Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Culemborg

Verordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Culemborg 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCulemborg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Culemborg 2023
CiteertitelVerordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. ERFGOEDVERORDENING CULEMBORG 2017
  2. artikel 108 van de Gemeentewet
  3. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

06-10-2022

gmb-2023-219405

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Culemborg 2023

De raad van de gemeente Culemborg,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 september 2022;

 

overwegende dat het ook in de toekomst wenselijk is dat de raad en het college deskundig geadviseerd wordt met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit (Welstand en Erfgoed) en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn;

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en artikel 16.15 (voor wat betreft welstand) en afdeling 17.2 (voor wat betreft erfgoed) van de Omgevingswet;

 

gelet op de ERFGOEDVERORDENING CULEMBORG 2017

 

gezien het advies van de de commissie Erfgoed&Ruimte d.d. 11 juli 2022;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Culemborg 2023

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: gemeentelijke advies commissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Advies commissie Omgevingskwaliteit Culemborg;

  • b.

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • c.

    wet: de Omgevingswet, Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2 Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het instandhouden en bereiken van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Daaronder wordt in elk geval begrepen, binnen de door raad en college aangeven beleidskaders (zie artikel 4.19 Ow):

    • a.

      het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie;

    • b.

      het geven van gevraagde en ongevraagde adviezen gericht op:

      • 1°.

        het behoud van de omgeving van cultureel erfgoed;

      • 2°.

        het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;

      • 3°.

        het beschermen van landschapplijke of stedenbouwkundige waarden;

      • 4°.

        de ruimtelijke kwaliteit van bouwwerken;

      • 5°.

        beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit.

  • 3.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument en de omgeving daarvan;

      • 2.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument en de omgeving daarvan;

      • 3.

        een omgevingsactiviteit bouwen of slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht en omgeving daarvan;

    • b.

      adviseert de commissie over een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

    • c.

      adviseert de commissie over een andere (beleids-)activiteit in geval het college of de raad een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit (welstand);

    • d.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • e.

      voert de commissie op verzoek van het college vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • f.

      adviseert de commissie over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

Paragraaf 3. Samenstelling en inrichting

Artikel 3 Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit maximaal 7 leden, de voorzitter daaronder begrepen. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast maximaal 3 plaatsvervangers benoemen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen. Het college van burgemeester en wethouders benoemt de leden bij de eerste installatie en bij nadere benoeming.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, conform artikel 17.9 OW, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn in ieder geval: cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg.

  • 4.

    De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

Artikel 4 Benoeming en ontslag

  • 1.

    De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 4 jaar worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste 4 jaar plaatsvinden.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn 6 jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De voorzitter wordt in functie benoemd.

  • 5.

    De leden worden op eigen schriftelijke aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 5 Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De commissie heeft een ambtelijk secretaris. Deze zorgt voor een adequate voorbereiding van de vergaderingen, het verslag en de besluitenlijst daarvan.

  • 2.

    De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

  • 3.

    De secretaris kan worden ondersteund door andere ambtelijke medewerkers of een regionale adviesorganisatie, die voor hun werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de secretaris.

  • 4.

    De secretaris noch de ambtelijke medewerkers zijn lid van de commissie.

  • 5.

    Het secretariaat wordt bij de uitoefening van zijn taak rechtstreeks aangestuurd door de voorzitter.

  • 6.

    Het college ondersteunt de commissie zo veel als mogelijk. Om dit te bevorderen is er minimaal 1 een keer per jaar overleg tussen een vertegenwoordiging van de commissie en de betrokken portefeuillehouder(s) aan de hand van het jaarverslag van de commissie.

Paragraaf 4. Advisering en werkwijze

Artikel 6 Adviestermijn

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval het college geen termijn heeft gesteld brengt de commissie advies uit binnen vier weken.

Artikel 7 Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn, evenals de verslagen daarvan, openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 5.1 Wet open overheid ten grondslag te leggen.

  • 2.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht in de door de commissie gehouden openbare vergaderingen. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3.

    Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 3 leden en bij meerderheid van stemmen.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming daarvan niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 8 Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie (volmacht)

De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet en in afwijking van artikel 7, lid 3 de (pre-)advisering over een aanvraag of een door de commissie omschreven categorie aanvragen om een omgevingsvergunning overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, een subcommissie of de secretaris.

Artikel 9 Adviseurs

  • 1.

    De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

  • 4.

    Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie .

Artikel 10 Verwerking van het advies

In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie .

Artikel 11 Reglement van orde

  • 1.

    De commissie kan haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast stellen in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde kan aan de orde komen:

    • a.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • b.

      de notulering en dossiervorming;

    • c.

      de instelling van subcommissies;

    • d.

      de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 8;

    • e.

      een rooster van aftreden;

    • f.

      de selectie en voordracht van kandidaat-leden.

  • 3.

    het college draagt zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde in het gemeenteblad.

Artikel 12 Vergoeding

De leden en de adviseurs als bedoeld in artikel 9, tweede lid, ontvangen een vergoeding die door het college wordt vastgesteld.

Artikel 13 Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks voor 15 april verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit over haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar aan het college en de raad.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • c.

      een evaluatie van de werkzaamheden en eventuele voorstellen tot verbetering daarvan.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de Bouwverordening en de Erfgoedverordening 2017 benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van deze verordening. De termijn van ten hoogste vier jaar als bedoeld in artikel 4, eerste lid, loopt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de commissie wordt geacht de in artikel 8 lid 5 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 15 Vervallen oude regeling

  • 1.

    De regels met betrekking tot de commissie in de Erfgoedverordening 2017 vervallen.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit 2023.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Raad,

Gehouden op 6 oktober 2022.

De griffier,

S. Heerdink

De voorzitter,

G. van Grootheest

Toelichting  

Algemeen

 

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk of de provincie regels.

 

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 ). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

 

Wij hebben de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Wel hebben wij daarin beleidsvrijheid. Wij hebben er voor gekozen in deze verordening de bestaande toestand rond de advisering bij omgevingsvergunningen, voor wat betreft de monumentencommissie en de welstandsadvisering, zoveel mogelijk te continueren en waar nodig te actualiseren. Deze verordening is daarom relatief beleidsarm. Belangrijke basis blijft de Welstandsnota.

 

Het echte beleid komt op basis van de omgevingsvisie en -programma in het omgevingsplan terecht. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht van onze gemeente.

 

Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van de advies commissie draagt volgens ons bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Artikelsgewijze toelichting waar nodig

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

De basis voor de commissie is gelegd in artikel 17.9 van de Omgevingswet. De commissie beperkt zich in de advisering tot de goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, maar heeft daar natuurlijk ook wel mee te maken.

 

Tweede lid

De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders, zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet.

 

Derde lid

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie brengt advies uit gericht op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat. Gelet op de doelstelling van de wet betrekt de commissie dus niet alleen het object, maar ook de omgeving daarvan bij de advisering.

 

Archeologie

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumenten-activiteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten.

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

 

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

 

lid 3 sub b.

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een (welstands-)advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissie advies voort.

 

lid 3 sub c. een andere activiteit in geval het college een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

 

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie = oud welstand

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die voorlopig nog in de welstandsnota en in de toekomst in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als de relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals nu nog vastgelegd in de welstandsnota.

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel betreft ook de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave,

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

 

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

 

Onderdeel f

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoor-schriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

 

Onderdeel h

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

 

Artikel 3. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd. Bij besluit van 6 oktober 2022 is de benoeming van de leden en haar plaatsvervangers gedelegeerd naar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Derde lid

Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop zijn gelet op de uitgebreidere taakomschrijving met het algemene welstandstoezicht de deskundigheden aangevuld met archtectuur en archeologie. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Vierde lid

Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

 

Artikel 4. Benoeming

Eerste tot en met derde lid

Het leek er op dat de wet de delegatie of mandatering van de (her-)benoeming van leden door de raad aan het college onmogelijk zou maken. Inmiddels is op basis van voortschrijdend inzicht gebleken dat dit wel kan. Bij besluit van 6 oktober 2022 is de bevoegdheid tot (her-)benoeming van de leden door de raad gedelegeerd aan het college van van burgemeester en wethouders.

Op 15 oktober 2021 gaf de VNG een gewijzgd advies af tegengesteld aan het gestelde in de oorspronkelijke toelichting op de modelverordening. Nu wordt het volgende geadviseerd:

  • Met mandaat kan de gemeenteraad de bevoegdheid daarnaast ook zelf uitoefenen om leden te benoemen en te ontslaan. De raad kan het mandaat ook te allen tijde intrekken (artikel 10:8 Awb). Een algemeen mandaat verleent de gemeenteraad schriftelijk. Mandatering door de raad aan B&W heeft instemming nodig van de gemandateerde, B&W in dat geval.

    De rechtstreekse verantwoordingsplicht van de commissie aan de gemeenteraad, met het jaarverslag, geeft ook aan dat de raad een centrale rol dient te spelen bij de onafhankelijke advisering over de omgevingskwaliteit. Dat is voor de VNG een reden om gemeenteraden te adviseren dat mandatering de voorkeur verdient boven delegatie.

De Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en de RCE zijnvoorstander van de mogelijkheid van het benoemen en ontslaan van leden door het college, vanwege praktische redenen. Voor verhuizingen of tijdelijke vervanging van leden van de commissie hoeft dan niet de gemeenteraad te worden ingeschakeld. Daarbij komt de meer principiële vraag op of of de gemeenteraad het ontslaan van leden zou moeten mandateren aan het college. In theorie geldt hiervoor hetzelfde als voor benoemen. Daarbij wordt echter wel opgemerkt dat het te adviseren is om alleen het ontslaan tijdens de benoemings-termijn op verzoek van de leden zelf (bijvoorbeeld vanwege verhuizing of tijdelijke vervanging) aan het college te mandateren. Het ontslaan van leden van de commissie, niet op verzoek, blijft dan een bevoegdheid van de raad. Deze verdeling doet wederom recht aan de onafhankelijkheid van advisering over omgevingskwaliteit. Daarom hebben wij voor delegatie gekozen bij de benoeming (besluit II.) en niet bij tussentijds ongevraagd ontslag.

Het is gelet op de noodzakelijke continuiteit nuttig als de commissie een rooster van aftreden vaststelt waarbij ervoor wordt gezord dat de commissie niet op enig moment in zijn geheel aftreedt.

 

Artikel 5. Ondersteuning van de commissie

Gelet op de omvang van de taak van de commissie en uit kostenoverweging is het noodzakelijk dat de commissie door de ambtelijke organisatie adequaat wordt ondersteund. Het voorgeschreven jaarlijkse overleg dient er mede toe eventuele knelpunten te bespreken. De relatie met het Gelders Genootschap blijft voorlopig zoveel mogelijk ongewijzigd in tact.

De commissie wordt in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid, maar is ook geen lid van de commissie. Datzelfde geldt voor de medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.

 

Artikel 6. Adviestermijn

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 7. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

 

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. Gebruikelijk is dit minimaal 6 dagen voor de vergadering. De verdere regeling van dit spreekrecht kan worden opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 11 en 13.2).

 

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

 

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 8. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit kan worden opgenomen in het reglement van orde. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare vallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissie(s) volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet). In sommige gevallen kan de commissie ook expliciet besluiten de definitieve afhandeling van een advies oer te laten aan de secretaris. Bijvoorbeeld het controleren of er aan een "mits van de commissie" is voldaan.

 

Artikel 9. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen. Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

Lid 4 regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

 

Artikel 10. Verwerking van het advies

Dit artikel is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 11. Reglement van orde

De commissie kan een reglement van orde vaststellen. Daarin kunnen bijvoorbeeld de in het tweede lid aangegeven onderwerpen worden geregeld. Het college moet het reglement publiceren.

 

Artikel 12. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, ontvangen.

 

Artikel 13. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad of college aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus van de gemeente.

 

In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.

 

Artikel 14. Overgangsrecht

Op grond van dit lid gaan de zittende leden van de welstands- en monumenten commissie s of advies commissie s ruimtelijke kwaliteit zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening 2017 zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 10:23 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening 2017 opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

Artikel 15. Vervallen en intrekking oude regeling

Eerste lid

De regels met betrekking tot de commissie in de Erfgoedverordening 2017 vervallen.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

Het is logisch dat deze verordening tegelijk met de Omgevingswet in werking treedt. Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.