.v. vaarwegen diverse vergunningplichten opgenomen in de omgevingsverordening. Zie daarvoor paragraaf 5.1. van dit hoofdstuk. Het beleid voor vaarwegen zal in een uitvoeringsregeling worden opgenomen.
Doordat de materie rond vaarwegbeheer ingewikkeld is, is het belangrijk dat meteen duidelijk wordt wie welk beheer onder zich heeft. Vaarweg- en nautisch beheer ligt namelijk niet altijd in één hand. Het is van de vaarwegklasse afhankelijk wat er mogelijk is. Wij worden graag zo snel mogelijk betrokken bij initiatieven.
We brengen nautische kennis in voor het beoordelen van effecten van activiteiten op het veilig gebruik van de vaarweg. Daarnaast hebben we kennis van effecten van activiteiten op het gebruik en instandhouding van vaarwegen en oevers. We kunnen de effecten van gewenst gebruik door modaliteiten (beroeps- versus recreatievaart) beoordelen. We kunnen adviseren over objecten nabij de vaarweg en gevraagde fysieke aanpassingen van de vaarweg aan functie, inrichting en gebruik, ook in verband met mogelijke toekomstige aanpassingen aan de vaarweg.
Daarnaast brengen wij de volgende kennis in:
Aandachtspunt: Waterschap is vaarwegbeheerder van klasse E/F. Let op toets nautische aspecten die relatie hebben met vaar-wegbeheer.
N2000, waaronder stikstof, en flora en fauna
GS zijn bevoegd gezag voor Natura-2000 activiteiten (gebiedsbescherming). Ook stikstofaspecten vallen onder een Natura-2000 activiteit. Daarnaast zij GS bevoegd op het gebied van flora- en fauna-activiteiten (soortenbescherming). Voor meervoudige aanvragen waarin sprake is van activiteiten op het gebied van Natura 2000 of flora en fauna heeft GS een advies- en instemmingsrecht.
Wij willen bij meervoudige initiatieven waar wij ook een wettelijke taak hebben voor een N2000-actviteit bij de intake- of omgevingstafel betrokken worden. Ook in verband met de mogelijke aanwezigheid van een red flag. Daarmee kan de initiatiefnemer bijvoorbeeld al in een vroeg stadium worden gewezen op eventuele onderzoeksplichten, zoals het laten uitvoeren van een passende beoordeling. Dit geldt ook voor flora- en fauna-activiteiten.
Als sprake is van stikstofemissies - en daar is bijna altijd sprake van - dan worden wij graag zo snel mogelijk betrokken.
GS zijn bevoegd voor alle houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor toezicht en handhaving op de herplant van deze houtopstanden wanneer ze zijn geveld. De meldplicht voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In artikel 5.34 van de omgevingsverordening is opgenomen dat de melding ten minste zes weken voorafgaand aan het vellen wordt gedaan. Daarnaast biedt de omgevingsverordening de mogelijkheid om middels een maatwerkvoorschrift af te wijken van de herbeplantingsplicht, bijvoorbeeld voor het afwijken van de termijn voor herbeplanting of voor herbeplanting op een andere locatie.
In sommige gevallen geldt er binnen een gemeente een vergunningplicht voor het vellen van houtopstanden buiten de bebouwde kom. Ook in die gevallen kan het noodzakelijk zijn om een melding te doen bij de provincie.
Wanneer een initiatief tot gevolg heeft dat een houtopstand geveld moet worden, worden we graag in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken. Dit mede met het oog op eventuele herplant op andere grond.
Wij willen graag betrokken worden bij ontwikkelingen die afwijken van een geldend Omgevingsplan. Via een oriënterend gesprek kunnen gemeenten en het Wetterskip advies inwinnen bij de provincie rondom het beschermen van aanwezige en te verwachten archeologische waarden en het opnemen van archeologische waarden in de nieuwe ontwikkelingen. Als basis dienen hierbij de provinciale archeologische beleidsadviezen zoals vermeld op de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE).
Er komt een ‘Notitie inwerkingtreding Omgevingsverordening Fryslân 2022 (OVO)’ beschikbaar waarin wordt aangegeven wanneer de provincie betrokken wil worden bij een initiatief.
Er komt een ‘Notitie inwerkingtreding Omgevingsverordening Fryslân 2022 (OVO)’ beschikbaar waarin wordt aangegeven wanneer de provincie betrokken wil worden bij een initiatief.
Op dit moment is GS bevoegd gezag voor ontgrondingen. De VTH-taken op dit vlak voert de FUMO voor ons uit. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt B&W bevoegd gezag voor veel ontgrondingen. Dit is een nieuwe taak voor de gemeenten. Vanuit de kennis en ervaring op dit vlak, kan de FUMO namens de provincie gemeenten adviseren bij het invullen van deze nieuwe taak.
De provincie blijft bevoegd gezag voor ontgrondingen in het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier of buiten de rijkswateren. Daarnaast hebben wij in de omgevingsverordening een aantal ontgrondingsplichten als vergunningplichtig aangewezen. Deze activiteiten zijn in Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) als vergunningvrij aangemerkt, maar op basis van onze omgevingsverordening geldt in afwijking daarvan wel een vergunningplicht. Zie hiervoor paragraaf 5. 1 van dit hoofdstuk.
Bij ontgrondingen spelen vaak meerdere (provinciale) belangen een rol, zoals archeologie en natuur. Wij worden daarom graag in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij initiatieven waarbij een ontgronding nodig is.
Aan PS en GS zijn bevoegdheden toegekend met betrekking tot burgerluchtvaart van regionaal belang. GS is bevoegd om luchthavenregelingen vast te stellen voor luchthavens. Wanneer geluid en externe veiligheid een grotere rol spelen, stelt PS een luchthavenbesluit vast voor de betreffende luchthaven. Voor terreinen die geen luchthaven zijn, kunnen we een ontheffing verlenen voor het incidenteel starten en landen, een zogenaamde ontheffing tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (TUG-ontheffing).
De provincie kan de ketenpartners informeren over (ruimtelijke) beperkingen rondom een luchthaven. Op dit moment zijn in de omgevingsverordening geen beperkingengebieden met betrekking tot een luchthaven opgenomen. In de toekomst worden voor enkele luchthavens in onze provincie wel beperkingengebieden vastgesteld.
Het verlenen van TUG-ontheffingen en het vaststellen van luchthavenregelingen en het toezicht daarop is bij de FUMO belegd.
GS is bevoegd gezag voor open bodemenergiesystemen, grondwateronttrekkingen voor drinkwater en grote industriële grondwateronttrekkingen. De open bodemenergiesystemen zijn een mba. In artikel 3.19 van de omgevingsverordening is een uitzondering op vergunningplicht opgenomen voor open bodemenergiesystemen met een pompcapaciteit van niet meer dan 10 m3 per uur. De VTH-taken met betrekking tot open bodemenergiesystemen worden door de FUMO namens de provincie uitgevoerd.
De grondwateronttrekkingen zijn zogenaamde wateractiviteiten onder de Omgevingswet. De VTH taken op dit vlak voert de provincie zelf uit. Wanneer in het geval van een meervoudige aanvraag het bevoegd gezag bij het Wetterskip Fryslân ligt, heeft de provincie een advies- en instemmingsrecht.
GS is bevoegd gezag voor milieubelastende activiteiten bij complexe bedrijven (IPPC), inclusief bouwactiviteiten en omgevings-planactiviteiten voor slopen bij die bedrijven. De VTH-taken voert de FUMO namens ons uit. De FUMO kan betrokken worden bij een vooroverleg in geval van ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijven waar complexe milieubelastende activiteiten plaatsvinden.
Wanneer het gaat om de milieubelastende activiteit Seveso-inrichting of een RIE-4 bedrijf worden deze taken, inclusief bouwactiviteiten en omgevingsplanactiviteiten gericht op slopen bij die bedrijven, uitgevoerd door de ODG. De ODG kan betrokken worden bij een vooroverleg als er ontwikkelingen in de omgeving van een Seveso-inrichting of een RIE-4 bedrijf gaan plaatsvinden.
5.2 Indienings- en aanvraagvereisten
Indieningsvereisten staan in artikel 7.2 van de Omgevingsregeling en in artikel 7.2 van de omgevingsverordening.
Indieningsvereisten staan in artikel 7.2 van de Omgevingsregeling en in artikel 7.2 van de omgevingsverordening. Bij een vooroverleg of omgevingstafel is het van belang om in ieder geval overzichtstekeningen, maten, bouwtekeningen en een tekening van onderwaterconstructie (kabels leidingen x,y,z coördinaten,/ boortracé) in te dienen.
De indieningsvereisten voor een wateronttrekkingsactiviteit staan in artikel 7.206 van de Omgevingsregeling.
De indieningsvereisten voor activiteiten in, op, onder, over of bij een gesloten stortplaats staan in artikel 4.58 van de omgevings-verordening.
De indieningsvereisten op grond van paragraaf 7.2.8a.2 t/m 7.2.8a.6 van de Omgevingsregeling zijn van toepassing.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
De indieningsvereisten op grond van paragraaf 7.2.8a.1 van de Omgevingsregeling zijn van toepassing.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
De indieningsvereisten op grond van paragraaf 7.2.8a.1 van de Omgevingsregeling zijn van toepassing.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
De indieningsvereisten voor een melding voor het vellen van houtopstanden staan in artikel 5.34 van de omgevingsverordening. De indieningsvereisten voor een verzoek om een maatwerkvoorschrift staan in de betreffende artikelen van de omgevingsverordening waarin maatwerkvoorschriften mogelijk worden gemaakt. Het gaat om artikel 5.35 t/m 5.42 van de omgevingsverordening.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
In de omgevingsverordening zijn geen vergunningplichten opgenomen op het gebied van archeologie. Wij hebben geen formeel advies- en instemmingsrecht op het gebied van archeologie.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
In de omgevingsverordening zijn geen advies- en instemmingsrechten opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Er komt een ‘Notitie inwerkingtreding Omgevingsverordening Fryslân 2022 (OVO)’ beschikbaar waarin wordt aangegeven wanneer de provincie betrokken wil worden bij een initiatief.
Wanneer wij bij een omgevingstafel worden betrokken, ontvangen wij graag alle beschikbare informatie, maar in ieder geval:
De indieningsvereisten op grond van artikel 7.207 van de Omgevingsregeling zijn van toepassing.
5.3 Werkafspraken, termijnen en (werk)vorm
Verlengen beslistermijn bij flora- en fauna-activiteiten
Wanneer een flora- en fauna-activiteit wordt aangevraagd, kan het noodzakelijk zijn de beslistermijn met zes weken te verlengen. Dit geldt ook voor meervoudige aanvragen waarbij een ander orgaan bevoegd gezag is en wij advies- en instemmingsrecht hebben. Het beoordelen van ecologische onderzoeken vergt soms veel tijd, waardoor de afgesproken adviestermijnen niet altijd haalbaar zijn.
5.4 Lijst contactpersonen / mailbox
J.D. Hogerland/ F. Bolhuis/ M. Bruning/ B.F. Yntema
FUMO: info@fumo.nl
Provincie: vth@fryslan.frl
Bodem, VTH-taken: info@fumo.nl;
Bodem, beleid: vth@fryslan.frl;
Nazorg stortplaatsen: vth@fryslan.frl;
Vuurwerk: info@fumo.nl;
Omgevingsveiligheid: info@fumo.nl;
Financiële zekerheidsstelling bij afvalbedrijven: info@fumo.nl.
6.1 Toelichting bijdrage ketenpartner
De Omgevingswet deelt specifieke taken toe aan overheden ten aanzien van de fysieke leefomgeving. De taak die overheden hebben voor de fysieke leefomgeving vloeit voort uit artikel 21 van de Grondwet en internationaalrechtelijke verplichtingen. Het waterschap heeft de zorg voor het watersysteem als taak. Dit is een belangrijk onderdeel van de overheidszorg die een uitwerking vormt van het eerdergenoemde artikel 21 van de Grondwet.
De doelstellingen van het waterbeheer zijn in de huidige wetgeving opgenomen in artikel 2.1 van de Waterwet:
De bescherming tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de kwaliteit van watersystemen, zowel chemisch als ecologisch.
De vervulling van aan watersystemen toegekende maatschappelijke functies op grond van de Omgevingswet (zoals bewoonbaarheid, onderhoud, aanleg en wijziging van watersystemen, scheepvaart, drinkwater en landbouw).
Onder de Omgevingswet wijzigen de doelstellingen van het waterbeheer niet, maar zijn de waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving ondergebracht in artikel 2.17 van de Omgevingswet.
Als functionele overheid is het waterschap specifiek belast met de waterbeheertaak en in beginsel verantwoordelijk voor de totale afwatering in het stedelijk en landelijk gebied, de waterkwantiteit en de waterkwaliteit, de zuivering van afvalwater en het beheer van de waterkeringen.
6.2 Betrokkenheid, rol en grondslagen
Het dagelijks bestuur van het waterschap is bevoegd gezag voor de aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen bestaat uit 1 of meer van de volgende wateractiviteiten:
Onderstaand een lijst met activiteiten nabij een waterstaatswerk waar het watersysteem een rol speelt. Deze lijst is niet compleet of allesomvattend. Het is een handreiking om een beeld te geven bij welke onderwerpen het waterschap onder andere bevoegd gezag is:
kleine objecten aanleggen in of nabij bij oppervlaktewaterlichamen
6.3 Inzage wanneer advies en/ of instemming van ketenpartners wenselijk of verplicht is
Bij wateractiviteiten is het bevoegd gezag in verschillende situaties verplicht om advies of instemming te vragen aan het waterschap. Advies en instemming spelen bij wateractiviteiten een rol in de onderstaande gevallen:
Het dagelijks bestuur van het waterschap is adviseur voor een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij dit waterschap.
Ook is instemming van het dagelijks bestuur nodig. Zie artikel 4.24 van het Omgevingsbesluit. Het dagelijks bestuur heeft ook een mede-handhavingstaak. Er is geen mede-handhavingstaak bij een activiteit op dezelfde locatie als een complex bedrijf. Zie artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit.
Het dagelijks bestuur van het waterschap is adviseur voor een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk.
Ook is instemming van het dagelijks bestuur nodig. Zie artikel 4.24 van het Omgevingsbesluit. Het dagelijks bestuur heeft ook een mede-handhavingstaak. Er is geen mede-handhavingstaak bij een activiteit op dezelfde locatie als een complex bedrijf. Zie artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit.
Soms geldt bij een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit de verplichting deze gelijktijdig met een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit aan te vragen. In dat geval is het bestuursorgaan adviseur, dat normaliter bevoegd gezag zou zijn voor de milieubelastende activiteit. Instemming is niet aan de orde. Zie artikel 16.11 van de Omgevingswet.
Het dagelijks bestuur van het waterschap is adviseur voor een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor de vergunningplicht in de waterschapsverordening staat.
Ook is instemming van het dagelijks bestuur nodig. Zie artikel 4.24 van het Omgevingsbesluit. Het dagelijks bestuur heeft ook een mede-handhavingstaak. Er is geen mede-handhavingstaak bij een activiteit op dezelfde locatie als een complex bedrijf. Zie artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit.
Het waterschap kan in de waterschapsverordening voor bepaalde omgevingsvergunningen een adviseur aanwijzen. Een instemmingsplicht hoort niet tot de mogelijkheden. Zie artikel 16.15 van de Omgevingswet.
Zowel Gedeputeerde Staten als het dagelijks bestuur van het waterschap zijn adviseur voor omgevingsvergunningen voor bepaalde wateronttrekkingsactiviteiten. Het gaat hier om wateronttrekkingsactiviteiten voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar water of voor de openbare drinkwatervoorziening, voor zover het gaat om:
Voor deze activiteiten is ook instemming van Gedeputeerde Staten nodig.
Zie artikel 4.24 en 4.25 van het Omgevingsbesluit. Gedeputeerde staten hebben ook een mede-handhavingstaak.
Er is geen mede-handhavingstaak bij een activiteit op dezelfde locatie als een complex bedrijf. Zie artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit.
6.4 Indienings- en aanvraagvereisten
Voor het kunnen adviseren tijdens een vooroverleg of op de aanvraag zelf, is het van belang dat minimaal de volgende gegevens zijn aangeleverd bij de (concept) aanvraag:
Wateronttrekkingsactiviteiten en water in de bodem brengen
6.5 Werkafspraken binnen welk termijn het gevraagde advies c.q. de gevraagde instemming wordt geleverd, hoe voortgang en status wordt gedeeld en in welke (werk)vorm
Voor het leveren van advies of instemming hanteert Wetter Fryslân een termijn van 4 weken.
6.6 Lijst contactpersonen / mailbox
Aanvragen, losse vragen en officiële stukken en bekendmakingen kunnen per mail worden ingediend via info@wetterskipfryslan.nl
Per telefoon is de afdeling Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân te bereiken op:
7.1 Toelichting bijdrage gemeenten
Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat de gemeenten in bijna alle gevallen zijn aangewezen als bevoegd gezag voor het behandelen van aanvragen omgevingsvergunningen. In enkele gevallen heeft de gemeente een rol als adviseur (met geen of wel instemmingsrecht).
De gevallen wanneer de gemeente als adviseur een rol heeft wordt hieronder verder beschreven.
7.2 Betrokkenheid, rol en grondslagen
De grondslag van advies met instemming vanuit de gemeente vindt zijn grondslag in de volgende artikelen uit het Omgevingsbesluit:
Artikel 4.20 (advies en instemming door college van burgemeester en wethouders)
Artikel 4.21 (advies door gemeenteraad)
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aangewezen geval als bedoeld in het eerste lid, maar de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming van het college behoeft, is de gemeenteraad adviseur voor het verzoek om instemming.
Artikel 4.22 (advies door gemeentelijke adviescommissie)
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van tot het bevoegd gezag.
Artikel 4.23 (uitzondering instemming door college van burgemeester en wethouders bij omgevingsplanactiviteit en eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag)
In afwijking van artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onder a, behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit geen instemming van het college van burgemeester en wethouders als:
7.3 Inzage wanneer advies en/ of instemming van gemeenten wenselijk of verplicht is
Uit de hiervoor genoemde artikelen (4.20 t/m 4.23 van het Omgevingsbesluit) blijkt wanneer de gemeente het bevoegd gezag is en in welke gevallen er advies met instemmingsrecht geldt.
7.4 Indienings- en aanvraagvereisten
De gemeenten beoordelen de aanvragen op compleetheid. Dat doen ze aan de hand van de indieningsvereisten die kunnen worden uitgevraagd in de aanvraagformulieren en de lijsten die worden aangeleverd door de ketenpartners. Bij twijfel en of onduidelijkheden worden de ketenpartners betrokken bij de ontvankelijkheid van de aanvraag.
7.5 Werkafspraken binnen welk termijn het gevraagde advies c.q. de gevraagde instemming wordt geleverd, hoe voortgang en status wordt gedeeld en in welke (werk)vorm
Voor het leveren van advies of instemming hanteert de gemeente een termijn van 4 weken.
7.6 Lijst contactpersonen / mailbox
Aanvragen, losse vragen en officiële stukken en bekendmakingen kunnen per mail worden ingediend bij de gemeentelijke contactgegevens zoals weergegeven in de kolom op pagina 57 en 58.
De indeling van objecten met milieubelastende activiteiten in de drie risicocategorieën wordt jaarlijks gemaakt op basis van actuele gegevens. Bedrijven die in het eerste jaar in de categorie laag risico vallen en niet gecontroleerd worden, worden het jaar erna met een hoger risico ingedeeld doordat de periode dat geen milieucontrole heeft plaatsgevonden (risicovariabele IV) langer is. Een toelichting op de percentages is opgenomen in bijlage 8.4 Toezichtstrategie milieu.
In risicocategorie 4 of 5 vallen, conform bijlage 3, de activiteiten § 3.4.2 - Opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof, afgewerkte olie, bepaalde organische oplosmiddelen of vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen of CMR stoffen zijn, § 4.1.2 - Opslaan van vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theater- gebruik of andere ontplofbare stoffen, § 4.1.3 - Opslaan van stoffen in opslagtanks, § 4.1.5 - Gebruik of opslag van bepaalde organische peroxiden, § 4.6.4 - Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer, vaartuigen of spoorvoertuigen, § 5.1.1 - Grote stookinstallatie, § 5.1.2 - Afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandings-installatie, § 5.1.4 - Installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel en § 5.1.6 - Installatie voor de productie van asfalt.
Deze percentages leiden voor de inrichtingen die in 2020 zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma in combinatie met de onderstaande controlefrequenties en de verdeling van 25-50% integraal en 50-75% aspectcontroles tot een gelijk aan-tal benodigde uren voor het milieutoezicht als in 2020 begroot. Een actualisatie van deze berekening vindt plaats in het uitvoeringsprogramma na vaststelling van de nieuwe kengetallen.
De actuele versie is hier opgenomen: https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke
Zie de meest actuele versie op https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/@88354/begunstigingstermijn/
Omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende: a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan, b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;