Organisatie | Hengelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Evenementen Hengelo 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels evenementen gemeente Hengelo 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 7 Richtlijn Toetsingscriteria Bijlage 8 Aanvraagformulier evenementenvergunning Bijlage 3 Totaal podium binnenstad |
Deze regeling is tevens vastgesteld door de burgemeester.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-12-2019 | nieuwe regeling | 17-12-2019 Gemeentenieuws, 24-12-2019 |
Het college van B&W, respectievelijk de burgemeester van de gemeente Hengelo, besluiten, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 1:8 en 2:24 tot en met 2:26 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV):
Vast te stellen de ‘Beleidsregels Evenementen Hengelo 2019’:
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
dB(A) / dB(C). de decibel (dB) is een eenheid van geluidssterkte. De toevoeging (A) staat voor een weging die het meetsignaal corrigeert (filtert) op basis van de gevoeligheid van het menselijk oor. Bij hard geluid met veel bassen voldoet de A-weging niet goed en wordt de C-weging (C) toegepast waarin lage tonen (bassen) een sterker aandeel hebben;
Beheersmaatregel: Een duidelijk omschreven actie, te ondernemen door of namens de vergunninghouder, die erop gericht is veiligheidsmaatregelen te nemen ten aanzien van publiek, personeel en deelnemers ingeval de feitelijke omstandigheden (bijv. weersomstandigheden) ongunstiger zijn of gaan worden dan die tijdens de voorbereidingen of het ontwerp van bouwsels voorzien waren;
Deze beleidsregels geven nader invulling aan de artikelen 1:2, 1:4, 1:8 en 2:24 tot en met 2:26 van de APV.
Artikel 3 Toetsingskader vergunning
Een aanvraag voor een evenementenvergunning wordt getoetst op een aantal aspecten om na te gaan of de vergunning kan worden verleend en om bij verlening van de vergunning tot de juiste voorschriften bij de vergunning te komen.
Hierbij wordt gehandeld conform de toetsingscriteria op grond van artikel 1:8 APV. In de vergunning kunnen afhankelijk van de locatie en het evenement nadere voorschriften worden gesteld op grond van artikel 1:4 APV lid 1.
De burgemeester neemt bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning onder meer de volgende belangen in aanmerking:
Gelet op artikel 1:2 lid 2 APV verlengt de burgemeester voor B- en C-evenementen de termijn uit artikel 1:2 lid 1 APV tot twaalf weken. Voor A-evenementen verlengt de burgemeester de termijn van artikel 1:2 lid 1 APV tot acht weken.
Artikel 5 Risicoclassificatie evenementen
Evenementen waarvoor het verbod geldt van artikel 2:25 lid 1 APV worden geclassificeerd met behulp van de Risicoscan regionaal kader evenementenveiligheid VRT Twente in bijlage 5 bij deze beleidsregels.
De burgemeester stelt, gelet op artikel 2:25 lid 2 aanhef en onder b APV het formulier uit bijlage 8 bij deze beleidsregels vast als aanvraagformulier voor A-, B- en C-evenementen.
Artikel 7 Indieningsvereisten en ontvankelijkheid
Er zijn indieningsvereisten die van toepassing zijn op ieder evenement en vereisten die alleen gelden bij bepaalde evenementen. Hieronder staan de indieningsvereisten opgenomen. Het is een niet-limitatieve lijst die aangevuld kan worden indien er aanleiding is om nadere gegevens op te vragen om de aanvraag te toetsen aan de weigeringsgronden van artikel 1:8 APV.
Volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier/meldingsformulier | |||
Situatietekening op schaal met daarop:
| |||
Bij evenementen waarbij tenminste één bouwsel wordt geplaatst met een verblijfsruimte die is bestemd voor meer dan 150 personen tegelijkertijd, wordt de hoogste bezetting van die verblijfsruimte opgegeven en bevat de plattegrond per verblijfsruimte:
| |||
Voor bouwsels die voldoen aan één van de onderstaande vereisten:
en waarbij de gegevens niet bij een eerder aanvraag om een vergunning o.g.v. art. 2:25 lid 1 APV zijn ingediend, moeten gegevens worden ingediend zoals benoemd in Hoofdstuk 3, specifieke gegevens onder 2 t/m 8 van de richtlijn CoBc welke staat in bijlage 7 bij deze beleidsregels | |||
Opgave van het maximum toe te laten aantal personen per verblijfsruimte, | |||
Routekaart ingeval van wedstrijden en/of optochten met daarop aangegeven de tijdstippen waarop de deelnemers bepaalde punten op de route passeren. | |||
Veiligheidsplan in ieder geval bij B en C evenementen. Afhankelijk van risico’s, ook bij een A evenement. | |||
Bij afwijken van regels uit het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen: beschrijving van welk onderdeel afgeweken wordt en hoe de veiligheid op gelijkwaardige wijze blijft gewaarborgd. | |||
Indien op het evenemententerrein aanleiding is tot één of meer van de onderstaande maatregelen:
dan moet een verkeersplan worden ingeleverd die voldoet aan de eisen uit bijlage 6 bij de beleidsregels. En daarnaast moet een verkeerstekening worden ingeleverd. Op de verkeerstekening moeten de verkeersmaatregelen worden ingetekend. Deze verkeerstekening mag samenvallen met de situatieschets die genoemd is onder punt 2 van de indieningsvereisten. | |||
Vuurwerkplan (soort, zwaarte enz.) Toepassingsvergunning van gecertificeerde deskundige Ontbrandingsmelding / -toestemming provincie Overijssel: ontbrandingsmelding Provincie Omschrijving en details effect Certificering bedrijf voor Pyrotechnische Speciale Effecten (PSE) |
Artikel 8 Geluid en eindtijd geluid bij vergunningplichtige evenementen
Evenementen binnen de binnenring
Binnen de binnenring is versterkt geluid met een niveau hoger dan 80 dB(A) / 90 dB(C)op 10 meter van de bron niet toegestaan zonder een ontheffing van het college. Voor een ontheffing worden de volgende criteria gehanteerd:
Het geluidniveau veroorzaakt door een geluidinstallatie, gemeten gedurende één voor het geluidniveau representatieve minuut op 10 meter van de speakers en op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn en mag per podiumcluster niet vaker voorkomen dan weergegeven in onderstaande tabel:
Als daar goede redenen voor zijn, kan worden afgeweken van lid a, mits
I de doorgang van hulpdiensten niet wordt beperkt;
II aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals beschreven in de toelichting;
II het aantal dagen zoals bedoeld in de tweede kolom uit de tabel van lid b voor het cluster waar de afwijkende locatie in redelijkheid toe moet worden gerekend niet wordt overschreden.
Van het maximum aantal dagen uit kolom 3 van de tabel uit lid 2 kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat op jaarbasis zodanig in tijdsduur en/of geluidniveau wordt gecompenseerd dat het geluidbloostellingsniveau dat samenhangt met de in kolom 2 en 3 genoemde maxima en met een gemiddelde duur van een evenement van 4 uur niet wordt overschreden.
Evenementen buiten de binnenring
Buiten de binnenring is versterkt geluid met een niveau hoger dan 70 dB(A) / 80 dB(C) op 10 meter van de bron niet toegestaan zonder een ontheffing van het college. Voor een ontheffing worden de volgende criteria gehanteerd:
Artikel 10 Beperkingen ten aanzien van evenementen
Er zijn géén evenementen toegestaan:
Tijdens Dodenherdenking op 4 mei tussen 19.00 uur en 21.00 uur m.u.v. herdenkingsdiensten;
Tijdens marktdagen op het Marktplein op woensdag en zaterdag, met uitzondering van:
Artikel 11 Overzicht criteria evenemententerreinen
Indien men besluit om een evenement op het dek van de parkeergarage onder het Brinkplein te organiseren, dient er door de aanvrager een rekentechnische onderbouwing ingediend te worden waarmee wordt aangegeven dat de optredende belastingen ten gevolge van het evenement lager zijn dan de toelaatbare belasting. Ten tijde van het op- en afbouwen van het evenement dient de aanvrager aan te geven op welke wijze, en met welke materieel, de constructie wordt opgebouwd en afgebroken. Dit om te voorkomen dat er zwaar materieel op het dek wordt toegepast. Het dek van de parkeergarage is aangegeven op de tekening ‘Contour parkeergarage De Brink’, bijlage 2.
Artikel 12 Constructieve prestatie-eisen en randvoorwaarden voor bouwsels
Voor de constructieve veiligheid van bouwsels geldt de richtlijn zoals opgenomen in bijlage 7 bij dit besluit. Daar waar het besluit CoBc strijdig is met hetgeen in deze beleidsregels staat, gelden deze beleidsregels.
Tijdens evenementen is het gebruik van glas voor het schenken en consumeren van dranken alleen toegestaan op een terras in de zin van artikel 2:27 onder f APV.
Artikel 14 (Wens)ballonnen en confetti
Het is niet toegestaan om tijdens een evenement (wens)ballonnen op te laten of confetti te gebruiken.
Toelichting geluid en eindtijden geluid bij evenementen en festiviteiten
Artikel 8 (Geluid en eindtijden geluid bij evenementen en festiviteiten)
Relatie met andere (beleids)documenten
Geluidbeleid bij evenementen is niet nieuw. Op 23 januari 2009 heeft het college de nota Geluid vastgesteld met daarin een paragraaf over geluid bij evenementen en festiviteiten. De beleidsregels in artikel 8 zijn in grote lijnen een voortzetting hiervan. Op basis van praktijkervaringen met normstelling en ook vanwege de plannen voor vitalisering van de binnenstad is het beleid op onderdelen aangepast. Met de aangepaste normstelling is de afgelopen jaren al in de praktijk gewerkt. Ook is in de afgelopen jaren ervaring opgedaan met een online raadpleegbaar geluidmeetsysteem, waarmee ook organisatoren het geluidniveau kunnen bewaken.
In 2012 en 2017 is het HengeloPanel (een internet panel) gevraagd naar de beleving van geluidhinder. De ernstige geluidhinder door evenementen blijkt significant afgenomen. In 2012 gaf 17% van de panelleden in en om de binnenstad aan ernstige hinder te ondervinden van evenementen. In 2017 was dat nog maar 8%.
Hengelo streeft naar een aantrekkelijke en bruisende binnenstad. Evenementen maken hier een onderdeel van uit. Het is onvermijdelijk dat hierdoor af en toe enige (geluid)hinder optreedt. Er mag van worden uitgegaan dat bewoners van de binnenstad dit aspect hebben meegewogen in het besluit om daar te gaan wonen. De levendigheid vormt een onderdeel van het woon- en leefklimaat in het centrum.
Het aspect geluid wordt in het centrum dan ook anders gewogen dan in andere (woon)gebieden. Maar uiteraard moet ook in het centrum rekening worden gehouden met de woonfunctie van de meeste delen van het centrum. Het woon- en leefklimaat binnen in een woning mag door geluid niet onevenredig worden verstoord.
Bij welk geluidniveau sprake is van een onevenredige verstoring van het woon- en leefklimaat in de woning staat niet vast. Het Activiteitenbesluit en de Wet geluidhinder geven wettelijke normen voor het geluid van bedrijfsmatige activiteiten bij en in woningen. Deze normen gelden niet voor evenementen. Artikel 4:6 van de APV 2018 van Hengelo bepaalt dat het verboden is om activiteiten te verrichten die voor de omgeving geluidhinder veroorzaken. Het college kan van dit verbod ontheffing kan verlenen. Artikel 4:6 geeft geen grens waarboven sprake is van geluidhinder en geeft geen criteria voor het verlenen van een ontheffing. Artikel 8 van de beleidsregels geeft een beoordelingskader. Daarbij wordt, anders dan in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai wordt voorgeschreven, geen straffactor voor herkenbaar muziekgeluid toegepast.
Voor de binnenring is dit niveau niet haalbaar en wordt de “hindergrens” gelegd bij een binnenniveau van 40 dB(A). Een dergelijk geluidniveau is goed hoorbaar, maar zal de dagelijkse activiteiten als praten, luisteren naar televisie of radio e.d. niet onevenredig verstoren. Het is een niveau dat past bij wonen in een levendige binnenstad. Bij een dergelijk niveau zullen de meeste mensen overigens, zeker als het afkomstig is van muziekgeluid, niet kunnen slapen. Daarom zijn eindtijden wel belangrijk.
Verondersteld wordt dat de gevel van een gemiddelde woning, geventileerd met ventilatieroosters en niet met opstaande ramen, een geluidwering bezit van ten minste 20 dB1. Dat betekent dat de onder g) en h) genoemde binnenniveaus met 20 dB moeten worden verhoogd om te bepalen bij welke gevelbelasting er sprake is van hinder. Buiten de binnenring is dat dus bij een gevelbelasting van 50 dB(A) en binnen de binnenring bij een gevelbelasting van 60 dB(A).
Bij veel evenementen met muziek is een geluidbelasting op de gevel van 60 dB(A) niet haalbaar. Daarom wordt voor een beperkt aantal evenementen een gevelbelasting tot 75 dB(A) en daarmee een binnenniveau tot 50 à 55 dB(A) aanvaardbaar geacht2. Bij nog hogere niveaus wordt de dagelijkse gang van zaken in de woning in toenemende mate verstoord. Gesprekken moeten dan met stemverheffing worden gevoerd; de televisie moet harder worden gezet om verstaanbaar te zijn. Als deze effecten gaan optreden, wordt dat door veel mensen ervaren als een sterke aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Het is uiteraard geen scherpe grens; de mate van hinder varieert per persoon en hangt ook af van het soort muziek.
Daarnaast is de mate van hinder afhankelijk van de frequentie waarmee deze hogere geluidniveaus voorkomen en het stadsdeel waarin dit gebeurt. In verschillende bestemmingsplannen is vastgelegd op welke gronden evenementen zijn toegestaan en welke beperkingen daaraan zijn verbonden. In het bestemmingsplan Centrum 2013 is bepaald dat binnen de bestemming verkeer- en verblijfsgebieden jaarlijks maximaal 96 evenementen zijn toegestaan, mits de maximale geluidbelasting van gevels van woningen niet hoger is dan 60 dB(A). Voor maximaal 20 evenementen mag de geluidbelasting van de gevel maximaal 75 dB(A) bedragen. Op de Markt mag bij 5 van deze 20 evenementen de maximale gevelbelasting 85 dB(A) bedragen. In het Prins Bernhardplantsoen en op de Bataafse Kamp zijn jaarlijks maximaal 7 evenementen toegestaan, mits de geluidbelasting van gevels niet hoger is dan 60 dB(A). Voor maximaal 3 evenementen mag de geluidbelasting maximaal 75 dB(A) bedragen.
In het Actieplan voor de binnenstad en in de horecavisie zijn voor verschillende delen van de binnenring verschillende ambities gedefinieerd. Vooral het gebied dat in het actieplan aangemerkt wordt als “Vertier in de avonduren, centrum stedelijk wonen, starters/jongeren “ (zie afbeelding 1) en in de horecavisie als “Nachthorecagebied” en “Overgangsgebied” is bedoeld voor (uitgaans)activiteiten in de avond en nacht. Het ligt daarom voor de hand om in dit gebied de meeste evenementen met (muziek)geluid toe te staan. In andere delen van de binnenstad ligt de nadruk op een andere aard van activiteiten dan avondlijk vertier en speelt (muziek)geluid een minder prominente rol en zijn wat meer beperkingen wenselijk. Voor het eerstbedoelde gebied wordt daarom het maximumaantal van 20 evenementen met een gevelbelasting van 75 dB(A) dat het bestemmingsplan toestaat, aanvaardbaar geacht. Voor de andere gebieden wordt een maximumaantal van 12 “luidruchtige” evenementen per jaar als passend gezien.
Bij evenementen met muziek is er vaak sprake van een podium. De locatiekeuze van een podium hangt samen met de wens van de organisator, de richting van de geluiduitstraling (zo min mogelijk hinder voor omliggende woningen) en de vraag of de locatie de bereikbaarheid van hulpdiensten belemmert. Om dit niet steeds opnieuw te hoeven beoordelen, is in overleg met horecaondernemers, Bureau Hengelo en de Regionale brandweer een podiumplan opgesteld met daarin podiumlocaties. In beginsel moet een podium worden geplaatst in overeenstemming met het podiumplan.
In de praktijk is een norm van 75 dB(A) op de gevel van een woning lastig te hanteren. Woningen liggen vaak op de verdieping en meten ter plaatse is lastig. Daarom is de norm op de gevel teruggerekend tot een norm op 10 meter van het podium. Dit is wel goed meetbaar. In grote lijnen correspondeert een norm van 75 dB(A) op de gevel met een norm van 93 dB(A) op 10 meter van het podium. Daarom wordt in vergunningen deze norm op 10 meter van het podium opgenomen.
Moderne muziek, zeker muziek van DJ’s, bevat vaak veel lage tonen (bassen). Lage tonen geven ook op grote afstand hinder omdat lage tonen minder snel uitdempen en minder worden tegengehouden door gevels. In de gebruikelijke dB(A)-maat wegen de lage tonen maar heel beperkt mee en limiteren deze onvoldoende om hinder te voorkomen. Daarom wordt ook een dB(C)-norm opgelegd; in deze maat wegen vooral de lage tonen sterk mee. Er wordt een dB(C)-norm aangehouden die 13 dB hoger is dan de dB(A)-norm.
Bij enkele grootschalige evenementen, de Koningsnacht, de Nacht van Hengelo en de Tropical Night, is vaak zo veel publiek aanwezig dat organisatoren een wat hoger geluidniveau wensen om het publiek voldoende sfeerbeleving te kunnen geven. Bij deze evenementen wordt daarom een niveau van 96 dB(A) / 109 dB(C) toegestaan. Voor dit beperkte aantal evenementen wordt het als onvermijdelijk gezien dat hierdoor op sommige gevels het maximumniveau van 75 dB(A) wordt overschreden.
Bij enkele grootschalige muziekevenementen op de Markt, bij het BAM-festival, bij de Pinsterfeesten in Beckum en de volksfeesten in Oele wordt door organisatoren en artiesten ook 96 dB(A) op 10 meter onvoldoende geacht voor een goed optreden en voldoende sfeerbeleving bij het publiek. Voor deze optredens wordt bij uitzondering een hoger niveau toegestaan. Bij dergelijke geluidniveaus moet wel aandacht worden besteed aan preventie van gehoorschade.
In het "convenant preventie gehoorschade muzieksector", dat is afgesloten tussen het ministerie en de brancheorganisatie van evenementenorganisatoren en poppodia, is een maximaal geluid niveau afgesproken van 103 dB(A) gedurende 15 minuten ter plaatse van de mengtafel. Naast het maximumniveau noemt het convenant ook maatregelen die organisatoren moeten treffen ter voorkoming van gehoorschade. Ook de Nationale Hoorstichting en de GGD doen aanbevelingen aan gemeenten. De GGD stelt als grens 96 dB(A) waarboven maatregelen wenselijk zijn. Deze maatregelen betreffen o.a. het geven van voorlichting aan bezoekers over geluidniveaus en de mogelijk schadelijke effecten daarvan, het verstrekken/aanbieden van oordoppen, het instellen van geluidluwe zones of pauzes (dit geeft de oren rust en voorkomt gewenning waardoor een steeds hoger niveau nodig is om zelfde belevingsintensiteit te houden), het afschermen van geluidboxen tot een bepaalde afstand ter bescherming tegen schadelijke piekniveaus. Als hogere normen dan 96 dB(A) worden toegestaan, worden in de vergunning ook maatregelen voorgeschreven ter voorkoming van gehoorschade. Hogere niveaus dan 103 dB(A) worden niet toegestaan.
Hengelo beschikt sinds enkele jaren over een geluidmeetsysteem. Een geluidmeter wordt bevestigd op een meetpunt en de nabijheid van een podium (vaak een lantaarnpaal) en stuurt de meetdata via een draadloze verbinding naar een website. Op deze website kan het gemeten geluidniveau real-time worden afgelezen. De meetdata worden ook opgeslagen, zodat achteraf overzichten gemaakt kunnen worden. Als bij een evenement een geluidmeter wordt bevestigd, wordt een in het voorgaande genoemde norm op 10 meter teruggerekend naar een daarmee corresponderende waarde op het meetpunt. De organisator krijgt de beschikking over de inloggegevens en kan op deze manier de naleving van de geluidnormen ook zelf bewaken.
Om onaanvaardbare slaapverstoring te voorkomen, moet ook een eindtijd worden gesteld. Zoals in voorgaande overwegingen aangegeven, is de normstelling gebaseerd op een maximaal binnenniveau van 50 dB(A) en bij grootschalige evenementen zelfs nog hoger. Bij een dergelijk niveau, zeker omdat het meestal herkenbaar muziekgeluid betreft, zullen veel mensen niet kunnen slapen. Daarom moet een eindtijd worden gesteld. In de regel is dat van zondag tot en met woensdag 23.00 uur, op donderdag 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag 01.00 uur. Er gelden enkele uitzonderingen:
Voor de Pinksterfeesten in Beckum en het Volksfeest in Oele geldt een eindtijd van 02.00 uur. De reden hiervoor is, dat er over het algemeen een grote betrokkenheid is van de bewoners van Beckum en Oele bij die feesten, dat rondom de evenemententerreinen relatief weinig mensen wonen en dat er ten opzichte van het centrum van Hengelo slechts op een beperkt aantal dagen geluidoverlast optreedt.
Ook voor de Koningsnacht, de Nacht van Hengelo en de Tropical Night geldt een eindtijd van 02.00 uur. Bij wijze van proef is deze eindtijd al enkele jaren aangehouden. Dit heeft niet geleid tot veel extra klachten. Daarom is besloten om voor deze evenementen een eindtijd van 02.00 uur in deze beleidsregels vast te leggen.
Festiviteiten bij (horeca) bedrijven
Artikel 8 betreft de normstelling voor evenementen in de openbare ruimte. Voor een (horeca)bedrijf en een daarbij gelegen terras geldt in beginsel de normstelling uit het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit geeft de gemeente echter de bevoegdheid (artikel 2.21) om bij verordening dagen aan te wijzen waarop de geluidnormen niet van toepassing zijn en waarop eigen, door de gemeente te stellen voorwaarden, gelden. De raad heeft deze bevoegdheid met artikel 4:2 van de APV gedelegeerd aan het college. Er is een onderscheid tussen collectieve festiviteiten die gelden voor de gehele gemeente of delen daarvan en incidentele festiviteiten die zijn verbonden aan één bedrijf. Aan het aantal aan te wijzen collectieve festiviteiten stelt het Activiteitenbesluit geen maximum; het aantal incidentele festiviteiten mag niet meer dan 12 bedragen. Voor de aanwijzing van deze collectieve en incidentele festiviteiten en de voorwaarden die daarbij worden gesteld, wordt een apart collegebesluit genomen. De toelichting op de voorwaarden wordt hier gegeven, omdat deze samenhangen met- en gebaseerd zijn op dezelfde uitgangspunten als in deze toelichting beschreven.
Bij collectieve festiviteiten zal in de meeste gevallen het geluid van podia maatgevend zijn en speelt (muziek)geluid vanuit het horecabedrijf een ondergeschikt rol. Volledigheidshalve worden wel voorwaarden gesteld. Deze zijn gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als bij de evenementen; zie de onderdelen “Uitgangspunten” en “Eindtijden” van deze toelichting.
Een incidentele festiviteit is in de meeste gevallen verbonden aan één bedrijf. Daarom heeft een incidentele festiviteit minder toegevoegde waarde dan een openbaar evenement. Het is daarom niet reëel om van omwonden hiervoor evenveel ‘hinderacceptatie’ te veronderstellen. Bovendien zijn, zeker in de binnenring, de woningen die hiervan hinder ondervinden in veel gevallen dezelfde woningen die ook hinder ondervinden van evenementen. Daarom zijn enige beperkingen wenselijk. Het maximumaantal wordt zes gesteld op zes. Gelet op de ervaring in voorgaande jaren betekent dit aantal in de praktijk geen belemmering. Voor de eindtijden en geluidvoorwaarden zijn de uitgangspunten uit de onderdelen v) en h) van deze toelichting gehanteerd. Voor festiviteiten correspondeert dit met een niveau van 80 dB(A) op grens van het terrein van de inrichting (meestal de rand van het terras). Buiten de binnenring betekent dat een norm van 60 dB(A) op de gevel van de dichtst bijgelegen woning.
Bijlage 6 Verkeersplan bij evenementen
In het verkeersplan worden de volgende aspecten uitgewerkt of beschreven:
Geef aan of en op welke wegen de inzet van verkeersregelaars noodzakelijk is (inclusief data en tijden). De organisatie dient zorg te dragen voor voldoende verkeersregelaars. Verkeersregelaars dienen, voordat zij kunnen worden aangesteld door de gemeente, een instructie te volgen. De organisatie dient zorg te dragen dat hun verkeersregelaars de instructie hebben gevolgd. De organisatie dient alle verkeersregelaars te verzekeren tegen risicoaansprakelijkheid.
Meer informatie is te vinden op: https://www.verkeersregelaarsexamen.nl
Kosten plaatsing/verwijdering bebording
De kosten van plaatsing en verwijdering van de bebording zijn voor rekening van de aanvrager. De bebording dient voor de verkeersveiligheid geplaatst te zijn conform en te voldoen aan de wettelijke eisen volgens de Uitvoeringsvoorschriften BABW (Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer).
Hierin zijn voor de verkeersveiligheid wettelijke eisen gesteld t.a.v. zichtbaarheid van de borden (grootte letters, reflectie van de borden) en o.a. afstand tot de rijbaan en minimale hoogtes van borden. Geplaatste parkeerverwijzingen en overige tekstaanduidingen dienen uitgevoerd te worden volgens de landelijke richtlijnen conform CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Weg – en Waterbouw) publicatie 96b (Handboek wegafzettingen op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom 96b) en publicatie 265 (Verkeersmaatregelen bij Evenementen
Bijlage 7 Richtlijn voor Constructieve Toetsingscriteria bij een aanvraag voor een Evenementenvergunning
Al sedert jaar en dag worden er in Nederland evenementen georganiseerd, waarbij een scala aan verschillende bouwsels, zoals podia, tribunes, tenten en decor-schermen, gebruikt wordt. Al die tijd is er discussie over de (constructieve) veiligheid van deze bouwsels en altijd leiden de verschillen tussen de per gemeente gestelde eisen tot verwarring. Deze richtlijn, opgesteld door constructeurs uit diverse gemeenten in Nederland, beoogt hierin eenduidigheid en helderheid te brengen. Dit document is in eerste instantie als handreiking voor de gemeentelijke organisaties geschreven, maar kan ook nuttig en informatief zijn voor organisatoren van evenementen en ontwerpend constructeurs. Ik beveel dit document van harte bij u aan en spreek de verwachting uit dat hiermee een groot deel van de onduidelijkheid en discussie zal verdwijnen en dat gemeenten dit document in hun evenementenbeleid zullen opnemen.
Jaarlijks worden op verschillende locaties de meest uiteenlopende en aantrekkelijke evenementen georganiseerd. Denk hierbij aan de Haven van Rotterdam, Pinkpop in Landgraaf, concerten in het Gelredome in Arnhem of de Nijmeegse Vierdaagse.
Alle evenementen kennen hun eigen publiek en eigen specifieke randvoorwaarden en voorzieningen. De vergunningen die hierbij worden afgegeven door de lokale overheid zijn - anders dan bij een Omgevingsvergunning, die zijn oorsprong kent in de WABO, met verwijzing naar o.a. Woningwet en Bouwbesluit - gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en zijn een directe bevoegdheid van de burgemeester.
Het is niet efficiënt en uniform dat elk plaatselijk bestuur zijn eigen regels opstelt voor de technische eisen aan constructieve onderdelen. Daarom is het goed dat bouwsels getoetst worden aan duidelijke en eenduidige regels.
Bij de opzet van deze richtlijn is ook rekening gehouden met het feit dat het niet proportioneel is om te eisen dat een kortstondig aanwezig bouwsel, bijvoorbeeld een tent, moet voldoen aan de nieuwbouweisen van een permanent bouwwerk met een ontwerplevensduur van 50 jaar. Aan tijdelijke constructies, die niet langer dan 31 dagen ter plaatse aanwezig zijn, zijn ook geen wettelijke eisen in het kader van het Bouwbesluit gesteld. Daarom is voor dit doel een specifiek veiligheidsniveau toegestaan, gerelateerd aan de tijdsduur van het evenement.
Over de wijze van toetsing en het te hanteren veiligheidsniveau bestonden op het moment van het schrijven van dit document veel onduidelijkheden, zowel bij organisatoren, leveranciers van tenten, podia en tribunes e.d. als bij de verschillende overheden die een evenementenvergunning moeten verlenen. Dit document wil deze onduidelijkheden wegnemen en eenduidige veiligheidseisen geven op basis waarvan op een verantwoorde manier (beheersbaar risico) een evenement kan worden voorbereid en een vergunning kan worden verleend.
Uit oogpunt van landelijke uniformiteit verdient het sterke aanbeveling deze richtlijn integraal op te nemen in een gemeentelijk evenementenbeleid. In deze richtlijn is geen onderscheid gemaakt tussen diverse categorieën evenementen (A, B, C), zoals die vaak gehanteerd worden. Onderscheid in deze categorieën is constructief niet relevant. Deze richtlijn is tot stand gekomen in overleg met diverse vertegenwoordigers uit de evenementen- branche.
Dit document dient ter beoordeling van bouwsels die worden gebruikt in het kader van een evenement en waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd op basis van een plaatselijke verordening (bijv. de APV).
Dit document is een richtlijn die een eenduidig toetsingskader biedt voor gemeentelijke constructeurs en toezichthouders die betrokken zijn bij de vergunningverlening van een evenement en de handhaving hierop.
De wijzigingen in deze versie zijn voor een belangrijk deel tot stand gekomen door:
Een ruimtelijk begrensde oppervlakte, bestaande uit ten minste een gebied of bouwsel of een samenstelling daarvan.
Bijeenkomsttent, tribune, podium of elke andere constructie die naar een plaats is gebracht of ter plaatse is geconstrueerd om daar kortstondig te functioneren.
Tent met een bijeenkomstfunctie
Een systematisch samenstel van met elkaar verbonden constructieve elementen, ontworpen om belasting te dragen en voldoende stijfheid te verschaffen.
(Bron: NEN-EN 1990, art. 1.5.1.6)
Een fysisch goed te onderscheiden deel van een constructie, bijv. een kolom, een balk/ligger, een plaat, een funderingspaal.
(Bron: NEN-EN 1990, art. 1.5.1.7)
De rechtspersoon of natuurlijke persoon op wiens naam de vergunning gesteld is en die op basis daarvan bevoegd is handelend op te treden in het kader van het vergunde evenement.
De beëdigd of aangewezen ambtenaar die namens het bevoegd gezag betrokken is bij de afwikkeling van de vergunning.
Een duidelijk omschreven actie, te ondernemen door de vergunninghouder, die er op gericht is veiligheidsmaatregelen te nemen ten aanzien van publiek, personeel en artiesten ingeval de feitelijke omstandigheden (bijv. weersomstandigheden) ongunstiger zijn of gaan worden dan die tijdens de voorbereidingen of het ontwerp van bouwsels voorzien waren.
Windkracht is de kracht die de wind uitoefent, uitgedrukt in eenheden volgens de schaal van Beaufort (Bft), een schaal van 0 tot 12.
Fundamentele waarde van de basiswindsnelheid (vb,0)
De karakteristieke 10 minuten gemiddelde windsnelheid met een jaarlijkse overschrijdingskans van 0,02, op een hoogte van 10 m boven vlak en open terrein, onafhankelijk van de windrichting en tijd in het jaar, uitgedrukt in m/sec.
(Bron: NEN-EN 1991-1-4, art. 1.6.1, art. 4.2(1)P en tabel NB.1)
De fundamentele basiswindsnelheid, aangepast met factoren voor windrichting (cdir) en seizoen (cseason), uitgedrukt in m/sec.
(Bron: NEN-EN 1991-1-4, art. 1.6.2 en art. 4.2(2)P)
(N.B. voor Nederland is vb = vb,0)
Gemiddelde windsnelheid op een hoogte z boven het terrein (vm(z))
De basiswindsnelheid, aangepast met factoren voor terreinruwheid (cr(z)) en orografie (co(z)), uitgedrukt in m/sec.
(Bron: NEN-EN 1991-1-4, art. 1.6.3 en art. 4.3.1, formule 4.3)
De karakteristieke waarde voor de op bouwsels uitgeoefende horizontale belasting als gevolg van wind op een hoogte z, uitgedrukt in kN/m2. (Bron: NEN-EN 1991-1-4, art. 4.5, formule 4.8)
De waarde van de extreme stuwdruk is afhankelijk van:
Hoofdstuk 2 - Algemene voorwaarden ten aanzien van te plaatsenbouwsels
Van bouwsels, waarbij de constructieve veiligheid niet relevant is en waarbij geen risico’s van persoonlijk letsel bij falen te verwachten is, hoeft geen constructieve verantwoording te worden afgelegd, e.e.a. in overleg met de vergunningverlener. Bij de plaatsing en het gebruik van bovenstaande bouwsels dienen wel de daarbij behorende product-certificaten en/of gebruiksvoorschriften in acht genomen te worden. Deze certificaten en/of voorschriften dienen op verzoek van het bevoegd gezag direct te kunnen worden overlegd. (zie toelichting a, pag. 16)
De constructieve verantwoording dient om aannemelijk te maken, dat bouwsels veilig gebruikt kunnen worden. Deze verantwoording kan daarom voor standaard en meermalig in ongewijzigde vorm te plaatsen bouwsels bestaan uit het overleggen van bijvoorbeeld een productcertificaat, zoals een TUV-keur of een gelijkwaardig document, mits dit document dekkend is ten aanzien van de in deze richtlijn gestelde constructieve eisen.
Er dienen per bouwsel beheersmaatregelen beschreven te zijn, die voorzien in de situatie dat de belastingen ongunstiger worden dan de waarden waarop de bouwsels zijn berekend. Deze beheersmaatregelen kunnen onderdeel zijn van een veiligheidsplan en/of ontruimingsplan. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van deze beheersmaatregelen. In deze beheersmaatregelen dient ten minste aangegeven te zijn tot welke weersomstandigheden het bouwsel kan worden gebruikt, het moment waarbij het bouwsel buiten gebruik gesteld moet worden en de veiligheidsmaatregelen die men dan moet treffen. (zie ook onder HS. 4, lid 9) (zie toelichting b, pag. 16)
De vergunninghouder van het evenement is verplicht zich vooraf en tijdens het evenement op de hoogte te stellen van de voorspelde weersomstandigheden voor het evenement. Bij voorspellingen die ongunstiger zijn dan de waarde waarop de bouwsels berekend zijn, moeten de onder punt 7. omschreven beheersmaatregelen uitgevoerd worden, waarbij de nadruk moet liggen op het in veiligheid brengen van de aanwezige mensen (zie ook onder HS. 4, lid 9 en 10).
Het toezicht op de veiligheid van kermisattracties (attractietoestellen) valt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA). In deze richtlijn wordt hiervoor kortheidshalve verwezen naar: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/consumentenartikelen/dossier/attractietoestellen
Hoofdstuk 3 - In te dienen constructieve gegevens
(bovenstaande gegevens voor zover nog niet elders vermeld in de vergunningaanvraag)
Tekening met daarop plattegrond(en), aanzichten en eventueel doorsneden en details van alle te plaatsen bouwsels, e.e.a. op een goed leesbare schaal. De constructieve tekeningen moeten een volledig en actueel beeld geven van de te maken constructies met eventueel een tekstuele toelichting. De maatvoering en de te gebruiken materialen en profielen moeten zijn aangegeven. De uitvoering van de tekeningen moet voldoen aan NEN 47 en/of NEN 2302.
Alle bescheiden zijn bij voorkeur in het Nederlands opgesteld en zijn voorzien van de hierboven onder "Algemeen" genoemde gegevens. Wanneer documenten (van bijv. standaard bouwsels of productspecifieke keurmerken) toch in één der andere moderne talen zijn opgesteld (bijv. Engels of Duits) dan wordt hier een korte Nederlandse toelichting of samenvatting van de belangrijkste punten bij gevoegd.
(N.B. bovenstaande gegevens hebben alleen betrekking op de constructieve verantwoording en sluiten daarom niet volledig aan op de algemene indieningsvereisten, zoals aangegeven in BBGBOP, artikel 2.3)
Hoofdstuk 4 - Constructieve prestatie-eisen en randvoorwaarden voorbouwsels
Bij elk bouwsel (behoudens bouwsels, zoals bedoeld onder HS. 2, lid 2) dienen de standzekerheid en (kantel)-stabiliteit te zijn gewaarborgd. Hierbij dient een veiligheidsniveau te worden aangehouden, zoals omschreven in de onder HS. 5 genoemde normen. Op basis van Eurocode NEN-EN 1990 dient als veiligheidsniveau ten minste gevolgklasse CC2 te worden aangehouden. (zie toelichting d, pag. 17)
Voor de in rekening te brengen windbelasting dient te worden uitgegaan van de in NEN-EN 1991-1-4 beschreven systematiek. Op basis van de tijdelijkheid van het evenement en eventueel gunstige weersvoorspellingen mag een lagere windsnelheid en dus een lagere extreme stuwdrukwaarde worden aangenomen dan aangegeven in NEN-EN 1991-1-4, art. 4.5. Er mag geen lagere ontwerplevensduur dan 10 jaar worden aangenomen (Cprob = 0,9). (zie Bijlage 1, pag. 20)
Bij de berekening op windbelastingen dient rekening te zijn gehouden met de invloed van nabijgelegen bouwwerken, conform NEN1991-1-4, bijlage A.4. In zijn algemeenheid geldt hierbij, dat wanneer een nabijgelegen bouwwerk een hoogte (h high) heeft kleiner dan 2x de gemiddelde hoogte (h ave) van de te beschouwen evenementenbouwsels er geen windberekening met verhoogde windbelastingen hoeft te worden gemaakt.
Indien de voor het evenement voorspelde windsnelheid groter is dan de in het ontwerp aangenomen windsnelheden en de hieraan gerelateerde stuwdrukwaarden waarop de bouwsels berekend zijn, dienen de hierbij omschreven beheersmaatregelen te worden uitgevoerd (zie ook onder HS. 2, lid 7). De vergunninghouder is hiervoor verantwoordelijk.
De vergunninghouder dient zich tijdens het evenement op de hoogte te houden (door actief te communiceren met het weerstation, dat de meest actuele lokale weersvoorspellingen kan leveren of de meest betrouwbare waarnemingen doet) of de weersomstandigheden (wind, regen, onweer, sneeuw) binnen de voor het ontwerp aangenomen grenzen blijven. Wanneer dit niet meer het geval is dienen de omschreven beheersmaatregelen te worden uitgevoerd, conform HS. 2, lid 7 en 8. (zie Bijlage 1, pag. 28)
De standzekerheid en stabiliteit dienen te worden gewaarborgd door het bouwsel te voorzien van stabiliteitsverbanden (windverbanden in de vorm van bijv. spanbanden of diagonaalstaven) en/of het bouwsel af te schoren met spanbanden naar ankerpennen of ballast. Er kan ook gebruik worden gemaakt van momentvaste verbindingen.
Bij optredende gronddrukken boven een lokaal bepaalde grenswaarde moet de draagkracht van het funderingselement d.m.v. grondonderzoek en/of berekening worden aangetoond. Als grenswaarde (ondergrens) zal in veel gevallen een waarde van ca. 30 – 80 kN/m2 moeten worden aangenomen, afhankelijk van de plaatselijke grondgesteldheid. Blijven de optredende gronddrukken beneden deze ondergrens, dan hoeft geen aparte verantwoording van de gronddraagkracht te worden gegeven. (zie toelichting f, pag. 17)
Bij bevestiging of borging van een bouwsel aan een bestaand gebouw of bouwwerk mag dit bouwwerk niet beschadigd of ontzet worden. De eigenaar van het betreffende gebouw of bouwwerk moet expliciet toestemming verlenen voor deze bevestiging of borging en er dient een rekentechnische verantwoording te worden opgesteld.
Van elk bouwsel dienen de voor publiek toegankelijke vloeroppervlakten vlak en waterpas te staan, behalve hellingbanen en andere specifiek hellend ontworpen oppervlakten. Onderstoppingen/uitvullingen dienen strak en stabiel te worden aangebracht, zodat ze niet kunnen afschuiven of kantelen. De ondergrond moet voldoende draagkrachtig zijn en zettingen mogen geen aantasting van de constructieve veiligheid veroorzaken.
De plaatsing van bouwsels dient ook zodanig te zijn, dat geen schade wordt toegebracht aan riolering, kabels en leidingen of andere ondergrondse infra. Hiervoor dient via www.kadaster.nl/klic een klic-melding te worden gedaan.
Op de grens van een hoogteverschil (vloerrand) groter of gelijk aan 1,5 m dient een vloerafscheiding (leuning) met een hoogte van min. 1,0 m aanwezig te zijn, die moet voldoen aan de onder punt 20 omschreven voorwaarden. Bij een podium, waar alleen de uitvoerende artiesten aanwezig zullen zijn, hoeft aan de publiekszijde geen vloerafscheiding aanwezig te zijn.
Van elk bouwsel (behoudens bouwsels, zoals bedoeld onder HS. 2, lid 2) dient de vergunninghouder een productattest of berekening voorhanden te hebben, dat op verzoek van de vergunningverlener direct kan worden overlegd. In dit attest of deze berekening dient ten minste te staan hoe het bouwsel is opgebouwd, welke belastingen het bouwsel kan hebben, het gebruiksdoel van het bouwsel en tot welke windkracht het gebruik kan worden toegestaan.
Hoofdstuk 5 - Normen en richtlijnen
Bij de toepassing van de Eurocodes dienen ook de Nationale Bijlagen (NB) in beschouwing te zijn genomen.
Van alle normen en richtlijnen dient bij het ontwerpen van bouwsels de meest actuele versie te worden gehanteerd.
Hoofdstuk 6 - Handhaving en toezicht
Het bevoegd gezag heeft het recht om de geplaatste bouwsels aan een inspectie te onderwerpen. Indien het bevoegd gezag constateert dat een bouwsel niet conform de verleende vergunning of niet deugdelijk is geplaatst of niet voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden, eisen en normen, is de vergunninghouder gehouden de aanwijzingen van het bevoegd gezag op te volgen. Hieronder valt ook het eventueel direct verwijderen van het bouwsel, het buiten gebruik stellen en/of voldoende afstand nemen van het bouwsel. De aanwijzingen van het bevoegd gezag dienen duidelijk gemotiveerd te zijn.
De diverse in de evenementenwereld gehanteerde normen (NEN of NPR) zijn gerelateerd aan specifieke bouwsels (bijv. tenten of podia).
Deze richtlijn geeft algemene eisen, die gelden voor alle vormen van bouwsels die bij evenementen kunnen voorkomen.
Hieronder volgt een specifieke toelichting op diverse artikelen, zoals hiervoor genoemd a t/m f.
Bij bouwsels waarbij de constructieve veiligheid niet relevant is kan o.a. gedacht worden aan:
N.B. Deze opsomming is niet uitputtend.
De beheersmaatregelen die van toepassing zijn bij het te plaatsen bouwsel dienen bij de gebruikers (c.q. de vergunninghouder van het evenement) en de controlerende instantie bekend te zijn. Gezien het feit dat bij de aanvraag voor een evenementenvergunning bij de vergunninghouder (aanvrager) nog niet altijd definitief bekend is welke leverancier van bijvoorbeeld tenten en podia gekozen wordt, is het vaak niet mogelijk om de beheersmaatregelen al op te nemen in het veiligheidsplan of ontruimingsplan dat ingediend moet worden bij de aanvraag. Om die reden worden de beheersmaatregelen beschouwd als later aan te leveren supplement van het veiligheidsplan c.q. ontruimingsplan.
De constructieve verantwoording van een bouwsel kan als aanvullende voorwaarde worden opgenomen in de vergunning voor het desbetreffende evenement. Omdat bij aanvraag voor een evenementenvergunning vaak nog niet alle partijen die betrokken zijn (of worden) bij het evenement bekend zijn, kan de constructieve verantwoording als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen en dus na verlening van de vergunning worden aangeleverd. Het staat de vergunninghouder (aanvrager) uiteraard vrij alle verantwoordingen bij aanvraag van de vergunning mee in te dienen. Deze werkwijze is vergelijkbaar met het later indienen van constructieve stukken t.b.v. een bouwaanvraag conform §2.2 van Ministeriële Regelingen Omgevingsrecht (MOR): “Op een latertijdstip aan te leveren gegevens en bescheiden”.
Het gaat hierbij om de gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle constructieve delen van alle bouwsels die worden toegepast bij het evenement.
In de vergunning dient dan bepaald te worden dat gegevens en bescheiden op basis waarvan de constructieve beoordeling kan plaatsvinden, uiterlijk drie weken voor de start van de opbouw van het bouwsel worden overlegd.
In dit artikel worden algemene randvoorwaarden gesteld aan het totale veiligheidsniveau, dat een bouwsel moet bezitten. Hiervoor worden de Eurocodes en een aantal bouwsel-specifieke normen genoemd. Bij eventuele strijdigheid tussen Eurocode-normen en bouwsel-normen zal een verantwoorde afweging moeten worden gemaakt t.a.v. het veiligheidsniveau.
Wanneer tijdens het evenement de omstandigheden zodanig veranderen, dat belastingen hoger worden dan de voor de berekening gekozen uitgangspunten, moeten de in dit document genoemde beheersmaatregelen worden uitgevoerd. Dit kan met name bij windbelastingen aan de orde komen. (zie ook onder HS. 2, lid 7).
Als onvoorziene scheefstand moet ook beschouwd zijn het scheef gaan hangen van hangende bouwsels (bijv. trusses of beeldschermen) als gevolg van windbelasting. Vooral dynamische effecten kunnen daarbij van maatgevende invloed worden. Het verdient daarom aanbeveling hangende bouwsels altijd af te schoren. Bij onvoorziene scheefstand kan onder andere gedacht worden aan het niet zuiver verticaal
staan van staanders, waardoor de verticale belasting een "onvoorziene" horizontale krachtcomponent op de constructie levert. De ontwerpaanname voor deze scheefstand moet reëel worden aangenomen. Gedacht kan worden aan een scheefstand van 1-3 cm/m1 lengte. De uit deze scheefstand voortkomende horizontale belasting is een andere belasting dan bedoeld in NEN-EN 1991-1-1, Tabel NB.6, noot g., NPR 8020-51, Tabel 2, EN 13200-6, art. 5.4.4, of EN 13814, art. 5.3.3.1.3.2. De in deze normen bedoelde belasting heeft betrekking op het horizontaal dynamisch effect van een bewegende mensenmassa.
De meeste bouwsels die worden toegepast bij evenementen, zullen conform NEN-EN 1997-1 (Geotechnisch ontwerp) ingedeeld worden in geotechnische categorie 1 [2.1 Ontwerpeisen, (16) De procedures van geotechnische categorie 1 ….], met rekenwaarden voor funderingsstroken van ten hoogste 100 kN/m en voor platen en poeren van ten hoogste 250 kN. Hierdoor kan het geotechnisch onderzoek, conform artikel 3.2 van deze norm, bestaan uit het inspecteren van de gesteldheid van de bovenste lagen van de bodem en de grondwaterstand. Er moet hierbij gerefereerd worden aan plaatselijke ervaring en algemene kennis van de grondcondities in het gebied.
De maximaal toelaatbare gronddrukken, die bij bovengenoemde uitgangspunten gehanteerd mogen worden, zijn zeer afhankelijk van de lokale grondgesteldheid en zullen per evenement bepaald moeten worden.
alleen de rood gemarkeerde delen dienen als normatiefonderdeel van deze richtlijn gelezen te worden
Wind is een horizontale luchtstroming, die ontstaat als gevolg van verschillen in verticale luchtdruk in de atmosfeer tussen twee gebieden. De lucht stroomt van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk.
De snelheid waarmee de luchtmassa stroomt tussen de twee gebieden, hangt onder andere af van het verschil in verticale luchtdruk tussen de gebieden. De snelheid hangt ook af van de weerstand, die de bewegende luchtmassa ondervindt van het terrein eronder. Vlak open terrein (of een glad wateroppervlak, zoals de zee) levert een hoge snelheid op en ruw terrein met veel verticale opstanden (bijv. gebouwen of bomen) levert een lagere snelheid op.
Daarnaast is de snelheid afhankelijk van de hoogte ten opzichte van het terrein. Dicht bij het weerstand biedende terrein zal de snelheid lager zijn en op grotere hoogte (verder van het weerstand biedende terrein af) is de snelheid hoger. Vooralsnog gaan we ervan uit dat de luchtsnelheid, beïnvloed door deze 3 aspecten (luchtdrukverschillen, globale terreinruwheid en hoogte ten opzichte van het terrein), gelijkmatig is.
We kunnen de luchtsnelheden uitdrukken in m/sec of in km/uur. Voor meteorologische doeleinden wordt de windsnelheid ook wel uitgedrukt in een waarde op de schaal van Beaufort. Deze schaal loopt van 1 tot 12 en geeft per windsnelheidswaarde een beschrijving van het waarneembare effect van de windsnelheid op de omgeving. Ter informatie is hieronder een tabel opgenomen met alle Beaufort-waarden met de daarbij behorende windsnelheden. Meer over de Beaufort-waarde op pagina 24.
(Bron: www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/windschaal-van-beaufort)
*de windkracht volgens Beaufort wordt bepaald uit het gemiddelde van de windsnelheid over 10 minuten
De fundamentele basiswindsnelheid vb,0
De door het KNMI afgegeven windsnelheidsverwachting is de gemiddelde snelheid over een periode van 10 minuten en optredend in een vrij en open veld op een hoogte van 10 m.
(Bron: www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/windmetingen) Deze verwachtingen zijn dus gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als voor de fundamentele basiswindsnelheid vb,0. uit NEN-EN 1991-1-4 gelden. De door het KNMI afgegeven windverwachting in Beaufort kan daarmee direct vergeleken worden met de in NEN-EN-1991-1-4 opgenomen fundamentele basiswindsnelheid vb,0.
Voor Nederland zijn 3 windgebieden vastgelegd en daarmee 3 fundamentele basiswindsnelheden. Deze waarden zijn vastgesteld aan de hand van statistische interpretatie van een groot aantalwindmetingen door diverse weerstations. De terreingesteldheid (glad of ruw) speelt een rol bij de hoogte van deze waarden.
De windgebieden zijn in NEN-EN 1991-1-4 vastgelegd in Figuur NB.1 en de waarden van de fundamentele basiswindsnelheid in Tabel NB.1. Deze figuur en tabel zijn hieronder ter informatie opgenomen.
Naast de genoemde 3 factoren (luchtdrukverschillen, globale terreinruwheid en hoogte ten opzichte van het terrein) die van invloed zijn op de hoogte van de windsnelheid, kan de windsnelheid ook variëren per seizoen en per windrichting. De langjarige gemiddelde maandelijkse windsnelheid is in januari (maximale maand) veel hoger dan in augustus (minimale maand). Dit verschil kan in rekening gebracht worden door de factor cseason. Er kan ook een bepaalde heersende windrichting zijn waarin de windsnelheden gemiddeld hoger zijn. In het westen van Nederland is het westen gemiddeld genomen een heersende windrichting. Deze variatie per windrichting kan in rekening gebracht worden door de factor cdir. Deze twee factoren geven de basiswindsnelheid:
Uit de statistische interpretatie van een groot aantal metingen door diverse meteostations in Nederland over het gehele jaar zijn de hieronder gegeven reductiefactoren afgeleid. Daarbij is minimale factor van 0,85 als veilige ondergrens aangenomen.
Dit levert een maximale reductie van de stuwdruk op van 0,852 = 0,72 (28% reductie).
Voor de Nationale Bijlage van NEN 1991-1-4 is besloten om, als meest veilige benadering, de beide factoren cseason en cdir op 1,0 aan te nemen.
In de voornorm voor de NEN-EN 1991-1-4 werd de factor cseason aangeduid als cTEM . Deze factor cTEM is ook gebruikt in de rekennorm voor tenten NEN-EN 13782. Evenementen vinden doorgaans plaats in de zomer. Voor deze reductiefactor wordt daarom in deze norm de waarde 0,8 (versie 2005) resp. 0,7 (versie 2015) opgegeven. We moeten ons er echter rekenschap van geven, dat deze factor een reductie tot 0,82 = 0,64 (36% reductie) resp. 0,72 = 0,49 (51% reductie) van de uiteindelijke stuwdruk qp oplevert.
Er moet op worden toegezien dat het betreffende bouwsel alleen gebruikt wordt in het jaargetijde waarin het gebruik van cseason = 0,8 verantwoord is. Daarnaast kunnen juist in zomerstormen hoge pieksnelheden optreden. Ook daarom is terughoudendheid in het toepassen van cseason op zijn plaats en het verdient dan ook aanbeveling niet verder dan een factor 0,85 te reduceren.
Een ander aspect dat van invloed is op de hoogte van de meerjarige gemiddelde windsnelheid, is de
gebruiksperiode van het betreffende bouwwerk of bouwsel. Voor bouwwerken en gebouwen wordt uitgegaan van een gebruiksperiode (ontwerplevensduur) van 50 jaar. Wanneer deze periode veel korter is (bijvoorbeeld bij evenementen) mag de windsnelheid op statistische gronden verlaagd worden. In NEN-EN 1991-1-4 kan dit met gebruikmaking van de factor cprob (formule 4.2).
Hierin is p de jaarlijkse overschrijdingskans > p = 1 - e -1/t waarin T de gekozen ontwerplevensduur in jaren is.
Bij verwerking van de uitdrukking voor p in de formule voor cprob kan deze worden omgezet in de eenvoudiger formule:
Hierin zijn K en n opgegeven in NEN-EN 1991-1-4, Tabel NB.2.
In de rekennorm voor tenten NEN-EN 13782 is de ontwerplevensduur aangenomen op 10 jaar.
Gebruik van deze factor bij een zeer lage ontwerplevensduur (bij evenementen in het kader van deze richtlijn bijvoorbeeld minder dan 3 maanden) leidt het gebruik van deze factor tot niet realistische windsnelheden.
Hierbij zouden formeel al bij erg lage windsnelheden de beheersmaatregelen in gang gezet moeten worden.
Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn bij het gebruik van bestaande bouwsels, die ooit op een lagere windbelasting zijn ontworpen. De toen gebruikte ontwerpbelastingen kunnen teruggerekend worden naar een toelaatbare "fundamentele basiswindsnelheid" conform NEN-EN 1991-1-4, waar in het kader van de beheersmaatregelen op gemonitord moet worden (hierover op pagina 24 in deze bijlage meer).
Het KNMI heeft meetresultaten beschikbaar van de frequentie van opgetreden windsnelheden over de jaren 1970 – 2000, gemeten op 28 meetpunten, verspreid door Nederland. Ter informatie is in Bijlage 2 een 5-tal resultaattabellen van deze KNMI-metingen toegevoegd.
(Bron: http://www.knmi.nl/samenw/hydra/cgi-bin/freqtab.cgi)
Deze tabellen geven een beeld van de variatie in optredende windsnelheden door het land, afhankelijk van locatie en tijd van het jaar. Deze tabellen zijn slechts indicatief. Voor de voor het ontwerp aan te houden windsnelheden moet de in de normen opgegeven snelheden worden aangehouden.
De gemiddelde windsnelheid vm(z)
Naast de eerder genoemde globale terreininvloeden, die voor Nederland tot de 3 fundamentele
basiswindsnelheden leiden, zijn op meer detailniveau 2 terreinfactoren van invloed, die bij verdere berekening tot een variatie van de windsnelheid in de hoogte leiden. Dit zijn de terreinruwheid, uitgedrukt in de ruwheidsfactor cr(z), en de invloed van hoogteverschillen in het terrein, uitgedrukt in de orografiefactor co(z). Hoogteverschillen in terrein, die een substantiële invloed op de windsnelheid hebben, zijn in Nederland niet aanwezig. Daarom is in de NEN-EN 1991-1-4 deze factor op 1,0 gesteld. Voor een berekening van de ruwheidsfactor wordt hier kortheidshalve verwezen naar NEN-EN 1991-1-4, art. 4.3.2. Verwerking van deze 2 factoren geeft de gemiddelde windsnelheid vm(z) op een hoogte z.
(NEN-EN 1991-1-4, formule 4.3)
Dit is de gemiddelde windsnelheid, gerelateerd aan terreinruwheid en hoogte. Dit is ook de windsnelheid, zoals we die meten bij een terreinmeting die een tijdsduur van ten minste 10 minuten omvat.
Wanneer we de gemiddelde windsnelheden voor de diverse windgebieden en terreincategorieën ten opzichte van de hoogte in grafiek uitzetten, zien we de invloed van de terreinruwheid duidelijk naar voren komen. Dicht bij de grond neemt de windsnelheid sterk af en op grotere hoogten nemen de snelheden nauwelijks meer toe.
Als laatste aspect dat van invloed is op de gemiddelde windsnelheid, moet genoemd worden de invloed van naburige bouwwerken. Speciaal bij binnenstedelijke evenementen kunnen naburige bouwwerken grote invloed hebben op de gemiddelde windsnelheid. Deze invloed moet berekend worden volgens NEN-EN 1991-1-4, bijlage A.4. Naar deze bijlage wordt hier kortheidshalve verwezen.
Tot nu toe zijn alleen de gemiddelde windsnelheden beschouwd.
De snelheid waarmee de luchtmassa zich verplaatst is echter niet constant. Als gevolg van allerlei onderlinge krachten en drukverschillen tussen de luchtdeeltjes varieert de snelheid sterk in tijd en plaats.
De hoogste snelheden die daarbij op kunnen treden, noemen we windpieken of windvlagen.
Voor berekening van de kracht die door de wind op bouwwerken wordt uitgeoefend, moeten we daarom voor de meest veilige benadering geen gebruik maken van de gemiddelde windsnelheid, maar van de hoogst optredende snelheid, de piek- of vlaagwindsnelheid.
De relatie tussen de gemiddelde en de piekwindsnelheid is niet eenvoudig te leggen. In een rapport van het KNMI (WR-2006-05) lezen we bijvoorbeeld:
Het stochastisch karakter van turbulentie maakt en deterministische beschrijving onmogelijk.
Toch is men er in geslaagd door middel van uitgebreide metingen een wiskundige relatie te leggen tussen de gemiddelde snelheid en de pieksnelheid.
Bij het bepalen van de totale pieksnelheid (of vlaagsnelheid) zijn twee effecten van belang:
De berekening van de turbulentie-invloeden is vastgelegd in NEN-EN 1991-1-4, art. 4.4. De invloed van turbulentie is vastgelegd in de turbulentie-intensiteit > Iv(z).
Voor de berekening van deze Iv(z) wordt hier kortheidshalve naar dit artikel verwezen.
Turbulentie-effecten zijn sterk afhankelijk van de hoogte en de terreinruwheid.
De waarden van Iv(z) lopen uiteen van 0,1 (boven zee of kust op hoogten > 100 m) tot 0,37 (boven bebouwd gebied op hoogten < 10 m).
De berekening van de pieksnelheden zelf wordt in de eurocode niet verder uitgewerkt, maar deze ligt besloten in een enkele getalswaarde (7) in formule 4.8.
Vastgesteld is dat de verhouding tussen de gemiddelde windsnelheid en de kortdurende pieksnelheid, de piekfactor g, uit de drukken is in de volgende relatie:
Voor de volgende middelingstijden en vlaagduren vinden we dan de volgende piekfactoren:
Hoe langer de middelingstijd en hoe korter de vlaagduur, des te hoger de piekfactor.
Bij de verdere uitwerking van de berekening is ervoor gekozen de meest ongunstige van deze waarden als maatgevend aan te nemen, te weten g = 3,5.
Het gecombineerde effect van pieksnelheid en turbulentie kan worden uitgedrukt in de volgende vergelijking:
Hier zien we de factor (1+7*Iv(z)) uit NEN-EN 1991-1-4, formule 4.8 al voorzichtig tevoorschijn komen.
Bij een factor g = 3,5 vinden we, afhankelijk van Iv de volgende waarden voor G:
Hieruit zien we dat de vlaagsnelheid globaal een factor 1,5 tot 2,5 keer hoger kan zijn dan de gemiddelkde
Deze vlaagsnelheid is bepalend voor de optredende stuwdruk op het bouwwerk of bouwsel.
De snelheid van de bewegende luchtmassa levert een hoeveelheid potentiële kinetische energie op. Wanneer de luchtmassa op een verticaal vlak botst, wordt de beweging omgezet in kinetische energie en daarmee in kracht op het vlak. In de berekening van windbelastingen is dit de stuwdruk.
De door de bewegende luchtmassa opgewekte energie (kracht) kan worden uitgedrukt in de volgende formule:
Ondanks de verwaarlozing van de laatste term wordt met deze formule toch geacht een veilige benadering te zijn gekozen. De pieksnelheden zijn conservatief hoog gekozen, met name met de keuze van de piekfactor van g = 3,5. Daarnaast bezit een gemiddeld bouwwerk een massatraagheid die het effect van de windkracht met een duur van 1 sec op de inwendige krachten in de constructie aanzienlijk kan reduceren.
Bij lichte constructies, zoals bijvoorbeeld bij evenementen, moeten we het effect van pieksnelheden (met inachtneming van bovenstaande beschouwing) daarom niet onderschatten.
Door middel van trial-and-error is een formule ontwikkeld voor de relatie tussen de Beaufort-waarde en de daarbij behorende windsnelheid. De windsnelheden hebben een bandbreedte rond iedere Beaufort-waarde, die is opgenomen in de tabel op pagina 18. Wanneer deze formule wordt toegepast, ligt iedere hele Beaufort- waarde ongeveer in het midden van de in de tabel gegeven bandbreedte.
v = de gemiddelde windsnelheid gedurende 10 minuten op 10 m boven de grond in m/sec
B = de getallen op de Beaufortschaal
Verwarrend kan zijn dat in de meteorologie van "wind-kracht" gesproken wordt in relatie tot de Beaufort-getallen, terwijl hier geen sprake is van een kracht in de natuurkundige betekenis, maar alleen van een dimensieloos getal om de windsnelheden binnen een bepaalde bandbreedte een "naam" te geven.
Terugrekenen van qp naar een toelaatbare "vb,0"
Veel evenementenconstructies zijn ontworpen op basis van uitgangspunten waarmee ze geacht worden in het hele land te kunnen functioneren. Bij oudere bouwsels kunnen deze uitgangspunten afkomstig zijn uit niet meer vigerende normen of wellicht zijn de uitgangspunten niet meer te achterhalen. Wanneer als enige gegeven bekend is de toelaatbare stuwdruk qp zouden we dus willen weten welke windsnelheid in welk deel van het land hierbij toelaatbaar is.
Zoals we van vb,0 naar qp een bepaalde rekenweg volgen, kunnen we deze weg dus ook in omgekeerde volgorde afleggen (terugrekenen).
Het COBc heeft een spread-sheet ontwikkeld, waarbij vanuit een gegeven qp, voor elke terreincategorie en elke bouwselhoogte, de toelaatbare vb,0 op eenvoudige wijze kan worden berekend.
De sheet is te downloaden van de website van het COBc. Op pagina 25 is een voorbeeld van deze sheet opgenomen.
Samenvatting van de berekeningsgang van vb,0tot qp
Op pagina 26 is een schematische samenvatting opgenomen van de berekening van vb,0 tot qp.
In dit voorbeeld is een bouwsel aangenomen met een hoogte van 7 m in windgebied III en terreincategorie II (onbebouwd gebied). Volgens tabel NB.5 moet hierbij qp = 0,62 kN/m2 worden aangehouden. De terugrekening leidt tot een vb,0 = 24,5 m/sec (overeenkomstig windgebied III).
Om ditzelfde bouwsel aan de kust (en terreincategorie 0) toe te kunnen passen, mag er bij de volgens de specificaties opgegeven qp = 0,62 kN/m2 geen hogere gemiddelde windsnelheid toegelaten worden dan vb,0 = 19,1 kN/m2.
In de norm voor tenten NEN-EN 13782 is onder artikel 6.4.2.2 (versie 2005) een tabel met voorgeschreven stuwdrukken opgenomen. De waarden van deze tabel zijn vergelijkbaar met de waarden in NEN-EN 1991-1-4, tabel NB.5, zoals in onderstaande tabel te zien is. Deze waarden zijn ook volgens dezelfde berekeningsmethodiek tot stand gekomen. Enkele uitgangspunten zijn echter anders gekozen, te weten:
In de laatste versie van deze norm (2015) is de reductiefactor cTEM (cseason) verlaagd van 0,8 naar 0,7.
De tabelwaarden zijn echter ongewijzigd gebleven. De waarden voor de stuwdruk worden in deze versie niet meer “pressure” maar “peak velocity pressure” genoemd. Een correcte aanduiding, omdat de stuwdruk gebaseerd is op de gemiddelde snelheid met medeneming van piekfactor en turbulentie.
N.B. voor een "gewoon bouwwerk" moet er bij een hoogte van 5 m een qp(z) = 1,37 kN/m2 worden aangehouden.
Met een windmeting ter plaatse kan gecontroleerd worden of de optredende windsnelheid onder de waarde blijft van de gemiddelde windsnelheid vm(z) waar het bouwsel (via qp) op berekend is.
Bij een dergelijke windmeting moeten de meetomstandigheden (meethoogte en terreinruwheid) overeen komen met de ontwerpuitgangspunten van het te controleren bouwsel. Zijn deze omstandigheden anders, dan moet een omrekening gemaakt worden.
Zoals in de richtlijn is aangegeven, mag een bouwsel bij een evenement ontworpen zijn op een lagere stuwdruk dan in NEN-EN 1991-1-4 of NEN-EN 13782 is opgegeven. Voorwaarde hierbij is, dat beheersmaatregelen in gang gezet worden als de optredende windsnelheden hoger dreigen te gaan worden dan de ontwerpsnelheid.
Het hoger worden van windsnelheden kan op twee manieren worden geconstateerd:
Bij het uitvoeren van beheersmaatregelen kunnen we globaal de volgende stappen benoemen:
Na afronding van stap 8 “mogen” de hogere windsnelheden gaan optreden.
Bij de uitvoering van stappen 2. t/m 8. behoort een bepaald tijdpad. Dit tijdpad moet in de omschrijving van de beheersmaatregelen zijn vastgelegd. Dit betekent, dat een windmeting ter plaatse geen goede methode is om te beoordelen of beheersmaatregelen uitgevoerd moeten worden. Er is na constatering van te hoge windsnelheden onvoldoende tijd om de hele procedure van beheersmaatregelen uit te voeren.
Althans, wanneer de gemeten windsnelheid als directe indicator gehanteerd wordt om de beheersmaatregelen in gang te zetten.
Er is dus alleen voldoende tijd voor het uitvoeren van de maatregelen, als bij stap 2. bekend is dat de te hoge windsnelheden bij stap 8. een feit zullen zijn.
Dit is alleen te realiseren met behulp van voorspellingen. Dit kan met behulp van:
Korte termijnvoorspellingen kunnen bestaan uit informatie van een betrouwbaar lokaal weerstation, dat bij voorkeur enige tijd vóór “stap 2.” informatie kan geven over de te verwachten windsnelheden.
Lange termijnvoorspellingen zijn bijvoorbeeld de weersvoorspellingen van het KNMI. Hierbij kan ca. 24 uur vóór aanvang van het evenement bekend zijn of er kritische windsnelheden te verwachten zijn.
De lange termijnvoorspellingen kunnen een zo duidelijk negatief weerbeeld geven, dat besloten moet worden het gehele evenement af te gelasten.
Bij minder zekere voorspellingen kan besloten worden het evenement wel door te laten gaan, maar op basis van lokale korte termijnvoorspellingen en/of windmetingen ter plaatse te besluiten of beheersmaatregelen in gang gezet moeten worden. Hierbij kan in dat geval het gehele evenement beëindigd worden of kunnen bepaalde kritische bouwsels ontruimd en eventueel afgebroken worden.
Bijlage 2: KNMI frequentie-tabellen windsnelheden
Overzichtskaart windsnelheden:
De maand met de hoogste windsnelheden
De maand met de laagste windsnelheden
Overzicht van waarnemingsstations.
Van de omkaderde locaties zijn hierachter de frequentietabellen opgenomen.
Waarnemingsstation > Rotterdam
Het Bouwbesluit stelt dat een gevel van een (nieuwe) woning een geluidwering moet bezitten van minimaal 20 dB. Deze eis geldt niet voor bestaande woningen. Een goed onderhouden woning voorzien van dubbel glas en ventilatieroosters zal in de meeste gevallen ook aan deze eis voldoen. Maar er zullen ook woningen zijn met een mindere staat van onderhoud die deze geluidwering niet bezitten. Het is echter niet in verhouding om het geluidbeleid te baseren op deze woningen.