Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zevenaar

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZevenaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4a, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4a, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.4a, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.4a, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.1.4b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  13. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  14. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  15. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  16. artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  17. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  18. artikel 5.4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  19. artikel 5.4, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  20. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-05-2023nieuwe regeling

26-04-2023

gmb-2023-206928

INT/23/1149131

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023

De raad van de gemeente Zevenaar;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 maart 2023

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met derde lid en zevende lid, 2.1.4a, eerste tot en met derde lid en vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, eerste en tweede lid, en 5.4, eerste en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit WMO 2015 en artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

 

besluit vast te stellen de hierna volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      abonnementstarief: de maximale eigen bijdrage per maand zoals bepaald in artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet;

    • b.

      algemeen gebruikelijk: niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar en niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten;

    • c.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar;

    • e.

      instelling voor opvang: een rechtspersoon die een voorziening voor opvang exploiteert of trajecten voor opvang uitvoert in opdracht van de gemeente Zevenaar.

    • f.

      ketenreis: een reis bestaande uit verschillende vervoersmodaliteiten, waarbij het gaat het om de vervoersmodaliteit Wmo-vervoer of collectief vervoer waarmee een deel van de reis wordt afgelegd.

    • g.

      opvang: de volgende voorzieningen:

      • I.

        voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24- uursvoorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding;

      • II.

        opvang huiselijk geweld: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor mensen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld;

      • III.

        crisisopvang: tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling voor opvang;

      • IV.

        begeleid wonen: een woonvorm waarbij cliënten die (nog) geen regie hebben over een aantal aspecten van het wonen, in een woning van een instelling voor opvang zelfstandig of in een kleine gemeenschap wonen, begeleiding en/of dagbesteding krijgen, en een bijdrage of huur aan de instelling voor opvang betalen;

      • V.

        logeeropvang voor zwerfjongeren: het bieden van dag- en nachtopvang aan dakloze jongeren;

      • VI.

        dagopvang: het bieden van een verblijf voor de dag, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

      • VII.

        nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

    • h.

      pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in de wet

    • i.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • j.

      Wmo-pas een pas die toegang geeft tot de maatwerkvoorziening vervoer.

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Toegang

  • 1.

    Het college bepaalt, met inachtneming van de artikelen 1.2.1 en 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet en de bepalingen in deze verordening, in samenspraak met de cliënt of deze in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en zo ja op welke wijze de inzet daarvan een passende bijdrage levert ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt dan wel ter voorziening in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.

  • 2.

    Ter beoordeling van de noodzaak om een maatwerkvoorziening in te zetten onderzoekt het college:

    • a.

      de hulpvraag van de cliënt;

    • b.

      welke problemen zich voordoen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door anderen uit het sociale netwerk de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening of een andere voorziening.

  • 3.

    Het onderzoek bedoeld in het tweede lid bestaat in ieder geval uit een keukentafelgesprek met de cliënt, en/of degene die namens de cliënt de melding heeft gedaan, en/of de vertegenwoordiger van de cliënt, waar mogelijk de mantelzorger(s), en/of desgewenst personen uit het sociale netwerk.

  • 4.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het college, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van het gesprek als bedoeld in het derde lid.

Artikel 3 Begrenzing van het recht op een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening of een pgb voor het inkopen van een voorziening, indien:

    • a.

      het gevraagde voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij:

      • 1°.

        het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of;

      • 2°.

        het college de noodzaak, de mate van compensatie en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

    • c.

      op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      deze als gevolg van de beperking van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid, of het functioneren van de cliënt;

    • e.

      de cliënt door zijn gedrag een risico voor de hulpverlening is.

  • 2.

    Het college kan besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie of een pgb voor de inkoop van een dergelijke voorziening als:

    • a.

      het college van oordeel is dat de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen;

    • b.

      deze noodzakelijk is doordat de cliënt een eerder verstrekte maatwerkvoorziening heeft gebruikt op een wijze die niet voldeed aan de eisen die aan die verstrekking waren verbonden, dan wel die maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt, of;

    • c.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt anderszins redelijkerwijs vermijdbaar is of was;

    • d.

      de waarde van de maatwerkvoorziening in de vorm van een aanpassing niet in redelijke verhouding staat tot de waarde van de (on)roerende zaak.

  • 3.

    Indien een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4 Maatwerkvoorziening ten behoeve van wonen

  • 1.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen:

    • a.

      indien de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt tot renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of woonruimten betreft bij een specifiek op cliënten met een beperking gericht te renoveren of nieuw te bouwen woongebouw, waarbij de aanpassingen redelijkerwijs meegenomen kunnen worden;

    • c.

      indien de noodzaak van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door college, of;

    • e.

      indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

  • 2.

    Indien een woonvoorziening is geïndiceerd en de kosten van die voorziening boven een bedrag van € 4.000,- uitstijgen, moet de cliënt in beginsel omzien naar andere adequate of op goedkopere wijze adequaat te maken woonruimte.

  • 3.

    Het tweede lid en artikel 3, vierde lid, vinden geen toepassing indien de noodzakelijke maatwerkvoorziening ten aanzien van het wonen een traplift betreft, al dan niet in combinatie met een douchezitje dan wel drempelhulpen, en de kosten daarvan boven de grens van € 4.000,- uit komen.

Artikel 5 Maatwerkvoorziening vervoer

  • 1.

    Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in aanmerking komen wanneer de cliënt vanwege beperkingen, chronisch psychische problemen of psychosociale problemen het openbaar vervoer niet kan bereiken dan wel gebruiken.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer worden het collectief vervoer en een scootmobielpool als goedkoopst beschikbare maatwerkvoorziening aangemerkt als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van deze verordening.

  • 3.

    Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening collectief vervoer in aanmerking komen wanneer de cliënt vanwege beperkingen, chronisch psychische problemen of psychosociale problemen het openbaar vervoer structureel niet kan bereiken dan wel gebruiken waardoor maatschappelijke participatie onvoldoende mogelijk is.

  • 4.

    Indien een client voor zijn vervoer tenminste 6 maal per jaar of vaker volledig afhankelijk is van het collectief vervoer om maatschappelijk te kunnen participeren kan hij het openbaar vervoer structureel niet gebruiken dan wel bereiken als bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid kan een cliënt voor een maatwerkvoorziening collectief vervoer in aanmerking komen wanneer de cliënt de maatwerkvoorziening voor vervoer nodig heeft als onderdeel van een ketenreis.

  • 6.

    Het aantal kilometers dat kan worden gereisd met de maatwerkvoorziening collectief vervoer wordt aan de hand van de vervoersbehoefte van de cliënt vastgesteld en kent een maximale hoogte van 1.500 kilometer per jaar of een evenredig gedeelte daarvan.

Artikel 6 Beschermd wonen

  • 1.

    Een cliënt met ernstige psychische, psychiatrische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen indien hij naar het oordeel van het college niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, ook niet met ambulante ondersteuning.

  • 2.

    Onder een beschermde woonomgeving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt verstaan een woonomgeving waarin:

    • a.

      gegarandeerd is dat de cliënt 24 uur per dag, 7 dagen per week gebruik kan maken van ondersteuning en;

    • b.

      de zorgaanbieder die deze ondersteuning levert een actieve rol speelt in het signaleren van de ondersteuningsnoodzaak dan wel ondersteuningsbehoefte.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bestaat, afhankelijk van de noodzaak, behoefte van de cliënt en de gekozen wijze van invulling van de maatwerkvoorziening uit:

    • a.

      ondersteuning in natura in de vorm van intramuraal beschermd wonen of;

    • b.

      ondersteuning in natura in de vorm van groepswonen of;

    • c.

      ondersteuning in natura in de vorm van intensieve begeleiding thuis of;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor groepswonen of;

    • e.

      een persoonsgebonden budget voor intensieve begeleiding thuis.

  • 4.

    Voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid onder a. kan een cliënt slechts in aanmerking komen indien het noodzakelijk is dat gekwalificeerde hulpverleners 24 uur per dag, 7 dagen in de week, fysiek in de nabijheid zijn.

  • 5.

    De Verordening van de gemeente Arnhem op het gebied van beschermd wonen is van toepassing.

Artikel 7 Opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang indien hij naar het oordeel van het college niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven en:

    • a.

      slachtoffer is geworden of dreigt te worden van huiselijk geweld, of;

    • b.

      dakloos is geworden.

  • 2.

    De Verordening van de gemeente Arnhem op het gebied van opvang is van toepassing.

Artikel 8 Bruikleen

  • 1.

    Indien het college een voorziening in bruikleen verstrekt dient de cliënt met de gemeente of een door de gemeentelijk ingeschakelde partij een bruikleenovereenkomst te sluiten en zich te houden aan het in die overeenkomst bepaalde.

  • 2.

    Er bestaat geen recht op de voorziening, indien de bruikleenovereenkomst niet tot stand komt.

  • 3.

    Indien de bruikleenovereenkomst eindigt door inname van de voorziening omdat deze niet gebruikt wordt zoals overeengekomen in de bruikleenovereenkomst, kan het college het besluit tot toekenning van de voorziening beëindigen.

Artikel 9 Pgb

  • 1.

    Het college verleent met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.6 van de wet op verzoek van de cliënt een pgb indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat kan worden geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan waarin de wijze van besteding van het pgb wordt toegelicht;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, indien nodig aangevuld met een bedrag voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en reparatie.

  • 4.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor onderhoud en reparatie bedraagt:

    • a.

      per jaar voor trapliften € 160,69 voor onderhoud en maximaal € 600,- voor reparaties;

    • b.

      bij overige woningaanpassingen of woonvoorzieningen 4,4% van het persoonsgebonden budget voor de woningaanpassing of de woonvoorziening en wordt uitbetaald nadat een factuur of offerte is ingeleverd;

    • c.

      per jaar 5,6% voor niet-elektrische rolstoelen of vervoersvoorzieningen, 4,4% voor elektrische rolstoelen of elektrische vervoersvoorzieningen voor volwassenen en 7,8% voor elektrische rolstoelen of vervoersvoorzieningen voor kinderen van het persoonsgebonden budget voor de voorziening en wordt uitbetaald nadat een factuur of offerte is ingeleverd.

  • 5.

    Het bedrag genoemd in het vierde lid wordt met € 62,40 per jaar verhoogd indien door cliënt een WA-verzekering voor elektrische voorzieningen is afgesloten.

  • 6.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor:

    • a.

      het vervoer per eigen auto is per kilometer gelijk aan het in artikel 13a, lid 4, onder b Wet op de loonbelasting genoemde bedrag;

    • b.

      een autoaanpassing bedraagt maximaal € 6.065,63 per zeven jaar en wordt alleen verstrekt onder de volgende voorwaarden:

      • I.

        de cliënt is in het bezit van een eigen auto en is de bestuurder;

      • II.

        de cliënt is aangewezen op een vervoersvoorziening voor de korte én middellange afstand;

      • III.

        er wordt naast het persoonsgebonden budget voor de autoaanpassing geen andere vervoersvoorzieningen verstrekt voor de korte en middellange afstand;

      • IV.

        alleen de door het CBR vastgestelde noodzakelijke aanpassingen komen tot genoemd maximum voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals bijvoorbeeld een automaat;

      • V.

        uitbetaling vindt plaats binnen twaalf maanden na de verzenddatum van de toekenningsbeschikking, na inlevering van de facturen en een kopie van de noodzakelijke aanpassingen zoals vastgesteld door het CBR en van het nieuwe rijbewijs.

    • c.

      verhuiskosten bedraagt maximaal € 4.000,-;

    • d.

      een woningaanpassing in plaats van verhuiskosten bedraagt maximaal € 4.000,- op voorwaarde dat hiermee een adequate aanpassing in de huidige woning wordt gerealiseerd conform een door het college opgesteld programma van eisen;

    • e.

      een woningsanering of vervanging van de vloerbedekking in verband met rolstoelgebruik wordt bepaald aan de hand van de afschrijvingstermijn van de noodzakelijk te vervangen vloerbedekking en gordijnen in woonkamer en slaapkamer en bedraagt het volgende percentage van de kosten:

      • I.

        100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

      • II.

        75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

      • III.

        50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

      • IV.

        25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

    • waarbij voor te vervangen zaken ouder dan 8 jaar er geen voorziening wordt verstrekt.

    • f.

      aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.010,67 voor een periode van ten minste 3 jaar;

    • g.

      het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 4.000,- en wordt eenmalig verstrekt.

  • 7.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura, minus 10 procent.

  • 8.

    Het persoonsgebonden budget voor begeleiding basis Wmo en begeleiding specialistisch Wmo is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura, minus 10 procent.

  • 9.

    Het persoonsgebonden budget voor groepsbegeleiding ontwikkeling en groepsbegeleiding stabiel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura, minus 10 procent.

  • 10.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is bepaald op basis van de verordening en nadere regels van de gemeente Arnhem.

  • 11.

    Het persoonsgebonden budget voor activerend werk is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura voor de betreffende trede van de participatieladder, minus 10 procent.

  • 12.

    In afwijking van het achtste lid is de hoogte van een persoonsgebonden budget voor begeleiding basis Wmo en begeleiding specialistisch Wmo door een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt per uur gelijk aan het in artikel 5.22, eerste lid Regeling langdurige zorg genoemde bedrag.

  • 13.

    In afwijking van het negende en elfde lid is de hoogte van een persoonsgebonden budget voor groepsbegeleiding en verblijf, indien deze wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk, gelijk aan de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lager persoonsgebonden budget.

  • 14.

    Het college legt in de nadere regels Wmo de tarieven vast die voortvloeien uit dit artikel en die gehanteerd worden bij het vaststellen van een pgb.

  • 15.

    Een pgb wordt niet besteed aan:

    • a.

      tussenpersonen en belangenbehartigers;

    • b.

      eenmalige uitkeringen;

    • c.

      feestdagenuitkeringen;

    • d.

      reiskosten van de zorgaanbieder;

    • e.

      administratieve kosten van de zorgaanbieder;

    • f.

      hulp of ondersteuning die zonder toestemming van het college daartoe in het buitenland wordt afgenomen.

Artikel 10 Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het abonnementstarief voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de volgende leden geen of een andere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    De cliënt betaalt voor het gebruik van het collectief vervoer een ritbijdrage waarvan de hoogte gebaseerd is op de ritbijdrage die passagiers jonger dan 65 jaar moeten betalen bij deelname aan het regulier openbaar vervoer.

  • 4.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is de cliënt voor een WMO-pas een eigen bijdrage van € 5,- per maand verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inning van de eigen bijdrage bedoeld in het achtste lid.

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7.

    Voor de eigen bijdrage voor beschermd wonen en opvang zijn artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet, hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de verordening van Arnhem voor beschermd wonen of opvang van toepassing.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is verschuldigd door de in artikel 2.1.5, eerste lid, van de wet, bedoelde persoon of personen.

  • 9.

    De eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening opvang wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Artikel 11 Onderzoek kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid

  • 1.

    Het college kan onderzoek doen naar het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college wijst ter uitvoering van het tweede lid een toezichthouder aan om misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele en overige voorzieningen op te sporen, te bestrijden en tegen te gaan.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, van de wet heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 5.

    De cliënt, die eigenaar of mede-eigenaar is van een woning en aan wie een woonvoorziening is toegekend, dient bij een verkoop van deze woning binnen de periode van 10 jaar na de toekenning van de maatwerkvoorziening:

    • a.

      deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden, en;

    • b.

      de kosten van de woonvoorziening, minus de afschrijvingskosten en eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in de kosten, terug te betalen, indien de aanpassing heeft geleid tot waardevermeerdering van de woning;

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor de in het vijfde lid bedoelde terugbetaling.

Artikel 13 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 14 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 3.

    Het college stelt de cliënt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 15 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Met een pgb bekostigde bedrijfsmatig verleende hulp, ondersteuning of zorg moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als gecontracteerde hulp, ondersteuning of zorg.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan, onder verantwoording aan de gemeenteraad, het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid.

Artikel 17 Financiële tegemoetkoming meerkosten

  • 1.

    Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

Artikel 18 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De waardering voor mantelzorgers bestaat uit ondersteuning en informatie van de werkgroep mantelzorg.

Artikel 19 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor de cliënten van zijn organisatie.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 20 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, onder andere via de Participatieraad Zevenaar, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen van de gemeente, waaronder de Participatieraad Zevenaar, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

Artikel 21 Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2022, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2022, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening indien onverkorte toepassing daarvan leidt tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 23 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2022 wordt ingetrokken.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 15 februari 2023.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023.