Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zundert

Financiële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZundert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023
CiteertitelFinanciële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening Zundert 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-04-202301-01-2023nieuwe regeling

04-04-2023

gmb-2023-161510

ZD23003402

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023

De raad van de gemeente Zundert;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14-02-2023;

 

gelet op artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

besluit:

 

  • 1.

    de financiële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de financiële verordening Zundert 2021;

  • 2.

    de verordening treedt in werking een dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • -

    rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van burgemeester en wethouders per programma vast:

    • a.

      de taakvelden, en

    • b.

      de beleidsindicatoren. Het voorstel van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3.

    In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 25.000 afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 4. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden jaarlijks aan de raad een zomernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad houdt haar Algemene Beschouwingen bij de behandeling in Het Besluit van de zomernota en stelt deze nota, voor het zomerreces, vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 100.000 opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders informeren de raad als zij verwachten, dat de lasten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, eerste lid, doen burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen burgemeester en wethouders voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 500.000 informeren burgemeester en wethouders de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zijn gemachtigd om in uitzonderingsgevallen, zonder voorafgaand raadsbesluit, de belangen van de gemeente, naar de inzichten op dat moment, zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde indien het gemeentebelang in een bepaalde situatie (mogelijk) nadelige gevolgen zou oplopen indien geen beslissing kan worden genomen en ingrijpen geen uitstel duldt. Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het collegebesluit gemeld aan de raad.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Burgemeester en wethouders informeren de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 2 maanden (1e bestuursrapportage), de eerste 5 maanden (2e bestuursrapportage) en de eerste 9 maanden (3e bestuursrapportage) van het lopende boekjaar. De 2e bestuursrapportage maakt onderdeel uit van de zomernota.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten in ieder geval een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten, volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de beoogde toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e;

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en van de investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000 op programmaniveau toegelicht.

Artikel 7. Jaarstukken

  • 1.

    Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2.

    Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Het moet gaan om incidentele budgetten waarbij de voortgang van activiteiten door het niet overhevelen anders in gevaar dreigt te komen.

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In het kader van de actieve informatieplicht beslissen burgemeester en wethouders niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 500.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 500.000; en

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

    dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.

Artikel 9. EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Paragraaf 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    Het college informeert de raad in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, over de rechtmatigheid van haar handelen.

  • 2.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteren burgemeester en wethouders aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens die jaarlijks in het controleprotocol door de raad wordt vastgesteld.

  • 3.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde rechtmatigheidsafwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan € 25.000 nader toegelicht.

Artikel 11. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks uiterlijk op 31 december, voorafgaand aan het lopende jaar ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 12 Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het programmaniveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3.

    Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor en leggen de regels vast voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

     

Paragraaf 4. Financieel beleid

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening (bijlage 1).

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende meerjarenperiode.

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd. De richtlijnen voor het bepalen van oninbaarheid staan in artikel 15 van de bijlage beleidskader reserves en voorzieningen (bijlage 2).

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

In de bijlage is het beleidskader reserves en voorzieningen opgenomen (bijlage 2). Dit kader geeft inzicht in wettelijke voorschriften, begrippen en bevoegdheidsverdeling. Daarnaast worden kaders over de jaarlijkse actualisatie weergegeven en wordt ingegaan op resultaatbestemmingen.

Artikel 17. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging, onderhoud (berm)sloten en duikers (civieltechnische kunstwerken) betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4.

    Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders doen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de marktgelden, de lijkbezorgingsrechten en de leges.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad eens per jaar met de zomernota de financieel technische uitgangspunten aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de tarieven voor erfpachten. Met de zomernota worden de financieel technische uitgangspunten door de raad vastgesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders leggen bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en tarieven voor erfpachten, die afwijkt van de financieel technische uitgangspunten, vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 20. Financieringsfunctie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders nemen bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal bedingen burgemeester en wethouders indien mogelijk zekerheden.

 

Paragraaf 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 21. Lokale heffingen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de kostentoerekening van de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht;

  • b.

    onder het onderdeel beleid bedoeld in artikel 10, Aanhef en onder b, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten een overzicht van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing.

Artikel 22. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren, vorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan: het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

    • -

      onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting: positieve uitkomst van het verschil tussen de opbrengst onroerendezaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerendezaakbelasting.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing van de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 23. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval de voortgang van het geplande onderhoud op.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het onderhoudsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, openbare verlichting, (onverharde) wegen, civieltechnische kunstwerken en recreatievoorzieningen en straatmeubilair. De raad stelt het onderhoudsplan openbare ruimte vast.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vier jaar een water- en rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan maatschappelijk vastgoed aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen en sportvelden. De raad stelt het plan vast.

Artikel 24. Financiering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 25. Bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen, voor zover deze de rapportagegrens, zoals bedoeld in artikel 10, overschrijden en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • b.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen.

Artikel 26. Verbonden partijen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 27. Grondbeleid

  • 1.

    Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota grondbeleid vast. De nota grondbeleid bevat in ieder geval:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

    • e.

      de wijze waarop met de toerekening van bovenwijkse voorzieningen wordt omgegaan.

  • 3.

    De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen contante waarde.

     

Paragraaf 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording door burgemeester en wethouders aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, en ook de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 29. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • i.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 30. Interne controle

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 25 onder a. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd.

 

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 31. Intrekking oude regeling

  • 1.

    De financiële verordening Zundert 2021 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de financiële verordening Zundert 2015 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking een dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: financiële verordening ex art. 212 GW Zundert 2023.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 04-04-2023,

de raad voornoemd,

de griffier,

M.C.J.P. van Oosterwijk

de voorzitter,

J.G.P. Vermue

Bijlage 1. Afschrijvingsbeleid bij artikel 14

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Wettelijk kader

In artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid vaststelt. In artikel 14 van de financiële verordening is vastgelegd dat er een afschrijvingsbeleid voor materiele en immateriële vaste activa wordt vastgesteld.

 

Artikel 2. Begripsbepalingen

  • a.

    vermogensbestanddelen: onderdelen van het bezit met een nuttige gebruiksduur van minimaal 2 jaar;

  • b.

    activa: op de balans opgenomen vermogensbestanddelen (bezittingen);

  • c.

    activeren: het opnemen van vermogensbestanddelen op de balans;

  • d.

    afschrijving: boekhoudkundige verwerking van de waardevermindering van kapitaalgoederen;

  • e.

    immateriële vaste activa; vermogensbestanddelen die niet concreet waardeerbaar zijn of waarover niet rechtstreeks kan worden beschikt (bijvoorbeeld goodwill, bestedingen in activa van derden);

  • f.

    materiële vaste activa: vermogensbestanddelen die kunnen worden aangeduid als (on)roerende zaken (bijvoorbeeld gebouwen, voertuigen en inventaris);

  • g.

    financiële vaste activa: in geld waardeerbare vermogensbestanddelen waarover kan worden beschikt; en

  • h.

    lineair: jaarlijks met gelijke bedragen.

Artikel 3. Grensbedrag voor afschrijving

  • 1.

    Activa met een aanschafwaarde van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, met uitzondering van gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

  • 2.

    Bij de bepaling van het bedrag van € 25.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.

Artikel 4. Afschrijvingssystematiek

  • 1.

    Investeringsuitgaven worden direct geactiveerd, zodra de (op)levering is gestart.

  • 2.

    Activa worden lineair afgeschreven op basis van de economische levensduur van de investering (minus eventuele restwaarde). De restwaarde van activa wordt uit voorzichtigheidsoverwegingen in beginsel voor alle activa op € 0 gewaardeerd.

  • 3.

    Indirecte kosten (overhead) worden niet geactiveerd, maar in het betreffende jaar ten laste van de exploitatie gebracht, ten laste van desbetreffend taakveld.

  • 4.

    Op vaste activa met een beperkte levensduur wordt conform BBV jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte levensduur. Er wordt bij het afschrijven in principe geen gebruik gemaakt van de componentenbenadering. Bij deze methode worden de verschillende onderdelen van een actief afzonderlijk geactiveerd en derhalve wordt op deze onderdelen dus ook verschillend afgeschreven op basis van de voor dat onderdeel geldende gebruiksduur. Slechts indien de omvang van een component dermate omvangrijk is en afschrijving op grond van een aparte gebruiksduur gewenst is, kan de componenten-methode worden toegepast.

  • 5.

    De afschrijving start in het jaar volgend op het jaar waarin de investering (op)geleverd is. De afschrijvingen worden berekend over de werkelijke bedragen, wat inhoudt dat de afschrijvingsbedragen nog wijzigen na votering van de investeringsgelden.

Artikel 5. Renteberekening

De rente die aan het actief wordt toegerekend, wordt altijd berekend over de boekwaarde van de activa per 1 januari van het betreffende jaar.

 

Hoofdstuk 2. afschrijvingsbeleid

 

Artikel 6. Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

  • 1.

    Bijdragen in activa van derden worden wel geactiveerd.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd. Deze worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.

  • 4.

    De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

    a.

    kosten voor onderzoek en ontwikkeling

    4 jaar

    b.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden

    maximaal 15 jaar

    c.

    computerapplicaties

    3 jaar

Artikel 7. Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

  • 1.

    Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven, voor zover het gronden zonder aanvullende bewerkingen zijn of ondergronden van gebouwen en andere voorzieningen. De waarde van grond vermindert immers niet bij normaal gebruik. Gronden die onderdeel uitmaken van Bouwgronden in Exploitaties (GREX) vallen hier niet onder.

    Als het investeringen in terreinen betreft waarvan de waarde gedurende de levensduur afneemt, is sprake van bewerkte terreinen en wordt er wel afgeschreven.

  • 2.

    De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

    a.

    Gronden en terreinen:

     

     

    Bewerkte terreinen

    25 jaar

     

    Evenemententerrein

    20 jaar

     

    Milieustraat

    20 jaar

     

    Corsobouwplaatsen

    15 jaar

    b.

    Sportvelden en –voorzieningen:

     

     

    Nieuwe aanleg 

    25 jaar

     

    Renovatie totaal

    20 jaar

     

    Renovatie toplaag

    10 jaar

     

    Installaties

    15 jaar

    c.

    Gebouwen (woonruimten, bedrijfsgebouw, scholen, sportaccommodaties en culturele gebouwen):

     

     

    Nieuwbouw

    40 jaar

     

    Renovatie, restauratie

    25 jaar

     

    Aankoop bestaande gebouwen 

    25 jaar

     

    Nieuwbouw semipermanente gebouwen

    10 jaar

    d.

    Inventaris:

     

     

    Technische installaties (verwarming, airco etc.)

    15 jaar

     

    Beveiligingsinstallaties 

    15 jaar

     

    Telecommunicatie (telefoon, netwerk)

    10 jaar

     

    Mobiele telefonie

    3 jaar

     

    Schoolmeubilair

    20 jaar

     

    Leerpakketten scholen 

    15 jaar

     

    Inventaris sporthal (sportattributen en -toestellen)

    10 jaar

     

    Meubilair overige gebouwen

    10 jaar

    e.

    Riolering:

     

     

    Drukriolering (civiel)

    60 jaar

     

    Drukriolering (elektro mechanisch)

    20 jaar

     

    Drukriolering (pomp)

    5 jaar

     

    Vrij verval riolering

    60 jaar

     

    Hoofdgemalen (civiel)

    60 jaar

     

    Hoofdgemalen (elektro mechanisch)

    20 jaar

     

    Hoofdgemalen (pomp)

    10 jaar

     

    Bergbezinkvoorziening 

    60 jaar

     

    Bergbezinkvoorziening (elektro mechanisch)

    20 jaar

     

    IBA

    15 jaar

    f.

    Automatisering:

     

     

    hardware (I-pads, laptops etc.)

    3 jaar

     

    E-dienstverlening en software

    3 jaar

    g.

    Voertuigen / tractie / materieel:

     

     

    Voertuigen

    7 jaar

     

    Vrachtwagen

    7 jaar

     

    Zoutstrooier

    10 jaar

     

    Sneeuwruimer

    10 jaar

     

    Overig materieel (rioolspuit, bladblazer etc.)

    10 jaar

Artikel 8. Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

  • 1.

    De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd bij nieuwe investeringen:

    a.

    Parken en groenvoorzieningen:

     

     

    Nieuwe aanleg 

    30 jaar

     

    Renovatie

    30 jaar

     

    Voorzieningen in parken en plantsoenen

    15 jaar

    b.

    Wegenbouwkundige werken:

     

     

    Aanleg elementen wegen, pleinen, fiets-/voetpaden

    40 jaar

     

    Rehabilitatie verhardingen

    40 jaar

     

    Aanleg civieltechnische kunstwerken (bruggen, duikers etc.) 

    40 jaar

     

    Renovatie / verbetering civieltechnische kunstwerken

    40 jaar

     

    Verkeersmaatregelen

    25 jaar

     

    Verkeersregelinstallaties

    10 jaar

     

    Openbare verlichting – armaturen

    20 jaar

     

    Openbare verlichting – lichtmasten

    40 jaar

    c.

    Waterbouwkundige werken:

     

     

    Aanleg waterwegen, -bergingen en beschoeiing

    40 jaar

     

    Renovatie / verbetering waterwegen etc.

    40 jaar

    d.

    Overige activa:

     

     

    Straatmeubilair 

    10 jaar

     

    Speelvoorzieningen

    15 jaar

Bijlage 2. Beleidskader reserves en voorzieningen bij artikel 15 en 16

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Wettelijk kader

In artikel 16 van de financiële verordening is vastgelegd dat er een beleidskader reserves en voorzieningen wordt vastgesteld. Daarnaast bevat de Gemeentewet regels over de wijze van begroten en verantwoorden die zijn uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording (BBV). Deze regels vormen de leidraad voor het beleidskader reserves en voorzieningen.

 

Artikel 2. Begripsbepalingen

  • a.

    reserves: vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves vallen uiteen in algemene reserves en bestemmingsreserves;

  • b.

    algemene reserves: een bufferfunctie voor het opvangen van financiële tegenvallers in algemene zin;

  • c.

    bestemmingsreserves: reserves waaraan de gemeenteraad een bepaalde bestemming heeft gegeven. De reserves hebben over het algemeen een bestedings- of egalisatiefunctie; en

  • d.

    voorzieningen: bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen en er kan alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld.

Artikel 3. Algemene uitgangspunten

  • 1.

    Er wordt terughoudend met reserves en voorzieningen omgegaan en deze worden alleen ingesteld als ze leiden tot het beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost.

  • 2.

    Instellen van een reserve of voorziening kan alleen door de raad.

  • 3.

    Het instellen van reserves en voorzieningen moet passen binnen geldende wet- en regelgeving.

  • 4.

    Reserves en voorzieningen worden alleen ingezet als die leiden tot het aantoonbaar beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost.

  • 5.

    Er wordt geen rente toegerekend aan reserves en voorzieningen.

  • 6.

    De reserves en voorzieningen worden jaarlijks tweemaal geactualiseerd, namelijk bij het opstellen van de begroting en bij de jaarrekening. Daarin worden de aard en reden van de reserves en voorzieningen en de wijzigingen toegelicht. Per reserve en voorziening wordt het verloop gedurende het jaar in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

    • a.

      het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de toevoegingen;

    • c.

      de onttrekkingen; en

    • d.

      het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 4. Bevoegdheidsverdeling

De bevoegdheidsverdeling is samengevat in onderstaande tabel.

 

Besluit tot

Reserve

Voorziening

Instelling

Raad

Raad

Dotatie

Raad

College

Onttrekking

Raad

College

Wijziging bestemming

Raad

Raad

 

Hoofdstuk 2. Reserves

 

Artikel 5. Beleidskader reserves

  • 1.

    De raad beslist over de vorming van reserves en kan dit op ieder gewenst moment doen.

  • 2.

    Bij het vormen van reserves gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de reserve moet vooraf worden ingesteld door een expliciet besluit van de raad;

    • b.

      de bestemming en het doel moeten in de toelichting van het besluit omschreven zijn. Desgewenst kunnen in de toelichting op het besluit ook de looptijd en de minimale- en/of maximale omvang worden toegelicht; en

    • c.

      als het doel bereikt is, houdt de reserve op te bestaan. Een eventueel restant wordt in principe toegevoegd aan de Algemene reserve. Desgewenst kan de raad anders beslissen.

  • 3.

    Een toevoeging of een onttrekking aan een reserve kan alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit. Bij voorkeur worden mutaties aan reserves opgenomen in de begroting.

Artikel 6. Indeling reserves

  • 1.

    De reserves worden onderscheiden naar:

    • a.

      algemene reserves; en

    • b.

      bestemmingsreserves.

  • 2.

    De functies van reserves kunnen zijn:

    • a.

      bufferfunctie: het opvangen van onverwachte tegenvallers en risico’s (weerstandscapaciteit). Dit vormt grotendeels de weerstandscapaciteit en versterkt daarmee het weerstandsvermogen van de gemeente;

    • b.

      financieringsfunctie: om kapitaalinvesteringen met eigen middelen te financieren;

    • c.

      bestedingsfunctie: reserveren van middelen voor specifieke activiteiten of doelen; en

    • d.

      egalisatiefunctie: het egaliseren van jaarlijks terugkerende en (sterk) fluctuerende lasten over meerdere jaren.

Artikel 7. Investeringsreserves

  • 1.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      motivering waarom het gestelde doel via een reserve dient te worden gerealiseerd in plaats van via een reguliere begrotingspost;

    • c.

      de omvang van de storting(en);

    • d.

      of de stortingen van structurele of incidentele aard zijn, inclusief de onderbouwing daarvan;

    • e.

      omvang van en tijdstip/periode van de onttrekking inclusief de onderbouwing daarvan;

    • f.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • g.

      de maximale looptijd.

  • 2.

    Wanneer gebruik gemaakt wordt van een investeringsreserve als dekkingsmiddel, mag dit alleen met de methode van bruto activeren. Hierbij wordt de investering in zijn geheel afgeschreven en worden de kapitaallasten jaarlijks (gedeeltelijk) gedekt uit de reserve gedurende de gehele afschrijvingstermijn van de investering.

  • 3.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 8. Egalisatiereserves

Het BBV maakt geen onderscheid tussen egalisatiereserves en overige bestemmingsreserves. Gemeente Zundert maakt wel gebruik van egalisatiereserves. Deze reserves hebben als doel schommelingen in de exploitatie op te vangen.

 

Artikel 9. Reserves resultaatbestemmingen

  • 1.

    Het jaarrekeningresultaat wordt in de balans opgenomen als een apart onderdeel van het eigen vermogen. Dit resultaat kan tot stand zijn gekomen doordat werkzaamheden of leveringen nog niet (geheel) zijn uitgevoerd maar in het volgende jaar alsnog uitgevoerd gaan worden. Om financiële middelen daarvoor beschikbaar te hebben, dient het jaarrekeningresultaat “bestemd” te worden.

  • 2.

    Voor het bestemmen van het resultaat gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      hoofdregel is dat het resultaat wordt toegevoegd aan de algemene reserves;

    • b.

      de prestatie was begroot in het rekening jaar en het bijbehorende budget is (deels) onaangewend; en

    • c.

      voor de te leveren prestatie is een (contractuele) verplichting aangegaan.

  • 3.

    Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, kan het college, vooruitlopend op besluitvorming door de raad, starten met de werkzaamheden of leveringen. Als de raad niet akkoord gaat met de voorstellen tot resultaatbestemming zullen de aangegane verplichtingen binnen het budget van het volgend begrotingsjaar opgevangen moeten worden.

Artikel 10. Algemene reserve grondbedrijf

  • 1.

    Dit betreft een reserve die direct gerelateerd is aan de grondexploitaties. Als de boekwaarde hoger is dan de verwachte marktwaarde dan worden eventuele verliezen uit deze reserve gedekt.

  • 2.

    Aan de bepaling van de verwachte marktwaarde ligt een actuele taxatie door een erkende taxateur ten grondslag.

Artikel 11. Overige bestemmingsreserves

Overige reserves met een concreet bestedingsdoel die niet onder bovenstaande bestemmingsreserves vallen.

 

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

 

Artikel 12. Beleidskader voorzieningen

  • 1.

    In het Besluit Begroting en Verantwoording is in artikel 44 bepaald wanneer voorzieningen gevormd worden. Voorzieningen worden gevormd wegens:

    • a.

      verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten (bijvoorbeeld voor verliezen in de grondexploitaties);

    • b.

      op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten (bijvoorbeeld voor dubieuze debiteuren);

    • c.

      kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdelen van lasten over een aantal begrotingsjaren (bijvoorbeeld voorziening groot onderhoud);

    • d.

      bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven (bijvoorbeeld riolering); en

    • e.

      van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden (bijvoorbeeld overschotten riolering en afval).

  • Van een voorziening is dus sprake als het gaat om te kwantificeren financiële verplichtingen of risico’s. Als een risico niet kwantificeerbaar is, zal dat risico opgenomen moeten worden in de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting.

  • 2.

    De raad heeft de bevoegdheid om voorzieningen in te stellen, op te heffen en te wijzigen. De raad kan dit op ieder gewenst moment doen.

  • 3.

    Bij het vormen van voorzieningen gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de voorziening moet vooraf worden ingesteld door een expliciet besluit van de raad;

    • b.

      de bestemming en het doel moeten in de toelichting van het besluit omschreven zijn;

    • c.

      elke voorziening moet de omvang hebben van de betreffende verplichting of het betreffende risico. De omvang mag dus niet groter, maar ook niet kleiner zijn;

    • d.

      de uitvoering van het beleid is belegd bij het college. Dit komt tot uitdrukking in de aanwendingen van voorzieningen (bijvoorbeeld bestedingen in groot onderhoud wegen); en

    • e.

      indien een voorziening kan worden opgeheven, valt een eventueel restant vrij ten gunste van de exploitatie (i.c. het programma van waaruit de voorziening is gevuld).

  • 4.

    Mutaties op een voorziening kunnen alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit, behalve als er sprake is van een wettelijke verplichting. Mutaties aan voorzieningen worden opgenomen in de begroting. Indien nodig, kan dit ook via een apart raadsbesluit. Het besluit van de raad kan een concreet bedrag inhouden. Echter het kan ook afhankelijk zijn van een resultaat, overschot of bedrag wat uit andere mutaties voortvloeit.

  • 5.

    De onttrekkingen geschieden rechtstreeks ten laste van de voorziening. De aanwending van een voorziening wordt dus rechtstreeks ten laste van de voorziening geboekt en is daarmee geen last die via de exploitatie loopt. Een begrotingswijziging is om deze reden dan ook niet nodig. Het verloop van de voorzieningen wordt toegelicht in de begroting en jaarstukken.

    Een uitzondering hierop zijn de egalisatievoorzieningen voor een specifiek doel (bijvoorbeeld riool- en afvalstoffenheffingen). Van deze heffingen wordt een positief / negatief jaarresultaat toegevoegd / onttrokken aan de voorziening.

  • 6.

    Een voorziening kan in principe niet negatief zijn, het dient immers bepaalde (onzekere) uitgaven te dekken.

Artikel 13. indeling voorzieningen

De volgende soorten voorzieningen komen in de gemeente Zundert voor:

  • a.

    onderhoudsvoorzieningen: dit betreffen middelen voor groot onderhoud aan kapitaalgoederen, waaronder wegen, civieltechnische kunstwerken en gebouwen;

  • b.

    voorziening dubieuze debiteuren: voor openstaande vorderingen op derden wordt een voorziening gevormd voor oninbaarheid;

  • c.

    voorziening grondbedrijf: voor te verwachten verliezen van een grondexploitatie wordt voor dit bedrag een voorziening getroffen;

  • d.

    egalisatievoorzieningen: bedragen die niet gebruikt zijn, blijven gereserveerd om aan dat doel te besteden (bijvoorbeeld rioolheffingen en afvalstoffenheffing); en

  • e.

    overige voorzieningen: reserveringen voor toekomstige uitgaven of verliezen (bijvoorbeeld pensioenrechten wethouder en verliezen grondexploitaties).

Artikel 14. Onderhoudsvoorzieningen

  • 1.

    Aan elke onderhoudsvoorziening dient een meerjarig beheerplan c.q. onderhoudsplan ten grondslag te liggen (ook om de omvang van de voorziening te bepalen). Dit plan mag maximaal 5 jaar oud zijn.

  • 2.

    Voor de bepaling van de toereikendheid van een onderhoudsvoorziening wordt een periode van minimaal 8 jaar van het onderliggende plan gehanteerd, met daarbij een doorkijk naar de totale levensduur van de betreffende activa.

  • 3.

    Tussentijdse bijstelling van het beheerplan binnen de vier jaar is verplicht, als een belangrijke afwijking is opgetreden in de staat van het onderhoud.

Artikel 15. Voorziening dubieuze debiteuren

  • 1.

    Op grond van artikel 10 van deze verordening wordt een voorziening gevormd wegens mogelijke oninbaarheid van openstaande vorderingen. Deze voorzieningen worden op de balans gepresenteerd als een waarde correctie op de openstaande vorderingen aan de debetzijde van de balans (en dus niet bij de voorzieningen aan de creditzijde van de balans).

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen met betrekking tot belastingen en leges wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd ter grootte van het historisch percentage van oninbaarheid.

  • 3.

    Voor openstaande vorderingen voor bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening voor oninbaarheid gevormd op basis van een risicopercentage op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 16. Voorziening grondbedrijf

Niet van toepassing.

 

Artikel 17. Egalisatievoorziening

  • 1.

    Er moet sprake zijn van kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, maar waarvan de oorsprong wel (mede) ligt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar.

  • 2.

    De voorziening moet strekken tot gelijkmatige verdeling van de lasten over een aantal begrotingsjaren. Dit om te voorkomen om ongelijkmatig gespreide lasten in de komende begrotingsjaren voor de te verwachten bedragen in de meerjarenraming op te nemen.

  • 3.

    Voorzieningen die worden gevormd om de (groot) onderhoudslasten van een kapitaalgoed over een aantal jaren te egaliseren kunnen alleen worden ingesteld en gevoed op basis van een beheerplan van het desbetreffende kapitaalgoed. Dit beheerplan dient periodiek te worden geactualiseerd en financieel te zijn getoetst.