Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 (Beleidsregels sociaal domein 2023)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 (Beleidsregels sociaal domein 2023)
CiteertitelBeleidsregels sociaal domein 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpsociaal domein

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020
  3. Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-04-202301-01-2023Nieuwe regeling

21-03-2023

gmb-2023-159938

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 (Beleidsregels sociaal domein 2023)

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

 

gelet op Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels sociaal domein 2023

 

Artikel 1. Voorwaarden van het persoonsgebonden budget

Het college kan een persoonsgebonden budget verstrekken indien:

  • de cliënt dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • de cliënt dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat deze de ondersteuning en/of jeugdhulp als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen;

  • naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de ondersteuning en/of jeugdhulp behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

Artikel 2. Beheer van het persoonsgebonden budget

Om na te gaan of de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het persoonsgebonden budget om kan gaan, wordt de bekwaamheid van de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger beoordeeld.

 

De beoordelingscriteria zijn:

  • is de cliënt – al dan niet met hulp uit het sociale netwerk of diens (wettelijk) vertegenwoordiger - in staat de eigen (gezins-)situatie te overzien, zelfstandig de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

  • is de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een persoonsgebonden budget; 

  • is de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgverlener, het voeren van een sollicitatiegesprek, het laten opstellen van een correcte zorgovereenkomst, het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg en het aansturen en aanspreken van de zorgverlener op diens verplichtingen.

 

Degene die het onderzoek uit voert moet zich een oordeel vormen of de cliënt op eigen kracht de belangen kan waarderen. In het belang van het onderzoek houdt dit in dat de cliënt alleen, eventueel met iemand uit het sociale netwerk, een (wettelijk) vertegenwoordiger of een onafhankelijk cliëntondersteuner, wordt gesproken.

 

De mogelijke zorgverlener wordt in het stadium van het onderzoek naar aanleiding van de melding niet betrokken, tenzij dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. In beginsel komt de mogelijke zorgverlener in beeld nadat het ondersteuningsplan is opgesteld en het de gemotiveerde wens is van de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger de verstrekking te laten plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

Indien cliënt zich laat vertegenwoordigen geldt dat de persoon/organisatie die de cliënt vertegenwoordigt, niet tevens uitvoerder van de ondersteuning en/of jeugdhulp is die met het pgb wordt ingekocht, tenzij dit naar het oordeel van het college aanvaardbaar is.

 

Artikel 3. Ondersteuning uit het sociaal netwerk

Het betrekken van ondersteuning en/of jeugdhulp uit het sociale netwerk behoort tot de mogelijkheden. Het is daarbij wel van belang dat deze passend is. Er worden daarom een aantal voorwaarden gesteld alvorens dit wordt toegelaten:

  • er is sprake van boven-gebruikelijke zorg;

  • de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan professionele ondersteuning;

  • de geboden ondersteuning en/of jeugdhulp is passend, adequaat en veilig;

  • de zorgverlener, die daarnaast ook gebruikelijke hulp verleent, heeft aangegeven dat de zorgverlening niet tot overbelasting leidt.

 

In aanvulling op het voorgaande, wordt inzet van het sociaal netwerk uit een persoonsgebonden budget in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp is vooraf niet goed in te plannen;

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

  • de ondersteuning en/of jeugdhulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie hij vertrouwd is en goed contact heeft.

 

Artikel 4. Persoonlijk plan inzet persoonsgebonden budget Sociaal Domein

Van een cliënt wordt verwacht dat die goed heeft nagedacht over de keuze voor de inzet van een persoonsgebonden budget. Dat wil zeggen niet alleen over de keuze zelf maar ook over de wijze waarop ondersteuning en/of jeugdhulp wordt verkregen en hoe kwaliteit wordt gewaarborgd. De cliënt moet daarom een plan indienen waarin de overwegingen zijn opgenomen. Het format van het plan is opgenomen in bijlage 1.

 

Bij de aanvraag wordt een plan overgelegd over de besteding van het persoonsgebonden budget en hoe deze toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning en/of jeugdhulp in te kopen. In dit plan worden de volgende zaken vastgelegd:

  • reden waarom een persoonsgebonden budget wordt gewenst (Wmo) dan wel waarom een verstrekking in natura niet passend is (Jeugdwet);

  • korte situatieschets;

  • de doelen en op welke manier deze bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

  • inhoud van de ondersteuning en/of jeugdhulp;

  • soort en omvang van de ondersteuning en/of jeugdhulp;

  • de ondersteuner, hulpverlener en/of zorgverlener die diensten verleent binnen de Jeugdwet en verbonden is aan een professionele organisatie dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van de functie, dat hij ingezetene is van Nederland en beschikt over een BurgerServiceNummer.

 

Indien er sprake is van ondersteuning en/of jeugdhulp door een persoon uit het sociaal netwerk dient uit het plan te blijken dat deze in staat is de gevraagde ondersteuning en/of jeugdhulp gedurende de afgesproken periode te leveren en hoe, indien nodig, vervanging geregeld is bij vakantie of ziekte. Tevens dient deze persoon daarin aan te geven dat de ondersteuning en/of jeugdhulp aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt.

 

Indien binnen drie maanden na toekenning het persoonsgebonden budget niet wordt ingezet wordt het besluit tot toekenning ingetrokken, tenzij voor het niet inzetten van het toegekende budget gegronde redenen zijn.

 

Het tarief voor een persoonsgebonden budget is inclusief een aantal, eventueel, met het budget samenhangende kosten. Deze staan opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de toelichting daarop. Deze komen niet apart voor een budget in aanmerking.

 

Het tarief betreft een maximaal tarief van 100% van de tarieven in natura. Voor inzet van het sociaal netwerk is bij verordening een uitzondering gemaakt op het te hanteren tarief. De inwoner laat middels het plan zien welk tarief met de aanbieder is overeengekomen. De hoogte van het budget volgt dit tarief maar is op een maximum gesteld.

 

Voor het uitbetalen wordt aangesloten bij de voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij het betaalbaar stellen van een persoonsgebonden budget. Door het proces bij de SVB is het niet langer nodig dat de besteding van de genoemde budgetten achteraf wordt verantwoord en gecontroleerd. De SVB geeft aan dat zij vooralsnog alleen persoonsgebonden budgetten behandelen waar een arbeidsrelatie aan vast hangt. Bevoegdheden om éénmalige persoonsgebonden budgetten te behandelen mandateren zij sinds 1 januari 2015 aan de gemeenten.

 

Artikel 5. Budget voor hulpmiddelen of woningaanpassingen en beleid primaat van verhuizen

Bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen of woningaanpassing gelden de volgende voorwaarden:

  • De voorziening wordt niet als algemeen gebruikelijk gezien (artikel 1 en artikel 6 lid 2 onder a van de verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020). Met betrekking tot een fiets met elektrische ondersteuning geldt dat deze in beginsel als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Ook wanneer het een jongere met een beperking in de leeftijd van 12 tot 16 jaar betreft. Het college is van mening dat een fiets dermate is ingeburgerd in het reguliere straatbeeld, ook waar het jongeren betreft die de fiets gebruiken voor het vervoer naar het voortgezet onderwijs, dat deze in zijn algemeenheid als een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden gezien.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • -

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • -

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • -

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en/of participatie in staat is;

    • -

      financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • Om te bepalen wat financieel draagbaar is met een inkomen op minimumniveau, wordt aangesloten bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand.

    Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld het ouder worden en het kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • De voorziening of aanpassing moet voldoen aan het programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente en, indien van toepassing, aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen.

  • In geval van een rolstoel- of vervoersmiddel wordt de voorziening ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf en voldoet deze aan de eisen van de Revakeur.

  • De cliënt overlegt ten behoeve van de uitbetaling van het persoonsgebonden budget een originele nota waaruit de kosten blijken.

  • Bij aanpassing van de woning vraagt de client bij voorkeur drie, doch in ieder geval twee offertes op bij bedrijven die de aanpassing kunnen uitvoeren.

  • Als de kosten voor woonvoorzieningen en woningaanpassingen meer bedragen dan € 3.788,00 geldt het primaat van verhuizen.

  • Alvorens het primaat toe te passen wordt een overweging gemaakt op de volgende aspecten:

    • °

      De aanwezigheid van een passende woning / huisvesting.

    • °

      Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen.

    • °

      De gezondheidssituatie van cliënt en huisgenoten.

    • °

      De afstand tot voorzieningen waar cliënt gebruik van maakt.

    • °

      De wil van cliënt om te gaan verhuizen.

    • °

      De leeftijd van cliënt en huisgenoten.

    • °

      In hoeverre is de huidige woning al aangepast?

    • °

      De medisch aanvaardbare termijn.

    • °

      Sociale omstandigheden.

    • °

      Afstemming met andere voorzieningen.

    • °

      Werksituatie.

    • °

      Eventuele stijging in de woonlasten.

    • °

      Is de huidige woning eigendom van cliënt?

  • De verhuiskostenvergoeding wordt betaald op het moment dat overschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen heeft plaats gevonden.

  • Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen wordt betaald aan de client dan wel op verzoek van de client aan de eigenaar van de woning na overlegging van de nota en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten.

 

Artikel 6. Budget voor tegemoetkoming in de vervoerskosten

Het budget voor gebruik van een eigen auto wordt in twee gelijke delen halfjaarlijks vooraf verstrekt

 

Het budget voor gebruik van een (rolstoel)taxi wordt betaalbaar gesteld na ontvangst van de originele nota. Het uit te keren bedrag kan, indien gewenst, direct worden over gemaakt aan het taxibedrijf. Declaraties kunnen maandelijks worden ingediend.

 

Artikel 7. Beleid auto-aanpassing

De hoogte van een budget voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

 

Als er sprake is van aanpassingskosten van de eigen auto geldt als afschrijvingstermijn van de voorziening ten minste zeven jaar. De opties met betrekking tot de uitrusting van de auto, zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging en airco, alsmede de kosten verbonden aan het overzetten van eerder verstrekte overzetbare voorzieningen zijn van vergoeding uitgesloten.

 

Artikel 8. Beleid collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief vervoer bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen aangepast tarief maximaal 2000 kilometer of 500 zones openbaar vervoer kan worden gereisd.

 

Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het collectief vervoer gelden de volgende voorwaarden:

  • de sociaal begeleider mag geen Wmo-geïndiceerde voor vervoer zijn;

  • de sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet aan een rolstoel of scootmobiel gebonden te zijn;

  • er mag maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit meegaan;

  • de sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

  • er mogen maximaal 20 enkele ritten per jaar worden gemaakt;

  • de rit van de sociaal begeleider wordt gelijktijdig geboekt met dezelfde reservering als de rit van de Wmo-pashouder.

 

De gebruiker van het collectief vervoer moet in staat zijn zelfstandig te reizen. Wanneer dit niet mogelijk is omdat medische handelingen tijdens de rit nodig (kunnen) zijn en/of sprake is gedragsproblematiek die tijdens de rit om aandacht vraagt en/of de gebruiker als gevolg van de beperking, naar het oordeel van de gemeente, een onvoldoende beoordelingsvermogen heeft om voor de eigen veiligheid zorg te dragen wordt de gebruiker in staat gesteld gebruik te maken van het collectief vervoer door reizen onder (medische) begeleiding te indiceren.

 

Artikel 9. Vervoersvoorziening GGZ jeugd (op basis van zorgverzekeringswetrichtlijn)

  • Een jeugdige of de ouder van een jeugdige die in behandeling is bij een jeugd GGZ instelling kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening naar deze jeugd GGZ instelling, indien binnen een periode van 12 maanden minimaal 2.000 kilometer gereisd moet worden van en naar een specialistische behandeling in de specialistische GGZ en er niet een behandellocatie dichter in de buurt aanwezig is.

  • De gemeente kan het vervoer vergoeden naar het dichtstbijzijnd toegankelijk zorgaanbod tot een vastgesteld maximum, als de jeugdige of de ouder van de jeugdige bewust kiest voor een zorgaanbieder die verder weg is gevestigd waar er wel een vergelijkbaar zorgaanbod dichterbij beschikbaar is.

  • Een vervoersvoorziening kan, ter beoordeling van het college, bestaan uit een vergoeding van de vervoerskosten (eigen vervoer of openbaar vervoer) of een taxivoorziening gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening afgestemd op de situatie van de jeugdige.

  • De jeugdige of de ouder van de jeugdige dient via het sociaal team een onderbouwde aanvraag voor vervoer in. Daarbij dient deze aan te tonen dat voldaan wordt aan (medische) noodzaak, het afstandscriterium en het niet beschikbaar zijn van een behandellocatie in de buurt.

  • De kosten voor eigen vervoer en openbaar vervoer worden achteraf vergoed op basis van een declaratie, waarbij per reisbeweging de kilometers worden verantwoord of waarbij de reisbewijzen worden ingediend [gebruikelijk is 19 cent per km].

 

Artikel 10. Beleid voor het bepalen van de omvang hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met toepassing van onderstaande tabel:

 

*

 

Met ingang van 1 januari 2019 heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk haar beleid gewijzigd inzake de hulp bij het huishouden. Het beleid dat zij heeft gevoerd sinds de invoering van de Wmo 2015 wordt los gelaten. Voor lichte en zware taken wordt de norm van de gemeente Utrecht van 105 uren per jaar gevolgd, ook inhoudelijk met betrekking tot de werkzaamheden. De lokale vorm van inkoop maakt dat we niet met een jaarurennorm kunnen werken maar de norm van 105 uren per jaar vertalen naar een norm van 125 minuten per week.

 

Het is te allen tijde van belang om voor ogen te houden dat wordt gesproken van een kadering waarin ‘regulier toe te passen normen’ zijn verwoord. Met behulp van het individuele gesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die normen. Individuele afwijkingen zijn altijd mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten.

 

Indien de ondersteuning en/of de jeugdhulp door een persoon uit het sociale netwerk wordt verleend zijn de ondersteuning en/of jeugdhulp beperkt tot die activiteiten die de gebruikelijke zorg overstijgen.

 

Artikel 11. Beleid gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Van iedereen wordt verwacht dat deze bijdraagt aan het huishouden. Daar waar rollen veranderen is het aan de huisgenoten dit op te vangen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Zowel van volwassen als jonge huisgenoten wordt een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

 

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

 

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot verstrekking van hulp bij het huishouden. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd. Ook studie en werkzaamheden vormen in principe geen reden om van gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt/studeert zal naast zijn werk/studie het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor moeten zoeken (bijv. inhuren particuliere hulp) zonder hiervoor een beroep te doen op de Wmo.

 

Uitzondering op toepassing gebruikelijke zorg

Er zijn situaties denkbaar waar gebruikelijke hulp niet geleverd kan worden. Bijvoorbeeld wanneer iemand vanwege werk langdurig van huis is. Dan is men feitelijk niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen en gebruikelijke hulp te bieden. Het gaat dan om afwezigheid met een verplichtend karakter. Te denken valt aan chauffeurs die op het buitenland rijden, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn en die door weigering van hulp indirect gedwongen worden een andere functie te zoeken. Wel kan verwacht worden dat de huisgenoot met zijn werkgever bespreekt welke mogelijkheden er zijn om toch de gebruikelijke hulp te kunnen leveren. Te denken valt bijvoorbeeld aan het opnemen van zorgverlof. In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal met de afwezigheid geen rekening worden gehouden. Dat zal per situatie beoordeeld worden.

 

Niet-inwonende kinderen vallen niet onder de definitie van huisgenoot. Natuurlijk kunnen zij als mantelzorger ook een helpende hand bieden. Per casus moet onderzocht worden of deze mantelzorg voldoende is voor de cliënt om voldoende zelfredzaam te zijn of in staat te zijn tot participatie.

 

Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg van de inwoner met een beperking, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld door de medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger hulp bij het huishouden worden ingezet.

 

Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten

Soms is het bieden van hulp aan en zorgen voor een kind, partner of andere inwonende huisgenoot zo zwaar dat sprake is van overbelasting. Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de huisgenoot. Vaak is het overnemen van de bovengebruikelijke zorg voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat deze gebruikelijke hulp geboden kan blijven worden. In de gevallen waar ook de gebruikelijke hulp door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden kan deze gebruikelijk hulp volledig of deels geïndiceerd worden binnen de maatwerkvoorziening Wmo indien er geen andere oplossingen mogelijk zijn. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

 

Beoordeling van overbelasting

 

De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate er gebruikelijke hulp geboden kan worden of dat er juist sprake is van (dreigende) overbelasting. De vraag is dus of in individuele situaties er sprake is van een uitzondering op grond waarvan toch gebruikelijke zorgtaken moeten worden overgenomen.

 

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken van de huisgenoot

  • Lichamelijke en geestelijke conditie van de huisgenoot

  • Andere activiteiten van de huisgenoot

  • Wijze van omgaan met de problemen

  • Motivatie voor de hulptaak

  • Het sociaal netwerk

 

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken van de hulpvrager

  • Benodigde ondersteuningsintensiteit

  • Omvang en (on)planbaarheid van de taken

  • Ziektebeeld en prognose

  • Inzicht in het ziektebeeld van de hulpvrager

  • Woonsituatie

  • Bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden

 

Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook medisch advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot verder te onderbouwen. Een eventuele vragenlijst maakt altijd onderdeel uit van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast.

 

Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossingen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de indicatie verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

 

Een maatwerkvoorziening ter vervanging van de gebruikelijke hulp van de overbelaste huisgenoot kan niet worden ingevuld door middel van een PGB dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste huisgenoot of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de huisgenoot door het door anderen laten uitvoeren van de gebruikelijke hulp. Daarnaast wordt ook onderzocht of de cliënt een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een PGB, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 12. Afbakening jeugdhulp in relatie tot passend onderwijs

 

Het onderwijszorgarrangement

Een onderwijs-zorg-arrangement richt zich op leerlingen met specifieke onderwijs- en ondersteuningsbehoeften in minimaal twee leefmilieus, waaronder onderwijs. Het gaat om een arrangement waarin onderwijs en één (of meerdere) zorgpartner(s) samenwerken in uitvoering, op basis van één kind, één gezin, één plan. Doel is dankzij deze gecombineerde inzet, vormgegeven in een samenhangende aanpak voor school, vrije tijd en thuis, onderwijsdeelname mogelijk te maken, dan wel te behouden, met als uitgangspunt de ondersteuningsbehoefte van de leerling/doelgroep. Onderdeel van een onderwijszorgarrangement kan in een aantal gevallen zijn dat de jeugdhulp op school wordt geboden.

 

Afbakening jeugdhulp geboden op schoolWat is jeugdhulp op school

Jeugdhulp op school betreft het bieden van jeugdhulp op de school zelf. Daarbij gaat het om de jeugdhulpvormen begeleiding en persoonlijke verzorging. Jeugdhulp op school kan een onderdeel van een onderwijszorgarrangement zijn.

 

Begeleiding

Als een kind een grondslag heeft voor Jeugdhulp, kan het binnen het onderwijs in aanmerking komen voor de functie Begeleiding als er sprake is van matige of zware beperkingen op het terrein van:

  • a.

    de sociale redzaamheid;

  • b.

    het bewegen en verplaatsen;

  • c.

    het psychisch functioneren;

  • d.

    het geheugen of de oriëntatie;

  • e.

    of die matig of zwaar probleemgedrag vertoont.

 

In algemene zin geldt daarbij het volgende: als een kind, vanwege een aandoening, stoornis en beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Een concentratieprobleem of wegloopgedrag van een kind leidt op zich dus niet tot een indicatie voor de functie Begeleiding individueel tijdens het onderwijs. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht vallen (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16).

 

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan begeleiding individueel in de vorm van toezicht zijn aangewezen. Hierbij valt te denken aan begeleiding bij ’vrije‘ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym, bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel.

 

Een school voorziet in het kader van passend onderwijs in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. In relatie tot de functie Begeleiding betreft het de activiteiten (1) ondersteunen en aanbrengen van structuur of het voeren van regie en (2) ondersteuning bij praktische vaardigheden en handelingen voor zelfredzaamheid en (4) oefenen met het aanbrengen van structuur, of het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die de zelfredzaamheid tot doel hebben.

 

Er kan, ten laste van de Jeugdhulpfunctie Begeleiding, wel activiteit (3) toezicht worden geïndiceerd voor de tijd dat het kind deelneemt aan onderwijs (zie hiervoor de activiteitentabel Begeleiding eerder in deze paragraaf en het hoofdstuk AWBZ-zorg in het onderwijs).

 

Overblijven

Er is geen jeugdhulpaanspraak op Begeleiding mogelijk tijdens de middagpauze. De opvang van kinderen tussen de middag wordt als een vorm van kinderopvang beschouwd. De afwezigheid van ouders door werk of studie kan niet leiden tot een aanspraak op de functie BG in de middagpauzes.

 

De volgende omvang is als maximum beschikbaar voor begeleiding:

 

*

Bron: CIZ indicatiewijzer juli 2014

 

Persoonlijke verzorging

  • Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een medewerker van het jeugdteam of de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet valt. Bijvoorbeeld zorg bij: wassen, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging en hand- en voetverzorging. De persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop' valt onder de zorgverzekeringswet.

  • De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen Jeugdhulp-indicatie worden afgegeven.

  • Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke zorg op school te leveren. Deze zorg kan dus worden toegekend.

Bij de bepaling van de omvang van Persoonlijke Verzorging wordt de omvang van de persoonlijke verzorging die al onderdeel is van de clusterindicatie (zie tabel) in mindering gebracht.De tijd voor Persoonlijke Verzorging die onderdeel is van de clusterindicatie, kan uitsluitend in mindering worden gebracht op de hoeveelheid PV en VP die een kind tijdens de schooluren nodig heeft. De geldigheidsduur van de indicatie die is gericht op het ‘aanleren en begeleiden’ is 6 weken. Als ten gevolge van cognitieve beperkingen, onzekerheid of onhandigheid sprake is van vertraagde leerbaarheid, kan een indicatie voor maximaal drie maanden gesteld worden.

 

*

 

Afbakening naar functies

Ten aanzien van de jeugdhulpvoorzieningen is onder andere door jurisprudentie in de afgelopen periode meer duidelijk geworden over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeentelijke verantwoordelijkheid van uit de Jeugdwet en onderwijsverantwoordelijkheid van uit de Wet op het Passend Onderwijs. Onderstaand zijn een aantal functies opgenomen die vaak aanleiding zijn voor discussie maar waarover ondertussen vanuit rechtspraak en wetgeving meer duidelijkheid is.

 

Diagnostiek

Diagnostiek valt alleen onder de Jeugdwet als het onderdeel is van diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp. Bijvoorbeeld als de gemeente onderzoek doet naar een hulpvraag van een jeugdige en in het kader van dat onderzoek een intelligentie of persoonlijkheidsonderzoek nodig is. Onderzoek bedoelt om het onderwijs daarop af te stemmen, valt het onder de zorgplicht van scholen.

 

Huiswerkbegeleiding / ondersteuning op structureren en plannen

Huiswerkbegeleiding ziet op het begeleiden van de leerling bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk. Deze hulp is primair gericht op het leerproces en valt onder de zorgplicht van scholen. Huiswerkbegeleiding kan niet gezien worden als jeugdhulp. (zie ook Rechtbank Rotterdam 1-7-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5711, nr. 19/2763 ROT).

 

Ondersteuning Hoogbegaafden

Eventuele extra behoeften van hoogbegaafde kinderen tijdens het onderwijs (bijvoorbeeld een andere manier van stof overbrengen en het bieden van verrijkendere stof) valt onder de zorgplicht van de school.

 

Een intelligentie onderzoek naar hoogbegaafdheid valt als eerder aangegeven alleen onder de Jeugdwet als het onderdeel is van diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp.

 

Eventuele extra behoeften van hoogbegaafde kinderen tijdens het onderwijs (bijvoorbeeld een andere manier van stof overbrengen en het bieden van verrijkendere stof) valt daarom ook onder de zorgplicht van de school.

 

Dyslexiezorg

Dyslexiezorg is met de Jeugdwet onder verantwoordelijkheid van de gemeente gekomen. Dyslexiezorg is alleen voor kinderen met EED tussen de 7 en 12 jaar die basisonderwijs volgen. Deze afbakening is bevestigd in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Om in aanmerking te komen voor vergoede Dyslexiebehandeling moet voldaan worden aan de criteria vastgelegd in het ‘Administratief proces EED’. Dit betekent dat voordat vergoede dyslexiezorg kan worden gestart:

  • Alleen leerlingen met een E-score op lezen, of met een D-score op lezen én een E-score op spellen, mogen worden aangemeld voor diagnose en eventueel EED-behandeling.

  • Deze scores moeten zijn vastgesteld op minimaal drie verschillende meetmomenten en na aanbod van extra zorg, te weten intensieve begeleiding door de school van ten minste 3-6 maanden.

 

Ondersteuning primair gericht op leerproces

Als de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. Voorbeelden van ondersteuning van een leerling zijn:

 

  • speltherapie die er op is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken

  • observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog

  • het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken)

  • remedial teching

  • begeleiding bij dyslexie

  • sociale vaardigheidstraining

  • kindcoaching

 

Daarnaast gaat het ook over professionalisering van leerkrachten om te leren omgaan met verschillen tussen leerlingen. Ook kan de leerkracht worden ondersteund in het geven van aangepast onderwijs of bij het “handelen” in contact met de leerling door bijvoorbeeld video-interactie coaching. (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16; MvT wetsvoorstel passend onderwijs):

 

Andere verwijzers

In het geval door een andere verwijzer een bepaling is afgegeven voor jeugdhulp op school of een onderwijszorgarrangement die niet overeenkomt met de afbakening maakt het sociaal team een definitieve afweging.

 

Artikel 13. Intrekking oude beleidsregels

De beleidsregels sociaal domein 2022 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2023.

 

Artikel 15. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels sociaal domein 2023

 

Bodegraven, 21 maart 2023.

 

Burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,

de secretaris,

mw. L. Keijzers

 

de burgemeester,

drs. M.K.A. Grauss


*

Activiteiten

Aantal minuten

Maximale frequentie

Toelichting

Broodmaaltijden bereiden

15 minuten

1 x per dag

Maaltijden koken

30 minuten

1 x per dag

Enkel in een huishouden met kleine kinderen

Licht en zwaar huishoudelijk werk

105 uur per jaar

n.v.t.

Conform norm Utrecht wordt voor lichte en zware taken 105 uur per jaar verstrekt

Textielverzorging

60 minuten bij een eenpersoonshuishouden en 90 minuten bij een meerpersoonshuishouden

Verzorgen van kinderen

Maximaal 40 uur

Organisatie huishouden

60 minuten

Advies, instructie, aanleren

30 minuten

Maximaal 6 weken

Tijdelijkheid van belang

Psychosociale hulp

30 minuten

Algemene meerkosten

Aanwezigheid kinderen

15 minuten

Per kind van 6 jaar of jonger

Intensief gebruik of hoge vervuilingsgraad

60 minuten

Ook door ziekte (chemo, stoma etc.)

Specifieke problematiek

60 minuten

Ter opvang korting meest kwetsbaren

*

Overzicht van te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie Begeleiding

Frequentie

Gemiddelde duur per keer

(Maximale) omvang per week in uren

3.1 het bieden van toezicht tijdens onderwijs

3,9 uur

3.1 het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek (zie paragraaf 7.4): gemotiveerd toekennen

6,9 uur

*

Grondslag

Leeftijd schoolgaand kind

PV in minuten per week binnen clusterindicatie Passend onderwijs

Lichamelijke beperking

Tot 12 jaar

241 minuten per week

Vanaf 12 jaar

176 minuten per week

Somatische aandoening of beperking

Tot 12 jaar

98 minuten per week

Vanaf 12 jaar

0 minuten per week

Verstandelijke beperking

Tot 12 jaar

50 minuten per week

Vanaf 12 jaar

30 minuten per week

Verstandelijke en lichamelijke beperking

Tot 12 jaar

185 minuten per week

Vanaf 12 jaar

189 minuten per week