Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Albrandswaard

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlbrandswaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023
CiteertitelBeleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels leerlingenvervoer Albrandswaard 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op het primair onderwijs
  2. Wet voortgezet onderwijs 2020
  3. artikel 4 van de Wet op de expertisecentra
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-05-2023nieuwe regeling

11-04-2023

gmb-2023-197220

756692

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023

Het college van de gemeente Albrandswaard

 

besluit;

 

vast te stellen:

 

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023

 

Samenvatting: Deze Beleidsregels bevatten een uitwerking bevoegdheden op grond van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023.

 

INLEIDING

 

De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht om een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. Deze regeling is vastgelegd in de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023.

 

In de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra (artikelen 4) wordt gesproken over ‘vervoer dat voor de leerling passend is‘. Ook geeft de wetgeving aan dat de regeling rekening houdt met de ‘redelijkerwijs te vergen inzet van ouders‘.

 

De Verordening bekostiging leerlingenvervoer gaat uit van de mogelijkheden van ouder en leerling en sluit daarbij aan. Dit houdt in dat wanneer een leerling in staat is om met de fiets of het openbaar vervoer (ov) naar school te reizen, een voorziening voor aangepast vervoer niet aan de orde is.

 

Om een bruikbaar toetsingskader te creëren voor aanvragen leerlingenvervoer stelt het college de volgende Beleidsregels vast:

 

Definities:

 

  • -

    Dichtstbijzijnde toegankelijke school: dichtstbijzijnde school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.

  • -

    Best passende school: de onderwijsplek die volgens de bedoeling van passend onderwijs het best past bij de kwaliteiten van de leerling en de behoefte aan onderwijs/zorg/ondersteuning van de leerling.

  • -

    Leerling: de leerling als gedefinieerd in artikel 1 van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023.

  • -

    Leerlingenvervoer: het vervoer van leerlingen naar en van de onderwijsinstelling als bedoeld in onderwijswetgeving.

  • -

    Passende vervoersvoorziening: een vervoersvoorziening die aansluit bij de af te leggen route, de zelfredzaamheid en de behoeften van de leerling en het gezin, de beperkingen van de leerling en de (ontwikkelings)leeftijd van de leerling.

  • -

    Verordening: Verordening bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023.

Hoofdstuk 1. DE AANVRAAG

Artikel 1. Indienen aanvraagformulier (uitwerking artikel 3 van de Verordening)

De aanvraag voor het volgende schooljaar dient voor 1 juni te worden ingediend. Dit geeft het college de tijd om voor het begin van het nieuwe schooljaar op de aanvraag te beslissen. Bij latere indiening kan niet worden gegarandeerd dat gedurende de eerste twee weken van het nieuwe schooljaar het aangepast vervoer kan worden georganiseerd. Aanvragen die gedurende het schooljaar binnenkomen worden in de regel tussen 2 tot 8 weken behandeld.

Artikel 2. Het gesprek (uitwerking artikel 4 van de Verordening)

  • 1.

    Met ouders/verzorgers van kinderen die nieuw in het leerlingenvervoer komen, wordt bij de aanvraag een gesprek gevoerd. Het gesprek kan ook telefonisch plaatsvinden. Tijdens dit gesprek wordt uitgelegd wat leerlingenvervoer is en wordt gekeken naar de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en het gezin en de vervoersmogelijkheden van de leerling (bijvoorbeeld of de leerling met het openbaar vervoer kan reizen, eventueel met hulp). Ook ouders/verzorgers van kinderen die in het schooljaar negen jaar worden of veranderen van school, worden uitgenodigd voor een gesprek. Met hen worden onder andere de mogelijkheden van het openbaar vervoer besproken.

  • 2.

    Wanneer de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, kan het college in overleg met de ouders, desgewenst de leerling en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen, waarin de weg naar zelfstandig reizen naar school wordt beschreven alsmede de mogelijkheden van de leerling. Bij het opstellen van het persoonlijk vervoersontwikkelplan hebben we aandacht voor:

    • a.

      de huidige manier van reizen en de reden daarvoor;

    • b.

      de ervaringen van de leerling met de fiets en/of het openbaar vervoer;

    • c.

      de mogelijkheden van de leerling met de fiets en/of het openbaar vervoer;

    • d.

      de ondersteuningsmogelijkheden van de ouder(s);

    • e.

      de ondersteuningsmogelijkheden van het college.

Artikel 3. Overleg met samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs

  • 1.

    De samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs betrekken de vervoersaanvraag in het traject om te komen tot een toelaatbaarheidsverklaring (TLV). Zij geven informatie daarover aan de ouders. Indien nodig neemt het samenwerkingsverband daarvoor contact op met het college.

  • 2.

    Indien sprake is van verschil tussen de dichtstbijzijnde toegankelijke school en de best passende school neemt het college ter afstemming contact op met het samenwerkingsverband.

  • 3.

    Indien uit de beoordeling van het samenwerkingsverband volgt, dat er daadwerkelijk noodzaak is voor een specifiek genoemde (vso-)school, neemt het college dit oordeel over en verstrekt een vervoersvoorziening naar die school. Indien die school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is, schrijft het samenwerkingsverband voor het college een onderbouwing, waaruit blijkt waarom deze school voor de leerling niet toegankelijk is. Als er sprake is van een wachtlijst, dan geven de samenwerkingsverbanden een definitief advies over het al dan niet tussentijds kunnen overplaatsen naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en eventueel benodigd maatwerk.

Artikel 4. Meerjarenbeschikking (uitwerking artikel 6 lid 5 van de Verordening)

  • 1.

    In het kader van vermindering van de regeldruk en vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de inwoner is het wenselijk om, indien mogelijk, voor een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen. Indien een persoonlijk vervoersontwikkelplan van toepassing is, wordt deze bij de beoordeling betrokken.

  • Een meerjarenbeschikking kan in de volgende gevallen worden toegekend:

    • a.

      Voor leerlingen die bekostiging krijgen voor het zelfstandig reizen met de fiets of het openbaar vervoer, kan een meerjarenbeschikking worden verstrekt, voor de periode waarin geen wijzigingen ten aanzien van de reismogelijkheden worden verwacht, waarbij de beschikkingsduur ten hoogste een periode van drie jaar mag bedragen.

    • b.

      Voor leerlingen waarbij de verwachting bestaat dat zij vanwege hun lichamelijke of geestelijke situatie altijd zijn aangewezen op aangepast vervoer en dus aan de geldende criteria blijven voldoen. De meerjarige toekenning kan maximaal afgegeven worden tot en met het einde van de basisschool of tot het einde van de toelaatbaarheidsverklaring (TLV).

    • c.

      Voor leerlingen die aangepast vervoer beschikt hebben gekregen op basis van het criterium dat de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar kan worden teruggebracht, en waarvan de verwachting is dat dit niet zal wijzigen door aanpassingen van het openbaar vervoer. De meerjarige toekenning kan maximaal afgegeven worden voor een periode van drie jaar of tot en met het einde van de TLV.

  • 2.

    Een meerjarenbeschikking eindigt voor een leerling die een school voor speciaal basisonderwijs of speciaal (voortgezet) onderwijs bezoekt in ieder geval aan het einde van groep 8.

  • 3.

    Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat en bekostiging dient plaats te vinden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde toegankelijke school, wordt voor de eerste twee jaar dat de leerling de verder gelegen school bezoekt, steeds een beschikking voor de periode van een jaar afgegeven.

  • 4.

    Indien het betalen van een eigen bijdrage van toepassing is, zal jaarlijks om de inkomensgegevens worden gevraagd om de eigenbijdrage te kunnen vaststellen.

  • 5.

    In de gevallen dat een meerjarenbeschikking wordt afgegeven, kan door het college steekproefsgewijs controle van de afgegeven meerjarenbeschikkingen worden uitgevoerd.

  • 6.

    In de beschikking wordt de verplichting opgenomen, dat de ouder(s) gehouden is/zijn wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening onverwijld schriftelijk bij het college te melden. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouder(s) worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 2. AANMELDINGEN, AFMELDINGEN EN MUTATIES

Artikel 5. Nieuwe aanmeldingen en mutaties

  • 1.

    Ouders zijn gedurende de periode van het verwerken van nieuwe aanmeldingen zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de leerlingen(en). Het verwerken van nieuwe aanmeldingen van leerlingen, mutaties in adressen van schoollocatie of woonadres kost in het algemeen minimaal 5 werkdagen en maximaal 6 tot 8 weken.

  • 2.

    Mutaties die betrekking hebben op wel of niet gebruik maken van het vervoer of extra ritten worden zoveel mogelijk ruim van tevoren doorgegeven aan het college. Het college zorgt ervoor dat deze informatie uiterlijk 17:00 uur op de dag voorafgaand aan de dag waarop de mutatie betrekking heeft, aan de vervoerder wordt verstrekt. De ouder dient rekening te houden met deze verwerkingstijd als zich een mutatie voordoet.

Hoofdstuk 3. PASSEND VERVOER

VERVOERSMATRIXEN

Artikel 6. Loopafstand (uitwerking artikel 10 van de Verordening)

Het college hanteert als uitgangspunt dat van een leerling het volgende wordt verwacht met betrekking tot reizen te voet:

  • a.

    Tot 9 jaar: 1,5 kilometer

  • b.

    Vanaf 9 jaar en ouder: 2 kilometer

Artikel 7. Fietsafstand voor de fietsvergoeding (uitwerking artikelen 9 en 17 van de Verordening)

  • 1.

    Het college hanteert als uitgangspunt dat van een leerling het volgende wordt verwacht met betrekking tot reizen per fiets:

  • Fietsvergoeding

    Kilometergrens Albrandswaard

    Regulier basis onderwijs 6 km

    Speciaal (basis) onderwijs 6 km

    Voortgezet speciaal onderwijs 6 km

    T/m groep 7

    indicatie: 4 t/m 11 jaar

    T/m groep 6 niet fietsen, vanaf groep 7 tot maximaal 10 km

    Vanaf groep 7 tot maximaal 8 km

    -

    Groep 8

    indicatie: 12 jaar

    Tot maximaal 10 km

    Tot maximaal 10 km

    -

    Voortgezet onderwijs

    -

    -

    Toekenning naar gelang ontwikkelingsleeftijd. In eerste instantie zelfstandig tot maximaal 10 km. Indien nodig wordt begeleiding ook vergoed.

  • 2.

    Van leerlingen in het regulier basisonderwijs wordt vanaf groep 7 verwacht dat zij kunnen fietsen als de afstand tot de school minder dan 10 km bedraagt. Hier wordt vanuit gegaan, aangezien leerlingen uiterlijk in groep 7 verkeersles krijgen. Dit wordt gezien als voorbereiding op het voortgezet onderwijs. Daarbij wordt uitgegaan van de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, gebaseerd op Google Maps. Dit zijn in principe alle openbare wegen.

  • 3.

    Indien twijfel bestaat over de fietsmogelijkheden van de leerling kan advies worden opgevraagd bij MEE op weg en bij de deskundige als bedoeld in artikel 1 van de Verordening, over de medische beperkingen van de leerling met betrekking tot het reizen met de fiets.

  • 4.

    Indien de reisafstand met de fiets minder dan 6 kilometer bedraagt, vervalt de aanspraak op bekostiging.

Artikel 8. Vergoeding voor de kosten van openbaar vervoer (uitwerking artikelen 17 en 18 van de Verordening)

  • 1.

    Het college hanteert als uitgangspunt dat van een leerling het volgende wordt verwacht met betrekking tot reizen met het openbaar vervoer:

  • Openbaar vervoer

    Kilometergrens

    Regulier basis onderwijs 6 km

    Speciaal (basis) onderwijs 6 km

    Voortgezet speciaal onderwijs 6 km

    T/m groep 7 indicatie: 4 t/m 11 jaar

    2 keer overstappen, indien nodig met begeleiding.

    Met begeleiding, maximaal 1 overstap

    -

    Groep 8 indicatie: 12 jaar

    Zelfstandig, maximaal 2 overstappen

    Met begeleiding, maximaal 1 overstap

    -

    Voortgezet onderwijs

    -

    -

    In eerste instantiezelfstandig tot maximaal 2 overstappen. Als de leerling niet in staat is zelfstandig te reizen wordt begeleiding vergoed. Trainingen met MEE op weg worden ingezet ter bevordering van de zelfredzaamheid.

  • 2.

    Indien twijfel bestaat over de mogelijkheden van de leerling om met het openbaar vervoer te reizen (zelfstandig of met begeleiding) kan een onafhankelijk advies worden opgevraagd over de beperkingen van de leerling met betrekking tot reizen met het openbaar vervoer.

  • 3.

    Bij situaties waarin sprake is van een overstap, mag er per overstap tussen de 5 en 15 minuten aan overstaptijd zitten. Daar waar sprake is van een looproute van huis naar de halte of van de halte naar school en vice versa, mag deze maximaal 400 meter bedragen. Steeds wordt uitgegaan van de route van 9292.nl, tenzij het aantal overstappen verminderd kan worden door de inzet van de fiets als voor- en/of natransport.

  • 4.

    Als de reistijd langer is dan anderhalf uur wordt gekeken of de reistijd met het aangepast vervoer met 50% verkort kan worden.

  • 5.

    Voor het speciaal (basis)onderwijs geldt in principe maximaal een overstap. Twee overstappen is in overleg met ouders mogelijk, indien de leerling dit aankan en er sprake is van een reële overstaptijd.

Artikel 9. Het vaststellen van de reistijd (uitwerking artikel 1 van de Verordening)

  • 1.

    Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de door de REIS-informatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292.nl en mobiel.9292.nl.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer, wordt de vervoerder geraadpleegd. Voor het bepalen van de reistijd wordt het gemiddelde genomen van de heen- en terugreis.

Artikel 10. Gewenningsjaar aangepast vervoer (uitwerking artikelen 18 en 19 van de Verordening)

  • 1.

    Leerlingen die het eerste jaar naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs gaan, kunnen in het kader van gewenning tijdens dit eerste jaar nog gebruik maken van het aangepast vervoer. Indien het voor de leerling van toepassing is, zal dit gewenningsjaar benut worden om de leerling vertrouwd te maken met de (brom)fiets of het openbaar vervoer. MEE op weg kan hierbij worden ingezet om de zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen.

  • 2.

    Wanneer een leerling getraind is en zelfstandig gebruik kan maken van de (brom)fiets of het openbaar vervoer, bekostigt het college deze voorziening gedurende de gehele schoolperiode op de betreffende school, mits aan de overige voorwaarden uit de Verordening wordt voldaan.

Artikel 11. Beoordelingsrichtlijn Beleidsregels (uitwerking artikelen 9, 10, 17 en 18 van de Verordening)

  • 1.

    De beoordelingsrichtlijn in de vervoersmatrix uit artikelen 6, 7 en 8 van de Beleidsregels houdt rekening met de verschillende doelgroepen en sluit aan bij de ontwikkeling en het niveau waarop de leerling functioneert. Van leerlingen op het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt minder verwacht dan van leerlingen die het regulier basisonderwijs bezoeken. Deze beoordelingsrichtlijn draagt bij aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgtraject (voorgezet onderwijs, werk of bijvoorbeeld een dagbestedingsproject).

  • 2.

    Van de beoordelingsrichtlijn in de vervoersmatrix kan worden afgeweken indien er factoren zijn die daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4. LEERLING

Artikel 12. Ontwikkelingsleeftijd (uitwerking artikel 11 van de Verordening)

  • 1.

    De kalenderleeftijd van een leerling komt niet altijd overeen met het leeftijdsniveau waarop de leerling functioneert. Door bijvoorbeeld een verstandelijke beperking kan de ontwikkelingsleeftijd van een persoon verschillen met zijn of haar kalenderleeftijd. De ontwikkelingsleeftijd wordt gehanteerd bij het toekennen van passend vervoer.

  • 2.

    Om tegemoet te kunnen komen aan de basisbehoeften en zelfredzaamheid van de leerling, is het van belang om te weten wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerling zijn. De ontwikkelingsleeftijd wordt in samenwerking met de school en/of andere deskundigen vastgesteld en wordt toegepast op de vervoersmatrix uit de artikelen 6, 7 en 8 van de Beleidsregels.

Artikel 13. Toelatingsleeftijd (uitwerking artikel 1, definitie leerling, van de Verordening)

  • 1.

    Kinderen worden als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt, leerling in de zin van de Wet op het primair onderwijs (WPO) (artikel 39, eerste lid, WPO). Voor het regulier basisonderwijs verstrekt het college een vervoersvoorziening vanaf het moment dat een kind vier jaar is geworden.

  • 2.

    Het kan voorkomen dat kinderen vanaf drie jaar worden toegelaten op het speciaal onderwijs. Deze toelatingsleeftijd is geregeld in artikel 39 van de Wet op de expertisecentra (WEC). Deze kinderen kunnen ook aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd al voorbij zijn, kunnen ouders aanspraak maken op een vervoersvoorziening, voor zolang de leerling de betreffende school bezoekt, mits aan de voorwaarden van de Verordening leerlingenvervoer wordt voldaan.

Hoofdstuk 5. BEPERKING

Artikel 14. Structurele beperking (uitwerking artikel 1 van de Verordening)

  • 1.

    Er is onderscheid tussen een structurele of een tijdelijke beperking. Het college is alleen verantwoordelijk voor het vervoer van leerlingen met een structurele beperking.

  • 2.

    Wanneer in de Verordening gesproken wordt over een beperking of handicap, wordt daarmee een structurele beperking of handicap bedoeld. Wanneer een leerling vanwege herstel of revalidatie langer dan drie maanden afhankelijk is van rolstoel en/of krukken, kan een beroep worden gedaan op het leerlingenvervoer op grond van de hardheidsclausule. Het college kan een vervoersvoorziening verstrekken voor de duur van het herstel en/of de revalidatie.

  • 3.

    Het college verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen korter dan drie maanden. Ouders zijn hier zelf verantwoordelijk voor.

Hoofdstuk 6. OUDERS

Artikel 15. Co-ouderschap (uitwerking artikel 1 van de Verordening)

  • 1.

    Ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap als de beide ouders in een regelmatige afwisseling de zorg voor hun kind(eren) kinderen hebben.

  • 2.

    Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft.

Artikel 16. Verantwoordelijkheid ouders bij begeleiding kinderen (uitwerking artikelen 1, 4, 6 lid 3, 9, 10 lid 3 en 19 sub c van de Verordening)

  • 1.

    Ouders en of verzorgers zijn verantwoordelijk voor het schoolbezoek en de begeleiding van hun kind(eren). Wanneer het begeleiden van een leerling door de ouders of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden, kan de leerling in aanmerking komen voor aangepast vervoer. Indien de afstand van de woning naar de school niet voldoet aan de afstandsgrens, dienen de ouders zelf voor begeleiding zorg te dragen, ook indien de af te leggen route onveilig is (Raad van State 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).

  • 2.

    Om te kunnen beoordelen of begeleiden onmogelijk is, of dat een gezin ernstig benadeeld wordt wanneer ouder(s) zelf voor de begeleiding moet/moeten zorgen, gelden de onderstaande criteria. Van ouders wordt geen begeleiding verlangd, als:

    • a.

      de ouder van een één-oudergezin kan aantonen dat hij/zij het werk/inburgering niet langer kan uitoefenen als hij/zij zorg moet dragen voor de begeleiding van en naar school van de leerling. Hiervoor dient een werkgeversverklaring overlegd te worden, met een weekrooster en werktijden. Ook het volgen van een voltijdsopleiding wordt voor een ouder van een één-oudergezin gelijkgesteld met werk/inburgering. In deze situatie moet een inschrijfbewijs en het lesrooster overgelegd worden; of

    • b.

      er sprake is van een één-oudergezin en de ouder één of meerdere kind(eren), jonger dan 10 jaar uit hetzelfde gezin, tegelijkertijd naar een andere school moet brengen. Dan kan het kind dat moet reizen naar het speciaal (basis) onderwijs in aanmerking komen voor aangepast vervoer. Er moet aannemelijk worden gemaakt dat een andere oplossing (bijvoorbeeld het inschakelen van buren of familie of voor- en naschoolse opvang) niet mogelijk is; of

    • c.

      er structurele medische redenen zijn die ouders belemmeren hun kind te begeleiden. Dit moet worden vastgesteld door een medisch deskundige (niet zijnde de huisarts); of

    • d.

      het begeleiden van een kind van en naar school meer dan drie uur per dag in beslag neemt. Dit betekent dus maximaal drie kwartier per enkele reisafstand. Is de totale reistijd langer dan drie uur en er is geen aantoonbare andere mogelijkheid om vervoer te combineren met andere leerlingen, dan kan de leerling in aanmerking komen voor aangepast vervoer.

  • 3.

    Ingeval een leerling in een zorginstelling woont, blijven zowel de ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding.

Hoofdstuk 7. ONDERWIJS

Artikel 17. Wachtlijsten (uitwerking artikel 8 van de Verordening)

  • 1.

    Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat, dient bekostiging plaats te vinden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde toegankelijke school. De aanspraak op een vervoersvoorziening naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan:

    • a.

      indien de wachtlijst voor de dichtstbijzijnde toegankelijke school blijft bestaan; of

    • b.

      indien binnen twee jaar de wachtlijst is opgelost, maar overplaatsing naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school aantoonbaar nadelige gevolgen (volgens deskundigheid van bijv. orthopedagoog, behandelaar) heeft voor de leerling; of

    • c.

      indien door de wachtlijst op de dichtstbijzijnde toegankelijke school, de leerling twee jaar of langer een vervoersvoorziening naar de verder gelegen school heeft gekregen, tenzij de ouders ervoor kiezen de leerling naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school te laten gaan.

  • 2.

    Bij de nieuwe aanvraag is het aan de ouders om aan te tonen dat de wachtlijst nog bestaat. In de toekenningsbeschikking wordt opgenomen dat bekostiging van het leerlingenvervoer naar de verder weggelegen school wordt verstrekt tot het moment dat de wachtlijst is opgelost, tenzij sprake is van de situaties als genoemd in het eerste lid onder b en c.

Artikel 18. Schakelklas en Internationaal voortgezet onderwijs (ISK) (uitwerking artikel 1 van de Verordening)

  • 1.

    Wanneer vaststaat dat een leerling aangewezen is op taalonderwijs bij een voltijds schakelklas, dient de school waarop het taalonderwijs wordt geboden aangemerkt te worden als de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor deze leerling.

  • 2.

    Het afstandscriterium uit artikel 9 van de Verordening is niet van toepassing op het vervoer naar een schakelklas. Op het vervoer naar het internationaal voortgezet onderwijs is het afstandscriterium wel van toepassing.

  • 3.

    De vervoersvoorziening wordt toegekend voor een jaar en wordt beëindigd wanneer de leerling zelfstandig naar school kan fietsen of lopen. In de periode dat de leerling het taalonderwijs volgt wordt door de betrokken partijen (Stichting Vluchtelingenwerk, MEE op weg, de scholen) ernaar gestreefd de leerling zo spoedig mogelijk zelfstandig te laten reizen. Dit wordt na een halfjaar geëvalueerd. Het college neemt hierbij het initiatief door tijdig contact op te nemen met de school.

  • 4.

    Indien door de school waar het kind taalonderwijs volgt, gemotiveerd wordt aangetoond dat de leerling ook in het tweede jaar voor een vervoersvoorziening in aanmerking zou moeten komen, kan een vervoersvoorziening ook voor het tweede jaar worden toegekend. Als hier sprake van is, neemt de school het initiatief en zoekt contact met het college.

  • 5.

    Een vervoersvoorziening in het tweede jaar wordt slechts toegekend voor de dagen in de week waarop het voor de ouder(s) van de leerling vanwege inburgeringsverplichtingen niet mogelijk is de leerling naar de schakelklas te begeleiden. Op de overige dagen zijn de reguliere criteria van de Verordening en de Beleidsregels van toepassing.

  • 6.

    Het vijfde lid is niet van toepassing op leerlingen die voldoen aan het afstandscriterium uit artikel 9 van de Verordening en gehandicapte leerlingen, mits eveneens aan de overige voorwaarden uit de Verordening en de Beleidsregels is voldaan.

Artikel 19. Hoogbegaafd onderwijs (uitwerking artikel 8 van de Verordening)

  • 1.

    Hoogbegaafde leerlingen kunnen met de juiste begeleiding en het juiste lesmateriaal op een reguliere, dichtbijgelegen school het voor hen passend onderwijs ontvangen.

  • 2.

    Hoogbegaafdheid is geen reden om vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Door de ouders aangeleverde specifieke informatie over de leerling kan echter aanleiding zijn om de hardheidsclausule toe te passen. De ouders moeten aantonen dat hun kind op de dichtstbijzijnde school niet het onderwijs kan krijgen dat hij nodig heeft. Voor informatie wordt contact opgenomen met het betreffende samenwerkingsverband voor Passend Onderwijs. Het samenwerkingsverband weet welke scholen de beschikbare zogenaamde “verrijking, versnelling en verdiepingsmaterialen” in hun leerplan hebben opgenomen.

Artikel 20. Dislocaties, nevenvestigingen en verbouwing van de school (uitwerking artikel 1 van de Verordening)

  • 1.

    Bij dislocaties of nevenvestigingen wordt niet afgeweken van de afstandscriteria in de Verordening.

  • 2.

    Wanneer een school meerdere locaties heeft, geldt als uitgangspunt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als school kan worden beschouwd. Het vervoer tussen twee schoollocaties dient door de school te worden verzorgd.

  • 3.

    Wanneer leerlingen vanwege verbouwing op een andere locatie worden opgevangen, wordt niet automatisch het vervoer naar die locatie bekostigd. Per leerling zal opnieuw beoordeeld worden of er nog aanspraak gedaan kan worden op bekostiging. Deze wijziging dient daarom doorgegeven te worden.

Artikel 21. Wisselende schooltijden en afwijken van het schoolrooster (uitwerking artikel 13 van de Verordening)

  • 1.

    Het vervoer bij wisselende of afwijkende schooltijden behoort niet tot de taken van het college, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Ook voor uitvaluren aan het begin en het eind van de schooldag worden geen extra taxiritten ingezet.

  • 2.

    Het aangepaste vervoer wordt alleen georganiseerd voor vervoer van en naar de school, vanaf het vooraf opgegeven woonadres en op de schooltijden die zijn opgenomen in de schoolgids. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die vanwege hun structurele beperking geen hele schooldag kunnen volbrengen, of voor wie de algemene schoolgids is aangepast in een individueel schoolplan.

  • 3.

    Bij afwijkende schooltijden in het examenjaar worden de reguliere schooltijden van het schoolplan aangehouden. Indien het examen na 10:00 uur plaatsvindt, kan er in de morgen, op aanvraag en in overleg, afgeweken worden van de reguliere schooltijden. Indien het examen voor 10:00 uur plaatsvindt wordt de reguliere schooltijd aangehouden, tenzij de vervoerder aangeeft dat er aan de betreffende rit geen meerkosten verbonden zijn. Voor uitvaluren worden geen extra ritten ingezet. Van de leerling wordt verwacht dat hij/zij op school wacht tot het einde van de reguliere schooltijd.

Artikel 22. Medische behandeling en zorg in combinatie met onderwijs: Orthopedagogisch didactisch centrum (Opdc) en onderwijs/zorg locaties (uitwerking artikelen 3 en 6 van de Verordening)

  • 1.

    Onder het leerlingenvervoer valt niet het verstrekken van een vervoersvoorziening naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen en/of zorg ontvangen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Het leerlingenvervoer is bedoeld voor het vervoer van en naar een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend.

  • 2.

    Indien een kind ook onderwijs op, of nabij die locatie volgt, kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming via het college krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids. De reguliere schooltijden zijn leidend, ook als kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandeling ontvangen. Hierbij wordt aangesloten bij artikel 20 van de Beleidsregels.

  • 3.

    Voor locaties waar zowel onderwijs als zorg wordt verstrekt bestaat aanspraak op leerlingenvervoer, indien het onderwijs deel meer dan 50% van de tijd omvat en aan de overige voorwaarden van de Verordening is voldaan. Ouders dienen dit aan te tonen door het overleggen van een ontwikkelingsperspectief (OPP) en de beschikking voor het zorgdeel.

  • 4.

    Voor het vervoer naar locaties waar Jeugdhulp wordt geboden is de Verordening Jeugdhulp gemeente Albrandswaard van toepassing.

Hoofdstuk 8. WONING (uitwerking artikelen 1, 3 en 14 van de Verordening)

Artikel 23. Hoofdverblijf

  • 1.

    Een aanvraag voor een vervoersvoorziening kan worden ingediend, voor het adres waar de leerling feitelijk en structureel verblijft, tenzij sprake is van de situatie als beschreven in het tweede lid. Inschrijving in de gemeente is hierbij niet relevant. Het college toetst deze aanvraag aan de Verordening.

  • 2.

    Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening toekennen indien de leerling:

    • a.

      van leerlingenvervoer gebruik maakt in de eigen gemeente (A); en

    • b.

      een korte periode (maximaal zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft; en

    • c.

      de oude school blijft bezoeken; en

    • d.

      na die korte periode terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente (A).

  • 3.

    De in het tweede lid genoemde uitzondering geldt niet voor een leerling die vanwege een vakantie van de ouders elders verblijft. In alle andere situaties dat een leerling tijdelijk ergens verblijft, geldt het eerste lid.

Artikel 24. Tweede opstap- of afzetadres (uitwerking artikel 3 van de Verordening)

  • 1.

    Het college stemt in met het vervoer naar een tweede opstap- of afzetadres als dit op de route is waar de taxi of bus standaard langs rijdt en het opstap- of afzetadres structureel van aard is. Structureel betekent dat sprake is van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon. Bijvoorbeeld: alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 2, voor een periode van minimaal 3 maanden.

  • 2.

    Het college is niet verantwoordelijk voor het vervoer naar naschoolse activiteiten, buitenschoolse opvang, een oppasadres, medische behandeling, etc. In uitzonderlijke gevallen, waarin het alternatieve uitstapadres op de route ligt en er geen meerkosten aan dit vervoer vast zitten, kan het college de ouders tegemoetkomen, door de leerling te laten uitstappen op een ander gewenst adres dan hun huisadres. Hieraan kunnen ouders geen recht ontlenen. Indien het alternatieve uitstapadres door een wijziging in het vervoersplan niet meer op de route ligt of tot een kostenverhoging leidt, zal de leerling op het opstapadres worden afgezet.

Artikel 25. Tijdelijk verblijf (uitwerking artikel 14 van de Verordening)

  • 1.

    Het vervoer voor een leerling die gebruik maakt van het leerlingenvervoer en die vanwege tijdelijk verblijf, korter dan drie maanden in onze gemeente verblijft, wordt bekostigd door de gemeente van herkomst.

  • 2.

    Indien sprake is van tijdelijk verblijf langer dan drie maanden, kan de tijdelijke verblijfsplaats worden aangemerkt als hoofdverblijf. Na een termijn van zes weken, moet een aanvraag ingediend worden. Vanaf dat moment worden de criteria gehanteerd uit de Verordening van de gemeente waarin het hoofdverblijf is gevestigd.

  • 3.

    Verzoeken van ouders om hun kind vanuit internaten ook door de week naar huis te vervoeren kunnen worden afgewezen. Voor internaten geldt immers weekeinde- en vakantievervoer. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer buiten schooltijden.

Artikel 26. Crisisplaatsing (uitwerking artikel 14 van de Verordening)

  • 1.

    Leerlingen die vanwege een crisissituatie in het ouderlijk huis, tijdelijk in de gemeente Albrandswaard wonen, kunnen rekenen op tijdelijke steun van het college. Vanwege rust voor de leerling zal een vervoersvoorziening worden verstrekt naar de oorspronkelijke school voor de duur van maximaal zes weken, indien de uithuisplaatsing onverwacht van de een op andere dag geschiedt en onderwijs op de oorspronkelijke school nog wenselijk en haalbaar is. Gedurende deze periode wordt veelal duidelijk waar de leerling definitief gaat wonen. Het college zal in deze periode onderzoeken of de gemeente van herkomst bereid is een financiële bijdrage te leveren voor het vervoer van “hun” leerling.

  • 2.

    De verzorgers van de leerling dienen de periode van 6 weken te benutten, om bij een langduriger verblijf in de gemeente Albrandswaard een andere school te zoeken. Als de leerling na het verstrijken van deze termijn in de gemeente Albrandswaard blijft wonen, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. Deze aanvraag wordt dan op dezelfde wijze beoordeeld, als de aanvragen van andere leerlingen uit de gemeente.

  • 3.

    Indien een leerling uit de gemeente Albrandswaard de ouderlijke woning tijdelijk verlaat in verband met een crisissituatie zal het college, als de leerling reeds gebruikt maakt van het leerlingenvervoer in de gemeente Albrandswaard, op verzoek van de nieuwe tijdelijke gemeente het vervoer van deze leerling voor de periode van maximaal 6 weken blijven vergoeden naar de oorspronkelijke school (zie artikel 19, tweede lid).

Artikel 27. Dagcentrum: twee woningen

  • 1.

    Het uitgangspunt van de Verordening is, dat slechts het vervoer van de woning naar de onderwijsinstelling en vice versa wordt bekostigd. In het geval een leerling vanuit een ouderlijke woning een school bezoekt en vanuit die school, omwille van een medische of sociale indicatie, naar een dagcentrum reist, is het college niet verplicht het vervoer van school naar het dagcentrum te bekostigen.

  • 2.

    Als het dagcentrum als structureel feitelijk (eventueel tweede) verblijf aangemerkt kan worden, kan het college ervan uitgaan dat het kind twee woningen in de zin van de Verordening heeft, te weten de ouderlijke woning en het dagcentrum. In een dergelijke situatie kan het college toch besluiten het vervoer te bekostigen, wanneer het dagcentrum zich binnen de gemeente bevindt. Het college bekostigt dan het vervoer van huis naar school en van school naar het dagcentrum. Het dagcentrum wordt dan aangemerkt als tweede woning. Het vervoer van het dagcentrum naar huis valt dan niet onder het leerlingenvervoer.

Hoofdstuk 9. HET VERVOER

Artikel 28. Wangedrag binnen het vervoer

Bij wangedrag van een kind in de taxi of het taxibusje wordt een stoplichtmodel gehanteerd, waarbij onderstaande maatregelen in zwaarte oplopen en in vaste volgorde worden toegepast:

 

  • a.

    Er wordt er een brief gestuurd naar de ouders/verzorgers van het kind. Ook vindt er een gesprek plaats tussen de chauffeur en de ouders/verzorgers. De chauffeur maakt hier een verslag van. Het doel is verbetering van het gedrag van de leerling.

  • b.

    Wanneer dit niet leidt tot verbetering van het gedrag stuurt het college een schriftelijke waarschuwing naar de ouders/verzorgers. Aan de hand hiervan worden zij uitgenodigd voor een gesprek. Er wordt hen dan de gelegenheid geboden het kind in het aangepast vervoer te (laten) begeleiden. Hiertoe biedt het college de ouders/verzorgers een zitplaats aan in het voertuig.

  • c.

    Als het probleem aanhoudt, krijgen ouders/verzorgers een laatste schriftelijke waarschuwing dat het vervoer wordt beëindigd indien het gedrag van de leerling niet verbetert. Indien het gedrag van de leerling niet verbetert, het gedrag niet verwijtbaar is aan de aandoening/handicap van de leerling en indien ouders/verzorgers geen begeleiding verzorgen, kan het college besluiten het aangepast vervoer te beëindigen. Dit geldt ook wanneer het gedrag van de leerling niet verbetert, er een medische oorzaak is aan te geven voor het ontoelaatbare gedrag en dit met begeleiding onder controle te houden is. In alle gevallen zijn de ouders/verzorgers verantwoordelijk voor de begeleiding, niet het college.

Artikel 29. Individueel vervoer

In beginsel bestaat er geen recht op individueel vervoer. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling om medische en/of psychosociale reden niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd, maar individueel vervoerd moet worden.

Artikel 30. Individuele reistijd

De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot 70 minuten per enkele reis, tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven of wordt aangetoond dat om medische en/of psychosociale redenen afwijken van de maximale individuele reistijd noodzakelijk is.

Artikel 31. Medische begeleiding

Indien een leerling om medische redenen begeleiding nodig heeft, zijn de ouders verantwoordelijk voor deze begeleiding. Hiervoor kan vaak een vergoeding worden verkregen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz). Door het college zal de zitplaats voor de begeleider beschikbaar worden gesteld.

Artikel 32. Stagevervoer (uitwerking artikel 15 van de Verordening)

  • 1.

    Als stageplek wordt aangemerkt; de werkplek waarvoor ten behoeve van de leerling een stage-overeenkomst is opgesteld. In de stageovereenkomst is onder meer beschreven met welk doel de leerling stage loopt, wat de werkzaamheden zijn en voor welke periode de stage is afgesproken.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening van en naar de stageplek wordt afgegeven in aansluiting op de schooltijden, tenzij de branche waarin stage gelopen wordt deze aansluiting niet mogelijk maakt. De vergoeding is afgestemd op de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de stageplek en vice versa.

  • 3.

    De stageplek moet zijn gelegen binnen het reistraject tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school. Als er geen stageplek binnen het reistraject aanwezig is, verstrekt het college een vervoersvoorziening naar een stageplek die binnen een straal van 8 kilometer van de woning van de leerling is gelegen, tenzij daarbinnen een stageplek aantoonbaar niet aanwezig is.

  • 4.

    Het college gaat ervan uit dat de stageplek gezocht wordt in de nabijheid van de woning, waardoor leerlingen minder lang hoeven te reizen en hun maatschappelijke betrokkenheid met de gemeente Albrandswaard wordt vergroot.

  • 5.

    Voor de stageplek geldt hetzelfde afstandscriterium als voor de school. Er vindt geen vergoeding plaats als de stageplek binnen de afstandsgrens staat, tenzij sprake is van een gehandicapte leerling.

  • 6.

    Ter voorbereiding op deelname in het maatschappelijk verkeer en het vergroten van de zelfredzaamheid wordt voor het stagevervoer gekeken naar de mogelijkheden van het reizen met de (brom-)fiets en/of het openbaar vervoer. Er wordt een zo zelfstandig mogelijke manier van reizen van en naar het stageadres nagestreefd.

Artikel 33. Afstand en reistijd bepalen (uitwerking artikel 1 van de Verordening, definitie ‘afstand’)

  • 1.

    Voor de beoordeling van aanvragen voor leerlingenvervoer geldt de kortst gemeten afstand tussen de woning en de school. Het gebruik van opstapplaatsen verandert niets aan deze afstand.

  • 2.

    De afstand wordt bepaald met behulp van de routeplanner van Google Maps.

  • 3.

    Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de REISinformatiegroep B.V. via 0900-9292 of www.9292.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd.

  • 4.

    Bij een negatieve beschikking op grond van het afstandscriterium, of op grond van de reistijd, wordt een uitdraai ter onderbouwing meegestuurd.

Hoofdstuk 10. FINANCIEEL

Artikel 34. Terugval in inkomen (uitwerking artikelen 1 definitie ‘inkomen’, 23 en 24 van de Verordening)

  • 1.

    Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, wordt aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Het artikel vormt slechts een gedeeltelijke invulling van de beleidsruimte. Het betreffende artikel van de WSF kan als richtsnoer gehanteerd worden. Het college behoudt haar eigen bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke situaties een andere oplossing te kiezen.

  • 2.

    Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van artikelen 23 en 24 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:

    • a.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, of

    • b.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

Artikel 35. Pleegouders en voogdijinstellingen (uitwerking artikel 23 en 24 van de Verordening)

  • 1.

    Aan pleegouders wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 2.

    Voogdijinstellingen worden ook als ouder aangemerkt. Zij kunnen een aanvraag indienen als zij daadwerkelijke verzorging uitoefenen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.

Hoofdstuk 11. HARDHEIDSCLAUSULE

Artikel 36. Hardheidsclausule (uitwerking artikel 26 van de Verordening)

  • 1.

    Van de Verordening en de Beleidsregels kan worden afgeweken, op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid van het college. Dit geldt voor situaties waarin de toepassing van de Beleidsregels tot onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor een gezin of een leerling zouden leiden.

  • 2.

    De hardheidsclausule wordt alleen toegepast voor het vervoer naar een onderwijsinstelling als bedoeld in onderwijswetgeving. Er kan geen aanspraak gemaakt worden op een vervoersvoorziening naar medische instellingen. Ook kan geen aanspraak op een vervoersvoorziening gemaakt worden, omdat ouders/verzorgers werken en/of andere bezigheden hebben, waardoor zij de leerling niet naar school kunnen brengen.

  • 3.

    Bij het toepassen van de hardheidsclausule dient met alle feiten en omstandigheden rekening te worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden.

  • 4.

    Ter voorkoming van precedentwerking, wordt de toepassing van de hardheidsclausule onderbouwd met op de specifieke, concrete situatie van ouders van een leerling betrekking hebbende argumenten.

Hoofdstuk 12. AFSLUITING

Artikel 37. Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels treden in werking op de eerste dag na publicatie ervan, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels leerlingenvervoer Albrandswaard 2018.

Artikel 38. Citeertitel

Deze Beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023”.

11 april 2023

J.G.H. de Witte

Burgemeester

Artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregels

Op enkele artikelen is toelichting nodig voor nadere duiding van het artikel. Hieronder wordt deze toelichting gegeven.

 

Artikelen 6 t/m 11

Bij de beoordeling van de aanvragen voor bekostiging voor vervoer vanuit het leerlingenvervoer is er volgens de Verordening bekostiging leerlingenvervoer sprake van een getrapte vervoerskostenvergoeding. De vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij de capaciteit van de leerling. De vervoerskostenvergoeding moet passend zijn. Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om naar school te fietsen, een vergoeding voor het aangepast vervoer niet passend is. Een fietsvergoeding is dan passender. Hetzelfde geldt voor het reizen met het openbaar vervoer en de noodzaak van een begeleider op de fiets of in het openbaar vervoer. Pas als deze mogelijkheden niet passend zijn, is een vergoeding voor het aangepaste vervoer het best passend. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren.

 

Wat passend vervoer precies inhoudt, beschrijft de wetgeving en de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Albrandswaard 2023 niet. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau beoordeeld moet worden welke vervoersvoorziening passend is bij de leerling.

 

De vervoersvoorziening waarop een leerling recht heeft, wordt bepaald door de mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Bij infrastructurele mogelijkheden kan gedacht worden aan bijvoorbeeld openbaar vervoer verbindingen, fietsinfrastructuur en openbare wegen. Ook wordt bij de beoordeling gekeken naar welke vervoerswijze het beste past bij de eigen kracht van de leerling en kan er advies ingewonnen worden bij onafhankelijk (medisch) deskundigen. In zijn algemeenheid uitspraken doen over de capaciteit van een leerling is niet mogelijk. Dit is afhankelijk van veel factoren, zoals de ontwikkelingsleeftijd, medische gesteldheid, de mogelijkheden van het gezin, de reisroute, etc. Daarom is het toepassen van maatwerk belangrijk. De vervoersmatrixen dienen als algemene beoordelingsrichtlijn.

 

Artikel 10

Om het voor ouders eenvoudiger te maken het begeleidingsprobleem van hun kind op te vangen, adviseren wij gebruik te maken van de volgende mogelijkheden:

  • -

    Rol voor zorg- en hulpverlenende instellingen

    De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kind(eren) blijft bij de ouders. Voor ondersteuning bij de vraag hoe ze dit kunnen organiseren kunnen zij geholpen worden door bijvoorbeeld MEE, Stichting Vrijwilligerswerk of Centrum Jeugd en Gezin binnen de wijkteams.

  • -

    Gebruik maken van een OVmaatje

    De ontwikkeling van het zelfstandig reizen kan worden gestimuleerd door gebruik te maken van OVmaatjes. De inzet van OVmaatjes zorgt ervoor dat leerlingen ervaring opdoen in het openbaar vervoer. In veel gevallen is begeleiding in het openbaar vervoer daarna niet meer nodig.

  • -

    Ov-educatie

    Door ov-educatie op school leert een leerling spelenderwijs kennis te maken het openbaar vervoer. De gemeente Albrandswaard gaat het OV4U lespakket aanbieden op scholen, om de zelfstandigheid in het openbaar vervoer te stimuleren en enthousiasme te creëren bij de leerlingen. Dit lesmateriaal is er voor het basisonderwijs, maar ook voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal (voortgezet) onderwijs.

Artikel 14

Het afstandscriteria is niet van toepassing op vervoer naar schakelklassen aangezien het kinderen in de basisschoolleeftijd betreft, die als nieuwkomer (vaak vanuit oorlogsgebied) in de gemeente komen en de Nederlandse straten, wegen en verkeersregels niet kennen en daarom (nog) niet zelfstandig kunnen reizen.

 

Voor het internationaal voortgezet onderwijs geldt het afstandscriterium wel. De leerlingen reizen met het ov en ouders kunnen indien noodzakelijk een aanvraag voor bijzondere bijstand indienen. Oekraïense vluchtelingen kunnen geen bijzondere bijstand aanvragen, maar krijgen leefgeld. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) adviseert om in het leerlingenvervoer Oekraïense vluchtelingen hetzelfde te behandelen als andere vluchtelingen. Anders dan andere vluchtelingen mogen Oekraïners wel werken in Nederland en sommigen hebben op afstand hun baan aangehouden in Oekraïne. Het college acht het daarom redelijk voor Oekraïense vluchtelingen dezelfde regels toe te passen als voor andere vluchtelingen, ook al kunnen Oekraïners geen bijzondere bijstand aanvragen.

 

Artikel 16

In de praktijk komt het regelmatig voor dat leerlingen halverwege de schooldag de school verlaten. Dit bijvoorbeeld vanwege ziekte of een doktersbezoek. Ook komt het voor dat scholen verzoeken om op afwijkende tijden aangepaste vervoer in te zetten in verband met schoolreisjes, sportdagen of omdat het de laatste schooldag voor een vakantie betreft.

 

Artikel 21

Het komt voor dat kinderen om verschillende redenen uit huis geplaatst worden. Het college acht het noodzakelijk om hier Beleidsregels voor op te stellen. Onder crisisplaatsing verstaan we een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen

 

Artikel 28

Stage vormt een onderdeel van het onderwijsprogramma. Bij de decentralisatie van de rijksregeling naar gemeenten in 1987 is er met succes voor gepleit, dat dit vervoer onder het leerlingenvervoer bleef vallen. De kosten van dit vervoer zijn echter hoog, omdat de stageplekken zich buiten de schoollocaties bevinden. Daarnaast wijken de stagetijden regelmatig af van de schooltijden. De aanvragen voor stagevervoer brengen in de regel (onevenredige) hoge kosten met zich mee. Met het oog op de door het Rijk gewenste ontwikkeling, dat alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs, die het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben/krijgen stage lopen, is een toename van dit type vervoer en de daarbij horende kosten te verwachten. Er is geen wetgeving en voor zover bekend ook geen jurisprudentie die de mogelijkheden van het kostbare stagevervoer beperken. Het college heeft de ruimte om hierover afspraken met scholen te maken, evenals met het bedrijfsleven. Hoe het college met stageplaatsen omgaat is beschreven in artikel 15 van de Verordening en artikel 28 van de Beleidsregels.

 

Artikel 36

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, lid 7) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

 

Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 26 van de Verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

 

Artikel 38

De Verordening leerlingenvervoer kent een hardheidsclausule. Via toepassing van de hardheidsclausule kan het college van alle bepalingen van de Verordening afwijken en alsnog bekostiging van vervoer toekennen. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor uitzonderlijke situaties, die niet in de Verordening en de Beleidsregels zijn opgenomen en welke mogelijk aantoonbaar nadelige gevolgen voor een gezin of een leerling kunnen hebben.