Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hengelo

Beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHengelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo
CiteertitelBeleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-2017nieuwe regeling

16-05-2017

Gemeentenieuws, 23-05-2017

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo

1. INLEIDING

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt aan de raad en het college in met name genoemde gevallen de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het mogen afwijken van het betreffende bestemmingsplan. Een dergelijke vergunning kan worden verleend ten behoeve van het realiseren van bouwwerken, van tijdelijke bouwwerken, van een afwijking van de geldende gebruiksfunctie en het uitvoeren van (tijdelijke) werkzaamheden. Op 24 januari 2012 zijn door het college beleidsregels vastgesteld voor de hier bedoelde planologische afwijkingsmogelijkheden. Deze zijn geactualiseerd in 2013 en 2015. Het Besluit omgevingsrecht is nadien wederom gewijzigd. Deze beleidsregels moeten daarom worden herzien.

 

Aanleiding

Artikel 4, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) biedt voor een aantal gevallen de mogelijkheid af te wijken van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om afwijkingen van bouwwerken en gebruiksfuncties die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Het beleid is noodzakelijk om op een transparante en eenduidige wijze te kunnen afwijken van het bestemmingsplan.

 

Inmiddels is het Besluit tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen I en II bij de Crisis- en herstelwet (tiende tranche) en tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht in werking getreden. Dit betreft onder andere een wijziging van artikel 4 bijlage II bij het Bor. Het gaat hier om het sneller en eenvoudiger mogelijk maken van voorzieningen gericht op het isoleren van gebouwen en bouwwerken als een dakterras, balkon en andere niet op de grond gelegen buitenruimte.

In de woningbouwafspraken met de Provincie Overijssel is de verduurzaming van de woningvoorraad een belangrijk thema. De Provincie Overijssel heeft vanaf 2011 meerdere regelingen opengesteld voor gemeenten om bewoners te stimuleren hun woningen energiezuiniger te maken en om duurzame energie op te wekken. Eén van de instrumenten hiervoor is het Energieloket waar bewoners meer informatie en ondersteuning kunnen krijgen over het verduurzamen van hun woning. In deze wijziging van het afwijkingenbeleid worden de planologische mogelijkheden voor het verduurzamen van gebouwen verruimd. Hiermee wordt aangesloten bij het in voorbereiding zijnde Energie Actie Plan.

 

De wijze waarop het beleid is ingevuld biedt ruimere en flexibelere bouw- en gebruiksmogelijkheden, daar waar dit ruimtelijk aanvaardbaar is. Het beleid draagt hierdoor bij aan de dereguleringsambitie en het komt de grondexploitatie ten goede.

 

1.2 Reikwijdte beleidsregels

Dit beleid heeft alleen betrekking op planologische afwijkingen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wabo.

 

1.3 Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden

Op grond van de in dit beleidskader door burgemeester en wethouders vastgelegde beleidsregels als bedoeld in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het meewerken aan of het weigeren van een afwijking van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. De beleidsregels voorzien in een afwegingskader voor het al dan niet verlenen van medewerking aan planologische afwijkingen voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wabo.

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het ontwerp van dit beleid ten tijde van de vaststelling gedurende 6 weken voor inspraak ter inzage gelegen. Bij deze wijziging is in hoofdzaak sprake van technische wijzigingen. De inhoudelijke wijzigingen zijn van ondergeschikte aard. Op grond van artikel 2 lid 3 sub a van de Inspraakverordening wordt op deze wijziging dan ook geen inspraak verleend.

2. ALGEMEEN

 

De inhoud van beleidsregels wordt enerzijds bepaald door de reikwijdte van de voorschriften die de mogelijkheid van een afwijking in zich houden en anderzijds door het ruimtelijk ordeningsbeleid neergelegd in regelgeving en beleidsregels van rijk, provincie en gemeente.

Bij deze regelgeving en beleidsregels over ruimtelijke ordening kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wabo, het Bor, de provinciale Omgevingsvisie en –verordening, de gemeentelijke structuurvisie en de Welstandsnota.

 

De vraag of aan een verzoek om planologische afwijking al dan niet medewerking kan worden verleend, moet worden beantwoord aan de hand van met name twee beoordelingscriteria. Deze criteria zijn achtereenvolgens:

  • de inhoud en reikwijdte van de toepasselijke regelgeving en het beleid;

  • het flankerend beleid bij de beleidsuitvoering.

Om te voorkomen dat het vaststellen van beleidsregels leidt tot een starre regeling wordt in paragraaf 2.2 aandacht geschonken aan de zogenaamde hardheidsclausule.

 

Het meerdere malen medewerking verlenen aan planologische afwijkingen als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor één perceel is toegestaan, zolang de in de beleidsregels vastgestelde bouw- en gebruiksmogelijkheden in totaal niet overschreden worden.

 

In artikel 4 van bijlage II behorende bij het Bor (kruimelgevallenlijst) wordt onderscheid gemaakt tussen de realisering van bouwwerken binnen of buiten de bebouwde kom. Het is dus van belang vast te stellen of een opstal al dan niet binnen de bebouwde kom is gesitueerd. Per geval dient te worden beoordeeld of een perceel zich al dan niet binnen de bebouwde kom bevindt. Uit de jurisprudentie blijkt dat dit een vraag van feitelijke aard betreft. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom weergeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving. Wil er in ruimtelijke zin sprake zijn van een bebouwde kom, dan zal er in het betrokken gebied in ieder geval van een structurele samenhang van bebouwing sprake moeten zijn. Zo zal verspreid liggende woonbebouwing in het buitengebied geen bebouwde kom in ruimtelijke zin vormen.

 

2.1 Algemene criteria voor afwijkingen

Naast inhoud, strekking en reikwijdte van het bovenlokale ruimtelijk ordeningsrecht wordt de ruimte voor planologische afwijking beïnvloed door regelgeving en beleid(sregels) op lokaal niveau. Gedacht kan daarbij worden aan het bepaalde in beeldkwaliteitsplannen, structuurvisies, de horeca- en detailhandelsvisie, de nota Autoparkeren, het ruimtelijk afwegingskader voor seksinrichtingen, het dienstwoningenbeleid, de nota omgaan met UMTS, het terrassenbeleid, standplaatsenbeleid etc. Een afwijking die past in deze beleidsregels mag uitsluitend worden verleend indien het plan niet in strijd is met specifiek beleid voor bepaalde onderwerpen.

2.1.1 Relatie planologische afwijking en parkeernormering

Gebruik maken van de mogelijkheden om van het bestemmingsplan af te wijken kan in veel gevallen tot gevolg hebben dat de mogelijkheden om op eigen terrein te parkeren worden beperkt. Van de mogelijkheden in dit beleid kan dan ook alleen gebruik worden gemaakt indien voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein beschikbaar blijven (conform de Nota Autoparkeren of een geactualiseerd beleidsdocument welke hetzelfde onderwerp regelt), tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat de extra parkeervraag als gevolg van het bouwplan in de openbare ruimte kan worden opgevangen. Hierbij zal uiteraard worden gekeken naar de parkeerdruk in de openbare ruimte.

2.1.2 Relatie planologische afwijking en bestemmingsplan

In het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen is geconcludeerd dat in enkele gevallen geen maatwerk is geleverd ten aanzien van maximale hoofdbouwdieptes. De geactualiseerde bestemmingsplannen sluiten daarnaast op onderdelen niet meer aan op de laatste ruimtelijke inzichten of maatschappelijke ontwikkelingen. Van een actueel bestemmingsplan mag worden verwacht dat het de laatste planologische inzichten bevat. Om tegemoet te komen aan de wens om, gezien de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, met name op grotere percelen een diepere hoofdbouw toe te staan is in deze beleidsregels een aantal uitzonderingen opgenomen. In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld ‘voortschrijdend inzicht’ of kennelijke verschrijvingen, wordt een tussentijdse wijziging van het beleid voorgesteld zodat in alle vergelijkbare gevallen eenduidig kan worden gehandeld.

2.1.3 Relatie planologische afwijking en welstand

Het bestemmingsplan is hèt instrument waarmee aan gronden een bestemming wordt gegeven en waarmee de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden vastgelegd.

Ten aanzien van de verhouding tussen beeldkwaliteit (welstand) en het bestemmingsplan is de jurisprudentie duidelijk. De welstandstoets zal zich in beginsel moeten richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Met andere woorden: hoe duidelijker de bebouwingsmogelijkheden in een bestemmingsplan zijn omschreven, des te terughoudender dient de welstandstoets te zijn. Een afwijking die past in deze beleidsregels mag uitsluitend worden verleend indien het plan niet in strijd is met het bepaalde in de Welstandsnota.

2.1.4 Relatie planologische afwijking en vergunningvrije bouwwerken

Een ander aspect is de relatie tussen vergunningsvrij bouwen en het afwijken van het bestem-mingsplan. Naast het zonder planologische toets omgevingsvergunningvrij ondernemen van de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” en “strijdig planologisch gebruik” (mits betrekking hebbend op activiteiten als bedoeld in artikel 2 van bijlage II bij het Bor) bepaalt de Wabo dat voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied, die passen binnen het bestemmingsplan en niet hoger zijn dan 5 meter, geen omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk” en ook niet voor de activiteit “planologisch afwijkend gebruik”, wanneer voldaan wordt aan de voorschriften van het bestemmingsplan (zie art. 3, 1e lid van bijlage II van het Bor). Als er voor een dergelijk bouwwerk wordt meegewerkt aan een planologische afwijking van de voorschriften uit het bestemmingsplan dan is (als behorend tot een der gevallen als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij de Bor) nog steeds geen omgevingsvergunning nodig voor de activiteit bouwen. In die situatie is er dus alleen een omgevingsvergunning nodig voor afwijkend planologisch gebruik. Dit betekent dat er in dat geval wordt meegewerkt aan een afwijking van het bestemmingsplan zonder dat daar een 'bouwkundige' tekening aan ten grondslag ligt. De Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht) geeft wel duidelijke indieningsvereisten voor het aanvragen van een vergunning voor het mogen afwijken van het bestemmingsplan, maar een tekening met gevels, materiaal, kleuren e.d. is niet noodzakelijk. Ook toetsing (vooraf) aan brandveiligheidseisen en redelijke eisen van welstand vindt niet plaats.

2.1.5 Relatie planologische afwijking en Tuindorp ’t Lansink

Het gebied Tuindorp ‘t Lansink is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet (oud). Voor percelen gelegen in het bestemmingsplan “Tuindorp ’t Lansink” wordt in principe geen medewerking verleend aan een verzoek om planologische afwijking, behalve als het een erf- of perceelsafscheiding betreft waarop (naast een positief advies van de Welstandscommissie) een positief advies van de Monumentencommissie is ontvangen. Het vigerende bestemmingsplan biedt voor het overige voldoende bouwmogelijkheden.

 

In incidentele situaties kan een uitzondering gelden en middels ontheffing toch medewerking worden verleend aan planologische afwijking wanneer sprake is van een aantoonbaar maatschappelijk belang en/of zichtbare verbetering van de ruimtelijke samenhang en/of een aanmerkelijke verbetering van verpauperde/niet beschermwaardige delen. Dit kan gelden voor zowel de bebouwde percelen als de openbare ruimte.

2.1.6 Relatie planologische afwijking en beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten

Gelet op de uiteenlopende soorten monumenten en het bij veel monumenten streven naar behoud door ontwikkeling, is het lastig om hiervoor eenduidig beleid te formuleren. Bij gemeentelijke monumenten zal in overleg met de monumentencommissie worden bepaald in hoeverre een afwijking kan worden verleend. Voor rijksmonumenten gebeurt dit in overleg met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Het belang van de monumentenzorg staat in alle gevallen voorop.

 

2.2 Hardheidsclausule / inherente afwijkingsbevoegdheid (artikel 4:84 Awb)

De hardheidsclausule, gebaseerd op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb, dient met terughoudendheid te worden toegepast. Uitgangspunt is dat het bestuur handelt conform de vastgestelde beleidsregels. Het vastleggen van beleidsregels verplicht het college van burgemeester en wethouders in beginsel te handelen overeenkomstig het in deze regels neergelegde beleid. Belanghebbenden moeten hierop kunnen vertrouwen.

 

Het tweede uitgangspunt is, dat handelen overeenkomstig de beleidsregels geschiedt, behoudens bijzondere omstandigheden. Er kunnen omstandigheden zijn die bij onverkorte toepassing van het vastgestelde beleid voor een of meer belanghebbenden leiden tot onevenredige gevolgen in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

 

Aan ieder afwijkingsbesluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in het vastgelegde beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het afwijkingsverzoek kan leiden. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene en/of onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.

 

Indien de hardheidsclausule wordt toegepast, maar óók wanneer in afwijking van de in de beleidsregels opgenomen beoordelingscriteria ondanks het voldoen aan deze criteria geen medewerking aan een aanvraag wordt verleend, wordt zowel de aanvraag als de voorgenomen afwijking van het in de beleidsregels neergelegde beleid aan het college voorgelegd. Periodiek wordt het beleid geëvalueerd en wordt, indien nodig, een integraal aanpassingsvoorstel aan het college voorgelegd.

 

2.3 Planschadeverhaals-overeenkomst

Bij het afwijken van het bestemmingsplan overeenkomstig deze beleidsregels, kan de voorwaarde worden gesteld dat een planschadeverhaalsovereenkomst wordt afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente.

3. BELEIDSREGELS

3.1 Begrippen

3.1.1 Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

 

aanbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk bijbehorend bouwwerk onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

aansluitend terrein:

het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt;

 

achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen

 

afhankelijke woonruimte:

een gastenverblijf of bijbehorend bouwwerk, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is of wordt gemaakt, waarbij sprake is en blijft van één huishouden op het perceel.

 

ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

 

bebouwde kom:

het gebied gekenmerkt door het begin van een langs wegen gelegen aaneengesloten bebouwing van zodanige omvang en dichtheid, dat een voor de weggebruiker duidelijk herkenbaar verschil in karakter van de wegomgeving aanwezig is met een buiten de bebouwde kom gelegen weg;

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

bestemmingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

 

bestemmingsvlak:

een op de verbeelding aangeven vlak met eenzelfde bestemming;

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

bouwgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat (hoofd)gebouw;

 

carport:

een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, die niet tot de constructie van de carport zelf behoren;

 

detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

 

erfgrens:

de grens van een erf;

 

erker:

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag op de begane grond aan de gevel van een woning;

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

luifel:

Een plat uitgebouwd afdak aan een hoofdgebouw, veelal (doch niet uitsluitend) tegen een gevel boven een deur geplaatst, niet zijnde zonwering als bedoeld in artikel 2 sub 8 van bijlage II bij het Bor;

 

mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

 

medische belemmering:

een medische belemmering die leidt tot extra ruimtebehoefte, welke behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

 

oorspronkelijk:

gelijktijdig met het bijbehorende hoofdgebouw opgericht;

 

openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

 

openbare weg:

weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

 

opstal(len):

alles wat boven op een stuk grond gebouwd, geplaatst, geplant is etc.;

 

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak, met maximaal 1 wand (valt onder de categorie bijbehorend bouwwerk);

 

peil:

Het peil vastgesteld conform de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Bij ontbreken van een definiëring geldt de volgende bepaling:

  • -

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • -

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

perceel:

één of meerdere aan elkaar grenzende en kadastraal vastgelegde eenheden terrein, welke in het bezit zijn van dezelfde eigenaar en waarop krachtens het bestemmingsplan zelfstandige, bij elkaar behorende bouwwerken zijn toegelaten;

 

recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, voor recreatieve doeleinden bewoond te worden. Hieronder worden tevens aangemerkt een chalet en een vakantiehuisje. Permanente bewoning van de recreatiewoning, chalet of vakantiehuisje is niet toegestaan;

 

uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk bijbehorend bouwwerk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

voorerfgebied:

het erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

 

voorgevel:

voor wat betreft de realisatie van bijbehorende bouwwerken wordt slechts één gevel als voorgevel aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;

 

voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn danwel bouwgrens als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

 

woning:

(een gedeelte van) een gebouw met woonfunctie/een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één individueel huishouden;

 

woongebouw:

een gebouw, dat één of meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

 

Voor de begripsbepalingen die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor zover mede het bestemmingsplan hier niet in voorziet zijn de voorschriften van de Bouwverordening van toepassing.

3.1.2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten:

 

De (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander-bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

Bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden afwijkende goothoogtes ten behoeve van esthetische accenten (tot een maximum van 25% van de totale gootlengte van het gebouw) buiten beschouwing gelaten.

 

De oppervlakte van een bouwwerk:

De oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

Indien een gebouw voorzien is van een niet geheel door wanden omsloten overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 0,5 meter;

 

De bebouwde oppervlakte:

De buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven peil;

 

De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel;

 

De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

De diepte van een hoofdgebouw:

Vanaf de aan de straat gelegen bouwgrens tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw of vanaf de bestaande voorgevel tot aan de achtergevel van het gebouw;

 

Tenzij anders bepaald, worden de waarden zoals hier opgenomen in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • afstanden loodrecht,

  • hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Bij een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is, en

  • ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken worden buiten beschouwing gelaten.

3.2 Een bijbehorend bouwwerk

3.2.1 Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom

Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom kan worden verleend voor:

 

Bouwen in het voorerfgebied bij een woning

  • 1.

    een (uitbreiding van een) erker, balkon of luifel aan een woning, in het voorerfgebied welke voldoet aan de volgende kenmerken:

    • a.

      de breedte van de erker of balkon mag maximaal 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedragen, danwel - indien er sprake is van een erker - de breedte van de bestaande gevelopening indien deze breder is. Voor een luifel blijft deze maximale breedtemaat buiten toepassing;

    • b.

      de diepte gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan maximaal 1,50 meter bedragen;

    • c.

      de hoogte van een erker, gemeten vanaf het aansluitende terrein, mag maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;

    • d.

      bij een woning met twee naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevels mag de erker om de hoek worden doorgezet aan de naar de openbare weg gekeerde gevels (“hoekerker”).

  • 2.

    het wijzigen of vergroten van een oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk in het voorerfgebied met maximaal 10 m2 met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk mag bedragen.

  • 3.

    het volbouwen van de ruimte tussen een oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel en de voorgevel van de woning met dien verstande dat er dient te worden gebouwd binnen het verlengde van de zijdelingse begrenzing van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk en de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk mag bedragen.

  • 4.

    het oprichten of vergroten van een carport in het voorerfgebied die voldoet aan de kenmerken als genoemd in 3.2.1 lid 7e.

  • 5.

    Indien het betreft het oprichten of vergroten van een overig bijbehorend bouwwerk in het voorerfgebied bij een woning met twee naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevels wordt van geval tot geval bekeken in hoeverre van afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van bouwen in het voorerfgebied gebruik gemaakt kan worden.

  • 6.

    Voorgaande beleidsregels ten aanzien van bouwen in het voorerfgebied bij een woning zijn niet van toepassing op de gevallen waarin de begrenzing van het achtererfgebied niet evenwijdig loopt met het verlengde van de lijn die gelijk loopt met de voorgevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw. In die gevallen zal van geval tot geval bekeken worden in hoeverre van afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van bouwen in het voorerfgebied gebruik gemaakt kan worden.

Bouwen in het achtererfgebied bij een woning

  • 7.

    een (uitbreiding van een) bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied met een bouwhoogte niet hoger dan 5 meter en voldoet aan de volgende kenmerken:

    • a.

      de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk is gelegen op een afstand van tenminste 2,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan danwel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt, met dien verstande, dat slechts één gevel als voorgevel kan worden beschouwd. Indien er sprake is van (een deel van) een erker, welke dient te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 3.2.1, dient deze gelegen te zijn op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan.

    • b.

      de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 1 meter danwel de bestaande afstand indien deze minder is, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;

    • c.

      de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan 3,50 meter, danwel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;

    • d.

      de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw bedraagt per perceel niet meer dan:

      • -

        50 m2 voor percelen met een grootte tot en met 500 m2;

      • -

        75 m2 voor percelen groter dan 500 m2;

      • -

        100 m2 voor percelen groter dan 1000 m2,

    • met dien verstande dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd waar volgens het vigerende bestemmingsplan danwel op grond van deze beleidsregels het hoofdgebouw nog als hoofdgebouw vergroot kan worden, niet wordt gerekend tot het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken.

      Indien sprake is van (een uitbreiding van) een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van of in verband met:

      • -

        (de aanwezigheid van) een kantoor- of praktijkruimte ten dienste van een aan huis gebonden beroep c.q. beroeps/bedrijfsmatige (kleinschalige) activiteiten;

      • -

        een medische belemmering van één of meer bewoners van het hoofdgebouw of ten behoeve van mantelzorg;

    • de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken met 25 m2 mag worden vermeerderd, met dien verstande, dat sprake moet zijn van een causaal verband tussen de uitbreiding en het aan huis gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten respectievelijk de medische belemmering of de mantelzorgbehoefte;

    • e.

      indien sprake is van de bouw van een carport behoeft niet te worden voldaan aan de kenmerken bedoeld onder a en d. Een carport mag worden opgericht met dien verstande dat:

      • -

        de carport achter of op gelijke hoogte met de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht; indien sprake is van een carport die wordt opgericht direct grenzend aan een bestaande carport op een aangrenzend perceel welke voor de voorgevel is gesitueerd of het verlengde daarvan, mag deze carport ook voor de voorgevel worden opgericht, maar alleen als de uitvoering identiek is aan de al bestaande carport op het aangrenzende perceel;

      • -

        de bouw- en goothoogte van de carport mag in afwijking van het bepaalde in sub c hoger zijn dan 3,50 meter, voor zover sprake is van een carport die wordt gebouwd aan een al bestaande carport. In dat geval mag de hoogte maximaal de hoogte van de bestaande carport bedragen.

  • 8.

    een (uitbreiding van een) bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied met een bouwhoogte hoger dan 5 meter en voldoet aan de volgende kenmerken:

    • a.

      de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan de in het bestemmingsplan voor hoofdbouw aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte van het hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan de in het bestemmingsplan voor hoofdbouw aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;

    • c.

      de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter, dan wel de afstand tot de perceelsgrens die volgt uit het bestemmingsplan indien deze minder is dan 2 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt dan de hiervoor bedoelde afstanden.

    • d.

      de maximaal bebouwde oppervlakte van het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied is niet meer dan 50%.

    • e.

      de bouwdiepte bij:

      • -

        rijwoningen (meer dan twee door middel van hoofdbouw aaneengeschakelde woningen) is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte bij percelen groter dan 200m2 mag worden uitgebreid met maximaal 1 meter mits:

        • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;

        • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

      • -

        twee onder een kap woningen (maximaal 2 woningen in ieder geval door hoofdbouw aaneengeschakeld) is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid met 1 meter dan wel 25% van de som van de in het concrete geval door voorschriften en of bouwgrenzen uit het bestemmingsplan voortvloeiende afstandseisen voor het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mits:

        • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;

        • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

      • -

        woningen uitsluitend geschakeld via aan-/uitbouwen en bijgebouwen is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid met 1 meter dan wel 25% van de som van de in het concrete geval door voorschriften en/of bouwgrenzen uit het bestemmingsplan voortvloeiende afstandseisen voor het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mits:

        • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;

        • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

      • -

        vrijstaande woningen is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid met 1 meter dan wel maximaal 50% van de som van de afstanden van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, mits:

        • het achtererfgebied behorende bij het oorspronkelijke hoofdgebouw met niet meer dan 50% bebouwd wordt;

        • de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt, danwel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

        • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

      • -

        Bouwen in het voor- en achtererf bij andere gebouwen dan woningen Gezien de diversiteit van de omgeving waar deze gebouwen zich bevinden (b.v. industrieterreinen, binnenstad, gemengde lintbebouwing) wordt van geval tot geval beoordeeld in hoeverre van de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 4, bijlage II, Bor gebruik gemaakt kan worden. Dienst- en bedrijfswoningen welke in het bestemmingsplan als zodanig zijn bestemd worden op grond van dit beleid niet als woning aangemerkt. Van geval tot geval zal worden bekeken in hoeverre in hoeverre van de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 4, bijlage II, Bor gebruik gemaakt kan worden.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan buiten de bebouwde kom

Voor bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom wordt in principe niet afgeweken van het geldende bestemmingsplan, aangezien recentelijk de bestemmingsplannen Buitengebied, Veegplan Buitengebied en ’t Weusthag zijn vastgesteld. In incidentele situaties kan medewerking worden verleend aan planologische afwijking wanneer sprake is van zichtbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en wordt gewerkt overeenkomstig de principes van duurzaam ruimtegebruik. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan sanering van oude, niet karakteristieke opstallen eventueel in combinatie met zorgvuldige landschappelijke inpassing met bijvoorbeeld bomen en andere landschappelijke elementen. In bepaalde gevallen kan worden verlangd dat een deskundige wordt ingeschakeld, bijvoorbeeld een ervenconsulent of een landschapsdeskundige.

 

3.3 Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

Gezien de diversiteit van het aantal gebouwen dat met deze afwijking kan worden opgericht wordt van geval tot geval beoordeeld of het wenselijk is af te wijken van het bestemmingsplan.

 

3.4 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Erfafscheidingen

Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor een erfafscheiding binnen de bebouwde kom kan worden verleend voor een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog en achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen. Indien er sprake is van het oprichten van een erfafscheiding bij een gebouw met twee of meer naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevels wordt van geval tot geval bekeken worden in hoeverre van afwijkingsmogelijkheden gebruik gemaakt kan worden. Indien er sprake is van het oprichten van een erfafscheiding op een perceel waarop zich een bedrijfsgebouw als hoofdgebouw bevindt én is gelegen op een bedrijven- of industrieterrein, wordt ook van geval tot geval bekeken worden in hoeverre van afwijkingsmogelijkheden gebruik gemaakt kan worden. Dit omdat er bij gebruik van dit soort gebouwen en percelen vaak een grotere behoefte bestaat aan hogere erfafscheidingen om het pand en/of perceel te beveiligen. Er wordt dan gekeken naar aspecten als verkeersveiligheid en stedenbouwkundige/ beeldkwaliteitsaspecten.

 

Voor overige categorieën bouwwerken, geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld kunstwerken, pergola’s, lichtmasten e.d.) wordt, gelet op de diversiteit van deze bouwwerken, van geval tot geval beoordeeld of het wenselijk is af te wijken van het bestemmingsplan.

 

3.5 Dakkapellen en dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen van een gebouw

Dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen van een gebouw

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor een dakopbouw aan/op een hoofdgebouw, mits de in het bestemmingsplan toegestane nokhoogte in elk geval niet wordt overschreden, tenzij er sprake is van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, waarbij er sprake is van het aanbrengen van voorzieningen aan de buitenkant van het gebouw. Als er sprake is van het aanbrengen van zodanige voorzieningen, mag de overschrijding van de in het bestemmingsplan toegestane nok- en/of goothoogte niet meer dan 40 centimeter bedragen. Voor dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen van een gebouw aan/op aan-/uitbouwen en bijgebouwen wordt geen afwijking toegestaan.

3.5.1 Voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor voorzieningen gericht op het isoleren van een bestaand hoofdgebouw, opgericht vóór 1992, door middel van het aan de buitenkant aanbrengen van voorzieningen, mits de overschrijding van het bouwvlak of de toegestane bouwdiepte of de minimale afstand(en) van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedraagt dan 40 centimeter en daarnaast positief advies van de stadsbouwmeester is verkregen.

 

3.6 Antenne-installatie

Er kan alleen omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan voor het oprichten van een antenne-installatie worden verleend indien het plan niet in strijd is met de criteria zoals opgenomen in de Notitie ruimtelijke randvoorwaarden bij de plaatsing van zend/antenne-installaties (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2002) en de notitie Omgaan met UMTS in Hengelo (vastgesteld door het college op 13 februari 2007).

 

3.7 Installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf

Gezien de diversiteit van het aantal bouwwerken dat met deze afwijking kan worden opgericht wordt van geval tot geval beoordeeld of het wenselijk is medewerking te verlenen.

 

3.8 Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

Gezien de diversiteit van het aantal gebouwen dat met deze afwijking kan worden opgericht wordt van geval tot geval beoordeeld of het wenselijk is medewerking te verlenen.

 

3.9 Niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

Artikel 4, lid 8 van bijlage II van het Bor voorziet in de mogelijkheid om voor het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied af te wijken van het bestemmingsplan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruik gemaakt indien voor de betreffende herinrichting ook, indien noodzakelijk, de overige benodigde vergunningen (b.v. Omgevingsvergunning voor de activiteit uitweg en/of kappen van bomen, ontheffing Wet Natuurbescherming, Evenementenvergunning, ontheffing Geluidhinder) kunnen worden verleend. Tevens mag de herinrichting niet in strijd zijn met de eisen die voortvloeien uit bijvoorbeeld de nota’s Autoparkeren en Geluid.

 

3.10 Wijzigen gebruik bouwwerken

Verlening van een omgevingsvergunning voor een gebruikswijziging, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, is alleen mogelijk bij reeds bestaande bebouwing. Een functiewijziging kan gevolgen hebben voor het woon- en leefmilieu ter plaatse. Dit met name wanneer de functie veel bezoekers trekt en/of er een grote behoefte bestaat aan parkeergelegenheid. Gezien de diversiteit aan bouwwerken wordt van geval tot geval beoordeeld of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Een functiewijziging mag uiteraard niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en gemeentelijke nota´s, zoals bijvoorbeeld de Woonvisie, Detailhandels- en Horecastructuurvisie, de nota Autoparkeren, het Dienstwoningenbeleid en geactualiseerde beleidsvisies welke hetzelfde onderwerp regelen.

 

3.11 Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het veranderen van de gebruiksfunctie recreatief woongebruik, naar een woongebruik voor permanente bewoning.

 

3.12 Tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken

Gezien de diversiteit aan bouwwerken en gebruik wordt van geval tot geval beoordeeld of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Een functiewijziging mag uiteraard niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening

 

3.13 Inwerkingtreding

Het/de beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo treden in werking op de dag ná die van bekendmaking.

 

3.14 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo.

4. Inspraak

 

Op de vaststelling van de beleidsregels ‘Afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan gemeente Hengelo’ is de inspraakprocedure van toepassing geweest. De wijziging van het beleid in deze nota betreffen ondergeschikte en technische wijzigingen. Omdat het derhalve gaat om een wijziging van ondergeschikte aard is ten aanzien van dit beleid geen inspraakprocedure gevoerd.