Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mook en Middelaar

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMook en Middelaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpBeleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet
  2. artikel 35 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-202301-01-2023Nieuwe regeling

28-03-2023

gmb-2023-228012

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

 

Gelet op het advies van de Adviesraad Sociaal Domein gemeente Mook en Middelaar d.d. 8 december 2022;

 

Gelet op de artikelen 7 lid 1 onderdeel b en 35 Participatiewet;

 

Besluit:

 

vast te stellen de volgende Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Uitgangspunten

De gemeenteraad stelde op 2 februari 2023 de Nota Minimabeleid 2023-2024 vast en daarmee is door de raad de visie op minimabeleid en armoedebestrijding ook vastgesteld. Iedereen hoort erbij en iedereen moet mee kunnen doen, ook inwoners met een laag inkomen en weinig of geen vermogen. In de Nota Minimabeleid 2023-2024 staat dat het college nieuwe beleidsregels vast moet stellen. Het college doet dat met deze Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023.

Deze beleidsregels gaan over wat de gemeente kan doen als inwoners bepaalde noodzakelijke kosten niet kunnen betalen. Inwoners zijn in de eerste plaats zelf aan zet als er financiële problemen zijn. Als het inwoners niet lukt om zelf hun rekeningen te betalen, kan de gemeente hulp bieden. Die hulp heet bijzondere bijstand, en is bedoeld om inwoners te helpen onverwachte noodzakelijke kosten te betalen als ze dat zelf niet meer kunnen. Hoe en wanneer die hulp gegeven kan worden, leggen we in deze beleidsregels uit. Per situatie onderzoekt de gemeente wat de beste oplossing is voor het probleem van de inwoner. Dat noemen we maatwerk of individualiseren.

Artikel 1.2 Begrippen

In deze beleidsregels maken we zo weinig mogelijk gebruik van vaktaal, maar soms kan dat niet anders. Sommige begrippen uit de wet zijn namelijk lastig te vertalen. De eerste keer dat we zo’n begrip gebruiken, geven we aan uit welke wet het begrip komt. Het begrip heeft in de beleidsregels dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Andere begrippen die we in deze beleidsregels gebruiken zijn:

  • a.

    Arbeidsperspectief: de mogelijkheid die iemand volgens de gemeente heeft om met werk het inkomen te vergroten;

  • b.

    Bijstandsnorm: de maximum uitkeringsbedragen uit de Participatiewet. De toepasselijke bijstandsnorm hangt af van leeftijd en gezinssituatie;

  • c.

    Collectieve zorgverzekering minima (CZM): een verzekering zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 Participatiewet;

  • d.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

  • e.

    Deelnemer: degene die daadwerkelijk actief deelneemt aan tenminste één activiteit genoemd in artikel 5.2 van deze beleidsregels;

  • f.

    Inwoner: de persoon (en zijn gezin) die een rechtstreeks belang heeft bij een besluit van de gemeente Mook en Middelaar;

  • g.

    Medisch advies: een door een onafhankelijk arts opgestelde verklaring betreffende belanghebbende;

  • h.

    Meerinkomen: het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm;

  • i.

    NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting;

  • j.

    Schoolgaand kind: ten laste van het kind voor wie de leer- of kwalificatieplicht geldt, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet;

  • k.

    Tegemoetkoming: een tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 Participatiewet;

  • l.

    Wet: Participatiewet;

  • m.

    WHT: Wet op de huurtoeslag;

  • n.

    WLZ: Wet langdurige zorg;

  • o.

    WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • p.

    WRB: Wet op de rechtsbijstand;

  • q.

    WSF: Wet studiefinanciering 2000;

  • r.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • s.

    ZVW: Zorgverzekeringswet.

Artikel 1.3 Voorwaarden

Een inwoner moet voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand. Die voorwaarden staan in de wet. De belangrijkste voorwaarden benoemen we hier in het kort.

Paragraaf 1.3.1 Geen beroep op een andere voorziening

De inwoner kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, als géén beroep kan worden gedaan op een andere voorliggende voorziening. Het gaat om een voorziening die toereikend (voldoende) en passend is om in de kosten van de inwoner te voorzien. Deze voorziening gaat voor op bijzondere bijstand. Dat staat in artikel 15 Participatiewet. Deze voorziening moet de inwoner eerst aanvragen. Als de kosten volgens die voorziening niet noodzakelijk zijn, dan kan de inwoner voor die kosten ook geen bijzondere bijstand ontvangen.

Paragraaf 1.3.2 Aanvraag indienen

De inwoner moet een aanvraag indienen binnen twee maanden nadat de kosten zijn ontstaan. Het college verstrekt, na beoordeling, bijzondere bijstand vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn ontstaan. Komt de aanvraag na die twee maanden binnen, dan is de aanvraagdatum ook de ingangsdatum.

Paragraaf 1.3.3 Noodzakelijke kosten en bijzondere omstandigheden

De kosten moeten noodzakelijk zijn en het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden. Dat staat in artikel 35 lid 1 Participatiewet. De gemeente bepaalt dat per geval aan de hand van de volgende vier vragen:

  • 1.

    Doen de kosten zich inderdaad voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Voor sommige kosten nemen we meestal aan dat ze noodzakelijk zijn. Die kosten staan genoemd in hoofdstuk 4. We geven dan ook aan welke bijzondere regels daarvoor gelden.

Paragraaf 1.3.4 Te weinig draagkracht

De inwoner kan pas in aanmerking komen voor bijzondere bijstand als hij de kosten niet zelf kan betalen. In hoofdstuk 2 leggen we uit wanneer de inwoner de kosten zelf moet betalen.

Artikel 1.4 Verplichtingen

De inwoner moet de bijzondere bijstand gebruiken waarvoor die is bedoeld en waarvoor we de bijstand betalen. Dat is verplicht. We maken daarbij gebruik van artikel 55 Participatiewet.

Artikel 1.5 Buiten toepassing

We passen de kostendelersnorm van artikel 19a en 22 Participatiewet niet toe en we hanteren geen drempelbedrag zoals dat in artikel 35 lid 2 Participatiewet staat.

Artikel 1.6 Hoogte van de bijstand

We bepalen de hoogte van de bijzondere bijstand per persoon op basis van de noodzakelijke kosten. Soms zijn er meerdere mogelijkheden om in de kosten te voorzien. Wij gaan dan uit van de goedkoopste mogelijkheid en we sluiten aan bij de bedragen in de actuele prijzengids van het NIBUD.

Artikel 1.7 Vorm van de bijstand

Wij verlenen de bijzondere bijstand in principe ‘om niet’ (als gift). Soms kan bijzondere bijstand als lening worden verstrekt. Dat bepalen we per persoon of gezin. Het is afhankelijk van de omstandigheden.

Hoofdstuk 2 Draagkracht

De gemeente onderzoekt of de kosten kunnen worden betaald uit het inkomen en het vermogen van de inwoner. Daarvoor gelden de hieronder beschreven regels.

Artikel 2.1 Welk inkomen telt mee?

Als de inwoner een inkomen heeft dat niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, dan hoeft de inwoner uit zijn inkomen niets bij te dragen aan de kosten. De inwoner heeft dan geen draagkracht. Bij het bepalen van de toepasselijke bijstandsnorm houdt de gemeente geen rekening met eventuele kostendelende medebewoners (artikel 19a Participatiewet) op het adres van de inwoner.

Ligt het inkomen boven de bijstandsnorm, dan moet de inwoner met een deel van zijn meerinkomen bijdragen aan de kosten. Dat is de eigen bijdrage van de inwoner en wordt ook wel draagkracht genoemd. De draagkracht wordt vastgesteld met de middelen zoals genoemd in paragraaf 3.4 Participatiewet.

Inkomsten die de wet vrijlaat bij de algemene bijstand, laten we ook vrij bij de bijzondere bijstand. Dat betekent dat die inkomsten niet meetellen bij het bepalen van de draagkracht. Dat geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag. Die tellen niet mee.

De financiële draagkracht uit inkomen wordt in één keer in mindering gebracht op de kosten. Dit betekent dat de draagkracht in één geheel van de totale kosten worden afgehaald. Is er sprake van maandelijkse bijzondere bijstand, dan wordt de draagkracht in gelijke delen in mindering gebracht op de kosten.

Artikel 2.2 Welk vermogen telt mee?

Het vermogen stelt de gemeente vast op dezelfde manier als voor de algemene bijstandsuitkering. De regels uit de wet voor het vaststellen van het vermogen gelden ook voor bijzondere bijstand. Een inwoner heeft geen draagkracht uit vermogen als dit bij aanvraag van de draagkrachtperiode kleiner of hetzelfde is als de vermogensgrenzen genoemd in artikel 34 lid 2 en 3 Participatiewet. Is het vermogen hoger dan die bedragen uit de wet, dan telt het vermogen boven die grens volledig mee als draagkracht. Als er vermogen aanwezig is in een woning, dan wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een lening. Een uitzondering hierop is van toepassing wanneer het bedrag aan bijzondere bijstand op jaarbasis niet meer bedraagt dan de bijstandsnorm voor gehuwden zoals vermeld in artikel 21 Participatiewet.

De financiële draagkracht uit vermogen wordt in één keer in mindering gebracht op de kosten. Dit betekent dat de draagkracht in één geheel van de totale kosten wordt afgehaald.

Artikel 2.3 Hoe wordt de draagkracht van de inwoner berekend?

De draagkracht op grond van het inkomen hangt af van de situatie van de inwoner en het soort kosten waarvoor de inwoner bijstand aanvraagt. De inwoner heeft geen draagkracht uit inkomen wanneer het inkomen gelijk is aan of lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bedraagt het inkomen meer dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt 25% daarboven als financiële draagkracht gebruikt.

Artikel 2.4 Afwijkende draagkrachtregels

De draagkracht uit inkomen of vermogen is 100% als de bijzondere bijstand wordt verleend voor:

  • a.

    Bewindvoering, budgetbeheer of schuldsanering;

  • b.

    Duurzame gebruiksgoederen;

  • c.

    Incidentele kosten voor levensonderhoud;

  • d.

    Levensonderhoud als aanvulling op de algemene bijstand of het inkomen voor personen van 18 tot 21 jaar;

  • e.

    Overbruggingsuitkering;

  • f.

    Premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • g.

    Kosten van rente en aflossing lening;

  • h.

    Uitvaartkosten;

  • i.

    Verhuiskosten;

  • j.

    Woonkosten.

Hierbij wordt niet gekeken naar artikel 34 lid 2 sub b Participatiewet.

Artikel 2.5 Over welke periode wordt de draagkracht berekend?

De gemeente stelt de draagkracht vast voor een periode van 12 maanden. Dit is het draagkrachtjaar. De gemeente berekent dan wat de inwoner in die periode zelf kan bijdragen aan de kosten. Die periode begint op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn ontstaan en eindigt 12 maanden later. Soms zijn er bijzondere situaties. Het college kan daarom van de periode van 12 maanden afwijken als dat volgens het college noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de draagkracht.

Hoofdstuk 3 Hardheidsclausule

Als de inwoner aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoet, dan kan hij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voldoet de inwoner niet aan de voorwaarden, dan kan hij toch in aanmerking komen voor bijzondere bijstand als er sprake is van ‘zeer dringende redenen’, artikel 16 Participatiewet. De inwoner moet dan in een acute noodsituatie zitten die alleen met bijstand opgelost kan worden. De inwoner moet aantonen dat zo’n situatie zich voordoet. Per gevalt beoordeelt de gemeente of bijzondere bijstand wordt verleend artikel 18 Participatiewet.

Hoofdstuk 4 Kostensoorten

Voor een aantal veelvoorkomende kosten gelden bijzondere regels. Deze bijzondere regels worden in de volgende paragrafen verder toegelicht. Het gaat om de volgende kosten:

  • a.

    Levensonderhoud van 18- tot 21-jarigen (4.1);

  • b.

    Medische kosten (4.2);

  • c.

    Woonkosten (4.3);

  • d.

    Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in inrichting (4.4);

  • e.

    Uitvaartkosten (4.5);

  • f.

    Verhuis- en inrichtingskosten, huisraad of waarborgsom (4.6);

  • g.

    Eenmalig levensonderhoud en overbruggingsuitkering (4.7);

  • h.

    Rechtsbijstand en griffierecht (4.8);

  • i.

    Bewindvoering, curatele en mentorschap (4.9);

  • j.

    Reiskosten (4.10);

  • k.

    Arbeidsinschakeling (4.11).

Let op: de voorwaarden voor bijzondere bijstand, zoals genoemd in hoofdstuk 1 en 2, gelden ook voor deze kostensoorten. Dat betekent dat de inwoner in aanmerking komt voor bijzondere bijstand als aan de voorwaarden uit hoofdstuk 1 en 2 is voldaan. Soms gelden er bijzondere regels voor de noodzaak van de kosten of de invulling van bijzondere omstandigheden of de draagkracht. Dit wordt per kostensoort aangegeven.

Artikel 4.1 Levensonderhoud van 18- tot 21-jarigen

Jongeren van 18 tot 21 jaar kunnen in aanmerking komen voor algemene bijstand als ze geen andere mogelijkheden hebben om rond te komen. De bijstandsnormen voor jongeren zijn laag, omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn. Uitwonende jongeren kunnen in aanmerking komen voor aanvullende bijzondere bijstand als de bijstandsnorm te laag is om van te leven en zij geen beroep kunnen doen op hun ouder(s). De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand hangt af van de noodzakelijke extra kosten die de jongere maakt. De jongere moet aantonen welke noodzakelijke kosten hij maakt.

De hoogte van de bijstand is maximaal het verschil tussen de algemene bijstandsnorm voor de jongere en die voor een 21-jarige in dezelfde woon- en leefsituatie.

Let op: jongeren van 18 tot 21 jaar die in een instelling wonen hebben geen recht op algemene bijstand. Wel kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook daarvoor geldt dat de gemeente eerst moet beoordelen of de ouders kunnen bijdragen in de kosten (onderhoudsplicht). De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de bijstandsnorm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder die ook in een inrichting verblijven. Als de ouder(s) niet willen bijdragen in de kosten, dan onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om de verstrekte bijstand op hen te verhalen.

Artikel 4.2 Medische kosten

Voor vergoeding van noodzakelijke medische en paramedische kosten kan de inwoner een beroep doen op de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Bovendien kan de inwoner deelnemen aan de collectieve zorgverzekering voor minima (CZM). Het is daarom niet nodig om voor medische kosten bijzondere bijstand te verstrekken. De gemeente ziet de CZM als passend en toereikend. Dit betekent dat de inwoner zorgkosten die niet vergoed worden, zelf moet betalen. De gemeente verleent ook geen bijstand voor:

  • Medische behandelingen met een experimenteel karakter;

  • Behandelingen of verrichtingen in het buitenland;

  • Het eigen risico op grond van de ZVW;

  • De premie van de basis- of aanvullende zorgverzekering op grond van de ZVW;

  • Medische kosten, als de inwoner niet (verplicht) verzekerd is op grond van de ZVW; en voor

  • Medische kosten die niet worden vergoed op grond van de ZVW of de Wlz.

Heeft een inwoner geen aanvullende verzekering afgesloten, dan kan voor die kosten bijzondere bijstand worden verstrekt tot het bedrag dat door de collectieve zorgverzekering vergoed zou worden. Deze bijzondere bijstand wordt dan wel een geldlening. Dit betekent dat dit bedrag weer terug betaald moet worden aan de gemeente.

Artikel 4.3 Woonkosten

Woonkosten moet de inwoner uit het maandelijks inkomen betalen. Soms is dat lastig, omdat de kosten hoog zijn en er geen of maar gedeeltelijk huurtoeslag mogelijk is. Onder bepaalde voorwaarden kan de inwoner dan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Paragraaf 4.3.1 Woonkostentoeslag bij huur

Voor de huur van een woning kan de inwoner in principe huurtoeslag krijgen. Bijzondere bijstand is daarom meestal niet mogelijk. De gemeente kan bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag verstrekken, als de inwoner geen of maar gedeeltelijk huurtoeslag kan krijgen.

Huurtoeslag gaat in op de eerste dag van de maand, mits de inwoner op die eerste dag al op dat adres was ingeschreven. Anders gaat de huurtoeslag een maand later in. Het kan zijn dat de inwoner buiten zijn schuld geen huurtoeslag ontvangt. In dat geval kan een woonkostentoeslag worden verleend. Hierbij moet wel aan de voorwaarden van artikel 13 WHT worden voldaan. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de inwoner op grond van de WHT zou ontvangen. Hoeveel een inwoner ontvangt hangt ook af van zijn financiële situatie.

Onder ‘huur’ verstaan we de ‘kale’ huur. Dat is de huur die voor de huurtoeslag meetelt. Daarnaast kunnen servicekosten meegenomen worden. Het gaat om de servicekosten waarvoor huurtoeslag kan worden verstrekt. Zie ook: www.toeslagen.nl

De gemeente verstrekt de woonkostentoeslag voor maximaal 6 maanden. De inwoner is in die periode verplicht om:

  • a.

    Te zoeken naar goedkopere woonruimte waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag; en

  • b.

    Als woningzoekende ingeschreven te staan bij woningcoöperaties in de omgeving van de gemeente Mook en Middelaar.

De woonkostentoeslag kan worden verlengd met 6 maanden wanneer de inwoner geen goedkopere woonruimte heeft gevonden en de gemeente vindt dat dit de inwoner niet te verwijten is.

In principe wordt voor de huur van een kamer of voor kostgeld geen bijstand verleend.

Het inkomen van de inwoner boven de inkomensgrens telt volledig mee als draagkracht. Het vermogen boven de vermogensgrens telt volledig mee bij het berekenen van de woonkostentoeslag.

De woonkostentoeslag is een maandelijks bedrag ‘om niet’ (als gift).

Paragraaf 4.3.2 Woonkostentoeslag bij eigen woning

Een inwoner die in een eigen woning woont kan geen huurtoeslag krijgen. De gemeente kan toch woonkostentoeslag verstrekken als:

  • a.

    Het om een woning gaat waarvoor de inwoner huurtoeslag zou kunnen krijgen als die woning gehuurd was, los van de hoogte van de huur, en als

  • b.

    De woonkosten hoger zijn dan de basishuur die voor de woning van de inwoner geldt op grond van de WHT. De basishuur is een drempelbedrag. Zijn de woonkosten lager, dan kan geen woonkostentoeslag worden verstrekt.

Voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de WHT. Wanneer er sprake is van een koopwoning wordt voor de berekening van de woonkostentoeslag rekening gehouden met de volgende netto woonlasten:

  • a.

    Bruto hypotheekrechten per maand;

  • b.

    Rioolrecht per maand;

  • c.

    Eigenaarsgedeelte onroerendezaakbelasting per maand;

  • d.

    Opstal/brandverzekering per maand;

  • e.

    Erfpacht;

  • f.

    Kosten groot onderhoud;

  • g.

    Bijdrage VvE en

  • h.

    Waterschapslasten per maand.

De berekening van de woonkostentoeslag wordt is als volgt:

Stap 1: rekenhuur

Bepaald of berekend wordt of de rekenhuur overeenkomt met de WHT.

Stap 2: maximale woonkostentoeslag

Berekend wordt, doormiddel van de WHT-formule die de Belastingdienst gebruikt, wat maximaal aan woonkostentoeslag gegeven kan worden.

Stap 3: ontvangen huurtoeslag in mindering brengen

De woonkostentoeslag kan een aanvulling zijn op de (te lage) huurtoeslag. Als dit het geval is moet het bedrag dat aan huurtoeslag wordt ontvangen in mindering worden gebracht op de berekende maximale woonkostentoeslag.

Stap 4: aanvullende woonkostentoeslag bij huur boven de maximale huurgrens

Wanneer de huur meer is dan de maximale huurgrens, dan kan (aanvullende) woonkostentoeslag worden verleend. De woonkosten boven de maximale huurgrens komen voor 100% in aanmerking voor woonkostentoeslag.

De gemeente verstrekt de woonkostentoeslag voor maximaal 12 maanden. De woonkostentoeslag kan worden verlengd met 6 maanden. Het inkomen van de inwoner boven de inkomensgrens telt volledig mee als draagkracht. Het vermogen boven de vermogensgrens telt volledig mee bij het berekenen van de woonkostentoeslag.

De woonkostentoeslag is een maandelijks bedrag ‘om niet’ (als gift).

Artikel 4.4 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in inrichting

De inwoner die opgenomen wordt in een inrichting kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de vaste lasten van de woning die hij achterlaat, als:

  • a.

    Het noodzakelijk is om die woning aan te houden, en

  • b.

    Het plan is om binnen 6 maanden terug te keren naar de woning.

De gemeente verstrekt bijzondere bijstand in de noodzakelijke woonlasten, zoals de huur en voorschotnota’s voor gas, licht en water. De bijstand duurt maximaal 6 maanden. De periode gaat in vanaf het moment dat de bijstandsnorm ‘in een inrichting’, zoals bedoeld in artikel 23 Participatiewet gaat lopen. Deze periode kan worden verlengd met maximaal 6 maanden, als het volgens de gemeente nodig is om het verblijf in de inrichting te verlengen.

Verblijft de inwoner in een penitentiaire inrichting, dan gelden de bovenstaande regels ook, maar de bijstand duurt dan maximaal 2 maanden. Dit wordt gerekend vanaf tenuitvoerlegging van het vonnis. Bijzondere bijstand wordt hierbij niet verstrekt wanneer de inwoner naar het oordeel van het college voor deze kosten had kunnen sparen.

Artikel 4.5 Uitvaartkosten

De kosten van een begrafenis of crematie moet de inwoner betalen uit de eventuele nalatenschap en een uitvaartverzekering van de overleden persoon. Als de inwoner de overblijvende kosten niet kan betalen, kan de gemeente bijzondere bijstand verstrekken, als de inwoner erfgenaam is en meebetaalt aan de uitvaart. Uitgangspunt is dat bijstand wordt verleend tot maximaal het erfrechtelijk deel van de overblijvende kosten. Voor de hoogte van de te vergoeden bedragen sluit de gemeente aan bij de bedragen zoals die in de actuele prijzengids van het NIBUD staan.

Artikel 4.6 Verhuis- en inrichtingskosten, huisraad of waarborgsom

De kosten van een verhuizing moet de inwoner in principe zelf betalen. Dat geldt ook voor de kosten van het inrichten van de woning na de verhuizing. Kan de inwoner het niet zelf betalen, dan kan er een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank Nijmegen worden afgesloten. Deze lening is een passende en toereikende voorliggende voorziening. Hier kan dus gebruik van worden gemaakt voor verhuis- en inrichtingskosten, kosten van huisraad en kosten van een waarborgsom.

Er kan bijzondere bijstand in de vorm van een borgtocht worden verstrekt. Dit kan wanneer aan de voorwaarden van artikel 48 Participatiewet is voldaan. Daarnaast moet de borgstelling noodzakelijk zijn voor het afsluiten van een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank Nijmegen. Voor de hoogte van de te vergoeden bedragen sluit de gemeente aan bij 60% van de bedragen, zoals die in de actuele prijzengids van het NIBUD staan.

Voor de kosten van rente en aflossing kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De kosten moeten hoger zijn dan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4.7 Eenmalig levensonderhoud en overbruggingsuitkering

Het college kan éénmalig bijzondere bijstand verlenen voor de algemene noodzakelijke kosten van bestaan. Dit kan alleen wanneer het naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het doel daarbij is liquiditeitsproblemen te voorkomen.

Het college kan ook bij aanvang van de bijstand bijzondere bijstand verlenen. Dit kan gebeuren doormiddel van een overbruggingsuitkering. Bijzondere bijstand wordt verleend over de periode van de datum van ingang van het recht tot aan het moment van de eerste reguliere volledige betaling van de algemene bijstand. De overbruggingsuitkering wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’ (gift). De uitkering wordt berekend op basis van de toepasselijke bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag. De toekenning vindt plaats naar rato van het aantal dagen in de overbruggingsperiode.

Artikel 4.8 Rechtsbijstand en griffierecht

De inwoner die een advocaat toegewezen krijgt op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt doorgaans een eigen bijdrage. Voor die eigen bijdrage en het griffierecht is bijzondere bijstand mogelijk.

Als de inwoner eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch loket voordat hij naar een advocaat gaat, is de eigen bijdrage lager. Als de inwoner niet eerst naar het Juridisch Loket gaat, maar direct naar een advocaat stapt, dan verlaagt de gemeente de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage met de misgelopen verlaging van die eigen bijdrage.

De inwoner met een toegevoegde advocaat kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de griffierechten die de inwoner moet betalen om een procedure te voeren. Heeft de inwoner geen toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand, dan oordeelt de gemeente per situatie of de procedure noodzakelijk is. Is dat zo, dan is bijzondere bijstand mogelijk voor de griffierechten.

De proceskosten in een bezwaar- en beroepsprocedure komen in aanmerking voor bijzondere bijstand conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Artikel 4.9 Bewindvoering, curatele en mentorschap

Zodra de kantonrechter de inwoner onder beschermingsbewind of curatele stelt of een mentor heeft toegewezen, kan de inwoner in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten die de bewindvoerder, curator of mentor maakt. De bijstand die de gemeente verstrekt wordt berekend volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, tenzij de rechter in zijn beschikking iets anders aangeeft.

Is er sprake van een Persoonsgebonden budget, dan kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van beschermingsbewind, curatele of een mentor als de inwoner is aangewezen op zorg in de vorm van een Persoonsgebonden budget. De inwoner moet aannemelijk maken dat hij is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb. De gevolgen (kosten beheer) van een vrije keuze voor pgb in plaats van zorg in natura komen voor rekening van de belanghebbende zelf. Deze kosten komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

De bijzondere bijstand voor bijstandsgerechtigden wordt (zonder tegenbericht) automatisch met een jaar verlengd. Overige minima moeten jaarlijks een aanvraag indienen.

Artikel 4.10 Reiskosten

Het college verleent bijzondere bijstand voor kosten van vervoer voor:

  • a.

    Het bezoeken van een gedetineerde in Nederland door de partner of een bloedverwant in de eerste- of tweede graad. Dit geldt voor maximaal 2 bezoeken per maand. Daarnaast geldt dit voor maximaal 2 personen.

  • b.

    Het bezoeken van een partner, of een eerste- of tweedegraads bloedverwant die is opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting. Dit geldt voor maximaal 1 bezoek per week. Daarnaast geldt dit voor maximaal 2 personen.

  • c.

    Het bezoeken van een kind dat op grond van de Jeugdwet uit huis is geplaatst. Dit geldt voor maximaal 1 bezoek per week. Daarnaast geldt dit voor maximaal 2 personen. Voor bijzondere bijstand kunnen ook de kosten van extra bezoeken in verband met gesprekken binnen de instelling voor bijstand in aanmerking komen.

Reiskosten tot 10 kilometer zijn voor eigen rekening. De kosten van de OV komen voor vergoeding in aanmerking ongeacht hoe de inwoner naar de bestemming reist.

Artikel 4.11 Arbeidsinschakeling

Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten die verband houden met de arbeidsinschakeling. Deze bijzondere bijstand wordt alleen verleent als de kosten niet op een andere wijze worden vergoed.

Hoofdstuk 5 Minimabeleid

Artikel 5.1 Collectieve zorgverzekering voor minima

Een inwoner van 18 jaar of ouder kan in aanmerking komen voor deelname aan de CZM. Voorwaarde hierbij is dat het inkomen maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm is. Een inwoner die aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 komt niet in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering. Dit geldt ook voor een inwoner die op grond van de WTOS een tegemoetkoming voor onderwijsbijdrage en schoolkosten kan krijgen.

Bij deelname aan de CZM wordt vermogen in een woning niet in aanmerking genomen.

Het college merkt de collectieve zorgverzekering minima aan als een passende en toereikende voorziening voor de kosten van eigen bijdrage op grond van de WMO en Wlz.

Bij deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering verstrekt het college een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming wordt alleen verstrekt aan de inwoner die een verzekering Gemeentepakket heeft afgesloten bij de door de gemeente gecontracteerde zorgverzekeraar. De tegemoetkoming vindt plaats in de vorm van een geldbedrag. De hoogte van dit geldbedrag is afhankelijk van de afgesloten verzekering. De hoogte bedraagt:

  • a.

    € 15,00 per maand bij het afsluiten van het VGZ Gemeentepakket Compact;

  • b.

    € 35,00 per maand bij het afsluiten van het VGZ Gemeentepakket Compleet;

  • c.

    € 45,00 per maand bij het afsluiten van het VGZ Gemeentepakket Compleet + meeverzekeren eigen risico.

De tegemoetkoming wordt voor een kalenderjaar vastgesteld. De tegemoetkoming zal maandelijks aan de inwoner worden uitbetaald.

De Collectieve zorgverzekering voor bijstandsgerechtigden wordt (zonder tegenbericht) automatisch met een jaar verlengd. Overige inwoners moeten jaarlijks een aanvraag indienen.

Artikel 5.2 ‘Doe mee’ -regeling

Het college verstrekt een tegemoetkoming in de kosten van lidmaatschappen, contributies, bijdragen of abonnementen. Het doel hierbij is deelname aan sociale, - sport, - en culturele activiteiten te bevorderen. De tegemoetkoming bedraagt 100% van de kosten maar is maximaal een bedrag van € 150,- per persoon per jaar.

De vergoeding bedraagt maximaal € 200,- per persoon per jaar als het een inwoner betreft die:

  • a.

    Chronisch ziek of gehandicapt is. Hieronder worden de personen begrepen die:

  • 1.

    Een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen;

  • 2.

    Een indicatie voor een rolstoel, scootmobiel, woonhuisaanpassing of vervoerskostenvergoeding hebben;

  • 3.

    Een indicatie hebben voor een voorziening – voor een periode van minimaal 12 maanden – bestaande uit huishoudelijke verzorging en/of persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of ondersteunende en/of activerende begeleiding;

  • 4.

    Een PW-uitkering ontvangen en vanwege medische redenen – voor een periode van minimaal 12 maanden – zijn ontheven van de arbeidsverplichting;

  • 5.

    In het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart.

In alle andere gevallen kan het college op basis van een medisch advies bepalen of een persoon chronisch ziek of gehandicapt is.

  • b.

    De pensioengerechtigde leeftijd genoemd in artikel 7a van de Algemene ouderdomswet hebben bereikt.

 

De ‘Doe mee’ -regeling is in ieder geval van toepassing op contributies, bijdragen of abonnementen aan:

  • a.

    Sport- en recreatievereniging;

  • b.

    Fitness en andere vormen van sport of beweging;

  • c.

    Bond van ouderen/bejaardenvereniging;

  • d.

    Plaatselijke organisatie voor minderheden;

  • e.

    Muziekschool;

  • f.

    Muziekkorps;

  • g.

    Zangvereniging;

  • h.

    Toneelvereniging;

  • i.

    Volksdansvereniging;

  • j.

    Jeugdvereniging;

  • k.

    Scoutinggroep;

  • l.

    Peuterspeelzaal;

  • m.

    Gehandicaptenorganisatie;

  • n.

    Vrouwenorganisatie;

  • o.

    Volkstuinvereniging;

  • p.

    Speel-o-theek;

  • q.

    Buurtverenigingen;

  • r.

    Hobbyclubs;

  • s.

    Kindervakantiewerk.

Dit betreft een niet limitatieve opsomming. Ook activiteiten die niet in verenigingsverband georganiseerd worden kunnen voor een vergoeding in aanmerking komen. De tegemoetkoming wordt verhoogd met de kosten van een bibliotheekabonnement of een museumjaarkaart. Jaarlijks zal het bedrag aan toekenning geïndexeerd worden aan de hand van het percentage van het minimumloon.

Het vermogen wordt niet meegenomen binnen de “Doe mee’ regeling.

Artikel 5.3 Stichting Leergeld

Zolang Stichting Leergeld actief is kunnen aanvragen voor kinderen van 4 tot 18 jaar slechts bij hen ingediend worden. De gemeente merkt dit aan als passend en toereikend.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking

De Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid Mook en Middelaar 2017 worden per 1 januari 2023 ingetrokken.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juni 2023 en werken terug tot en met 1 januari 2023.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2023.

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 28 maart 2023.

De secretaris

Drs. W. Mariman

De burgemeester,

mr. drs. W. Gradisen