Organisatie | Hoogheemraadschap van Delfland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Waterschapsverordening Delfland |
Citeertitel | Waterschapsverordening Delfland |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Deze verordening treedt in werking op een door dijkgraaf en hoogheemraden te bepalen tijdstip.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 29-09-2022 | 2190 |
[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=a947230fdb5e40adb58c445da656fbd2 en https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=355421223f2e4b3299bbde203d66c06d.]
De Verenigde Vergadering van Delfland
op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van 23 augustus 2022, dossiernummer 2190;
gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Financiën en Organisatie;
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Bijlage I bij deze verordening bevat de begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen. Begripsbepalingen kunnen zowel in enkel- of meervoud worden gebruikt.
Artikel 1.4 Zorgplicht voor eenieder
Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor het watersysteem, waaronder in ieder geval worden verstaan de instandhouding en het functioneren van een waterstaatswerk en de kwaliteit en de hoeveelheid van het grondwater, is verplicht:
Artikel 1.5 Informeren over een ongewoon voorval
Dijkgraaf en hoogheemraden worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval dat nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de instandhouding en functioneren van het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk.
Artikel 1.6 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan dijkgraaf en hoogheemraden:
De eigenaren van werken, of degenen die werken houden voor een ander, zijn verplicht die werken in een zodanige staat te houden dat geen nadelige gevolgen ontstaan voor waterstaatswerken en zuiveringtechnische werken.
Artikel 1.8 Veekerende voorzieningen
De eigenaren van gronden die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij natte ecologische zones of waterkeringen zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende veekerende voorziening te hebben en te houden.
Artikel 1.9 Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit tot oplegging van de last als bedoeld in het eerste of het derde lid niet kan worden afgewacht, kan de last mondeling worden verstrekt, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit tot oplegging van die last op schrift gesteld en bekend gemaakt.
Artikel 1.10 Verbod lozen en onttrekken oppervlaktewater; verbod onttrekken grondwater en infiltreren water
In geval van grote schaarste of overvloed aan water of in geval van aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit van water, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden, zo nodig in afwijking van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, vergunningen, toestemmingen en maatwerkvoorschriften daaronder begrepen, verbieden:
Artikel 1.11 Peilregulerende kunstwerken
De eigenaren van peilregulerende kunstwerken zijn verplicht om het ter plaatse van die kunstwerken geldende peil in stand te houden en die kunstwerken daartoe, met inachtneming van dat peil, in te stellen.
Artikel 1.13 Geometrische begrenzing werkingsgebieden
Zolang een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk of afvalwater-transportleiding zoals volgt uit artikel 4.2 of artikel 10.2 nog niet geometrisch is begrensd, dan volgt de geometrische begrenzing van dat beperkingengebied in voorkomend geval uit respectievelijk artikel 4.2 of artikel 10.2.
HOOFDSTUK 2 NORMEN VEILIGHEID POLDERKADEN
De normen voor de veiligheid van polderkaden gelden voor de polderkaden die zijn opgenomen in de Legger Delfland.
Artikel 2.3 Aard normen veiligheid polderkaden
Het voldoen aan de normen voor de veiligheid van polderkaden is een inspannings-verplichting.
HOOFDSTUK 3 WATERACTIVITEITEN ALGEMEEN
Artikel 3.1 Aanwijzing categorieën wateractiviteiten
Wateractiviteiten waarover deze verordening regels bevat zijn:
Artikel 3.2 Geen omgevingsvergunning of melding vereist voor uitvoeren last
Geen omgevingsvergunning of melding is vereist voor een wateractiviteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijkerwijs wordt verricht ter uitvoering van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom die is opgelegd door dijkgraaf en hoogheemraden door of namens degene aan wie die last is opgelegd.
Artikel 3.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift
Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen. De aanvrager om een dergelijke toestemming verstrekt voorts gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel tenminste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.
Artikel 3.6 Verbod omgevingsvrije wateractiviteit zonder voorafgaande melding
Indien van een wateractiviteit die op grond van deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht vooraf melding dient te worden gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden, is het verboden om die wateractiviteit te verrichten, zolang die melding niet met inachtneming van de daarvoor bepaalde termijn en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften is gedaan.
Indien van een voorgenomen wateractiviteit vooraf melding dient te worden gedaan, als bedoeld in het vorige lid, dient van een voorgenomen wijziging van die wateractiviteit eveneens, met inachtneming van de dezelfde termijn en met inachtneming van dezelfde voorschriften als die, welke gelden voor de oorspronkelijke melding, te worden gedaan.
Artikel 3.7 Aanvullende eisen door middel van maatwerkvoorschriften
Aan een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevings-vergunningplicht kunnen, op aanvraag van een belanghebbende of ambtshalve, door middel van een maatwerkvoorschrift aanvullende eisen worden gesteld bovenop de regels die in deze verordening aan die wateractiviteit zijn gesteld.
Artikel 3.8 Afwijken van regels door maatwerkvoorschrift
Door middel van een maatwerkvoorschrift kan, ambtshalve of op aanvraag, worden bepaald, al dan niet onder het stellen van voorwaarden, dat kan of moet worden afgeweken van de regels die in deze verordening zijn gesteld aan een wateractiviteit die in deze verordening, wanneer die wateractiviteit aan die regels voldoet, is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht.
Artikel 3.10 Besluit kwaliteit leefomgeving
Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheer-plannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben of dat betrekking heeft op een KRW-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing:
voor zover dit betrekking heeft op een omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; of
Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
HOOFDSTUK 4 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT WATERSTAATSWERKEN
Artikel 4.1 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten
Beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in dit hoofdstuk zijn:
gebruik maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie ervan, en daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te houden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld;
Artikel 4.3 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten.
Artikel 4.4 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van deze verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning is vereist.
Artikel 4.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
Artikel 4.6 Beoordelingsregels waterkeringen en ondersteunende kunstwerken
Artikel 4.7 Beoordelingsregels oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken
Artikel 4.8 Beoordelingsregels bergingsgebieden en bijbehorende kunstwerken
Artikel 4.19 Aanleggen, wijzigen en houden kabel
Paragraaf 4.2.7 Leidingen en mantelbuizen
Artikel 4.21 Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis
Artikel 4.23 Plaatsen, wijzigen en houden hek
Artikel 4.25 Plaatsen, wijzigen en houden schutting
Artikel 4.31 Aanbrengen en houden beplanting
HOOFDSTUK 5 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN GRONDWATER
Artikel 5.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, voldoet aan de regels die zijn gesteld in artikel 5.8 of artikel 5.9 tot en met artikel 5.17.
Artikel 5.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:
Artikel 5.4 Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)
Een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt alleen verleend als de wateronttrekkingsactiviteit verenigbaar is met de dragende functie van het watersysteem.
Artikel 5.5 Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater
Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt in acht genomen dat:
als het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, die niet tevens zijn vermeld onder A in die bijlage, zowel de hoeveelheden als de concentraties van die stoffen zodanig gering zijn, dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.
Artikel 5.6 Beoordelingsregel onttrekken grondwater of infiltratie in samenhang met onttrekken grondwater bij verontreiniging van de bodem
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het onttrekken van grondwater door middel van een daartoe bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daartoe bedoelde voorziening, indien die onttrekking of dat in de bodem brengen van water in samenhang met die onttrekking tot gevolg heeft dat een ernstige verontreiniging wordt verplaatst of verspreid.
Artikel 5.7 Vergunningvoorschriften
Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder c, houdt in ieder geval in dat de gevolgen van het in de bodem brengen van water voor de kwaliteit van de bodem geëvalueerd worden, gevolgd door een planmatige aanpak van de beëindiging van de activiteit en het opheffen van eventuele nadelige gevolgen van die activiteit.
AFDELING 5.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE WATERONTTREKKINGS-ACTIVITEITEN
Artikel 5.9 Onttrekken grondwater voor drooghouden van (bouw)put, grondsanering, of kabel- of leidingsleuf
AFDELING 5.3 MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTING
Artikel 5.21 Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water
Degene die grondwater onttrekt door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem brengt ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kunnen dijkgraaf en hoogheemraden in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
HOOFDSTUK 6 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN OPPERVLAKTEWATER
Artikel 6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 6.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam regels zijn gesteld in artikel 6.5 en de wateronttrekkingsactiviteit aan die regels voldoet.
Artikel 6.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:
HOOFDSTUK 7 LOZINGSACTIVITEITEN OP EEN OPPERVLAKTE-WATERLICHAAM
Artikel 7.3 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan de lozingsactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, en, als sprake is van de lozing van water, voldaan is aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.
Artikel 7.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
Artikel 7.6 Bepalen beste beschikbare technieken
Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 7.7 Beoordelingsregel Seveso-inrichting
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.
Paragraaf 7.2.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 7.8 Lozen van grondwater bij saneringen
Artikel 7.9 Lozen van grondwater bij ontwatering
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 7.10 Meet- en rekenbepalingen
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
Paragraaf 7.2.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 7.12 Lozen van afvloeiend hemelwater
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Paragraaf 7.2.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 7.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaats vindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al gebeurde, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
Artikel 7.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
Paragraaf 7.2.5 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 7.20 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:
Artikel 7.22 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlakte-waterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken moet een werkinstructie worden opgesteld, waarin is opgenomen:
Artikel 7.23 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Paragraaf 7.2.6 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
Artikel 7.27 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 7.2.7 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 7.29 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
Paragraaf 7.2.8 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 7.33 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1 tot en met 3, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 7.34 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Paragraaf 7.2.9 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden en bij werkzaamheden door of namens Delfland op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 7.35 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 7.36 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin is opgenomen:
Artikel 7.37 Lozen bij werkzaamheden door of namens Delfland
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 7.35 op een oppervlaktewaterlichaam, die worden verricht door of namens Delfland in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 7.38 Lozen van algen en bacteriën
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Delfland, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens Delfland in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 7.2.10 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 7.40 Lozen bij schoonmaken en in gebruik nemen van drinkwaterleidingen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Paragraaf 7.2.11 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 7.41 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Paragraaf 7.2.12 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 7.43 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.
Artikel 7.44 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.
Artikel 7.47 Lozen bij ontijzeren grondwater
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.
Paragraaf 7.2.13 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 7.50 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Als in het omgevingsplan voor afvalwater, afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, of het uitwassen van beton, een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater als bedoeld in die artikelen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, of via die andere lozingsroute.
Paragraaf 7.2.14 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 7.51 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.
Artikel 7.52 Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
Paragraaf 7.2.15 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 7.54 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 7.2.16 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
HOOFDSTUK 8 AANSLUITEN OPENBAAR VUILWATERRIOOL OF ANDER RIOOL OP ZUIVERINGTECHNISCH WERK
Artikel 8.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een openbaar vuilwaterriool of een ander riool aan te sluiten op een zuiveringtechnisch werk dat in beheer is bij Delfland of bij een rechtspersoon die door Delfland met het beheer van dat zuiveringtechnisch werk is belast.
Artikel 8.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:
HOOFDSTUK 9 LOZINGSACTIVITEITEN OP ZUIVERING-TECHNISCH WERK
Artikel 9.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:
Artikel 9.5 Bepalen beste beschikbare technieken
Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 9.6 Beoordelingsregel Seveso-inrichting
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.
HOOFDSTUK 10 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT AFVALWATERTRANSPORTLEIDINGEN
Artikel 10.1 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten
Beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in dit hoofdstuk zijn:
Artikel 10.2 Aanwijzing beperkingengebieden
Beperkingengebieden als bedoeld in dit hoofdstuk zijn:
Artikel 10.3 Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland
Dijkgraaf en hoogheemraden houden een Legger van afvalwatertransportleidingen bij. Deze bestaat uit een kaart waarop de ligging van afvalwatertransportleidingen en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.2, de daaraan grenzende stroken staat aangegeven.
Artikel 10.4 Specifieke zorgplicht
Degene die een beperkingengebiedactiviteit verricht, is verplicht tot het treffen van de maatregelen:
Artikel 10.5 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten.
Artikel 10.6 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Het verbod als bedoeld in artikel 10.5 geldt niet voor:
de eigenaar van de grond waarin de afvalwatertransportleiding wordt gehouden, als dat houden plaatsvindt op grond van een zakelijk recht of een gedoogplichtbeschikking en de beperkingengebiedactiviteit op grond van de voorwaarden behorende bij dat zakelijk recht of die gedoogplicht aan de eigenaar is toegestaan;
Artikel 10.7 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:
wanneer het gaat om het aanleggen en houden van werken: technische tekeningen, waaronder een situatietekening en representatieve lengte- en dwarsprofielen, een opgave van de te gebruiken materialen en een berekening van de belasting op de afvalwater-transportleiding als gevolg van het aanleggen en houden van het werk waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
Artikel 10.8 Beoordelingsregel afvalwatertransportleidingen
Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een afvalwatertransportleiding wordt in acht genomen:
Artikel 10.9 Vergunningvoorschriften
Aan een omgevingsvergunning voor het ontgraven van een afvalwatertransportleiding of graafwerkzaamheden in een beperkingengebied kunnen voorschriften worden verbonden over het ongedaan maken van de ontgraving, waarbij binnen een straal van een halve meter rondom de leiding schone grond dient te worden aangebracht waarvan de proctordichtheid minimaal 98 procent bedraagt.
Aan een omgevingsvergunning voor het realiseren van een overkluizing over een afvalwatertransportleiding kunnen voorschriften worden verbonden over de afstand tussen de onderkant van de overkluizing en de bovenkant van de afvalwatertransportleiding, waarbij een minimale afstand geldt van 0,60 meter.
HOOFDSTUK 11 VERHARDINGSACTIVITEITEN
Artikel 11.1 Aanwijzing verhardingsactiviteiten
Een verhardingsactiviteit als bedoeld in dit hoofdstuk is het op onverhard maaiveld aanleggen van een werk, dat is bedoeld om daar blijvend aanwezig te zijn, en waarvan de aanwezigheid ertoe leidt dat op dat werk neerslaand hemelwater direct of indirect versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem, in de navolgende gevallen:
de realisatie van een langs of nabij een onder d genoemde spoorweg of een langs of nabij een onder e genoemde wijziging gelegen stationsgebouw, toegangsvoorziening, perron, rangeerterrein, reinigings- of onderhoudsterrein of -gebouw, alsook, indien overwegend ten behoeve van treinreizigers, een gebouwde of ongebouwde stallingsruimte voor rijwielen, gebouwde of ongebouwde parkeervoorziening voor motorvoertuigen en taxistandplaats.
Artikel 11.2 Omgevingsvergunningplicht
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een verhardingsactiviteit:
die strekt tot vervanging van een bouw- of ander werk als bedoeld in artikel 7.1 waarvoor een omgevingsvergunning op grond van het eerste lid is verleend of waarop het bepaalde onder b van toepassing is, mits de grootte van het verhard oppervlak niet wijzigt en de vervanging binnen 5 jaar na verwijdering van het bouw- of ander werk is voltooid;
Artikel 11.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder b, kunnen in het compensatieplan alternatieve maatregelen worden opgenomen als het graven van voldoende nieuw oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is. De alternatieve maatregelen zijn in overeenstemming met de “Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces” of daarvoor in de plaats komende richtlijnen.
Als tussen het moment van opstellen van het compensatieplan en de aanvraag om een omgevingsvergunning een omgevingsplan wordt vastgesteld dat voorziet in een ontwikkeling die, als die ontwikkeling bekend was geweest ten tijde van het opstellen van het compensatieplan, gevolgen zou hebben gehad voor de inhoud daarvan, stellen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager in de gelegenheid om het compensatieplan binnen een door hen te bepalen termijn aan te passen. Ook kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager om een omgevingsvergunning in de gelegenheid stellen om het compensatieplan aan te passen als zij van oordeel zijn dat daartoe aanleiding is. Zij vermelden daarbij de redenen die aan dat oordeel ten grondslag liggen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de aanvrager bij zijn aanvraag om een omgevingsvergunning aannemelijk maakt dat de compensatie van de toename van de verharding, als gevolg van de verhardingsactiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid, minder dan 5 m3 bedraagt.
Artikel 11.5 Vergunningvoorschrift (aanvullend)
Behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 7.3, negende lid, wordt in een omgevings-vergunning aan het verrichten van de daarin vergunde verhardingsactiviteit door middel van een vergunningvoorschrift de voorwaarde verbonden dat het compensatieplan binnen de in het voorschrift gestelde termijn wordt uitgevoerd. Het voorschrift kan voorts inhouden dat met de verhardingsactiviteit niet eerder zal worden aangevangen dan nadat de uitvoering van het compensatieplan is voltooid.
De Verenigde Vergadering en dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland, voornoemd,
de Secretaris,
ir. P.C. Janssen
de Voorzitter,
dr. P.H.W.M. Daverveldt
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
aangeheelde waterkering: waterkering waarachter gronden zijn aangebracht die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn;
aangewezen oppervlaktewaterlichaam: Coolhaven, Delfshavense Schie, Havengebied Delfshaven te Rotterdam, Polderwatering, Schiedamse Schie van Coolhaven tot aan Schie-Schiekanaal, Stadswateren van Schiedam;
afvalstoffen: afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is;
afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich dient te ontdoen;
afvalwatertransportleiding: zuiveringtechnisch werk voor het transport van stedelijk afvalwater, effluentleidingen en ontluchtingsleidingen daaronder begrepen, en toebehoren;
BBT-conclusies: document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde lid en zevende lid, van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334);
beheer van het watersysteem: samenstel van aan het watersysteem verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van dat watersysteem en de vervulling van de op grond van de wet aan dat watersysteem toegekende maatschappelijke functies;
beperkingengebied: bij of krachtens deze verordening aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk;
beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen een beperkingengebied;
bergend vermogen: de hoeveelheid oppervlaktewater die maximaal in een bergingsgebied, een waterberging of een constructie voor waterberging kan worden opgeslagen;
bergingsgebied: gebied waaraan krachtens de wet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;
beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;
beste beschikbare technieken: het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:
beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en
binnentalud: hellend vlak van de waterkering aan de landzijde van de waterkering;
bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
bodembeschermende voorziening: vloeistofdichte bodemvoorziening, aaneengesloten bodemvoorziening, elementenbodemvoorziening, lekbak, geomembraanbaksysteem of vulpuntmorsbak;
bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
buitenkruinlijn: snijlijn van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering;
buitentalud: hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde van de waterkering;
Delfland: het Hoogheemraadschap van Delfland;
Delflandsedijk: primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstromingen vanuit de Nieuwe Waterweg, het Scheur en de Nieuwe Maas, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart behorende bij de legger;
dijk-in-boulevard: verharde dijk onder de boulevard van Scheveningen, gelegen tussen raai 9990 en raai 10070, die aan weerzijden aansluit op de zandige kust door middel van een diepwand; onderdeel van de primaire waterkering, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart behorende bij de legger;
dijkgraaf en hoogheemraden: dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland;
drainagewater: water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangelegd;
duiker: ondersteunend kunstwerk in de vorm van een kokervormige constructie met als doel de verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen mogelijk te maken;
duinvoet: de locatie, vanuit zee gezien, waar het droge strand overgaat in de eerste hoge, min of meer gesloten duinenrij, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;
eigenaar: degene die naar burgerlijk recht als eigenaar van de zaak is aan te merken, of degene die jegens deze een zakelijk of persoonlijk recht kan doen gelden;
emissie: directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, warmte of koude in de lucht, het water of de bodem;
emissiegrenswaarde: massa, gerelateerd aan een parameter, concentratie of niveau van een emissie die tijdens een of meer vastgestelde perioden niet wordt overschreden;
gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gedoogplichtbeschikking: beschikking tot oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de wet;
gelijkwaardige maatregel: gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de wet;
gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);
gemaal: pompinrichting, inclusief alle bijbehorende constructies, die de stand van het water of de doorstroming van water regelt;
goed ecologisch potentieel: goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de Kaderrichtlijn Water;
grondmechanisch onderzoek: uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters;
grondwater: water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat;
grondwaterbeschermingsgebied: beschermingsgebied voor grondwater zoals bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;
grondwaterlichaam: afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen;
handhole: afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie (glasvezel)kabels;
huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden;
infiltratie: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater;
ISO: norm die door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie is uitgegeven;
insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld;
inwonerequivalent: inwonerequivalent als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG 1991, L 135);
kabel: transportmedium zonder holle ruimte;
Kaderrichtlijn Water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327);
kruin: het hoogstgelegen deel van het profiel van een waterkering; hoogstgelegen deel van een ondersteunend kunstwerk waar het water overheen stroomt in extreme afvoersituaties;
KRW-oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water;
landscheiding: waterkering die is gelegen op de grens van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en aangrenzende waterschappen, en als zodanig is aangegeven in de legger;
lasgat of montagegat: sleuven, met over het algemeen beperkte afmetingen, die worden gemaakt voor de toegang tot een handhole, het opgraven van een kabelrol voor klantaansluitingen, het maken van aftakkingen, het herstellen van kabels of leidingstoringen, of voor inspectiedoeleinden.
legger: de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland als bedoeld in artikel 2.39 Omgevingswet, artikel 78 Waterschapswet, artikel 7.1.3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en artikel 5 Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland, bestaande uit de leggerkaart en de leggertekst;
leggerdiepte: de normatieve diepte van het watervoerend deel van primair of secundair water tot waar het buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;
leggerkaart: het kaartdeel van de Legger Delfland;
leggertekst: het tekstueel deel van de Legger Delfland;
leiding: buis en bijhorende elementen onder of boven de grond waardoorheen of waarlangs iets wordt geleid;
lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam: activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het watersysteem;
lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk: activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem;
lozingspunt: het punt waar door middel van een werk een lozingsactiviteit wordt verricht;
maaiveld: bovenkant (hoogte) of oppervlak van natuurlijk of aangelegd terrein;
maatwerkregels: maatwerkregels als bedoeld in artikel 4.36 van de wet;
maatwerkvoorschriften: maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de wet;
mantelbuis: buis waardoorheen kabels of leidingen voeren;
natte ecologische zone: deel van een oppervlaktewaterlichaam waarin door inrichting of ecologisch geoptimaliseerd beheer, of een combinatie daarvan, leefgebied is gecreëerd voor waterplanten en –dieren, waarmee verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit wordt bevorderd, en dat als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;
NEN: norm die door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut is uitgegeven (laatste versie);
NEN-EN: NEN die door het Europees Comité voor Normalisatie is vastgesteld (laatste versie);
NEN-EN-ISO: NEN-EN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie);
NEN-EN-IEC: NEN-EN die door de International Electrotechnical Commission is vastgesteld (laatste versie);
NEN-EN-ISO/IEC: NEN-EN die door de International Organization for Standardization en de International Electrotechnical Commission is vastgesteld (laatste versie);
NEN-ISO: NEN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie);
niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: ander oppervlaktewaterlichaam dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam;
Nm3: gashoeveelheid bij 273,15 K en 101,3 kPa en betrokken op droge lucht;
oeverbescherming: beschoeiing of damwand die wordt aangelegd in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;
oeverlijn: snijlijn van het water met de oever op het schouwpeil;
omgevingsvergunning: de omgevingsvergunning op grond van deze verordening;
omgevingsvergunningplicht: de omgevingsvergunningplicht op grond van deze verordening;
omgevingswaarde: omgevingswaarde als bedoel in afdeling 2.3 van de wet;
ondersteunend kunstwerk: kunstwerk, niet zijnde een waterkering, oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, dat dienstbaar is aan de functie of werking van een waterstaatswerk of het functioneren van het watersysteem;
onttrekken van water: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam;
onttrekkingsinrichting: inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater;
openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;
oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna;
peilgebied: waterhuishoudkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil geldt. Dit peil is vastgesteld in een peilbesluit;
polderkade: waterkering die dient als scheiding tussen polders of als scheiding tussen peilgebieden, en die als polderkade is aangegeven op de leggerkaart;
polderprincipe: realiseren onttrekken van grondwater van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken;
primair water: door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft; het dient als aan- en afvoerweg naar boezem- of poldergemalen, of er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, of het verzorgt de afwatering van minimaal 50 hectare in landelijk gebied of minimaal 20 hectare in stedelijk gebied, of het levert een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een waterkering;
primaire waterkering: waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed en/of hoog water van een van de grote rivieren;
profiel van vrije ruimte: vrij te houden ruimte, boven, onder en naast een waterkering voor het blijvend kunnen realiseren van de functie van de waterkering, of toekomstige waterkering, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;
projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de wet;
regionaal waterprogramma: regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de wet;
regionale waterkering: regionale waterkering als bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;
schouwpeil: schouwpeil zoals vastgesteld in het peilbesluit;
secundair water: door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie, of dat zorgt voor een zekere drooglegging;
sleuf: langwerpige smalle ontgraving in de grond;
sleufloze techniek: het aanleggen van kabels, leidingen of mantelbuizen door persen of boren;
stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;
straatmeubilair: objecten die ter inrichting in publiek toegankelijke gebieden staan;
strategische zoetwatervoorrraad: strategische zoetgrondwatervoorraad die als zodanig is aangewezen door Provincie Zuid-Holland;
stroomgebiedsbeheerplan: stroomgebiedsbeheerplan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de wet;
teenlijn: snijlijn van de raaklijnen van het binnentalud van een waterkering en het horizontaal gelegen maaiveld aan de landzijde van de waterkering;
verheelde waterkering: waterkering waarachter van nature gronden aanwezig zijn die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn;
verontreinigende stof: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid;
voorland: het meestal droogstaande gebied aansluitend aan de buitenzijde van de waterkering;
vuilwaterriool: voorziening of werk voor de inzameling en het transport van afvalwater;
wateractiviteit: een activiteit als bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening;
waterbeheerprogramma: waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet;
waterkerend vermogen: vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen;
waterkering: zeewering, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, die dienen tot kering van zee-, rivier-, boezem- of polderwater;
wateronttrekkingsactiviteit: een activiteit als bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening;
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;
watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;
werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken;
zeewering: primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de zee en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;
zuiveringtechnisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van bij dat werk behorende werken voor het transport van stedelijk afvalwater, effluentleidingen daaronder begrepen, en toebehoren;
zuiveringsvoorziening: werk voor het zuiveren van afvalwater dat geen zuiveringtechnisch werk is.
BIJLAGE 2. GEOMETRISCHE BEGRENZING WERKINGSGEBIEDEN
De geometrische begrenzing van werkingsgebieden zijn aangegeven in deze kaarten:
https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=a947230fdb5e40adb58c445da656fbd2
Legger Afvalwatertransportleidingen:
https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=355421223f2e4b3299bbde203d66c06d
Toelichting Waterschapsverordening Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem en de zuivering van afvalwater in zijn beheergebied. Daarmee werkt Delfland aan het bewoonbaar houden van het land en aan de bescherming en verbetering van de leefomgeving. Om in dit gebied te kunnen wonen, werken en zorgen voor de natuur moet het watersysteem goed blijven werken.
De toepassing van deze verordening is gericht op:
Om te zorgen dat in de toekomst het watersysteem de gebruiksdoelen goed blijft ondersteunen zijn regels opgesteld waaraan veranderingen in de inrichting van het gebied moeten voldoen. Deze staan in de waterschapsverordening en in andere regelgeving.
In deze verordening staan regels die bepalen wanneer een vergunning nodig is om veranderingen aan te brengen en onder welke voorwaarden veranderingen zonder vergunning mogen worden uitgevoerd.
In deel 1 van deze toelichting wordt een beeld op hoofdlijnen geschetst van deze verordening. In deel 2 wordt door middel van een artikelsgewijze toelichting gedetailleerder ingegaan op de werking van de verordening.
Aan de tekst van deze toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. Bij strijdigheid tussen de waterschapsverordening en toelichting geldt het gestelde in de verordening.
HOOFDSTUK 2DOEL WATERSCHAPSVERORDENING
De inrichting van het gebied en die van het watersysteem moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Het reguleren van activiteiten in en rondom het watersysteem is hier een belangrijk onderdeel van. Het draagt bij aan het goed laten functioneren van het watersysteem, waardoor het gebied bewoonbaar kan blijven. Delfland heeft regels opgesteld over het uitvoeren van activiteiten. Daaronder kan ook worden verstaan het laten voortduren van een bepaalde situatie. Dat geldt ook voor een goede werking van zuiveringtechnische werken. De regels in deze verordening bepalen welke activiteiten vergunningplichtig zijn en onder welke voorwaarden een activiteit zonder vergunning is toegestaan.
Een ander doel van de waterschapsverordening is invulling geven aan de wettelijke verplichting om alle Delflandse regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving in één verordening te concentreren, waarover later meer.
HOOFDSTUK 3WETTELIJK KADER WATERSCHAPSVERORDENING
De Omgevingswet reguleert activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Inwoners, bedrijven en overheden voeren activiteiten uit die invloed hebben op de fysieke leefomgeving of die leefomgeving wijzigen. Doel van de Omgevingswet is om een veilige en gezonde leefomgeving te behouden en ook de door mensen gewenste veranderingen in de omgeving mogelijk te maken. De Omgevingswet en de regels van de andere overheden zorgen dat de door mensen gewenste veranderingen niet leiden tot onaanvaardbare of ongewenste schade voor de omgeving.
Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat alle Delflandse regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in één verordening moeten staan. Die verordening is deze waterschapsverordening. Regels over het onderhoud van waterstaatswerken zijn uitgezonderd van die verplichting. Die regels staan in de Legger Delfland.
Artikel 4.6 van de Omgevingswet bepaalt dat Delfland in bepaalde gevallen kan afwijken van regels die door het Rijk of provincie zijn gesteld. Als Delfland gebruik maakt van die bevoegdheid, worden die regels ‘maatwerkregels’ genoemd.
Het Rijk heeft bepaalde regels in de Omgevingswet uitgewerkt in een viertal Algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling. Hierin staan regels waaraan de deze verordening moet voldoen. Deze regels worden ook al instructieregels genoemd.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervallen sommige rijksregels over lozingen. Het gaat om lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk in beheer van een waterschap. De bevoegdheid om die regels vast te stellen, wordt toebedeeld aan de waterschappen. Ter voorkoming van een vacuüm heeft het Rijk regels vastgesteld die van rechtswege in de waterschapsverordening komen. Deze regels staan bekend als de bruidsschat. Delfland heeft ervoor gekozen de bruidsschat te integreren in de waterschapsverordening (zie hoofdstukken 5, 6 en 7).
Tot slot heeft het Rijk overgangsrecht vastgesteld (Invoeringswet, Invoeringsbesluit en Invoeringsregeling). Deze wet- en regelgeving van het Rijk voorziet grotendeels in het overgangsrecht met betrekking tot de Keur Delfland, de Algemene regels behorende bij de Keur en de Aansluitverordening Delfland. Voor zover de rijksregelgeving daarin niet voorziet, is het geregeld in de Invoeringsverordening Waterschapsverordening Delfland.
3.2Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
De provincie stelt ook regels waar de waterschapsverordening aan moet voldoen. Deze staan in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en worden ook wel instructieregels genoemd. De instructieregels hebben onder meer betrekking op de onttrekking van grondwater.
De Verenigde Vergadering van Delfland is op grond van artikel 78, eerste lid, Waterschapswet bevoegd om verordeningen vast te stellen. Die verordeningen moeten betrekking hebben op de taken die aan Delfland zijn toebedeeld. Met de vaststelling van deze waterschapsverordening heeft de Verenigde Vergadering gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.
HOOFDSTUK 4AAN WATERSCHAPSVERORDENING GERELATEERDE INSTRUMENTEN
In de waterschapsverordening is geregeld dat bepaalde activiteiten vergunningplichtig zijn. De beoordelingsregels in de waterschapsverordening geeft op hoofdlijnen aan waar een vergunningaanvraag op wordt beoordeeld. In de beleidsregels zijn deze beoordelingsregels verder uitgewerkt.
Vooral bij projecten waar gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen of nieuwe contractvormen, zoals design en construct, is veel onderling overleg nodig. Vroegtijdig overleg tussen de aanvrager van de vergunning en Delfland draagt bij aan een vlotte vergunningverlening.
Voor elk waterstaatswerk legt Delfland vast waar het ligt, waaraan het moet voldoen en wie welk onderhoud doet. De legger is het wettelijke document waar deze gegevens en plichten in worden vastgelegd.
In de legger staat waaraan de waterstaatswerken en bijbehorende zonering naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Dit is de normatieve functie van de legger. Daarnaast staat in de legger op wie de onderhoudsplicht en verplichting rust. De legger bestaat uit twee delen die elkaar aanvullen: de leggertekst en de leggerkaart. De legger is te bekijken op https://www.hhdelfland.nl/legger.
Er is geen formele relatie tussen de Legger Delfland en de waterschapsverordening. In de praktijk is de Legger Delfland wel van belang om vast te stellen waar de regels gelden met betrekking tot waterstaatswerken, bijbehorende beschermingszones en (voor zover aanwezig) profielen van vrije ruime. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.13 en
4.3Legger afvalwatertransportleidingen Delfland
De gebieden waar de regels over de afvalwatertransportleidingen gelden zijn weergegeven in de Legger afvalwatertransportleidingen Delfland. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting op artikel 10.2.
4.4Omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften
De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit en het maatwerkvoorschrift aangaande een wateractiviteit zijn belangrijke instrumenten om de (potentieel) nadelige effecten van activiteiten op het watersysteem of zuiveringtechnische werken weg te nemen, althans tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Kort gezegd zijn er vier situaties uit de regels te destilleren.
De eerste situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan als Delfland daarvoor een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit (in deze toelichting ook wel ‘vergunning’ genoemd) heeft verleend. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen ingrijpend zijn. Daarom dat Delfland vóóraf die activiteit wil toetsen. In de verordening staat waaraan een aanvraag voor zo’n vergunning wordt getoetst. Dit zijn de zogenaamde beoordelingsregels. Als de negatieve effecten tot een aanvaardbaar niveau zijn te reduceren, zal Delfland in beginsel de vergunning verlenen. Wel kan Delfland voorwaarden verbinden aan die activiteit. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd.
De tweede situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan wanneer er wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden en vooraf een melding is gedaan bij Delfland. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen weliswaar ingrijpend zijn, maar zijn doorgaans minder verstrekkend dan in de vorige alinea is beschreven. Delfland kan geen voorschriften verbinden aan een melding, dat kan alleen bij de vergunning. Wel kan Delfland zogenaamde maatwerkvoorschriften stellen. Dat zijn regels die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van de activiteit.
De derde situatie is dat de activiteit onder voorwaarden is toegestaan zonder dat vooraf een melding is gedaan. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn doorgaans beperkt. Delfland kan wel maatwerkvoorschriften stellen (zie vorige alinea).
De vierde situatie is dat de activiteit bij voorbaat niet is toegestaan. De effecten van zo’n activiteit op het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn dermate groot of risicovol dat er een verbod geldt.
HOOFDSTUK 5OPBOUW WATERSCHAPSVERORDENING
5.1Opbouw van de waterschapsverordening
De waterschapsverordening heeft een gelaagde structuur. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten.
Hoofdstuk 1 omvat enkele algemene bepalingen zoals definities en doelen van de verordening.
Hoofdstuk 2 omvat de veiligheidsnormen voor polderkaden.
Hoofdstuk 3 omvat algemene regels over vergunningen en maatwerkvoorschriften.
Hoofdstuk 4 omvat regels over activiteiten ter plaatse van waterstaatwerken.
Hoofdstuk 5 gaat over grondwateronttrekkingen.
Hoofdstuk 6 gaat over onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen.
Hoofdstuk 7 omvat regels over lozingen op oppervlaktewaterlichamen.
Hoofdstuk 8 heeft betrekking op het aansluiten van het openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk.
Hoofdstuk 9 gaat over lozingen op zuiveringtechnische werken.
Hoofdstuk 10 gaat over activiteiten ter plaatse van afvalwatertransportleidingen.
Hoofdstuk 11 omvat regels over (grootschalige) verharding.
Hoofdstuk 12 omvat de slotbepalingen.
5.2Kort overzicht van de waterschapsverordening
In onderstaande paragrafen staat een kort overzicht per hoofdstuk van de waterschaps-verordening. Er staat waar het hoofdstuk over gaat en hoe u het hoofdstuk moet lezen. In Deel 2 van deze toelichting worden de hoofdstukken per artikel toegelicht.
5.2.1Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In het eerste artikel wordt verwezen naar bijlage 1. In die bijlage staan begrippen die nodig zijn om de waterschapsverordening te begrijpen. Ook wordt de doelen benoemd waarop de toepassing van de waterschapsverordening is gericht. De doelen kunnen worden gezien als reden dat Delfland regels heeft gemaakt en waarom niet iedereen alles zomaar mag doen in het beheergebied van Delfland.
In dit hoofdstuk staat ook wat de algemene zorgplicht inhoudt. Meer uitleg over de zorgplicht is te vinden in de artikelsgewijze toelichting. Tevens zijn in dit hoofdstuk bevoegdheden opgenomen die kunnen worden benut in het geval zich extreme weersomstandigheden voordoen.
5.2.2Hoofdstuk 2. Normering polderkaden
In dit hoofdstuk staan de veiligheidsnormen die Delfland stelt aan polderkaden. Een polderkade is een waterkering. Dit type waterkering is niet rijks- of provinciaal gereglementeerd. Delfland wijst de polderkaden aan en legt dit vast in de Legger Delfland. Polderkaden zijn meestal peilscheidingen tussen twee polders of scheiden peilgebieden met een aanzienlijk peilverschil, hogere polderdelen van de iets lagergelegen delen.
5.2.3Hoofdstuk 3. Wateractiviteiten algemeen
In hoofdstuk 3 staan artikelen die gaan over vergunningen en maatwerkvoorschriften. Vanwege de gelaagde structuur (zie hierboven) gelden die artikelen voor alle bepalingen in de verordening die over vergunningen of maatwerkvoorschriften gaan.
Artikel 3.1 omvat een overzicht van wateractiviteiten die zijn geregeld in deze verordening. Dit zijn activiteiten die met het watersysteem te maken hebben of op/nabij een plek worden verricht waar een zuiveringtechnische werk ligt. Er zijn zeven type wateractiviteiten. In hoofdstuk 4 tot en met 11 staan de regels per type wateractiviteit.
In dit hoofdstuk staat dat Delfland voorschriften in een vergunning kan stoppen. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd. U moet aan die voorschriften houden. Delfland houdt toezicht om te kijken of de initiatiefnemer zich aan de voorschriften houdt. Waarom maakt Delfland voorschriften? De inspanningen van Delfland zijn gericht op de doelen uit hoofdstuk 1. De voorschriften vormen een belangrijk instrument hierbij. Dit geldt ook voor maatwerkvoorschriften. Dit zijn voorschriften die Delfland kan stellen bij een activiteit waarvoor geen vergunning nodig is.
Soms is het nodig om een vergunning of maatwerkvoorschrift te wijzigingen of in te trekken. Ook kan het nodig zijn om een activiteit te stoppen. Dan is bijvoorbeeld de kwaliteit van het water niet meer goed genoeg. Of stelt het Rijk of de Provincie strengere eisen voor waterkeringen. In dit hoofdstuk staat dat Delfland dan een activiteit mag laten stoppen door bijvoorbeeld de vergunning in te trekken.
5.2.4Hoofdstuk 4. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot waterstaatswerken
In hoofdstuk 4 staan de regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken. Voorbeelden zijn een steiger plaatsen in een kanaal, een stuw bouwen in een sloot of het leggen van een kabel in een waterkering. Een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een kanaal, sloot) en een waterkering (bijvoorbeeld een dijk of kade) zijn waterstaatswerken die in de Legger Delfland staan. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren.
Voor elke beperkingengebiedactiviteit bij waterstaatswerken moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.
Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een steiger bij een kanaal, én de regels voor het plaatsen van een steiger bij een dijk of kade. Kijk ook of de activiteit niet een gebied van een afvalwatertransportleiding ligt. Dan moet u zich ook aan de regels uit hoofdstuk 10 houden.
5.2.5Hoofdstuk 5. Wateronttrekkingsactiviteiten grondvlaktewater
In hoofdstuk 5 staan de regels voor wateronttrekkingsactviteiten grondwater. Het gaat om onttrekken van grondwater en infiltratie van water in de bodem. De regels uit dit hoofdstuk gelden voor het hele beheergebied van Delfland. Grondwater zit namelijk overal. In dit hoofdstuk worden twee gebieden genoemd. Dit zijn de strategische zoetwatervoorraad en grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden zijn door de Provincie Zuid-Holland bepaald. Hier gelden extra regels. Deze staan ook in deze verordening.
Let op: voor bepaalde (grootschalige) onttrekkingen is de Provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. U moet dan naar de regels kijken van de provincie.
Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, meestal moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer.
Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.
5.2.6Hoofdstuk 6. Wateronttrekkingsactiviteiten oppervlaktewater
In hoofdstuk 6 staan de regels voor het onttrekken van oppervlaktewater. Oppervlakte-waterlichamen zijn waterstaatswerken en staan in de Legger Delfland of staan nu nog in een vergunning of projectbesluit en komen nog in de Legger Delfland te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.
Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Het is dan verboden om de activiteit te doen.
5.2.7Hoofdstuk 7. Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam
Hoofdstuk 7 geeft de regels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam. Het gaat om het lozen van water, stoffen of warmte. Een oppervlaktewaterlichaam is een waterstaatswerk en staat op de leggerkaart van de Legger Delfland of staat nu nog in een vergunning of projectbesluit en moet nog in de Legger Delfland komen te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.
Let op: voor bepaalde lozingen is Delfland niet het bevoegd gezag. U moet dan in ieder geval naar de regels kijken in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor elke lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer.
Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.
5.2.8Hoofdstuk 8. Aansluiten openbaar vuilwaterriool of ander riool op zuiveringstechnisch werk
In hoofdstuk 8 staan de regels voor het aansluiten van openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringstechnisch werk. Dit is een werk voor het vervoer en zuiveren van stedelijk afvalwater. Het laatstgenoemde werk wordt ook wel waterzuivering genoemd.
Als u een openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringstechnish werk wilt aansluiten, moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringstechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
5.2.9Hoofdstuk 9. Lozingsactiviteiten op een zuiveringstechnisch werk
In hoofdstuk 9 staan regels voor lozingsactiviteiten op een zuiveringstechnisch werk. Dit is een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, ookwel waterzuivering genoemd.
Als u wilt lozen op een zuiveringstechnish werk, moet u deze vragen stellen:
Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Ja, u heeft altijd een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Alleen als de activiteit in artikel 3.1 van Besluit kwaliteit leefomgeving staat, gelden andere regels. Deze regels staan in dat artikel.
Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringstechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
5.2.10Hoofdstuk 10. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot afvalwatertransportleidingen
Hoofdstuk 10 gaat over de regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot afvalwatertransportleidingen. Dit zijn wateractiviteiten op of nabij een afvalwatertransportleiding. De gebieden waar regels gelden met betrekking tot de afvaltransportleidingen staan in de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland. De regels in dit hoofdstuk gelden voor de gebieden uit de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland. Een wateractiviteit is bijvoorbeeld het planten van een diepwortelende boom of het aanleggen van een geasfalteerde weg.
Om de vergunningplicht voor de afvalwatertransportleidingen in de organisatie en met externe partijen goed te borgen is meer tijd nodig. De vergunningplicht en bijbehorende regelgeving treden daarom in werking op 1 januari 2024 of zoveel later dat de Omgevingswet in werking treedt.
Voor elke beperkingengebiedactiviteit op of naast een afvalwatertransportleiding moet u deze vragen stellen:
Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de afvalwatertransportleidingen, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het planten van een boom bij een sloot (waterstaatswerk) en het planten van een boom naast een afvalwatertransportleiding. Dan moet u zich houden aan de regels uit hoofdstuk 4 én hoofdstuk 10.
5.2.11Hoofdstuk 11. Verhardingsactiviteiten
Hoofdstuk 11 noemt de regels voor verhardingsactiviteiten. Hierbij verdwijnen grasvelden en/of groene terreinen en komt er bijvoorbeeld een snelweg voor in de plaats. Het regenwater kan niet meer in de bodem zakken, maar stroomt in een sloot of kanaal. Hierdoor kan er te veel water in de sloot komen. Als het water in de sloot te hoog wordt, kan het op straat komen te staan. Dit willen we niet. Delfland wil en moet namelijk de doelen uit hoofdstuk 1 halen. Met de regels uit dit hoofdstuk zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.
Dit hoofdstuk geldt op het moment dat verordening in werking treedt alleen voor projecten waarvoor een projectbesluit is vastgesteld. Voor elke verhardingsactiviteit met projectbesluit moet u deze vragen stellen:
Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Delfland schrijft minimaal een compensatieplan voor. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.
Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels uit dit hoofdstuk en de regels voor een wateractiviteit naast een afvalwatertransportleiding.
5.2.12Hoofdstuk 12 Slotbepalingen
Hoofdstuk 12 geeft de formele titel en de datum van inwerkingtreding van de waterschapsverordening.
HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGEN
Dit artikel verwijst naar bijlage 1 waarin begrippen die in deze verordening worden gebruikt worden gedefinieerd. De begrippen in deze verordening sluiten zoveel mogelijk aan bij de begrippen uit de Omgevingswet en hierbij horende algemene maatregelen van bestuur, ministeriele regelingen en de Legger Delfland. Er is voor gekozen om ook de begrippen op te nemen die zijn gedefinieerd in de Omgevingswet en de bijbehorende regelingen, omdat de definities van die begrippen soms enigszins zijn aangepast en daarmee specifiek zijn toegesneden op de waterschapsverordening. Voor zover de redactie van een begripsbepaling in bijlage 1 overeen komt met een begripsbepaling in de Legger Delfland, is de Toelichting op Legger Delfland van overeenkomstige toepassing voor zover het om die begripsbepaling gaat.
Dit artikel noemt de doelen waarop de werking van de waterschapsverordening (hierna: deze verordening) is gericht. Door deze regels wordt de staat van de waterstaatswerken, het grondwater en de afvalwatertransportleidingen beschermd, althans worden negatieve effecten van activiteiten dusdanig geminimaliseerd dat die aanvaardbaar worden geacht.
Artikel 1.2 is ontleend aan artikel 2.1, eerste lid, Waterwet. Het tweede lid brengt de positie van het belang van de vervulling van een maatschappelijke functie door watersystemen tot uitdrukking. Bij de toepassing van het eerste lid moet hiermee rekening worden gehouden, tenzij het bestuursorgaan goede redenen heeft dat niet te doen. Het bestuursorgaan moet dit dan wel goed motiveren.
Er is in ieder geval sprake van een vervulling van maatschappelijke functie door een watersysteem als die functie ondubbelzinnig blijkt uit een door de provincie vastgesteld waterprogramma. Een voorbeeld is de toewijzing van een zwemwaterfunctie aan een gebied of de aanwijzing van een drinkwaterbeschermingsgebied. Het komt ook voor dat de functie niet blijkt uit een dergelijke toekenning, maar wel feitelijk aanwezig is. In dat geval kán sprake zijn van het vervullen van een maatschappelijke functie door het watersysteem. Er moet dan ten eerste sprake zijn van een gebruik dat de maatschappij, de samenleving, van het watersysteem maakt. Incidenteel, particulier of kleinschalig gebruik zal er in de regel niet onder vallen. Professionele scheepvaart, drinkwatervoorziening, visserij, bepaalde vormen van recreatie en zoutwaterteelt zullen doorgaans wel hieronder vallen. Ten tweede moet het gaan om een functie die eigen is aan het watersysteem. Te denken is aan schaatsactiviteiten met een zekere professionele organisatie. Functies die toevallig in/op/bij een watersysteem aanwezig zijn, maar ook op een andere plek zouden kunnen voorkomen, zijn niet eigen aan het watersysteem. Te denken is aan: landbouw, industrie, een weg of wonen.
Als een maatschappelijke functie aanwezig is, moet daar onder meer bij de beoordeling van vergunningaanvragen rekening mee worden gehouden. Dat betekent niet dat Delfland zonder meer het gebruik dat voortvloeit uit de maatschappelijke functie hoeft toe te staan of te beschermen. De functie is slechts een onderdeel van de belangenafweging aangaande de in het eerste lid genoemde doelen.
In artikel 1.3 wordt tot uitdrukking gebracht dat de waterschapsverordening alleen wordt toegepast in de uitoefening van de taken die aan Delfland door de provincie en het rijk in medebewind zijn opgedragen. Het Rijk en de Provincie Zuid-Holland hebben Delfland de opdracht gegeven een aantal taken in het waterbeheer uit te voeren. Dit artikel verwijst naar de wetgeving waarin die opdracht staat. Delfland moet zich aan deze wetgeving in het gebied van Delfland houden. De term ‘wet’, onder b, is hier niet beperkt tot de Omgevingswet en aanverwante AmvB’s, maar betreft ook andere wetten. Dit is een afwijking van de term ‘wet’ in bijlage 1.
Artikel 1.4Zorgplicht voor eenieder
Iedereen moet schade aan het watersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Het watersysteem moet zijn werk kunnen blijven doen. In dit artikel is bepaald dat iedereen bij activiteiten voldoende zorg voor het watersysteem en zuivering technische werken in acht neemt. Het artikel fungeert als een vangnet.
Zorgplicht is vooral belangrijk bij activiteiten of gevolgen van activiteiten die duidelijk in strijd zijn met de zorgplicht, maar waar Delfland geen regels voor heeft. Delfland heeft de activiteit niet verwacht. Het kan bijvoorbeeld gaan om activiteiten die nog niet voorkomen of om nieuwe technische ontwikkelingen die niet vergunningplichtig zijn en waarvoor de geldende regels niet voldoen. Een ander voorbeeld zijn activiteiten die in het algemeen geen problemen veroorzaken zodat Delfland hier geen regels voor heeft. Maar in specifieke gevallen kunnen deze activiteiten zo grote gevolgen hebben dat Delfland dat niet accepteert. Zorgplicht zorgt dat er toch geen schade komt door een activiteit.
Dit artikel geldt ook voor activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor een zuiveringstechnisch werk. Ook moet worden voorkomen dat schade aan het watersysteem of zuiveringstechnisch werk negatieve gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving, personen of zaken. Als bijvoorbeeld het grondwater te vuil wordt, kunnen boeren hun land niet meer besproeien.
Handelen in strijd met de zorgplicht, kan leiden tot handhavend optreden. Doet u iets dat in strijd is met de zorgplicht? Dan treedt Delfland handhavend op. Dit kan bijvoorbeeld een boete zijn. Naast de zorgplicht kan Delfland ook aansprakelijkheid gebruiken zoals dat in het burgerlijk recht geldt. Ook kan Delfland het privaatrecht gebruiken als men zich niet aan de rechtsregels houdt.
Aan de zorgplicht wordt in ieder geval voldaan voor zover het bestuur regels heeft gesteld met het oog op de doelen van de waterschapsverordening en die regels worden nageleefd.
Wat betreft de relatie tussen de zorgplicht in dit artikel, de specifieke zorgplichten elders in deze verordening en voorschriften voorvloeiend uit een vergunning of maatwerkvoorschrift, wordt aangesloten bij de systematiek die hieromtrent geldt op rijksniveau.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de zorgplicht de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van Delfland om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.
Artikel 1.5Informeren over een ongewoon voorval
Dit artikel bepaalt dat dijkgraaf en hoogheemraden onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd. Vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.
Artikel 1.6Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Dit artikel regelt een onderhoudsplicht met betrekking tot werken, dat wil zeggen alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde water-staatswerken of zuiveringtechnische werken. De eigenaren dan wel degenen die voor de eigenaar houdt, hebben de plicht die werken te onderhouden opdat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor het waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken. Een voorbeeld is een steiger voor recreatief gebruik die vanwege achterstallig onderhoud in elkaar dreigt te storten. In het geval dat zulks zich voltrekt kan onder meer de waterafvoercapaciteit worden gefrustreerd. Een ander voorbeeld betreft afbladderende verf van een meerpaal, of anderszins degradatie van een dergelijk werk, die de waterkwaliteit aantast.
Onder ‘houden voor een ander’ wordt verstaan de betekenis die afdeling 3 van het Burgerlijk wetboek Boek 3 daaraan toekent. Voorbeeld 1: persoon A bouwt of gebruikt een brug ten behoeve van de bereikbaarheid van zijn erf. Vanwege de goederenrechtelijke natrekking komt de eigendom van de brug bij persoon B. Delfland kan persoon B in de hoedanigheid van eigenaar verplichten de brug te onderhouden. Ervan uitgaande dat conform Burgerlijk wetboek boek 3 persoon A de brug houdt voor persoon B, kan Delfland ook persoon A verplichten zulks te doen. Voorbeeld 2: persoon C koopt een huis met een tuin die grenst aan een oppervlaktewaterlichaam. In dat oppervlaktewaterlichaam is een steiger gelegen waaraan het genot naar verkeersopvattingen primair toekomt aan persoon C. Delfland is vanwege de goederenrechtelijke natrekking eigenaar van de steiger. Ervan uitgaande dat conform Burgerlijk wetboek boek 3 persoon C de steiger houdt voor Delfland, kan Delfland persoon C verplichten onderhoud te plegen.
De onderhoudsplicht vloeit rechtstreeks voort uit dit artikel. Er hoeft geen beschikking te worden opgelegd. Bij onvoldoende naleving van de onderhoudsplicht zijn dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd tot handhaving over te gaan. Het bepalen van de exacte reikwijdte van de onderhoudsplicht komt toe aan dijkgraaf en hoogheemraden en hangt af van de omstandigheden van het geval. In de Legger Delfland is geregeld welke personen waterstaatswerken dienen te onderhouden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit artikel op geen enkele wijze de publiekrechtelijke bevoegdheden aantasten die de bestuursorganen van Delfland op een andere grondslag toekomen. Zo kunnen dijkgraaf en hoogheemraden besluiten dat een vergunde steiger moet worden gewijzigd indien niet wordt gehandeld conform de voorschriften die aan die vergunning zijn verbonden.
Artikel 1.8Veekerende voorzieningen
Nabij natte ecologische zones of waterkeringen moet een voorziening worden geplaats om vee tegen te houden. Dit met de bedoeling te voorkomen dat die dieren waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren bijvoorbeeld door vraat of vertrapping. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot vermindering van de stabiliteit van een waterkering of de doorstroming en schade toebrengen aan natte ecologische zones en de chemische en ecologische kwaliteit van het water. Het plaatsen van een voorziening is niet verplicht op het moment dat de gronden niet gebruikt worden door vee.
Artikel 1.9Coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart
De verplichting tot het dichten van coupures op last van dijkgraaf en hoogheemraden was ook al opgenomen in artikel 2.11 van de Keur Delfland. Aan dat artikel lag nog de gedachte ten grondslag dat de bevoegdheid tot oplegging van een dergelijke last bedoeld was voor (dreigend) hoogwater. Die gedachte is met artikel 1.7 verlaten. In de praktijk is namelijk gebleken van een behoefte om sluizen ook te kunnen sluiten in tijden van droogte. Op die manier kan verzilting van Delflands oppervlaktewater worden voorkomen of beperkt. In artikel 1.7 is voorts buiten twijfel gesteld dat in plaats van het volledig sluiten van sluizen beperkingen kunnen worden gesteld aan het schutten van de scheepvaart.
Artikel 1.10Verbod lozen en onttrekken oppervlaktewater; verbod onttrekken grondwater en infiltreren water
Andere waterschappen kennen sinds jaar en dag een bepaling met deze strekking. Zeker bij steeds vaker voorkomende langdurige perioden van droogte kan zij niet langer worden gemist.
Artikel 1.11Peilregulerende kunstwerken
Delfland heeft het beheer over alle peilregulerende kunstwerken in het beheergebied. Maar dat houdt niet in dat ook het eigendom of de bediening bij Delfland rusten. In het geval dat eigendom of bediening van een peilregulerend kunstwerk bij een ander dan Delfland berust, is die ander verplicht het ter plaatse geldende peil in te stellen en in stand te houden. Deze bepaling kan ook zien op het peil van grondwater, al geldt op het moment van inwerkingtreding van deze verordening niet een dergelijk peil. Deze verplichting vloeit rechtstreeks voort uit deze verordening
Dit artikel geeft aan voor wie de waterschapsverordening geldt.
Artikel 1.13Geometrische begrenzing werkingsgebieden
Met gebruikmaking van een hyperlink in bijlage 2 kunnen de omvang en ligging van werkingsgebieden digitaal worden weergegeven. Daaruit volgt dat het werkingsgebied van de regels in deze verordening het gehele beheergebied van Delfland omvat. Een uitzondering zijn de regels in hoofdstukken 4 en 10. Omwille van de leesbaarheid zijn de omvang en ligging van de werkingsgebieden in die twee hoofdstukken tevens daar omschreven in respectievelijk de artikelen 4.2 en 10.2. De omvang en ligging van die werkingsgebieden (type: beperkingengebieden) zoals volgt uit die artikelen, correspondeert met de digitale weergave die via de bedoelde hyperlink is te ontsluiten.
De werkingsgebieden van bepaalde regels in deze verordening omvatten niet alleen het beheergebied van Delfland maar tevens gebieden die buiten dat beheergebied zijn gelegen. Voorbeelden zijn de beschermingszone behorende bij de primaire waterkering ter hoogte van de Maasdeltatunnel (rijksweg A24) die zich vanwege die tunnel uitstrekt tot nabij het knooppunt van rijkswegen A24/A15 en de beschermingszone behorende bij de duinen die zich uitstrekt tot buiten het beheergebied in de Noordzee.
De ligging en omvang van de werkingsgebieden volgen rechtstreeks uit deze verordening. Er behoeft geen nader besluit te worden genomen waarin wordt vastgesteld op welke geografische gebieden regels uit deze verordening van toepassing zijn. De ligging en omvang van de werkingsgebieden gelden als een algemeen verbindend voorschrift. Tegen een eventuele wijziging staat ingevolge artikel 8:3 Algemene wet bestuursrecht dan ook geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open.
Het tweede lid stelt buiten twijfel dat de noemers van de werkingsgebieden in bijlage 2 dezelfde betekenis hebben als in deze verordening.
Het derde lid betreft onder meer de situatie dat de omvang en ligging van een oppervlaktewaterlichaam of afvalwatertransportleidingen door de elementen dan wel door Delfland (deels) is gewijzigd waardoor de geometrische begrenzing niet meer volledig correct is.
De bedoeling van deze bepaling (en eveneens van artikel 4.2 en 10.2) is dat Delfland niet voortdurend deze verordening hoeft aan te passen vanwege wijzigingen door de elementen of door Delfland: de ligging en omvang van werkingsgebieden hebben een dynamisch karakter. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de informatiedichtheid verandert naar mate wordt ingezoomd op de kaart die via Bijlage 2 is te raadplegen.
HOOFDSTUK 2NORMEN VEILIGHEID POLDERKADEN
Er zijn drie type waterkeringen: primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen. De eisen over hoe hoog en sterk een primaire kering dient te zijn worden vastgesteld door het Rijk. De provincie Zuid-Holland stelt de eisen vast voor regionale keringen. De hier bedoelde eisen worden ook wel ‘normen’ genoemd.
Polderkaden vallen onder de overige waterkeringen. Het Rijk of provincie stellen geen normen vast voor deze waterkeringen. Delfland bepaalt in dit hoofdstuk de normen waaraan de polderkaden moeten voldoen.
In dit artikel staat dat de normen uit de verordening alleen gelden voor polderkaden die als zodanig op de leggerkaart van Legger Delfland staan. Delfland stelt normen vast voor de polderkaden uit het oogpunt van kenbaarheid en zelfregulering. De betreffende normen zijn streefnormen. Dat betekent dat de verplichting om de keringen aan deze normen te laten voldoen moet worden aangemerkt als een inspanningsverplichting.
Artikel 2.2Normen veiligheid polderkaden
De normen voor polderkaden bepalen wat ten hoogste de kans op falen van de kering mag zijn. Bij het vaststellen van de normen is gekeken naar de economische schade bij een overstroming. Ook is gekeken naar de norm die geldt bij wateroverlast. Op bepaalde plekken is een strengere norm gekozen, omdat er bijvoorbeeld belangrijke wegen zijn. Als er meer huizen in een gebied worden gebouwd, stijgt de economische waarde. Delfland kan dan beslissen om dan de norm voor de polderkaden van dit gebied te wijzigen.
In de Legger Delfland staan afmetingen van polderkaden. Deze kunt u vinden in de tabel en in het leggerprofiel bij de leggerkaart. Soms is het profiel van de polderkade in de legger hoger of breder dan voortvloeit uit de norm uit de verordening. In dat geval gelden de eisen uit de legger. Delfland wil niet dat gebied minder veilig wordt tegen een overstroming.
Artikel 2.3Aard normen veiligheid polderkaden
De normen voor polderkaden zijn streefnormen. Dat betekent dat het om inspannings-verplichtingen gaat. En dat betekent dat er niet direct maatregelen genomen moeten worden zodra blijkt dat een polderkade niet aan de norm voldoet. Delfland toetst periodiek of de polderkaden aan de normen voldoen. Een polderkade die niet aan de norm voldoet, wordt opgenomen in een verbeteringsprogramma.
Artikel 2.4Uitzonderingsmogelijkheid normen veiligheid polderkaden
Soms is het redelijkerwijs niet mogelijk is om de polderkaden aan de norm te laten voldoen. Het algemeen bestuur van Delfland kan dan een besluit nemen om een uitzondering te maken om te voldoen aan de eisen.
Zo’n besluit kan onder meer worden genomen als:
HOOFDSTUK 3WATERACTIVITEITEN ALGEMEEN
Artikel 3.1Aanwijzing categorieën wateractiviteiten
In zekere zin is het begrip ‘wateractiviteit’ het kernbegrip in de verordening. Dit artikel bepaalt wat een wateractiviteit is. Dit zijn activiteiten die met water te maken hebben of op een plek zijn waar water ligt. In de begripsbepalingen behorende bij de Omgevingswet wordt dit nieuwe wettelijke begrip omschreven als een:
Daarnaast wordt iedere andere activiteit waarover een waterschapsverordening regels bevat op grond van de Omgevingswet aangemerkt als wateractiviteit.
De wateractiviteiten die reeds in de Omgevingswet als zodanig zijn benoemd en die in de verordening worden gereguleerd zijn die, behorende tot de categorieën, genoemd onder a, c en e. De desbetreffende begripsomschrijvingen in de Omgevingswet gelden ook voor de toepassing van deze verordening, tenzij anders uit deze verordening blijkt.
Andere activiteiten waarover de verordening regels bevat – en die derhalve op grond van de Omgevingswet eveneens moeten worden aangemerkt als wateractiviteiten – zijn:
De hoofstukken waarin deze regels zijn neergelegd kennen een bepaalde gelaagde structuur. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten. Artikel 3.1 is voor die aanvullende bepalingen de opmaat.
‘Beperkingengebiedactiviteit’ is eveneens een nieuw wettelijk begrip. In de begrips-omschrijving wordt het omschreven als ‘activiteit in een beperkingengebied’. Onder de Omgevingswet gaat het bij een beperkingengebied in algemene zin om een als zodanig aangewezen gebied waarbinnen vanwege de aanwezigheid van een bepaald werk bepaalde regels gelden met betrekking tot activiteiten die nadelige gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk. Voor waterstaatswerken betreft het van oudsher de locatie van het waterstaatswerk zelf met aansluitend een beschermingszone en, eventueel, een profiel van vrije ruimte. Bij Delfland is dit thans geregeld in de Keur Delfland in samenhang met de legger waarop de waterstaatswerken zijn opgenomen. In de verordening wordt dit stelsel voor waterstaatswerken voortgezet (hoofdstuk 4). Nieuw in de verordening is dat activiteiten in de nabijheid van Delflands ondergrondse afvalwatertransportleidingen ook onder de werking van een dergelijk stelsel worden gebracht (‘beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot afvalwatertransportleidingen’; hoofdstuk 10).
De term “wateronttrekkingsactiviteit” is zoals gezegd afkomstig uit de Omgevingswet. In de begripsomschrijving wordt het omschreven als “activiteit inhoudende: a. het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, b. het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, of c. het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.
De verschillende categorieën wateractiviteiten worden verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting in de hoofdstukken waarin de aanvullende bepalingen met betrekking tot die wateractiviteiten zijn opgenomen. In hoofdstuk 4 tot en met 11 staan de regels per type wateractiviteit. Deze indeling van de verordening geeft een goed overzicht van de regels per type wateractiviteit. De regels beschermen het watersysteem of geven regels voor een activiteit die mogelijk schadelijk is voor het watersysteem. Delfland wil en moet namelijk de doelen uit hoofdstuk 1 halen. Er mag bijvoorbeeld niet te veel maar ook niet te weinig water in de sloot zitten.
Artikel 3.2Geen omgevingsvergunning of melding vereist voor uitvoeren last
Het proces van vergunningverlening en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures tegen een vergunning ten behoeve van de uitvoering van een last onder dwangsom of bestuursdwang, of ten behoeve van het dichten van een coupure in een waterkering, kunnen aan tijdige uitvoering van die last in de weg staan. Het behoeft geen betoog dat dat onwenselijk is. Door de last in voorkomend geval goed te omschrijven, kan voldoende rekening worden gehouden met het met de last te dienen belang.
Artikel 3.3Aanvraagvereisten omgevingsvergunning en toestemming gelijkwaardige maatregel
In de gelaagde structuur van de verordening (zie daarover ook de toelichting op artikel 3.1) zijn de algemene aanvraagvereisten (de vereisten waaraan elke aanvraag om een omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift of een gelijkwaardige maatregel moet voldoen) opgenomen in hoofdstuk 3 (artikel 3.3). Aanvullende aanvraagvereisten zijn opgenomen in de hoofdstukken 4 tot en met 10 voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor de in die hoofdstukken gereguleerde wateractiviteiten.
Artikel 3.4Vergunningvoorschriften
De gelaagde structuur is ook van toepassing op de voorschriften die aan een omgevings-vergunning op grond van de verordening kunnen worden verbonden. De algemene bevoegdheid daartoe komt toe aan dijkgraaf en hoogheemraden. In een aantal op de verschillende wateractiviteiten betrekking hebbende specifieke hoofdstukken is buiten twijfel gesteld welke voorschriften in elk geval aan een omgevingsvergunning als bedoeld in die hoofdstukken kunnen worden verbonden. In een enkel geval is het opleggen van een vergunningvoorschriften verplicht.
Onderhoud van waterstaatswerken kan op grond van artikel 5.34 van de wet, in samenhang met artikel 2.2 Omgevingsbesluit, geen onderwerp zijn van een vergunningvoorschrift. Los daarvan is het uitgangspunt van de Legger Delfland dat dergelijk onderhoud uitsluitend op grond van artikel 78, lid 2 Waterschapswet wordt geregeld.
De voorschriften kunnen betrekking hebben over de periode dat de wateractiviteit wordt uitgevoerd, maar ook over de periode na het staken van de wateractiviteit. Onder meer kunnen voorschriften worden verbonden over het wegnemen, compenseren of beperken van door de wateractiviteit of het (gedeeltelijk) staken daarvan veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem.
De vergunningsvoorschriften zijn er om de doelen uit artikel 1.2 te beschermen. De voor-schriften kunnen gaan over hoe de activiteit uitgevoerd moet worden, maar ook voor het beperken van de schade die een wateractiviteit aan het watersysteem doet. Een voorbeeld is dat een activiteit langs de kust niet in de wintermaanden mag worden gedaan. Hiermee worden de duinen beschermd. In de wintermaanden kan het namelijk erg stormen. Een ander voorbeeld is dat het halen van water uit een sloot bijvoorbeeld maximaal twee maanden mag duren. Zo komt het water in de sloot niet te laag te staan.
Artikel 3.5Wijziging en intrekking omgevingsvergunning
Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen een vergunning wijzigen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden of inzichten. Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen ook een vergunning intrekken. Dit doet het college alleen als een wijziging van de vergunning onvoldoende mogelijkheden biedt.
Voor zover het wateractiviteiten betreft waarvoor op grond van de verordening een vergunningplicht geldt, is artikel 3.5 een uitvloeisel van een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 6.2). Ook wateractiviteiten die op grond van de verordening van de vergunningplicht zijn vrijgesteld (in de ‘algemene regels’) zijn in artikel 3.5 onder het bereik van deze instructieregel gebracht.
Artikel 3.6Verbod omgevingsvergunningvrije wateractiviteit zonder voorafgaande melding
Een omgevingsvergunningvrije activiteit die meldingsplichtig is, mag niet uitgevoerd worden voordat die melding aan dijkgraaf en hoogheemraden gedaan is.
Artikelen 3.7 - 3.9Maatwerkvoorschriften
Verschillende categorieën van wateractviteiten zijn van de omgevingsvergunningplicht uitgezonderd, indien aan alle voor die activiteiten geldende regels (‘algemene regels’) is voldaan. Door middel van een maatwerkvoorschrift kunnen dijkgraaf en hoogheemraden aan een tot een dergelijke categorie behorende wateractiviteit een nadere eis stellen. Ook kunnen zij door middel van een maatwerkvoorschrift bepalen dat van een of meer van de voor de wateractiviteit geldende algemene regels mag worden afgeweken. Een maatwerkvoorschrift kan in duur beperkt zijn.
Artikel 3.10Besluit kwaliteit leefomgeving
In dit artikel zijn regels opgenomen over wateractiviteiten in KRW-oppervlaktewaterlichamen in relatie tot artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hierboven is uiteengezet dat deze verordening een gelaagde structuur kent. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten. De werking van dit artikel kan prevaleren boven een aanvullende bepaling. Indien een activiteit op grond van een regel in bijvoorbeeld hoofdstuk vier wel is toegestaan, zou het kunnen zijn dat dit artikel die activiteit toch niet toestaat.
HOOFDSTUK 4BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT WATERSTAATSWERKEN
Artikel 3.1 van de Keur Delfland bevat een vergunningplicht (‘watervergunning’) voor de in dat artikel genoemde activiteiten ter plaatse van een waterstaatswerk, in de bijbehorende beschermingszone en, indien die als zodanig is aangewezen op de legger, het profiel van vrije ruimte. Op grond van artikel 3.6 van de Keur Delfland kunnen dijkgraaf en hoogheemraden gevallen aanwijzen waarvoor deze vergunningplicht niet geldt. Dergelijke gevallen zijn aangewezen in de Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of afmeerpalen en de Algemene regels natuurvriendelijke oevers. Deze regelingen van dijkgraaf en hoogheemraden geven aan onder welke voorwaarden de in die regelingen genoemde activiteiten moeten voldoen, willen zij van de vergunningplicht op grond van de Keur Delfland zijn uitgezonderd.
Hoofdstuk 4 van de Waterschapsverordening is het hoofdstuk waarin de vergunningplicht in artikel 3.1 van de Keur Delfland alsook de Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of afmeerpalen zijn overgenomen. De Algemene regels natuurvriendelijke oevers zijn niet overgenomen (en worden ingetrokken), omdat er nu voor de aanleg van natte ecologische zones (zoals natuurvriendelijke oevers tegenwoordig heten) altijd een vergunning nodig is. Hoofdstuk 4 is daarmee een voortzetting van de vergunningplicht in artikel 3.1 van de Keur Delfland en de algemene regels (behoudens die voor natuurvriendelijke oevers). Op enkele kleine onderdelen is sprake van een wijziging of aanvulling. Die onderdelen zullen hierna, in de artikelsgewijze toelichting, worden benoemd en toegelicht.
De begrippen beperkingengebied en beperkingengebiedactiviteit zijn nieuw, en zijn afkomstig uit de Omgevingswet. Beperkingengebied wordt daarin gedefinieerd als een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dat werk of object. Voorbeelden van dergelijke gebieden zijn wegen, spoorwegen, luchthaventerreinen met (meestal) bijbehorende beheerzones. Ook (natte) waterstaatswerken met beschermingszones en, eventueel, profielen vrije ruimte vormen, mits als zodanig aangewezen, beperkingengebieden. Beperkingengebiedactiviteit wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een activiteit in een beperkingengebied. Op als zodanig aangewezen beperkingengebiedactiviteiten zijn derhalve de in een beperkingengebied geldende regels van toepassing. Het betreft in wezen slechts nieuw (indachtig de bedoeling van de Omgevingswet) uniform jargon, dat geen verandering brengt in het vergunningsstelsel in artikel 3.1 van de Keur Delfland.
Artikel 4.1 bevat de aanwijzing van de beperkingengebiedactiviteiten waarop hoofdstuk 4 van toepassing is. Het artikel is overgenomen uit artikel 3.1 van de Keur Delfland.
Artikel 4.2 wijst de beperkingengebieden met betrekking tot de waterstaatswerken aan. Tot die gebieden behoren de waterstaatswerken zelf, de aangrenzende beschermingszones en, in voorkomend geval, de profielen van vrije ruimte. Voorwaarde is wel dat de waterstaatswerken en beschermingszones en eventuele profielen van vrije ruimte zijn opgenomen in de Legger Delfland of, zolang dat nog niet is gebeurd, zijn opgenomen in een projectbesluit als bedoeld in de Omgevingswet of een omgevingsvergunning op grond van artikel 4.3. Dat laatste is nieuw ten opzichte van de Keur Delfland en heeft als doel om ook beperkingengebiedactiviteiten ter plaatse of in de nabijheid van waterstaatwerken die nog niet zijn gerealiseerd (maar waarvoor wel een daartoe strekkend projectbesluit is genomen of omgevingsvergunning is verleend), of die wel al zijn gerealiseerd, maar nog niet in de legger zijn opgenomen, aan de vergunningplicht te onderwerpen (tenzij zij op grond van artikel 4.4 van de vergunningplicht zijn uitgezonderd). Nieuw ten opzichte van de Keur Delfland is eveneens de bepaling dat als de feitelijke omvang van een waterstaatswerk groter is dan het leggerprofiel, voor de bepaling van het beperkingengebied moet worden uitgegaan van die grotere omvang.
Artikel 4.3 bevat de hoofdregel dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten. Het gaat dan om de beperkingengebiedactiviteiten die zijn aangewezen in artikel 4.1 binnen de in artikel 4.2 aangewezen beperkingengebieden.
Op deze plaats verdient nog vermelding dat Delfland niet van de omgevingsvergunningplicht in artikel 4.3 is uitgezonderd. Anders gezegd: ook Delfland heeft voor de aangewezen beperkingengebiedactiviteiten binnen de aangewezen beperkingengebieden een omgevingsvergunning nodig (de uitzonderingen op grond van artikel 4.4 daargelaten). In verreweg de meeste gevallen zal deze vergunning ‘eigen dienst’ betrekking hebben op door of in opdracht van Delfland aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen waterstaatswerken, als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a. In zoverre is deze vergunning ‘eigen dienst’ de opvolger van het projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. De reden om Delfland niet vrij te stellen van de omgevingsvergunningplicht is dat tegen de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende bezwaar en beroep op de bestuursrechter openstaan. Dat is ook het geval bij projectplannen als bedoeld in artikel 5.4 Waterwet. Het laten vervallen van die mogelijkheid tot het zoeken van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is niet beoogd.
Artikel 4.4 bepaalt welke beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk van de omgevingsvergunningplicht zijn uitgezonderd. Daartoe behoren, genoemd in het eerst lid, vanzelfsprekend de beperkingengebiedactiviteiten die worden verricht ter uitvoering van een projectbesluit op grond van de Omgevingswet, nu het projectbesluit voor die uitvoering reeds een wettelijke grondslag biedt. Een omgevingsvergunning zou dan dubbelop zijn. Het eerste lid regelt eveneens dat indien aan een beperkingengebiedactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 4.9 tot en met 4.36 (afdeling 4.2) en de beperkingenactiviteit voldoet, daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. De artikelen 4.9 tot en met 4.36 vormen de opvolger van de hiervoor, onder algemeen, genoemde Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of meerpalen. Nieuw is de bepaling, in het tweede lid, dat deze uitzondering op de omgevingsvergunningplicht niet geldt, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van de verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning is vereist. In een dergelijk geval dient ook de beperkingengebiedactiviteit die is gereguleerd in de artikelen 4.9 tot en met 4.36 op vergunbaarheid te worden beoordeeld.
De in artikel 4.5 genoemde vereisten waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingenactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk moet worden zijn een aanvulling op de algemene aanvraagvereisten in artikel 3.3. De vereisten zijn ontleend aan de huidige Waterregeling en verder afgestemd op de bestaande Delflandse praktijk van vergunningverlening.
Evenals de Waterwet kent de Omgevingswet vier soorten (natte) waterstaatswerken. De verordening, evenals de Legger Delfland, sluit daarbij aan. Het betreft waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, en kunstwerken die deze waterstaatswerken ondersteunen (ondersteunende kunstwerken). Voor beperkingengebiedactiviteiten ter plaatse van of nabij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden bevatten de artikelen 4.6 tot en met 4.8 afzonderlijke regels voor de beoordeling van die activiteiten op vergunbaarheid. De beoordelingsregels zijn geabstraheerd uit de verschillende, voor de beoordeling van watervergunningen op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland geldende beleidsregels en sluiten daarmee aan bij het bestaande beleid voor vergunningverlening.
Nieuw is dat deze regels zijn opgenomen in een verordening. Het doel daarvan is dat burgers en bedrijven zich reeds op basis van de verordening – die, anders dan genoemde beleidsregels, digitaal is ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet – een beeld kunnen vormen van de bril waardoor een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt bekeken. Dat sluit aan bij de Omgevingswet en, meer in het bijzonder, het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, waarin de beoordelingsregels zijn neergelegd voor de activiteiten die het Rijk vergunningplichtig heeft gesteld.
Bij de beantwoording van de vraag welke beoordelingsruimte dijkgraaf en hoogheemraden in het licht van de beoordelingsregels toekomt, is de formulering van de beoordelingsregels relevant. Die zijn in de artikelen 4.6, 4.7 en 4.8, in navolging van de systematiek in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, onderverdeeld in drie typen: ‘betrekken bij’, ‘rekening houden met’ en ‘in acht nemen’.
Een beoordelingsregel ‘betrekken bij’ (type 1) betekent dat de te betrekken feiten en omstandigheden moeten worden meegenomen bij de besluitvorming. Een dergelijke beoordelingsregel is een concretisering van de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten. ‘Betrekken bij’ betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden zich bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag rekenschap moeten geven van de in die regel aangeduide belangen. Deze categorie wordt daarom ook wel aangeduid als aandachtscriteria. Als bepaalde gegevens bij de besluitvorming moeten worden betrokken, zal het besluit duidelijk moeten maken in hoeverre en waarom dat (ook) is gebaseerd op die gegevens.
Bij een beoordelings van type 2 (‘rekening houden met’) gaat het, anders dan bij de categorie ‘betrekken bij’, niet om elementen die omwille van een zorgvuldige voorbereiding bij de besluitvorming moeten worden meegenomen, maar om inhoudelijke sturing op de door het bestuursorgaan uit te voeren belangenafweging. Er is sprake van een minder zware vorm van binding dan bij instructieregels van het hierna te bespreken type 3.
De formulering betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden beoordelingsvrijheid hebben. Andere belangen dan het belang dat wordt gediend met de beoordelingsregel kunnen de doorslag geven. Daar moeten dan wel goede redenen voor bestaan en dit moet deugdelijk worden gemotiveerd.
Een eventuele afwijking van de norm mag op grond van het evenredigheidsbeginsel nooit groter zijn dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat mitigerende of compenserende maatregelen worden vastgelegd in het besluit. Een instructieregel van type 2 brengt de zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging tot uitdrukking, zonder echter dwingend te sturen op de uitkomst daarvan.
Instructieregels van type 3 (‘in acht nemen’) voorzien in een harde, dwingende doorwerking. Dijkgraaf en hoogheemraden moeten zich bij de uitoefening van de bevoegdheid aan de gestelde regel houden. Afwijken is slechts mogelijk, indien de betreffende regel daarin voorziet. De beoordelingsregels zijn volgens deze typeindeling gerangschikt.
Over een aantal beoordelingsregels wordt het volgende opgemerkt. Bij de beoordeling om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een waterkering moet (onder meer) in acht worden genomen dat het waterkerend vermogen niet mag verslechteren (artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder a). Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt (‘in acht nemen’) mag van die regel in beginsel niet worden afgeweken. Alleen als met de beperkingengebiedactiviteit waarvoor om vergunning wordt verzocht naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden een zwaarwegend maatschappelijk belang is gediend én voor die activiteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden, mag van deze beoordelingsregel worden afgeweken (artikel 4.6, derde lid). Vanwege het zwaarwegende belang van de waterkerende functie van keringen dient een dergelijk afwijkingsbesluit door dijkgraaf en hoogheemraden zelf (dus niet in mandaat) te worden genomen (lid 4). Betreft het een primaire kering, dan wordt het afwijkingsbesluit voorts zo snel mogelijk ter kennis gebracht van de Verenigde Vergadering. Aan deze genoemde procedurele en materiële waarborgen is in de praktijk behoefte gebleken.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met name ook die van anderen dan Delfland, kunnen gevolgen hebben voor het oppervlaktewatersysteem en het functioneren daarvan. Wanneer een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling is begrepen in een omgevingsplan, omgevingsvergunning (bijvoorbeeld voor een omgevingsplanactiviteit) of een projectbesluit, betekent dat weliswaar niet automatisch dat die ontwikkeling ook daadwerkelijk haar beslag krijgt, maar wél dat daarvoor een wettelijke basis bestaat (in de vorm van omgevingsplan, omgevingsvergunning of projectbesluit). Artikel 4.7, tweede lid, aanhef en onder g, schrijft voor dat met dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam, indien de daadwerkelijke uitvoering in de nabije toekomst aannemelijk is. Met name dient dan rekening te worden gehouden met de gevolgen van die reeds voorziene ontwikkelingen voor het oppervlaktewaterwatersysteem. Niet zelden zullen die ontwikkelingen al door Delfland zijn beoordeeld op verenigbaarheid (al dan niet onder voorwaarden) met het oppervlaktewatersysteem in het kader van de watertoets, en mogelijk zijn daarvoor door Delfland ook al vergunningen verleend. Bij de beoordeling van een (latere) aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam zal daarmee rekening moeten worden gehouden, in de zin dat wordt nagegaan of het oppervlaktewatersysteem de gevolgen van die activiteit kan dragen, als ook die reeds voorziene ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.
In de artikelen 4.6, tweede lid, en 4.7, tweede lid, is bepaald dat bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke functie. Het gaat dan om de maatschappelijke functie van respectievelijk de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid. Zie voor een uitleg van ‘maatschappelijke functie’ de toelichting bij artikel 1.2.
AFDELING 4.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE BEPERKINGENGEBIED-ACTIVITEITEN
Op de artikelen 4.9 tot en met 4.36 (afdeling 4.2) is hiervoor, bij de bespreking van artikel 4.4, reeds ingegaan. Voor deze artikelen is een uitvoerige publiekstoelichting (met afbeeldingen) opgesteld (bijlage 2). Voor een artikelsgewijze toelichting op deze artikelen wordt naar die publiekstoelichting verwezen.
HOOFDSTUK 5WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN GRONDWATER
De regels in hoofdstuk vijf zijn een samenvoeging van regels uit de Keur Delfland, de bruidsschat en de invulling van instructieregels uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening. De term wateronttrekkingsactiviteit is afkomstig uit de Omgevingswet. Zie hiervoor de toelichting op artikel 3.1.
Artikel 5.1Omgevingsvergunningplicht
Voor een aantal categorieën van onttrekking en infiltratie is, op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (artikel 16.3), gedeputeerde staten bevoegd gezag. Deze categorieën zijn dan ook niet vergunningplichtig op grond van de verordening. Dit is tot uitdrukking gebracht in het tweede lid. De regels hiervoor staan in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Artikel 5.2Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Voor sommige activiteiten als bedoeld in dit hoofdstuk mogen zonder vergunning worden uitgevoerd. Let erop dat voor die activiteiten ook artikel 3.6 - 3.10 gelden. Zo mag Delfland de activiteit stoppen. Ook moet de activiteit voldoen aan sommige regels die in Besluit kwaliteit leefomgeving staan. Meer uitleg is te vinden bij artikel 3.6 - 3.10.
Artikel 5.3Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De (ten opzichte van die in hoofdstuk 3 aanvullende) aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.2).
Artikel 5.4Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)
Grondwater is onderdeel van het watersysteem en kan verschillende functies hebben. Het kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de bereiding van drinkwater, als irrigatiewater of voor de opslag van warmte of kou. Daarnaast kan grondwater beperkend of noodzakelijk zijn voor het gebruik van de grond erboven in verband met de draagkracht voor bouwwerken. Om te voorkomen dat de functie van grondwater onbedoeld genegeerd wordt, is in dit artikel bepaald dat Delfland bij de beoordeling van een vergunningaanvraag rekening houdt met de gevolgen die de wateronttrekkingsactiviteit kan hebben voor de dragende functie van het watersysteem. Het bieden van een dragende functie aan bouwwerken is immers een functie van de bodem en daarmee ook van het grondwater.
Voor uitleg van het begrip ‘dragende functie’ wordt verwezen naar: Nota van Toelichting Bkl, Staatsblad 2018, 292 pag. 870. Voor meer uitleg over de woorden ‘in acht nemen’ wordt verwezen naar de toelichting op artikelen 4.6 – 4.8.
Dit artikel is overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.3).
Artikel 5.5Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater
Deze beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikelen 3.3 en 3.5).
Artikel 5.6Beoordelingsregel permanent onttrekken grondwater of infiltratie in grondwaterbeschermingsgebied
Deze beoordelingsregel behelst in feite een categorisch verbod op vergunningverlening voor permanente wateronttrekkingsactiviteiten in grondwaterbeschermingsgebieden, anders dan voor de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en is een uitvloeisel van een daartoe strekkende instructieregel in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Artikel 5.7Vergunningvoorschriften
Artikel 5.7 is overgenomen uit de bruidsschat (art. 3.4). Het eerste lid artikel noemt twee voorschriften die in elk geval aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Het artikellid is in zoverre een (niet-limitatieve) concretisering van het bepaalde in artikel 3.4. Het tweede lid schrijft voor het in dat lid genoemde geval voor welke voorwaarden aan een omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
AFDELING 5.2 OMGEVINGVERGUNNINGVRIJE WATERONTTREKKINGS-ACTIVITEITEN
In deze afdeling staan de regels voor activiteiten die u zonder vergunning mag doen. De woorden ‘binnen een grondwateronttrekkingsgebied’ hebben in deze afdeling de volgende betekenis: als het daadwerkelijk te onttrekken grondwater, of een deel daarvan, redelijkerwijs afkomstig is uit een grondwaterlichaam dat binnen de geometrische grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen.
Aan het woord ‘permanent’ kan in deze afdeling de volgende betekenis worden gegeven: de onttrekking heeft een voortdurend en feitelijk onafgebroken karakter en bij aanvang is geen einddatum bekend. Met ‘feitelijk onafgebroken’ wordt bedoeld dat onttrekking voortdurend is behoudens korte onderbrekingen, bijvoorbeeld vanwege onderhoud, storing of calamiteiten(oefening) of anderszins het kortstondig uitblijven van de behoefte tot onttrekking. Het woord permanent is ontleend aan de instructieregel in artikel 7.93 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
De artikelen 5.8 tot en met 5.17 regelen welke wateronttrekkingsactiviteiten, indien voldaan wordt aan de daaraan gestelde voorwaarden, zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht. De artikelen zijn ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur. De meldplichten zijn mede gebaseerd op een daartoe strekkende instructieregel in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
In de artikelen 5.8 tot en met 5.17 zijn bepalingen opgenomen die een maximaal aantal kubieke meter water per jaar behelzen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat een initiatiefnemer, althans drijver van een inrichting, niet meer dan dat maximum grondwater per kalenderjaar mag onttrekken zonder omgevingsvergunning. Het staat de initiatiefnemer vrij om meerdere malen een melding te doen die voldoet aan de voorwaarden, mits het cumulatieve aantal kubieke meters in die meldingen niet het betreffende maximum overschrijden. Een dergelijk maximum geldt per inrichting. Indien meerdere rechtspersonen een aandeel hebben in het drijven van een bepaalde inrichting, althans daaraan zijn gerelateerd, kunnen zij dus niet ieder een melding doen waardoor het maximum feitelijk wordt overschreden. Voor de betekenis van de term inrichting kan worden aangesloten bij de Wet Milieubeheer.
Artikel 5.8Onttrekken grondwater voor alle toepassingen
De kleine grondwateronttrekkingen zoals bedoeld in dit artikel hebben weinig of geen schadelijke gevolgen voor het grondwater en de omgeving. Een belangrijke voorwaarde is dat het grondwater niet uit een grondwaterbeschermingsgebied komt.
Let op: bij grote ondergrondse pompen met een waterdichte vloer kan er toch ongeveer 0,01 – 0,10 mm per dag water lekken. Indien dit water wordt weggepompt wordt dat niet gezien als een grondwateronttrekking.
Indien een onttrekking voldoet aan het bepaalde in artikel 5.8 en tevens aan het bepaalde in één van de artikelen 5.9 – 5.17, is die onttrekking reeds vergunningvrij op grond van artikel 5.8. Er hoeft dan met andere woorden geen melding te worden gedaan.
Artikel 5.16Onttrekken grondwater voor industrieel gebruik
Dit artikel bepaalt het onder de genoemde voorwaarden geen vergunningplicht geldt voor onttrekkingen voor industrieel gebruik. Deze term heeft hier dezelfde betekenis als een industriële toepassing. Voor de uitleg van de term industriële toepassing wordt aangesloten bij de betekenis die deze term had in de Waterwet. Het gaat dus niet alleen om hoogwaardige toepassingen (zoals de productie van voedingsmiddelen) maar ook om laagwaardige toepassingen zoals het gebruik als koelwater. Wateronttrekkingsactiviteiten die niet onder industriële toepassing vallen (ook al vinden ze plaats binnen een industrieel bedrijf) zijn onder andere onttrekkingen voor bouwputten, beregening, grond(water)sanering en ontwatering. De term openbare drinkwatervoorziening sluit aan bij de terminologie van de Drinkwaterwet.
In het tweede lid is een restrictie opgenomen over de omvang van de onttrekking in totaal per kalenderjaar. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat een initiatiefnemer, althans drijver van een inrichting, niet meer dan 100.000 m3 grondwater per kalenderjaar mag onttrekken zonder omgevingsvergunning. Het staat de initiatiefnemer vrij om meerdere maken een melding te doen die voldoet aan de voorwaarden, mits het cumulatieve aantal kubieke meters niet het genoemde maximum overschrijden.
Artikel 5.17Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen
Als u grondwater onttrekt volgens artikel 5.8 t/m 5.17, dan moet tevens aan het bepaalde in dit artikel worden voldaan.
In het tweede lid is geregeld dat de maatregelen die voortvloeien uit de voorschriften in het eerste lid ook gelden voor het geval er een retournering plaatsvindt van het water in de bodem. Vanzelfsprekend dienen die voorschriften uit het eerste lid zodanig te worden gelezen dat zij betrekking hebben op het retourneren in plaats van onttrekken.
Artikelen 5.19 - 5.20 Indieningsvereisten
Een aantal activiteiten waarvoor geen vergunning nodig is moet bij Delfland worden gemeld. Afhankelijk van het doel en de grootte van de onttrekking moet een eenvoudige of een uitgebreide melding worden gedaan. In artikel 5.8 t/m 5.17 staat voor welke activiteiten een melding moet worden gedaan en welke type melding dit dan is.
Artikel 3.6 omvat enkele algemene regels over meldingen.
AFDELING 5.3 MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTING
Artikel 5.21Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water
In sommige gevallen geldt de meetverplichting. De meet- en registratieverplichtingen zijn ontleend aan de bruidsschat (artikel 3.5) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
HOOFDSTUK 6WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN OPPERVLAKTEWATER
De term wateronttrekkingsactiviteit is afkomstig uit de Omgevingswet. Zie hiervoor de toelichting op artikel 3.1.
Artikel 6.1Omgevingsvergunningplicht
De Keur Delfland kent reeds een vergunningplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater. Die vergunningplicht wordt in de verordening voortgezet.
Artikel 6.2Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
De (enige) uitzondering op de vergunningplicht is ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur.
Artikel 6.3Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
De aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.6). Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.3 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.
Artikel 6.4Beoordelingsregels onttrekking oppervlaktewater
De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting bij artikelen 4.6 – 4.8.
Artikel 6.5Omgevingsvergunningvrije onttrekking oppervlaktewater
De (enige) uitzondering op de vergunningplicht is ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur.
HOOFDSTUK 7LOZINGSACTIVITEITEN OP EEN OPPERVLAKTE-WATERLICHAAM
Artikel 7.1Specifieke zorgplicht
Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen in afdeling 7.2. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken (doelen) van artikel 1.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.
Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal1 . (Stb. 2018, 293, p. 526-527).
Artikel 7.2Omgevingsvergunningsplicht
Het eerste lid bepaalt dat niet mag worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zonder vergunning. Het tweede lid bevat uitzonderingen het verbod in het eerste lid. Kort gezegd zijn de gevallen onder a en b in principe geregeld en het bepaalde onder c sluit uit dat de werking van gemalen en andere activiteiten van Delfland met betrekking tot peilbeheer dan wel het bevorderingen van de waterkwaliteit onderhevig is aan een vergunningplicht als bedoeld in dit artikel.
Artikel 7.3Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
Voor bepaalde activiteiten geldt de vergunningplicht van artikel 7.2 niet. In artikel 7.8 tot en met 7.57 staan activiteiten die zonder vergunning zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in die artikelen. Voor het lozen van water gelden enkele aanvullende regels. Deze regels worden hieronder uitgelegd.
Water lozen in een watergang komt vaak voor. Meestal gaat het om regenwater van woningen, bedrijven of tuinbouwkassen. Er mag geen wateroverlast voor de omgeving zijn. Daarom mag er niet teveel water worden geloosd en niet binnen hetzelfde peilgebied. Anders kan het waterpeil te hoog worden.
Delfland kan op grond van artikel 3.7 maatwerkvoorschriften stellen. Ook moet de activiteit voldoen aan sommige regels die in Besluit kwaliteit leefomgeving staan (zie artikel 3.10).
Artikel 7.4Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
Naast de aanvraagvereisten in artikel 3.3 gelden voor een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk aanvullende vereisten.
De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting bij artikelen 4.6 – 4.8.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 7.6Bepalen beste beschikbare technieken
Dit artikel geeft een nadere duiding aan het criterium genoemd in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d.
Artikel 7.7Beoordelingsregel Seveso-inrichting
In het Besluit Activiteiten Leefomgeving zijn regels opgenomen over het exploiteren van een Seveso-inrichting. In aanvulling daarop bepaalt deze waterschapsverordening dat een Seveso-inrichting geen negatief effect mag hebben op een Natura 2000-gebied. Doel hiervan is voorkomen dat de kwaliteit van het Natura 2000-gebied niet aangetast wordt.
AFDELING 7.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE LOZINGEN
Naast de regels genoemd in deze afdeling, moet de activiteit ook voldoen aan het bepaalde in artikel 3.10.
Paragraaf 7.2.1Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 7.8Lozen van grondwater bij saneringen
fvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.
Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.
Artikel 7.9Lozen van grondwater bij ontwatering
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.
In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.
Artikel 7.10Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken
Paragraaf 7.2.2Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 7.12Lozen van afvloeiend hemelwater
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.
De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 7.1) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.
In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.
Paragraaf 7.2.3Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 7.14Lozen van huishoudelijk afvalwater
In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.
De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.
De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.
Artikel 7.15Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIWrapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.niet in het veld toepasbaar is.
Artikel 7.16Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.4Lozen van koelwater
Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.
Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn nietaangewezen oppervlaktewaterlichamen. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij
ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.
Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.5Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 7.20Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.
De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 7.21.
Artikel 7.21Werkinstructie bij reinigen en conserveren
Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.
Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.
Artikel 7.22Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen
Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.
Artikel 7.23Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.
Artikel 7.24Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.
Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.
Paragraaf 7.2.6Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.
Artikel 7.27Lozen bij opslaan van inerte goederen
Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.
Artikel 7.28Lozen bij overslaan van inerte goederen
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.
In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd 14 haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Paragraaf 7.2.7Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 7.29Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.
Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.
Artikel 7.30Meet- en rekenbepalingen
Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 7.29 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. 15 Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Artikel 7.31Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:
Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.
De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.
In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Opgemerkt wordt dat de term stoffen preciezer is dan de term “goederen”. De melder moet met andere woorden kenbaar maken waaruit de materie is opgebouwd of bestaat. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast
Paragraaf 7.2.8Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 7.33Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.
Artikel 7.34Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7.33.
Paragraaf 7.2.9Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door Delfland op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 7.35Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.
Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.
Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.
Artikel 7.36Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.
Artikel 7.37Lozen bij werkzaamheden door of namens Delfland
Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.
Artikel 7.38Lozen van algen en bacteriën
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder.
Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.10Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 7.40Lozen bij schoonmaken en in gebruik nemen van drinkwaterleidingen
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.
Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.
Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.
Paragraaf 7.2.11Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 7.41Lozen bij calamiteitenoefeningen
Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei- 18 eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.
Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.
Paragraaf 7.2.12Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 7.43Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 7.44Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 7.45Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van 19 bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 7.46Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.
Artikel 7.47Lozen bij ontijzeren grondwater
Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 7.48Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.13Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 7.50Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.
Paragraaf 7.2.14Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 7.51Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.
Artikel 7.52Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen
Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.15Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 7.54Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.
Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.
Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.
De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.
Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Paragraaf 7.2.16Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 7.56Lozen van spoelwater
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.
Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.
Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.
De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.
Paragraaf 7.2.17Asverstrooiing
De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.
HOOFDSTUK 8AANSLUITEN OPENBAAR VUILWATERRIOOL OF ANDER RIOOL OP ZUIVERINGSTECHNISCH WERK
De regels in dit hoofdstuk zijn ontleend aan de Aansluitverordening Delfland.
Artikel 8.3Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.3 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.
De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting bij artikelen 4.6 – 4.8.
HOOFDSTUK 9LOZINGSACTIVITEITEN OP ZUIVERINGS-TECHNISCH WERK
Artikel 9.1Specifieke zorgplicht
Voor de relatie tussen de specifieke zorgplicht en de algemene zorgplicht wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.4.
Artikel 9.2Omgevingsvergunningsplicht
In het gebied van Delfland is een vergunning nodig voor het lozen op een zuiveringstechnisch werk. Dit mag niet zonder vergunning. Er zijn uitzonderingen. Soms is geen vergunning van Delfland nodig. Dit staat in lid 2 van artikel 9.1. Hierin staat dat de activiteit dan in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) moet staan.
Artikel 9.3Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning (aanvullend)
Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.3 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.
Aan de hand van de beoordelingsregels wordt bepaald een activiteit wordt vergund.
HOOFDSTUK 10BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEIT MET BETREKKING TOT AFVALWATERTRANSPORTLEIDINGEN
Dit hoofdstuk bevat regels ter bescherming van afvalwatertransportleidingen. De aanleiding voor het stellen van regels is dat de bescherming van afvalwatertransportleidingen wensen te over laat. Delfland wil dat de kans op een incident waarbij de leiding scheurt of anderszins beschadigt kleiner wordt. Wanneer zich een dergelijk incident voordoet, is de maatschappelijk hinder al snel groot. Ook de kosten om de schade te repareren zijn doorgaans fors.
Een afvalwatertransportleiding is een zuiveringtechnisch werk (uit de definitie in de Omgevingswet volgt dat een zuiveringtechnisch werk ook het transport van afvalwater kan omvatten). In de afvalwaterketen bevindt dit type leiding zich tussen het openbaar vuilwaterriool en een afvalwaterzuiveringsinstallatie (eveneens een zuiveringtechnisch werk). In die keten hebben gemeenten en waterschappen een complementaire taak. Artikel 2.16 Omgevingswet bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk is voor de inzameling van stedelijk afvalwater en het transport daarvan naar een zuiveringtechnisch werk. Artikel 2.17 Omgevingswet bepaalt dat waterschappen afvalwater, gebracht in een zuiveringtechnisch werk, moeten zuiveren.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de regels in dit hoofdstuk zuiver publiekrechtelijk van aard zijn. De regels hebben dus geen gevolgen voor het bezit en houderschap, als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 10.1 moet in samenhang met artikel 10.2 (omvang beperkingengebied) en artikel 10.10 (vergunningvrije activiteiten) worden gelezen. Voor veel beperkingengebiedactiviteiten geldt een vrijstelling van de vergunningplicht ook al vinden die plaats in het beperkingengebied. Alleen de beperkingengebiedactiviteiten met een (potentieel) groot effect op de leidingen zijn vergunningplichtig in het gehele beperkingengebied. Te denken is aan het aanleggen van een bouwput of het uitvoeren van heiwerkzaamheden. In bijlage 2 van deze toelichting zijn een aantal voorbeelden opgenomen die de systematiek van deze regels visueel weergeven. In de toelichting bij artikel 10.10 is de samenhang tussen die artikelen verder uitgewerkt.
Artikel 10.1Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten
Dit artikel beschrijft de activiteiten die als een beperkingengebiedactiviteit gelden. Afstanden dienen op maaiveldniveau te worden gemeten. In bijlage 2 zijn enkele afbeeldingen opgenomen die bepaalde situaties visueel weergeven.
Onder sub a en sub b wordt met het ‘aanleggen van een kabel of leiding’ ook verstaan het werkzaamheden aan een bestaande kabel of leiding die tot gevolg hebben dat de geografische positie van de kabel of leiding wijzigt.
Onder sub c wordt met ‘ontgraven van een afvalwatertransportleiding’ de situatie bedoelt dat de (een deel) buitenkant van de leiding bloot komt te liggen. De tijdsduur van het bedoelde blootliggen doet niet ter zake. Ook de situatie dat slechts een klein deel van de buitenzijde bloot komt te liggen is een beperkingengebiedactiviteit.
Onder sub d wordt met ‘1.0 meter diepte’ het diepste punt bedoeld. Zie ook de afbeelding in bijlage 2.
Onder sub i wordt met ‘op welke wijze dan ook’ aangeven dat ieder handeling die een belasting oplevert van, omgerekend, ten minste drie ton per vierkante meter, een beperkingengebiedactiviteit behelst. In theorie kan de belasting van het aardoppervlak ook buiten het beperkingengebied zijn gelegen. Zie hiervoor de afbeelding in bijlage 2.
Onder sub h wordt met ‘bomen’ ook struiken verstaan waarvan geldt dat de omvang van het wortelpatroon doorgaans vergelijkbaar is met die van een (kleine) boom.
De betekenis van de woorden ‘overkluizing’ en ‘voorziening die voorziet in het faciliteren van een belasting van meer dan 3 ton per vierkante meter’ onder sub j moeten ruim worden uitgelegd. Te denken is aan tramrails of een (asfalt)weg die in een beperkingengebied wordt aangelegd.
Onder sub k wordt onder ‘heien’ verstaan het in de grond brengen van staal, hout, beton of soortgelijke materialen door middel van het aanhoudend slaan, trillen, drukken, schroeven of boren.
Het oogmerk van sub n is dat Delfland te allen tijde daadwerkelijk in staat is om vlot bij de leiding te geraken zodat bij een calamiteit snel en adequaat kan worden gehandeld.
Artikel 10.2Aanwijzing beperkingengebieden
De regels in dit hoofdstuk gelden voor de leidingen die zijn opgenomen in de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland. In dit verband is ook artikel 1.13 van de verordening relevant. In bijlage 2 is een beperkingengebied gevisualiseerd.
Artikel 10.3Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland
De ligging van de beperkingengebieden met betrekking tot afvalwatertransportleidingen staan in de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland. In bijna alle gevallen zullen die leidingen onder het maaiveld liggen.
Artikel 10.4Specifieke zorgplicht
De relatie tussen de algemene zorgplicht en de specifieke zorgplicht is toegelicht in de toelichting op artikel 1.4.
Artikel 10.5Omgevingsvergunningplicht
Op grond van dit artikel is het verboden zonder een omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit in een beperkingengebied te verrichten.
Artikel 10.6Vrijstelling omgevingsvergunningplicht
In sub a is geregeld dat regels behorende bij een zakelijk recht in de beschreven situaties prevalleren boven de regels in dit hoofdstuk.
Onder sub d is tot uitdrukking gebracht dat beperkingengebiedactiviteiten die voltooid zijn op het moment dat de verordening in werking treedt, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Onder voltooien kan onder meer de situatie worden verstaan dat het werk door de aannemer is opgeleverd of dat er geen grondroering meer plaatsvindt. Het gaat erom dat actieve handelingen, die onderdeel zijn van de betreffende beperkingengebiedactiviteit, (potentieel) geen risico vormen voor de afvalwatertransportleidingen.
Artikel 10.7Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)
Bij de aanvraag van een vergunning dient informatie te worden gegeven zodat Delfland kan beoordelen of de activiteit kan worden vergund. Dit artikel vraagt om specifieke informatie. Daarnaast moet ook informatie worden gegeven die in artikel 3.3 staat.
Artikel 10.8Beoordelingsregel afvalwatertransportleidingen
De aanvraag van een vergunning wordt beoordeeld aan de hand van de hier genoemde criteria. Voor de betekenis van de woorden ‘in acht nemen’ wordt verwezen naar de toelichting op artikelen 4.6 - 4.8.
AFDELING 10.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN
Artikel 10.10Omgevingsvergunningvrije beperkingengebiedactiviteiten afvalwatertransportleiding
Voor sommige activiteiten uit dit hoofdstuk heeft u geen vergunning nodig. Dit artikel geeft aan onder welke voorwaarden er geen vergunning nodig is. Verwezen wordt naar de algemene toelichting op dit hoofdstuk.
De bepalingen in artikel 10.10 dienen in samenhang met de bepalingen in artikel 10.1, artikel 10.2, artikel 10.3, artikel 10.5 en artikel 10.6 te worden gelezen. Een voorbeeld is het planten van een boom op zes meter vanaf de buitenkant van een afvalwatertransportleiding die als zodanig is aangegeven op de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland (artikel 10.3).
Op grond van artikel 10.2 vindt het planten plaats in een beperkingengebied. Het planten bevindt zich immers binnen een van de stroken van tien meter aan weerszijden van de leiding.
Op grond van artikel 10.1, aanhef en onder h geldt het planten als een beperkingengebiedactiviteit. De definitie van een beperkingengebiedactiviteit is volgens de begripsbepalingen van de Omgevingswet overigens ‘activiteit in een beperkingengebied’.
Op grond van artikel 10.5 geldt een vergunningplicht voor beperkingengebiedactiviteiten. Het planten is dus vergunningplichtig.
Echter, op grond van artikel 10.6, aanhef en onder c geldt een vrijstelling van de vergunningplicht als die activiteit valt onder het bepaalde in artikel 10.10.
In artikel 10.10, aanhef en onder d geldt een vrijstelling als de boom, kort gezegd, vijf meter vanaf de leiding wordt geplant. De boom wordt op zes meter afstand geplant.
De slotsom is dat dit hoofdstuk geen vergunningplicht bevat voor het planten van de boom.
In onderstaande tabel zijn de beperkingenactiviteiten uit artikel 10.1 weergegeven die onderwerp zijn van bepalingen in artikel 10.10. Door het lezen van de bepaling en artikel 10.1 en de corresponderende bepaling in artikel 10.10 kan vlot worden beoordeeld of er een vergunningplicht geldt.
HOOFDSTUK 11VERHARDINGSACTIVITEITEN
Sinds 2001 zijn gemeenten en, in voorkomend geval, rijk en provincies verplicht om, voorafgaand aan het nemen van een planologisch besluit, over de effecten van dat planologisch besluit op het watersysteem advies (de watertoets) te vragen aan de water-beheerder. In de Delflandse praktijk speelt de compensatie van nieuw te realiseren verhard oppervlak (indien het voorgenomen planologisch besluit daarin voorziet), vanwege de versnelde afstroming van neergeslagen hemelwater die daarvan het gevolg is, in de watertoets een belangrijke rol.
Inherent aan een advies is dat het opvolgen ervan niet kan worden afgedwongen. Indien een ontwerp van een planologisch besluit niet, of in onvoldoende mate, voorziet in de door Delfland in het kader van de watertoets geadviseerde compensatie van te realiseren verhard oppervlak, staat hem slechts de weg van beroep op de bestuursrechter tegen het planologisch besluit open (en dan nog niet eens in alle gevallen). In de praktijk wordt in toenemende mate de behoefte gevoeld om de compensatie van nieuw te realiseren verhard oppervlak te kunnen afdwingen. Daartoe strekt de regeling in hoofdstuk 11.
In lijn met de hoofstukken over de andere categorieën van wateractiviteiten begint ook dit hoofdstuk met een aanwijzing van de wateractiviteiten – in hoofdstuk 11: verhardings-activiteiten – die onder de reikwijdte van het hoofdstuk vallen. Vooralsnog zijn alleen de grote infrastructurele werken behorende tot de droge waterstaat als zodanig aangewezen. Andere categorieën van verhardingsactiviteiten kunnen mettertijd aan de aanwijzing worden toegevoegd en daarmee onder de reikwijdte van hoofdstuk 11 worden gebracht.
Tezamen met artikel 11.1 vormt artikel 11.2 de kern van hoofdstuk 11. Kort gezegd komt die erop neer dat het verrichten van een verhardingsactiviteit die in artikel 11.1 als zodanig is aangewezen, verboden is, indien daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Uitzonderingen op de vergunningplicht zijn verhardingsactiviteiten die reeds zijn voltooid op het moment van inwerkingtreding en, onder voorwaarden, de vervanging van bestaande verhardingen.
De aanvrager om een omgevingsvergunning voor een (aangewezen) verhardingsactiviteit dient bij zijn aanvraag een compensatieplan over te leggen dat voldoet aan de vereisten die daaraan zijn gesteld in artikel 11.3. Die vereisten zijn in lijn met de criteria die Delfland hanteert in het kader van de watertoets bij voorgenomen planologische besluiten. Leidt toepassing van de vereisten tot een compensatie van minder dan vijf kubieke meter, dan hoeft bij de aanvraag om een omgevingsvergunning geen compensatieplan te worden overgelegd. Vanzelfsprekend dient ervoor te worden gewaakt dat initiatiefnemers door middel van het opknippen van hun verhardingsactiviteit en de daarmee gemoeide compensatie onder de verplichting tot het overleggen van een compensatieplan uitkomen (salamitaktiek).
In het kader van de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt nagegaan of de compensatie overeenkomstig het bij die aanvraag overlegde plan toereikend is. Is dat het geval, dan wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het compensatieplan wordt uitgevoerd. In dat verband kan de verhardingsactiviteit ook voorwaardelijk worden vergund. Een dergelijke voorwaardelijk vergunning houdt in dat de verhardingsactiviteit pas mag worden verricht, als de compensatie is uitgevoerd.
Hier staat op welke manier naar deze verordening verwezen moet worden.
Hier is de inwerkingtreding geregeld.
BIJLAGE 1. UITLEG MET FIGUREN BIJ HOOFDSTUK 4
In afdeling 4.2 van de waterschapsverordening is bepaald in welke gevallen geen vergunning is vereist voor activiteiten op of nabij waterstaatswerken. In deze bijlage zijn deze gevallen toegelicht.
Paragraaf 4.2.1. Steigers en vlonders
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van een steiger of vlonder. Let op: kijk eerst goed waar u de steiger of vlonder wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder bij een watergang, én de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder bij een dijk of kade. Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.
Artikel 4.9Aanleggen, wijzigen en houden steiger of vlonder
Lid 2: een steiger of vlonder plaatsen bij een watergang of een bergingsgebied
Wilt u een steiger of vlonder plaatsen bij een watergang, zoals een sloot, of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
Er gelden extra regels voor een steiger of vlonder op bepaalde plekken. Op deze plekken stroomt het water vaak sneller. Een steiger of vlonder kan het water nog harder laten stromen. Zo kan er schade ontstaan aan de oever. Een gemaal, lozingspunt en duiker zijn belangrijk voor het transport van water. Een steiger kan de het stromen van water afremmen en daarom moeten er ruimte zitten tussen steiger of vlonder en de plaats van een gemaal, lozingspunt of duiker.
Er moet genoeg ruimte zijn onder de steiger of vlonder. Het water moet goed door kunnen blijven stromen ook als het water tijdelijk hoger staat. Is de zijkant van de steiger of vlonder dicht? Dan moet de afstand tussen het water en de onderkant van de zijkant minimaal 35 centimeter zijn. Dus: geen enkel onderdeel van de steiger of vlonder mag minder dan 35 centimeter boven het water liggen. We gaan hierbij uit van het waterniveau in een normale situatie. Dit noemen we ook wel: flexibel schouwpeil.
Boten moeten makkelijk door het water kunnen blijven varen. Daarom mag de steiger of vlonder niet te groot zijn. Hoe groot precies, hangt af van het water waar de steiger of vlonder in staat. Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. Waterplanten zorgen voor schoon en gezond water. We moeten het water goed kunnen blijven onderhouden. Daarom mag de steiger of vlonder niet te groot zijn, en hebben we regels over de vorm ervan.
In de tekeningen hieronder ziet u de regels over afmetingen.
Let op: bouwt u een steiger of vlonder aan een dijk of kade? Dan gelden er nog meer regels.
Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.
Lid 3: een steiger of vlonder plaatsen aan een dijk of kade
Wilt u een steiger of vlonder plaatsen aan een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. En u moet zich houden aan de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder aan een watergang. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een dijk of kade:
In de tekening hieronder ziet u de regels.
Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.
Artikel 4.10Verwijderen steiger of vlonder
Lid 2: een steiger of vlonder weghalen bij een watergang of een bergingsgebied
Wilt u een steiger of vlonder weghalen bij een watergang of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
Lid 3: een steiger of vlonder weghalen bij een dijk of kade
Wilt u een steiger of vlonder weghalen van een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
3b. Voorkom trillingen als u een steiger of vlonder weghaalt van een dijk of kade.
3c. Zorg dat er geen grond uitspoelt als u de steiger of vlonder weghaalt.
De kade of dijk kan beschadigd raken door trillingen of grond die wegspoelt. Een beschadigde dijk of kade kan soms niet meer goed het water tegenhouden.
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van een afmeerpaal. Let op: kijk eerst goed waar u de afmeerpaal wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een afmeerpaal in een watergang, én de regels voor het plaatsen van een afmeerpaal bij een dijk of kade. Let op: wilt u de afmeerpaal gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.
Artikel 4.11Plaatsen, wijzigen en houden afmeerpaal
Lid 1: een afmeerpaal plaatsen in een watergang of een bergingsgebied
Wilt u een afmeerpaal plaatsen in een watergang of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
Op deze plekken stroomt het water vaak sneller. Een afmeerpaal kan het water nog harder laten stromen. Zo kan er schade ontstaan aan de oever. Gemalen, lozingspunten, stuwen en duikers zijn belangrijk voor het transport van water. Een afmeerpaal kan de werking daarvan hinderen en daarom moeten er ruimte zitten tussen een afmeerpaal en de plaats van een gemaal, lozingspunt, stuw of duiker.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Let op: plaatst u een afmeerpaal aan een dijk of kade? Dan gelden er nog meer regels.
Let op: wilt u de afmeerpaal gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.
Lid 2: een afmeerpaal plaatsen aan, op, boven een dijk of kade
Wilt u een afmeerpaal plaatsen bij een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een afmeerpaal in een watergang. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een dijk of kade:
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Artikel 4.12Verwijderen afmeerpaal
Lid 3: weghalen van afmeerpalen van een dijk of kade?
Wilt u afmeerpaal weghalen van een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over regels voor het plaatsen en weghalen van een brug.
Artikel 4.13Aanleggen, wijzigen en houden brug
Lid 2: een brug plaatsen in secundair water of een bergingsgebied
Wilt u een brug plaatsen in secundair water of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
Lid 3: geen brug plaatsen in of naast een dijk of kade
Wilt u een brug plaatsen in, boven of naast een dijk of kade, primair water, een natte ecologische zone of een kunstwerk? Dat mag niet zonder vergunning. Een brug zelf en het plaatsen van een brug kunnen de dijk of kade minder stevig maken.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Wilt u een brug weghalen uit of van een dijk of kade, primair water, een natte ecologische zone of een kunstwerk? Dat mag niet zonder vergunning. In of bij een bergingsgebied, secundair water mag een brug wel weggehaald worden. Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland.
Paragraaf 4.2.4. Oeverbescherming
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van oeverbeschermings. Let op: kijk eerst goed waar u de oeverbescherming wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een oeverbescherming in een watergang, én de regels voor het plaatsen van een oeverbescherming bij een dijk of kade.
Artikel 4.15Aanleggen, wijzigen en houden oeverbescherming
Lid 2: oeverbeschermings aanleggen in een watergang of een bergingsgebied
Wilt u een oeverbescherming aanleggen in een watergang of een bergingsgebied? Dan gelden bepaalde regels:
Lid 3: oeverbescherming aanleggen bij een dijk of kade
Wilt u een oeverbescherming maken bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Een beschoeiing is relatief eenvoudig te plaatsen. Wilt een damwand plaatsen? Vraag Delfland of u een damwand mag plaatsen met een vergunning. Bij de vergunning horen regels over het materiaal. En over de manier waarop u de damwand plaatst. Als een damwand niet voorzichtig wordt geplaatst, wordt de dijk of kade minder stevig.
Artikel 4.16Verwijderen oeverbescherming
Wilt u een oeverbescherming weghalen uit een watergang, dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Paragraaf 4.2.5. Straatmeubilair
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van straatmeubilair. Let op: kijk eerst goed waar u straatmeubilair wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van straatmeubilair in een watergang, én de regels voor het plaatsen van straatmeubilair bij een dijk of kade.
Artikel 4.17Plaatsen, wijzigen en houden straatmeubilair
Lid 2: plaatsen van straatmeubilair naast een primair water
Wilt u straatmeubilair plaatsen naast de waterkant van een primair water? Dan geldt deze regel:
Hieronder ziet u de regel in een tekening.
Lid 3: plaatsen van straatmeubilair naast een secundair water
Wilt u straatmeubilair plaatsen naast de waterkant van een secundair water? Dan geldt deze regel:
Het water moet goed kunnen blijven doorstromen en goed onderhouden kunnen worden.
Hieronder ziet u de regel in een tekening.
Lid 4: plaatsen van straatmeubilair op of naast een dijk of kade
Wilt u straatmeubilair plaatsen op of naast de dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Er lopen veel wegen langs water in Delfland. Straatmeubilair mag geen schade veroorzaken aan een dijk of kade. Die moet stevig genoeg blijven om het water tegen te houden. Een zware voet kan gaten veroorzaken in de dijk of kade. Staat het bord op een flespaal, buispaal of reflectorpaal? Dan is dat meestal niet schadelijk voor de dijk of kade.
Lid 5: plaatsen van straatmeubilair op de zeewering
Wilt u straatmeubilair plaatsen op de zeewering? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van straatmeubilair op een dijk. Daarnaast geldt bepaalde regels:
Artikel 4.18Verwijderen straatmeubilair
Wilt u straatmeubilair weghalen van een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Hoe weet u wat mag? Hieronder staat de uitleg voor het leggen en weghalen van kabels. Let op: kijk eerst goed waar u kabels wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 3 sets regels, bijvoorbeeld:
Artikel 4.19Aanleggen, wijzigen en houden kabel
Lid 3: een kabel leggen in of naast een watergang
Wilt u een kabel leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een primair water, zoals een kanaal:
Een kabel leggen in of naast een primair water gebeurt vaak. De waterkant moet wel heel blijven. Legt u de kabel door een sleuf te graven, te boren of een boogzinker te gebruiken? Dan kunnen de oevers beschadigen en zijn ze misschien niet stevig genoeg meer. Hangt de kabel te laag onder de brug? Dan kan het water niet meer goed stromen.
Lid 5: een kabel leggen in of naast een dijk of kade
Wilt u een kabel leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk of kade:
Lid 6: een kabel leggen in of naast de zeewering
Wilt u een kabel leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk. Daarnaast geldt deze regel bij de zeewering:
Lid 7: een kabel leggen naast de Delflandsedijk
Wilt u een kabel leggen naast de Deflandsedijk? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk. Daarnaast geldt deze regel bij de Delflandsedijk:
Lid 8: een kabel leggen in of naast een regionale waterkering of polderkade
Wilt u een kabel leggen in of naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:
Lid 11: een kabel leggen in, onder of naast een duiker
Wilt u een kabel leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een kabel in, onder of naast een duiker:
De regels voor het weghalen van een kabel zijn vergelijkbaar als die voor het leggen ervan.
Paragraaf 4.2.7. Leidingen en mantelbuizen
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het leggen en weghalen van leidingen en mantelbuizen. Let op: kijk eerst goed waar u de leiding of mantelbuis wilt leggen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 3 sets regels, bijvoorbeeld:
Artikel 4.21Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis
Lid 2: een leiding of mantelbuis leggen in of naast een watergang
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in een primair water, zoals een kanaal:
Een leiding of mantelbuis leggen in of naast een primair water is eenvoudig en gebeurt vaak. De waterkant moet wel heel blijven. Legt u de leiding of mantelbuis door een sleuf te graven, te boren of een boogzinker te gebruiken? Dan kunnen de oevers beschadigen en zijn ze misschien niet stevig genoeg meer. Hangt de leiding of mantelbuis te laag onder de brug? Dan kan het water niet meer goed stromen.
Lid 4: Een leiding of mantelbuis leggen in of naast een dijk of kade
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade:
4j.Zorg dat de dijk of kade er na het werk weer net zo uitziet als ervoor.
Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.
Lid 5: een leiding of mantelbuis leggen in of naast de zeewering
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of n aast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij de zeewering:
5b.Gebruik geen boogboring om de leiding of mantelbuis te leggen.
Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.
Lid 6: een leiding of mantelbuis leggen naast de Delflandsedijk
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen naast de Delflandsedijk? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade. Daarnaast geldt deze regel naast de Delflandsedijk:
Lid 7: een leiding of mantelbuis leggen in of naast een regionale waterkering of polderkade
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:
7a.De leiding of mantelbuis ligt loodrecht op de kade.
7b.Houd bij een leiding of mantelbuis in de kade maximaal 1 meter afstand tussen de onderkant van de leiding en het maaiveld.
7c.In de kade ligt de leiding of de mantelbuis in een sleuf.
7d.Gebruik geen boogboring naast de kade.
Leidingen of mantelbuizen in de kade zijn nodig om huizen aan de kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u gaten in de kade meteen weer dichtmaken. En mag u de leiding of mantelbuis alleen loodrecht op de kade leggen.
Lid 8: een leiding of mantelbuis leggen in, onder of naast een duiker
Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een leiding of mantelbuis in, onder of naast een duiker:
Artikel 4.22Verwijderen leiding of mantelbuis
De regels voor het weghalen van een kabel zijn vergelijkbaar als die voor het leggen ervan.
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van hekken. Let op: kijk eerst goed waar u het hek wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een hek naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een hek op of naast een dijk of kade.
Artikel 4.23Aanbrengen, wijzigen en houden hek
Lid 2: Hek plaatsen naast een watergang
Wilt u een hek plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:
2a.Plaats geen hek in een natte ecologische zone.
Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een hek kunnen planten niet goed groeien. Een hek kan ook dieren tegenhouden.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 3: Hek plaatsen op of naast de Delflandsedijk
Wilt u een hek plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:
Lid 4: Hek plaatsen op of naast een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade
Wilt u een hek plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:
4c.Wilt u een hek plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
De kade kan minder stevig worden door een hek met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een hek met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 5: Hek plaatsen op of naast een aangeheelde regionale waterkering of polderkade
Wilt u een hek plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die is aangeheeld? Een aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:
5a.De afstand tussen het hek en de buitenkruinlijn is minimaal 2 meter.
5b. Plaatst u een hek evenwijdig aan de kade? En plaatst u het tussen de 2 en 3 meter van de buitenkruinlijn? Dan mag het hek hier maximaal 1 meter hoog zijn.
De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.
5c.Wilt u een hek plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
De kade kan minder stevig worden door een hek met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een hek met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 2: hek weghalen van of bij een dijk of kade
Wilt u een hek weghalen van of bij een dijk of kade? Dan geldt deze regels
Artikel 4.25Aanbrengen, wijzigen en houden schutting
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een schutting. Let op: kijk eerst goed waar u de schutting wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een schutting naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een schutting op of naast een dijk of kade.
Lid 2: Schutting plaatsen naast een watergang
Wilt u een schutting plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:
2a.Plaats geen schutting in een natte ecologische zone.
Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een schutting kunnen planten niet goed groeien. Een schutting kan ook dieren tegenhouden.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 3: Schutting plaatsen op of naast de Delflandsedijk
Wilt u een schutting plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 4: Schutting plaatsen op of naast een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade
Wilt u een schutting plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:
4b.Wilt u een schutting plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
De kade kan minder stevig worden door een schutting met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een schutting met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Lid 5: Schutting plaatsen op of naast een aangeheelde regionale waterkering of polderkade
Wilt u een schutting plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die is aangeheeld? Een aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:
5c.Wilt u een schutting plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
De kade kan minder stevig worden door een schutting met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een schutting met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Artikel 4.26Verwijderen schutting
lid 2: schutting weghalen van of bij een dijk of kade
Wilt u een schutting weghalen van of bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Paragraaf 4.2.10. Veeafrasteringen
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een veekerende voorziening. Let op: kijk eerst goed waar u de veekerende voorziening wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een veekerende voorziening naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een veekerende voorziening op of naast een dijk of kade.
Artikel 4.27Aanbrengen, wijzigen en houden veekerende voorziening
Lid 2: veekerende voorziening plaatsen naast een watergang
Wilt u een veekerende voorziening plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:
2a.Plaats geen veekerende voorziening in een natte ecologische zone.
Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een veekerende voorziening kunnen planten niet goed groeien. Een veekerende voorziening kan ook de verkeerde dieren tegenhouden.
Lid 3: veekerende voorziening plaatsen op of naast de Delflandsedijk
Wilt u een veekerende voorziening plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:
3a.Maak de veekerende voorziening maximaal 1 meter hoog.
3b.Zorg voor een vrije doorgang van minimaal 4 meter. U maakt deze doorgang door op deze plek geen veekerende voorziening te zetten. Of door ervoor te zorgen dat de draad makkelijk los kan.
De dijk moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.
Lid 4: veekerende voorziening plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade
Wilt u een veekerende voorziening plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade? Dan gelden bepaalde regels:
4a.Plaats de veekerende voorziening niet op het buitentalud.
4b.Plaatst u de veekerende voorziening op de kruin van een kering? Maak de afrastering dan maximaal 60 cm hoog.
4c.Plaatst u de veekerende voorziening op een aangeheelde kering? Maak de afrastering dan op de kruin en tot op 2 meter uit de buitenkruinlijn maximaal 60 cm hoog.
De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.
Hieronder ziet u de regels in een tekening.
Artikel 4.28Verwijderen veekerende voorziening
lid 2 veekerende voorziening weghalen van of bij een dijk of kade
Wilt u een veekerende voorziening weghalen van of bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
2.Ontstaan er gaten doordat u de veekerende voorziening weghaalt? Dan moet u de gaten aan het einde van de werkdag dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk of kade.
De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een werk. Let op: kijk eerst goed waar u een werk wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan meer dan één sets regels, bijvoorbeeld:
Artikel 4.29Aanleggen, wijzigen en houden werk
Lid 3: een werk plaatsen naast een watergang
Wilt u een werk neerzetten aan de oever van watergang? Dan gelden bepaalde regels:
Lid 4: een werk plaatsen op of naast een dijk of kade
Wilt u een werk neerzetten op, aan of naast een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
4a.Maak de vloer van het werk maximaal 6 m2 groot.
4b.Zorg dat het werk eenvoudig is weg te halen.
4c.Graaf geen grond weg om het werk te plaatsen. (zie artikel 4.30 lid 4d)
De dijk of kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle. De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.
In artikel 4.29 lid 9 staat dat u geen werken op de Delflandsedijk mag plaatsen. Dit mag wel in de beschermingszone van de Delflandsedijk. Hiervoor gelden de regels in artikel 4.29 lid 4.
Lid 5: een werk plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade
Wilt u een werk plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een werk in of naast een dijk. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade. Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.
5a.Zet het werk niet neer op, boven, of over het buitentalud, kruin en/of binnentalud.
5b.Zet het werk bij een aangeheelde kering niet neer op, boven, of over het buitentalud.
5c.Wilt u een opstal (bijvoorbeeld een houten tuinhuis) plaatsen? Houd dan minimaal 2 meter afstand tussen de opstal en de teenlijn landwaarts. In een voorland is de afstand tussen de opstal en de buitenkruinlijn waterwaarts minimaal 1,5 meter.
De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.
Hieronder ziet u de regels in een tekening voor een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade.
Hieronder ziet u de regels in een tekening voor een aangeheelde regionale waterkering of polderkade.
lid 3: een werk weghalen van een dijk of kade
Wilt u een werk weghalen van een dijk of kade? Dan geldt deze regel:
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het planten van bomen, struiken en planten en het weghalen ervan. Let op: kijk eerst goed waar u beplanting wilt planten, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan meer dan één sets regels, bijvoorbeeld:
Artikel 4.31Aanbrengen en houden beplanting
Lid 2: Beplanting planten naast een watergang
Wilt u beplanting planten naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:
Lid 3: Beplanting planten in of naast een dijk of kade
Wilt u beplanting planten in of naast een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:
Lid 4: Beplanting planten naast de Delflandsedijk
Wilt u beplanting planten naast de Delflandsedijk? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een werk in of naast een dijk. Daarnaast gelden bepaalde regels voor de Delflandsedijk:
4a.De afstand tussen een boom en de Delflandsedijk is minimaal 3 meter.
4b.De afstand tussen een struik en de Delflandsedijk is minimaal 1,5 meter.
Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Bomen en struiken halen water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.
In de tekening hieronder ziet u de regels.
Lid 5: Beplanting planten in of naast een niet-aangeheelde regionale waterkering
Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die niet is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde regionale waterkering is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.
5a.Plant geen beplanting in, op, boven, over of onder het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.
5b.De afstand tussen een boom en de teenlijn landinwaarts is minimaal 7 meter.
5d.Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.
5c.De afstand tussen een struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.
5e.Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter.
De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.
In de tekeningen hieronder ziet u de regels voor niet-aangeheelde regionale waterkering.
Lid 6: Beplanting planten in of naast een aangeheelde regionale waterkering
Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die is aangeheeld. Een aangeheelde regionale waterkering is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.
6a.Plant geen beplanting in, op, of boven het buitentalud van de kade.
6b.De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn is minimaal 7 meter.
6d.Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.
6c.De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn is minimaal 3,5 meter.
6e.Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter. (zie artikel 4.32 lid 6e)
De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.
In de tekening hieronder ziet u de regels op verheelde of aangeheelde of aangevulde regionale waterkering.
Lid 7: Beplanting planten in of naast een niet-aangeheelde polderkade
Wilt u beplanting planten op of naast een niet-aangeheelde polderkade? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een polderkade die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.
7a.Plant geen beplanting in het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.
7b.De afstand tussen een boom of struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.
De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de kade lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.
In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.
Lid 8: Beplanting planten in of naast een aangeheelde polderkade
Wilt u beplanting planten op of naast een polderkade die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daar-naast gelden bepaalde regels voor een polderkade die is aangeheeld. Een aangeheelde polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.
8a.Plant alleen beplanting aan de kant van de aanheling.
8b.De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 6 meter.
8c.De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 4 meter.
De beplanting kan invloed hebben op de dijk. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.
In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.
Artikel 4.32Verwijderen beplanting
Lid 3: Beplanting weghalen van een dijk of kade
Wilt u beplanting weghalen van een dijk of kade? Dan geldt deze regel:
3.Haalt u een boom, struik of planten weg van een dijk of kade? Maak dan de kuil die ontstaat, weer dicht. Doe dit met materiaal dat past bij de dijk of kade.
Als u beplanting weghaalt, kunnen er gaten ontstaan in de waterkering. De dijk of kade kan daardoor minder stevig worden, en minder goed het water tegenhouden.+
Wilt u een dijk of kade beweiden met vee? Dan gelden bepaalde regels:
3b.Laat niet meer dan 15 schapen of geiten per hectare grazen. Het gaat om schapen of geiten van 1 jaar of ouder. Dus lammetjes tellen niet mee.
De grasmat kan beschadigen als er te veel schapen of geiten op de dijk lopen. Als de grasmat vertrapt is, kan er erosie komen. Door erosie wordt een dijk minder stevig.
Artikel 4.34Voorbereiden en houden evenement
Wilt u een evenement op het strand organiseren? Dan gelden bepaalde regels:
2a.Hou evenement alleen op het strand (en niet in de duinen).
2b.Hou het evenement tussen 1 maart en 1 november.
2c.Laat het evenement niet langer duren dan 3 maanden.
2d.Wilt u een constructie zoals een kraam of bord op het strand neerzetten? Houd dan minimaal 2 meter afstand van de duinvoet.
2e.De vloer van een tijdelijke constructie zoals een kraam is maximaal 20 m2 groot.
2g.Laat geen auto’s of motoren toe op het strand tijdens het evenement.
Er mag geen schade ontstaan aan het strand. Er ontstaat geen schade doordat de evenementen kort duren. En doordat mensen alleen lopen, fietsen of zwemmen op het strand. Een motorwedstrijd mag dus niet. Auto’s en bestelwagens mogen wel op het strand komen voor het brengen van bijvoorbeeld kramen, eten en drinken.
Op de tekening hieronder ziet u op welk deel van het strand u een evenement mag organiseren.
Paragraaf 4.2.15. Grondmechanisch onderzoek en proefsleuven
Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over regels voor bodemonderzoek. Let op: kijk eerst goed waar u het onderzoek wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor bodemonderzoek in een watergang, én de regels voor bodemonderzoek bij een dijk of kade.
Artikel 4.35Uitvoeren grondmechanisch onderzoek
Lid 2: bodemonderzoek doen in een watergang
Wilt u bodemonderzoek doen in een watergang? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:
2a.Meteen na het onderzoek haalt u alle gereedschappen en materialen die u gebruikte, weer weg.
2b.De gaten die u heeft gemaakt, maakt u weer dicht.
Het water moet goed kunnen blijven doorstromen. In de bodem boren of monsters nemen is meestal niet schadelijk voor een watergang. Je boort in de bodem en haalt de boor er weer uit. Ruim wel het gebruikte gereedschap na afloop op. Anders vervuilt het water.
Lid 3: bodemonderzoek doen in een dijk of kade
Wilt u bodemonderzoek doen in een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Dan moet u zich houden aan alle regels over het doen van bodemonderzoek in een watergang. Daarnaast gelden ook de regels hieronder.
BIJLAGE 2. UITLEG MET FIGUREN BIJ HOOFDSTUK 10
In deze bijlage is een aantal afbeeldingen opgenomen ter verduidelijking van de systematiek van regels in hoofdstuk 10, in het bijzonder de regels in de artikelen 10.1, 10.2 en 10.10. De objecten in een afbeelding hebben verhoudingsgewijs niet altijd de juiste omvang. Zo zijn de twee bomen in het plaatje slechts tweemaal hoger dan de diameter van de leiding. In werkelijkheid zullen bomen doorgaans aanzienlijk omvangrijker zijn.
Abstracte weergave beperkingengebied afvalwatertransportleiding
Op grond van artikel 10, eerste lid, onder d van de verordening is een ontgraving van meer dan 1,0 meter diepte een beperkingengebiedactiviteit. De wijze meten volgt uit onderstaande figuur. Het gaat om de verticale afstand tussen het maaiveld en het diepste punt.
De boom uiterst links in de afbeelding staat in het beperkingengebied omdat die staat binnen de strook van 10 meter, gemeten op maaiveldniveau, vanaf de buitenzijde van de leiding. Deze boom is niet vergunningplichtig omdat de kortste afstand tussen die boom en de buitenkant van de leiding meer dan vijf meter bedraagt.
De boom rechts staat ook in beperkingengebied, maar is wel vergunningplichtig. De reden is omdat de kortste afstand tussen de buitenkant van de boom en de buitenkant van de leiding, gemeten op maaiveld, korter is dan vijf meter. Het gegeven dat de afstand tussen het hart van de boom en de buitenkant wellicht meer dan vijf meter bedraagt, doet niet ter zake. Het gaat immers om de kortste afstand gemeten op maaiveldniveau. Hieruit volgt dat het mogelijk is dat een boom ten tijde van het planten niet vergunningplichtig is, en na verloop van tijd, waarin de stam dikker wordt, wel vergunningplichtig raakt.
In de afbeelding hieronder zijn de afstanden weergeven: het totale beperkingengebied aan weerszijden van de leiding 10 meter (donderblauw); de afstand van 5 meter aan weerszijden van de leiding aangaande het vergunningplichtig zijn van het planten en houden van bomen (rood); de korste afstand (groen).
Voorbeeld belasten van de grond
Op grond van artikel 10.1, eerste lid, onder i van de verordening is een belasting van de grond, op welke wijze dan ook, met 3 ton of meer een beperkingengebiedactiviteit. Als de belasting gelijk is aan, omgerekend, ten minste 3 ton per vierkante meter, is aan de voorwaarde in eerste zin voldaan. Het oppervlak waarop de belasting plaatsvindt hoeft dus niet noodzakelijk een omvang te hebben van één vierkante meter. Deze situatie is weergegeven bij pijl links.
Er geldt op grond van artikel 10.10 een vrijstelling van de vergunning voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenkant van de leiding ten minste twee meter bedraagt. Echter, wanneer er een belasting plaatsvindt op een bodemoppervlak dat zich verder dan twee meter van de buitenkant van de leiding bevindt, kan er, omgerekend, nog steeds een belasting plaatsvinden van 3 ton per vierkante meter in het gebied dat zich bevindt binnen twee meter van de buitenkant van de leiding. Deze situatie is weergegeven bij pijl rechts.