Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Erfgoedverordening Breda 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Breda 2022
CiteertitelErfgoedverordening Breda 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  3. artikel 9.1 van de Erfgoedwet
  4. artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  5. artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-05-2023nieuwe regeling

19-01-2023

gmb-2023-170950

2693702

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Breda 2022

[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://breda.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=19be6a5c34974ae8be515f9dd3e8f89f en https://breda.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=3021348b21c048f39ede9997de4f274f.]

 

Bekendmaking

Burgemeester en wethouders van Breda maken bekend dat de gemeenteraad in zijn openbare vergadering van 19 januari 2023 de Erfgoedverordening Breda 2023 heeft vastgesteld.

 

Inwerkingtreding

De verordening wordt van kracht met ingang van de eerste dag na het verstrijken van een termijn van twee weken na deze bekendmaking.

 

Rechtsmiddelen

Tegen het besluit tot vaststelling van de verordening is geen bezwaar of beroep mogelijk.

 

Erfgoedverordening Breda 2022

 

De raad van de gemeente Breda,

 

gelezen het voorstel van het college van 28 november 2022,

 

gelet op:

 

artikel 149 van de Gemeentewet;

 

de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

 

de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

rekening houdend met de komende Omgevingswet;

 

besluit vast te stellen de volgende:

 

Erfgoedverordening Breda 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • b.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (belast met erfgoed);

  • c.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • e.

    erfgoedmeetlat: een objectieve weging van de cultuurhistorische waarden, waaronder de archeologische, architectuurhistorische, ensemblewaarden, alsmede de gaafheid/herkenbaarheid, zeldzaamheid en belevingswaarde, als onderbouwing voor besluiten inzake bescherming (bijlage 1 bij deze verordening);

  • f.

    beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed: de kaart waarop aanwezige waarden en verwachtingen zijn vertaald in een beleidsadvies. De beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed bestaat uit de deelkaarten Archeologie, Gebouwd erfgoed en Historische geografie (bijlage 2 bij deze verordening);

  • g.

    Erfgoedcommissie; adviescommissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de WABO, deze Erfgoedverordening en het erfgoedbeleid;

  • h.

    archeologisch belangrijke locaties of gebieden: locaties of gebieden aangegeven op de Beleidsadvieskaart Archeologie als archeologisch monument; behoudenswaardige archeologische waarden; of archeologische hoge, middenhoge of lage archeologische verwachting.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing tot gemeentelijke monument

Artikel 5 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan ambtshalve of op verzoek een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet, dan wel de bij de gemeente bekende eigenaar.

  • 3.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 4.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt stelt zij een erfgoedmeetlat voor het monument op.

  • 5.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 6.

    De Erfgoedcommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 7.

    Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de erfgoedcommissie.

  • 8.

    Het college kan, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het zesde lid of zevende lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 6 De aanhouding van een beslissing op verzoek tot aanwijzing gemeentelijk monument

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 3 houdt het college de beslissing op een verzoek tot aanwijzing aan indien:

    • a.

      de minister toepassing geeft aan artikel 3.1 eerste lid van de Erfgoedwet 2016;

    • b.

      toepassing gegeven wordt aan een aanwijsprocedure op grond van een provinciale Erfgoedverordening.

  • 2.

    Het college stelt belanghebbenden in kennis van de aanhouding als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt op het moment dat de aanwijzing onherroepelijk is, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd als beschermd rijksmonument of beschermd provinciaal monument.

  • 4.

    Het college stelt belanghebbenden in kennis van de beëindiging van de aanhouding als bedoeld in het derde lid.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3 lid 2 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8 Weigeringsgronden / Voorrangsregeling

  • 1.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 3, lid 1 moet worden geweigerd indien de score op de erfgoedmeetlat als bedoeld in artikel 3, lid 4 lager is dan 3,50.

  • 2.

    In afwijking van het eerstel lid kan tot aanwijzing als gemeentelijke monument worden overgegaan indien het advies van de Erfgoedcommissie als bedoeld in artikel 3, lid 6 een aangepaste erfgoedmeetlat bevat waarvan de score gelijk of hoger is dan 3,50.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Erfgoedwet 2016 jo Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van een Erfgoedverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 9 Mededeling aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en openbaar bekend gemaakt.

  • 2.

    Het voornemen tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 2 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de Basisregistratie Kadaster bekend staan en voor zover de verzoeker niet als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger is vermeld, aan de verzoeker.

Artikel 10 Registratie van gemeentelijke monumenten

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijk monument in het gemeentelijk erfgoedregister en de beleidsadvieskaart Breda‟s Erfgoed, alsmede in de Basisregistratie Kadaster-publiekrechtelijke beperkingen.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een redengevende omschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 11 Wijzigen of intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Artikel 3, lid 3 tot en met 8, alsmede artikel 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging of de intrekking worden in het gemeentelijke monumentenregister en de beleidsadvieskaart Breda‟s Erfgoed aangetekend, alsmede in de Basisregistratie Kadaster-publiekrechtelijke beperkingen.

  • 5.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1, lid 1 van de Erfgoedwet (aanwijzing als rijksmonument) of onherroepelijk is aangewezen op grond van een erfgoedverordening van de provincie Noord-Brabant.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 12 Instandhoudingsplicht

Het is verboden een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1, onder a, te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 13 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (activiteit monumenten) van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het beschermde monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van erfgoedzorg zonder betekenis is;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het verbod. als bedoeld in artikel 12 en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden aan dat gemeentelijk monument dienen te worden uitgevoerd. Het college kan de erfgoedcommissie advies vragen met betrekking tot deze nadere regels.

  • 4.

    Het verbod en de vergunningsplicht als bedoeld in het tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 14 Overleg met en/of instemming van eigenaar kerkelijk monument

  • 1.

    Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, neemt het college pas een beslissing na overleg met de eigenaar.

  • 2.

    Voor zover het gaat om een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, beslist het bevoegd gezag alleen in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 15 Weigeringsgrond

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de erfgoedzorg zich daartegen niet verzet.

HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 16 Instandhoudingbepaling archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied

  • 1.

    Het is verboden, in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder h, dan wel in een terrein met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting op de Beleidsadvieskaart archeologie, de bodem te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de Beleidsadvieskaart Breda‟s Erfgoed, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      in een gebied met lage archeologische verwachting en het te verstoren gebied kleiner is dan 50.000 m2 en de ingreep niet MER-plichtig is,

      of

      in een gebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachting waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2 en de bodem niet dieper dan 30 centimeter word verstoord, of;

    • b.

      in het geldend bestemmings- of omgevingsplan bepalingen zijn opgenomen en van toepassing zijn omtrent archeologische erfgoedzorg, of;

    • c.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;

      of,

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad;

      of,

      in het geheel geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

    • d.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die kunnen leiden tot een verstoring van een archeologisch gemeentelijk monument of waardevol gebied.

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding daarvan

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Breda onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van archeologische opgravingen dient,

    • a.

      het college een programma van eisen goed te keuren, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de uitvoering en rapportage over het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2.

    In nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, kan het college advies aan de erfgoedcommissie vragen.

  • 4.

    De erfgoedcommissie adviseert schriftelijk over het programma van eisen en eventuele nadere regels binnen zes weken na de datum van de aanvraag om advies.

  • 5.

    Bij overschrijding van de in het vierde lid genoemde termijn wordt de erfgoedcommissie geacht positief geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 6 HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 18 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 12, 13.1 of 16.1 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 19 Bestuursdwang

Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het verbod en de verleende vergunning (inclusief nadere regels) als bedoeld in de artikelen 12.1, 13.1, 16.1 of 17.1.

Artikel 20 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

HOOFDSTUK 7 SCHADEVERGOEDING

Artikel 21 Nadeelcompensatie

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende nadeel of schade lijdt of zal lijden, die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 13 of 16 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 13 of 16.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    • b.

      hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade had kunnen leiden;

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  • 4.

    Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

  • 5.

    Het college kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening 2011, gemeente Breda, 22 september 2011 vastgesteld, wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 20 ingetrokken verordening.

  • 3.

    Lopende aanwijzingsprocedures worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening.

  • 4.

    Het voorgaande lid is eveneens van toepassing op bezwaarschriften en (hoger)beroepen die betrekking hebben op aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, dan wel die betrekking hebben op besluiten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van twee weken na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Breda 2022

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Breda van 19 januari 2023 ,

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage 1  

 

Erfgoedmeetlat

 

Inleiding

Voordat wordt overgegaan tot bescherming van erfgoed, moet er een zorgvuldige afweging worden gemaakt. Om de cultuurhistorische waarden zo objectief mogelijk in beeld te brengen, heeft de gemeente Breda in 2007 de erfgoedmeetlat ontwikkeld. De erfgoedmeetlat is een verbetering gebleken van de gangbare waarderingsmethoden. Inmiddels zijn binnen de gemeente Breda duizenden objecten op deze manier getoetst. Ook in andere steden en bij commerciële partijen wordt de Bredase erfgoedmeetlat gebruikt.

 

Methode

De erfgoedmeetlat kent acht categorieën met subcategorieën waarop wordt getoetst. Voor elke subcategorie wordt een waarde ingevuld van 1 tot en met 5. De laagste waarde is 1, de hoogste waarde is 5. Indien een (sub)categorie niet van toepassing is op het object, dan kan dit ook worden aangegeven.

Het gemiddelde van de subcategorieën bepaalt de uitkomst per onderdeel. Deze acht uitkomsten worden ook weer gemiddeld om te komen tot een definitieve waarde. Indien een (sub)categorie niet van toepassing is, dan telt deze niet mee in de middeling.

 

Resultaten

Erfgoed dat een waardering scoort van 3,5 of hoger, komt in aanmerking voor bescherming op gemeentelijk niveau.

 

Bijlage 2 Beleidsadvieskaarten Breda’s Erfgoed

 

De beleidadvieskaarten Breda’s Erfgoed zijn vastgesteld in samenhang met de erfgoedvisie ‘Grondstof voor de toekomst’.

 

Deelkaart archeologie:

 

 

Deze kaart is sinds de vaststelling aangepast naar aanleiding van besluiten van het college op basis van uitgevoerd onderzoek. De actuele kaart is in te zien op:

 

https://breda.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=19be6a5c34974ae8be515f9dd3e8f89f

 

deelkaart Gebouwd erfgoed en Historische geografie

 

 

Deze kaart is sinds de vaststelling aangepast naar aanleiding van besluiten van het college op basis van uitgevoerd onderzoek. De actuele kaart is in te zien op:

 

https://breda.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=3021348b21c048f39ede9997de4f274f