Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele Inkomenstoeslag gemeente Best 2023 |
Citeertitel | Verordening Inkomenstoeslag gemeente Best 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Best 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-05-2023 | 01-01-2023 | nieuwe regeling | 06-02-2023 |
Artikel 3 Langdurig laag inkomen voor de individuele inkomenstoeslag
Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende een langdurig laag inkomen heeft als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet; hiervan is sprake als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief VT.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onredelijk en onbillijkheid leidt.
Aldus besloten door de raad van Best
In zijn vergadering van 06-02-2023,
de griffier
Rian Swinkels
de voorzitter
Hans Ubachs
In beginsel is het normbedrag voldoende. Toch kan de financiële situatie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid de inkomsten te verhogen. Per 1 januari 2015 is de langdurigheidtoeslag van de Wet werk en bijstand 2004 vervangen door de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet.
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor personen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen zonder dat zij uitzicht hebben op verbetering van dat inkomen. Dat laatste onderdeel betekent dat er individueel getoetst moet worden of iemand in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag. Binnen de doelgroep personen met een langdurig laag inkomen vallen ook personen die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen of een nabestaandenuitkering.
Vast te leggen regels in de verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten; het is een inkomensondersteunende maatregel. Bij verordening dient de gemeenteraad op grond van artikel 8 van de wet regels te stellen over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast dient bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald te worden.
Het college kan in een beleidsregel aangeven wanneer er sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid van de wet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. De verordening beperkt zich grotendeels tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is.
Uit jurisprudentie is gebleken dat het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die tot die doelgroep behoort (of juist niet tot die doelgroep behoort), wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, in strijd is met artikel 36, eerste lid van de wet. De wetgever heeft namelijk een duidelijk uitgangspunt geformuleerd van individueel maatwerk. Dit moet ervoor zorgen dat de toeslag terechtkomt bij mensen die deze toeslag echt nodig hebben. In deze verordening en ook in de beleidsregel over de individuele inkomenstoeslag is het maatwerkprincipe dan ook tot uitdrukking gebracht.
Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.
De referteperiode is feitelijk de invulling van het begrip “langdurig” en betreft een periode van 24 maanden, voorafgaand aan de datum waarop het verzoek is ingediend. Het toeslagjaar is de periode van 12 maanden die aansluit op de datum waarop het verzoek is ingediend.
Lid 2: een individuele inkomenstoeslag wordt slechts eenmaal per toeslagjaar verstrekt. Dit staat in artikel 36, derde lid, van de wet. In dit lid is namelijk aangegeven dat een verzoek wordt afgewezen als aan een persoon een individuele inkomenstoeslag is verleend in de periode van 12 maanden voorafgaand aan zijn verzoek.
Het begrip ‘toeslagjaar ‘is in artikel 1 dan ook omschreven als de periode van 12 maanden aansluitend op de datum waarop het verzoek is ingediend. Omdat de wet uitgaat van een verstrekking aan een persoon, maakt het niet uit of een persoon de verstrekking in een toeslagjaar heeft ontvangen als alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde. Een persoon kan slechts eenmaal per toeslagjaar een individuele inkomenstoeslag ontvangen, ongeacht zijn burgerlijke staat.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Onder langdurig wordt verstaan de referteperiode, als omschreven in artikel 1 van deze verordening. Onder laag inkomen wordt verstaan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De kostendelersnorm van artikel 22a van de wet wordt buiten toepassing gelaten.
Om de verordening rechtmatig en werkbaarder te maken én om aan andere kant de doelgroep tegemoet te komen is met het schrappen van de gedeeltelijk recht bepaling in artikel 5 van de verordening opgenomen, dat voor de bepaling van het langdurig inkomen er wordt uitgegaan van een gemiddeld kalenderjaar voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt een verschil gemaakt tussen een alleenstaande, eenoudergezin en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de gehuwden uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden.
De hoogte van de individuele inkomenstoeslag zal meebewegen met de jaarlijkse indexering van de prijsindexcijfers van CBS en op hele euro’s naar boven worden afgerond. Dit om het jaarlijks wijzigen van de verordening te voorkomen. Het is natuurlijk wel van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
In beleidsregels kan het college nadere regels stellen aan wie een individuele inkomenstoeslag kan worden verstrekt. In de beleidsregels kunnen ook groepen worden uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag. Het verlenen van een individuele inkomenstoeslag is namelijk een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit volgt uit artikel 36b lid 1 Participatiewet.
Het college kan in (wet interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
De individuele inkomenstoeslag is afhankelijk van het individualiseringsbeginsel van de wet. Middels dit artikel is afwijking van de verordening mogelijk, indien er redenen zijn om af te wijken van de algemene regel. Er kan uitsluitend ten gunste van de verzoeker worden afgeweken en enkel voor zover dit niet leidt tot strijd met hogere regelgeving. Dit is een bevoegdheid van het college.