Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Halderberge

Verordening financieel beleid, financieel beheer en inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Halderberge

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHalderberge
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening financieel beleid, financieel beheer en inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Halderberge
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Halderberge
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-04-2023nieuwe regeling, vervangt eerdere regeling

23-03-2023

gmb-2023-150969

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening financieel beleid, financieel beheer en inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Halderberge

De raad van de gemeente Halderberge;

 

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2023;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

 

Verordening financieel beleid, financieel beheer en inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Halderberge

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

b. auditcommissie: adviescommissie van de raad die adviezen uitbrengt over financieel gerelateerde onderwerpen;

c. BBV: het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

d. college: het college van burgemeester en wethouders;

e. inkomsten: totaal van de baten voor onttrekkingen aan reserves;

f. investeringen: het vastleggen van vermogen in duurzame goederen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

g. overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

h. rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van het college van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving;

i. team: een organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie.

 

 

Paragraaf 2 Begroting en verantwoording

 

Artikel 2 Vaststelling programma-indeling en paragrafen

1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college per programma vast:

a. de taakvelden, en

b. de beleidsindicatoren. Het voorstel van het college bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV

3. De raad stelt desgewenst vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen, naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken, kaders wil stellen en geïnformeerd wil worden.

 

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

1. In de begroting wordt:

a. van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven, en

b. in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitaties.

2. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

3. In de begroting en de jaarrekening worden in het overzicht van de incidentele baten en lasten per programma posten vanaf € 25.000 apart gespecificeerd.

 

Artikel 4 Kaders begroting

1. Het college biedt de raad voor 15 juli van het begrotingsjaar een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vóór 1 augustus van het begrotingsjaar vast.

2. Bij het vaststellen van de begroting stelt de raad een post voor incidentele onvoorziene uitgaven vast. Deze bedraagt tenminste € 200.000 en ten hoogste 0,5% van het lastentotaal, exclusief mutaties in de reserves van de begroting.

 

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten

1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten:

a. per programma,

b. van de overhead, en

c. van de algemene dekkingsmiddelen.

2. Nieuwe investeringen zijn opgenomen in het investeringsplan van de begroting en worden met het vaststellen van de begroting geautoriseerd. De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangeven van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen of daar nader over geïnformeerd wil worden.

3. Het college informeert de raad vooraf als het verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden.

4. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad als bedoeld in artikel 6 doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde mutaties in de reserves, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten. Indien er in een tussentijdse rapportage sprake is van de noodzaak voor het instellen van nieuwe reserves of voorzieningen of van nieuwe investeringskredieten doet het college daarvoor een voorstel aan de raad.

5. Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken uit de post voor onvoorziene uitgaven, indien er sprake is van een incidentele gebeurtenis of handeling waarvoor geen of een ontoereikend budget is opgenomen in de begroting en die volgens het college niet uitgesteld kan worden tot na de eerstvolgende tussentijdse rapportage.

6. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

7. Als de investering niet binnen de oorspronkelijke planning kan worden gerealiseerd, maar wel binnen het gevoteerde krediet blijft, wordt de raad hier via de tussentijdse rapportages over geïnformeerd met vermelding van een aangepaste planning en de gevolgen voor de meerjarenraming.

 

Artikel 6 Tussentijdse rapportage

1. Het college informeert de raad door middel van een voorjaarsrapportage, een najaarsrapportage en een slotwijziging over de realisatie van de begroting van de gemeente.

2. De voorjaarsrapportage kan worden samengevoegd met de nota zoals aangegeven in artikel 4. De naam van dit document is Zomernota.

3. De voorjaarsrapportage bevat ten minste een overzicht met de bijgestelde raming van:

a. de baten en lasten per programma;

b. de baten en lasten van de algemene dekkingsmiddelen;

c. de baten en lasten van de overhead;

d. het totale saldo van de baten en lasten, volgend uit de onderdelen a, b en c;

e. de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves per programma; en

f. het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e.

4. De najaarsrapportage bevat ten minste een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

a. de baten en de lasten per programma;

b. de baten en lasten van de algemene dekkingsmiddelen;

c. de baten en lasten van de overhead;

d. het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

e. de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

f. het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e,

g. een totaaloverzicht van de raming en realisatie van de investeringskredieten.

5. De slotwijziging bevat ten minste de mutaties in de geraamde baten en lasten van de onderdelen a t/m f van het derde lid van dit artikel en - voor zover hiervan sprake is – een voorstel van het college om (geautoriseerde) uitgaven die het jaar geheel of ten dele overschrijden te reserveren in de reserve jaaroverschrijdende uitgaven.

 

Artikel 7 Jaarstukken

Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken biedt het college de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat of, bij een negatief resultaat, de afdekking van het negatieve resultaat.

 

Artikel 8 Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In het kader van de actieve informatieplicht beslist het college niet over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

 

Artikel 9 EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

 

Paragraaf 3 Rechtmatigheidsverantwoording

 

Artikel 10 Rechtmatigheidsverantwoording

1. Het gemeentelijk beleid inzake de rechtmatigheidsverantwoording ligt vast in een beleidsnota rechtmatigheid. Deze nota maakt onlosmakelijk deel uit van deze verordening.

2. De raad stelt de beleidsnota rechtmatigheid vast, nadat de raad advies heeft ingewonnen van de auditcommissie.

3. Indien beleidswijzigingen of wijzigingen als gevolg van wettelijke bepalingen optreden en daarvoor aanpassing van het vastgelegde beleid nodig is, wordt de beleidsnota rechtmatigheid herzien.

 

 

Paragraaf 4 Financieel beleid

 

Artikel 11 Waardering en afschrijving vaste activa

1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening. Via een gemotiveerd raadsbesluit is afwijking van de afschrijvingstermijn mogelijk.

2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

 

Artikel 12 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van de ouderdom en/of status van de openstaande vorderingen.

 

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

1. In de begroting en bij de jaarstukken vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de programma’s plaats.

2. In bijlage 2 Beleidskader reserves en voorzieningen is het beleidskader ten aanzien van reserves en voorzieningen opgenomen.

 

Artikel 14 Kostprijsberekening

1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten, de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen en overige indirecte kosten betrokken.

2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

3. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van de personeelslasten die verbonden zijn aan die specifieke rechten, heffingen, goederen, werken of diensten, in verhouding tot de totale personeelslasten van alle taakvelden exclusief de personeelslasten van de overheadfuncties. De uitkomst hiervan levert een percentage op wat wordt vermenigvuldigd met de totale overhead.

4. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende en kortlopende geldleningen. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een kwart procent afgerond.

 

Artikel 15 Prijzen economische activiteiten

1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

2. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening.

3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

4. Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publieke belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

5. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorig lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van één van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

 

Artikel 16 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffing, de afvalstoffenheffing, de marktgelden, de lijkbezorgingsrechten en de leges.

 

Artikel 17 Financieringsfunctie

1. Het gemeentelijk beleid inzake de financieringsfunctie ligt vast in een treasurystatuut.

2. De raad stelt het treasurystatuut vast, nadat de raad advies heeft ingewonnen van de auditcommissie.

3. Indien beleidswijzigingen of wijzigingen als gevolg van wettelijke bepalingen optreden en daarvoor aanpassing van het vastgelegde beleid nodig is, wordt het treasurystatuut herzien.

 

 

Paragraaf 5 Paragrafen bij de begroting en de jaarstukken

 

Artikel 18 Lokale heffingen

Het college neemt in de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV op.

 

Artikel 19 Weerstandsvermogen

In bijlage 3 Beleidskader weerstandsvermogen is het beleidskader ten aanzien van het weerstandsvermogen opgenomen. Dit kader geeft de uitgangspunten weer voor het risicobeleid en de wijze waarop de gemeente Halderberge omgaat met het weerstandsvermogen.

 

Artikel 20 Onderhoud kapitaalgoederen

1. Het college biedt de raad een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Dat kan in één plan of apart voor de diverse onderdelen van de openbare ruimte. Het onderhoudsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair.

2. Het college biedt de raad een rioleringsplan aan. Het rioleringsplan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud.

3. Het college biedt de raad een onderhoudsplan gebouwen aan. Het onderhoudsplan gebouwen bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen.

4. De raad stelt de de plannen zoals genoemd in lid 1 t/m 3 vast.

5. Het college biedt de raad voorstellen voor aanpassing van de in dit artikel genoemde plannen aan indien op grond van gewijzigde wettelijke bepalingen, gewijzigd gemeentelijk beleid of anderszins daar aanleiding toe is.

 

Artikel 21 Financiering

Het college neemt in de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV op.

 

Artikel 22 Bedrijfsvoering

Het college neemt in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV in ieder geval op:

a. de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

b. ontwikkelingen in het beleid ten aanzien van de diverse onderdelen van de bedrijfsvoering;

c. een toelichting op alle afwijkingen, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen en alle niet in de rechtmatigheidsverantwoording opgenomen afwijkingen, voor zover deze laatste de rapportagegrens, zoals bedoeld in de beleidsnota rechtmatigheid overschrijden, en welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

 

Artikel 23 Verbonden partijen

Het college neemt in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en de jaarstukken ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV op.

 

Artikel 24 Grondbeleid

1. Het gemeentelijk grondbeleid wordt vastgelegd in een afzonderlijke beleidsnota, de Nota grondbeleid. In deze nota wordt tenminste aandacht besteed aan:

a. de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

b. de vormen van grondbeleid (faciliterend en/of actief);

c. de gewenste samenwerkingsvormen;

d. en de uitgangspunten voor de uitgifte van gronden en voor de verkoopprijzen van de gronden.

2. Het college biedt de raad jaarlijks als bijlage bij de kadernota een meerjarenperspectief voor de grondexploitaties aan. In dit meerjarenperspectief wordt tenminste ingegaan op:

a. te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten en de financiële positie van de grondexploitaties;

b. de looptijd van de grondexploitaties en het geraamde saldo (tegen contante waarde) van de projecten binnen de grondexploitaties;

c. Het verloop van de totale boekwaarde van de projecten binnen de grondexploitaties;

d. en het verloop van de reservepositie van de grondexploitaties.

3. Het beleid over de bijdragen van de eigen grondexploitaties en die van derden in bovenwijkse voorzieningen wordt vastgelegd in een aparte nota kostenverhaal.

4. Het college biedt de raad een voorstel voor aanpassing van de Nota grondbeleid en/of de nota kostenverhaal aan indien op grond van gewijzigde wettelijke bepalingen, gewijzigd gemeentelijk beleid of anderszins daar aanleiding toe is.

 

Paragraaf 6 Financiële organisatie en financieel beheer

 

Artikel 25 Administratie

1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel;

b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen en schulden;

c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

d. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

e. en de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 26 Financiële organisatie

Het college zorgt voor:

a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

d. de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e. de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

f. het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

g. het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

h. het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan, en

i. het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

 

Artikel 27 Interne controle

1. Het college zorgt voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de financiële beheershandelingen. Bij afwijkingen in de rechtmatigheid rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 22 onder c. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

2. Het college zorgt voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd. Bij afwijkingen in de administratie neemt het college maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

 

 

Paragraaf 7 Slotbepalingen

 

Artikel 28 Intrekking en overgangsrecht

De Financiële verordening Halderberge, zoals vastgesteld door de raad in zijn vergadering van 28 mei 2020, wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt, voor zover de beslissingen en handelingen plaats hebben gevonden voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 29 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Halderberge.

 

 

 

 

Bijlage 1 Afschrijvingsbeleid (behorend bij artikel 11)

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

 

Grensbedrag voor afschrijving

Activa, zowel met economisch nut als met maatschappelijk nut, met een verkrijgingsprijs van minder dan € 20.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en onbewerkte terreinen die altijd worden geactiveerd. Bij de bepaling van het bedrag van € 20.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.

 

Waarderen en afschrijven

Bij het waarderen (de bepaling van de waarde en de regels die daarvoor gelden) en het afschrijven van activa worden de bepalingen van het BBV aangehouden. Aanvullend daarop gelden gelden bij de gemeente Halderberge de volgende bepalingen:

1. Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. Hieronder vallen ook personeelskosten die direct aan een actief zijn toe te rekenen.

2. Personeelskosten worden toegerekend op basis van een percentage over de totale lasten van de investering. Dit percentage wordt op voorcalculatorische basis berekend en toegepast op zowel de raming voor het investeringsplan in de begroting als voor de realisatie.

3. Activa die zijn geactiveerd, worden lineair afgeschreven.

4. Op activa wordt afgeschreven vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt of is verworven.

5. Indirecte kosten, waaronder salariskosten van overheadfuncties, worden niet geactiveerd, maar in het betreffende jaar ten laste van de exploitatie gebracht.

6. De restwaarde van activa wordt uit voorzichtigheidsoverwegingen in beginsel voor alle activa op 0 gewaardeerd.

7. Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt conform het BBV jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

8. Er kan gebruik worden gemaakt van de componentenbenadering. Hiervan is sprake als verschillende bestanddelen van een materieel vast actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, apart worden afgeschreven op basis van de individuele waardevermindering van die delen. Toepassing van deze methode is toegestaan als de financiële omvang van de afzonderlijke componenten omvangrijk is en de technische of economische levensduur van die afzonderlijke componenten afwijkt van de rest van het actief. Bij activa waarbij het gewenst is om de componentenbenadering toe te passen, wordt dit gemotiveerd toegelicht in het voorstel aan de raad.

 

Renteberekening

De rente die aan actief wordt toegerekend, wordt altijd berekend over de boekwaarde van het actief per 1 januari van het betreffende jaar.

 

Materiële vaste activa met een maatschappelijke nut

Materiële vaste activa met een maatschappelijk nut zijn investeringen die niet verhandelbaar zijn en geen middelen genereren, maar wel een publieke taak vervullen. Het gaat hierbij voornamelijk om investeringen in de openbare ruimte.

Materiële activa met een maatschappelijk nut worden geactiveerd en afgeschreven in een termijn die is afgestemd op de verwachte levensduur. In de tabel met afschrijvingstermijnen zijn hiervoor diverse afschrijvingstermijnen opgenomen.

 

Afschrijvingstermijnen

 

Immateriële vaste activa

• Kosten voor onderzoek en ontwikkeling 5 jaar

• Bijdrage aan activa in eigendom van derden Variabel *

* De afschrijvingsduur is maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Materiële vaste activa met economisch nut

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven, voor zover het gronden zonder aanvullende bewerkingen zijn of ondergronden van gebouwen en andere voorzieningen. Indien het investeringen in terreinen betreft waarvan de waarde gedurende de levensduur afneemt, is sprake van bewerkte terreinen en wordt er wel afgeschreven.

 

Gronden en terreinen

• Bewerkte terreinen 25 jaar

• Aanleg sportvelden en banen 25 jaar

• Toplaag kunstgrasvelden 12 jaar

• Onderlaag kunstgrasvelden 25 jaar

• Begraafplaatsen aanleg en uitbreiding 50 jaar

• Begraafplaatsen herinrichting 15 jaar

 

Woonruimten, bedrijfsgebouwen, scholen en sportgebouwen en culturele gebouwen

• Nieuwbouw 40 jaar

• Renovatie 25 jaar

• Aankoop bestaande gebouwen 25 jaar

• Nieuwbouw semi-permanente gebouwen 10 jaar

 

Riolering

• Riolering algemeen (niet specifiek benoemd) 70 jaar

• Vrijvervalriolen 70 jaar

• Bergbezinkvoorzieningen 70 jaar

• Grondwatermaatregelen 70 jaar

• Afkoppelmaatregelen 70 jaar

• Gemalen – mechanisch/elektrisch 15 jaar

• Drukriolering – mechanisch/elektrisch 15 jaar

• IBA klasse III 15 jaar

• Maatregelen waterketen 70 jaar

 

Inventaris

• Eerste inrichting en onderwijsleerpakket scholen 10 jaar

• Inventaris overige gemeentelijke gebouwen 10 jaar

 

Machines, apparaten en technische installaties

• Algemeen (niet specifiek benoemd) 10 jaar

• Technische installaties (verwarming, klimaatbeheersing, ed.) 15 jaar

• Telefooncentrale, automatiseringsnetwerken, e.d. 10 jaar

• Automatisering hardware 4 jaar

• Mobiele telefoons 3 jaar

• Tablets en laptops 4 jaar

• Speeltoestellen 10 jaar

 

Vervoermiddelen

• Tractiemiddelen en materieel buitendienst 10 jaar

• Dienstauto's 8 jaar

 

Overige duurzame bedrijfsmiddelen

• Automatisering software 4 jaar

• Automatisering gebruiksrechten (licenties) met onbepaalde duur 4 jaar

 

Materiële vaste activa met maatschappelijk nut

 

Wegenbouwkundige werken

• Wegenbouwkundige infrastructurele werken 40 jaar

• Fietspaden en voetpaden 25 jaar

• Aanleg en vervanging van kunstwerken (viaducten, tunnels, bruggen) 40 jaar

• Verkeersmaatregelen 25 jaar

• Verkeersregelinstallaties 15 jaar

• Verlichting – armaturen 20 jaar

• Verlichting – lichtmasten 40 jaar

 

Waterbouwkundige werken

• Waterbouwkundige werken 40 jaar

 

Werken aan gronden en terreinen

• Aanleg / vervanging / reconstructie parken en plantsoenen 30 jaar

• Voorzieningen in parken en plantsoenen 15 jaar

• Overige werken aan gronden en terreinen 30 jaar

 

Overige materiële activa met maatschappelijk nut

• Straatmeubilair 10 jaar

 

Bijlage 2 Beleidskader reserves en voorzieningen (behorend bij artikel 13)

 

Deze bijlage is een uitwerking van artikel 13 van deze verordening en betreft het beleidskader voor de indeling, vorming, besteding en opheffing van reserves en voorzieningen.

 

Begrippen

 

Reserves

Reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves vallen uiteen in algemene reserves en bestemmingsreserves.

 

Functies reserves

De functies van reserves kunnen zijn:

• bufferfunctie: het opvangen van onverwachte tegenvallers en risico’s (weerstandscapaciteit);

• bestedingsfunctie: reserveren van middelen voor specifieke activiteiten of doelen;

• egalisatiefunctie: het egaliseren van kosten over meerdere jaren.

 

Algemene reserves

De algemene reserves van de gemeente hebben een bufferfunctie voor het opvangen van financiële tegenvallers in algemene zin.

 

Bestemmingsreserves

Bestemmingsreserves zijn reserves waaraan de gemeenteraad een bepaalde bestemming heeft gegeven. De reserves hebben over het algemeen een bestedings- of egalisatiefunctie.

 

Voorzieningen

Bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen en er kan alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld.

 

Vorming van reserves en voorzieningen

 

Vorming en opheffing van reserves

De raad beslist over de vorming en opheffing van reserves en kan dit op ieder gewenst moment doen. Bij het vormen van reserves gelden de volgende voorwaarden:

• de reserve moet vooraf worden ingesteld door een expliciet besluit van de raad;

• bij bestemmingsreserves wordt in de toelichting op het besluit van de raad in ieder geval aangegeven:

o het specifieke doel van de reserve;

o het bestedingsplan van de reserve;

o de voeding van de reserve, en

o indien van toepassing ook de maximale looptijd en de maximale hoogte.

Als het doel is bereikt, houdt de reserve op te bestaan. Een eventueel restant wordt in principe toegevoegd aan de Algemene reserve. Desgewenst kan de raad anders beslissen.

 

Vorming voorziening

In het BBV is in artikel 44 bepaald wanneer voorzieningen gevormd worden. Voorzieningen worden gevormd wegens:

• verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten (bijv. voor voorzienbare verliezen in de grondexploitaties);

• op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten (bijv. de voor dubieuze debiteuren);

• kosten die in een volgende begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren (bv. kosten voor groot onderhoud);

• bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven (bijv. voor de riolering);

• van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden (bijv. overschotten riolering).

 

Van een voorziening is dus sprake als het gaat om te kwantificeren financiële verplichtingen of risico’s. Als een risico niet kwantificeerbaar is, zal dat risico opgenomen moeten worden in de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting. Elke voorziening moet de omvang hebben van de betreffende verplichting of het betreffende risico. De omvang mag dus niet groter, maar ook niet kleiner zijn.

In beginsel beslist de raad over de vorming van een voorziening. Hier dient echter wel rekening gehouden te worden met de minimale keuzevrijheid voor de gemeenteraad als gevolg van wettelijke verplichtingen en/of het zich voordoen van risico’s. In deze gevallen zal de raad veelal achteraf worden geïnformeerd.

Voor onderhoudsvoorzieningen geldt nog de aanvullende voorwaarde dat er een meerjarig beheersplan c.q. onderhoudsbegroting aan ten grondslag dient te liggen (ook om de benodigde omvang te bepalen).

 

Indeling reserves en voorzieningen

 

Indeling reserves

1. Algemene reserves

De algemene reserves hebben een bufferfunctie voor het opvangen van onvoorziene financiële tegenvallers. Ook de algemene reserve grondexploitaties wordt gerubriceerd onder de algemene reserves.

 

2. Bestemmingsreserves, met de onderverdeling naar:

a. Investeringsreserves

Op basis van artikel 59 en 62 BBV is het niet toegestaan investeringen met een economisch nut netto te activeren. Dit houdt in, dat de af te schrijven investering wordt verminderd met de bijdrage uit een bestemmingsreserve. Wanneer toch gebruik gemaakt wordt van een reserve als dekkingsmiddel, mag dit alleen middels de methode van bruto activeren. Hierbij wordt de investering in zijn geheel afgeschreven en worden de kapitaallasten jaarlijks (gedeeltelijk) gedekt uit de reserve gedurende de afschrijvingstermijn van de investering.

b. Egalisatiereserves

Het BBV maakt geen onderscheid tussen egalisatiereserves en overige bestemmingsreserves. Bij de gemeente Halderberge worden nog wel egalisatiereserves gebruikt. Deze reserves hebben als doel schommelingen in de exploitatie op te vangen.

c. Reserves resultaatbestemmingen

In het verleden zijn bij de jaarrekening, voor- en najaarsnota en begroting verschillende reserves gevormd, waarbij incidentele positieve resultaten in een reserve zijn gestort. Bij deze reserves is door de raad tevens een concrete bestemming aangegeven.

d. Bestemmingsreserves grondexploitaties

Dit betreft bestemmingsreserves die direct gerelateerd zijn aan de grondexploitaties.

e. Overige bestemmingsreserves

Na bovenstaande rubricering van de bestemmingsreserves resteert er nog een aantal bestemmingsreserves. Deze worden gerubriceerd onder de “overige bestemmingsreserves”. Deze reserves hebben een concreet bestedingsdoel.

 

Indeling voorzieningen

De indeling van de voorzieningen is direct gerelateerd aan de indeling van artikel 44 van het BBV en behoeft geen nadere uitleg.

Twee voorzieningen zijn bijzonder ten opzichte van de overige voorzieningen wegens de presentatie op de balans:

• voorzieningen voor oninbare vorderingen: op grond van artikel 10 van deze verordening worden voorzieningen gevormd wegens mogelijke oninbaarheid van openstaande vorderingen. Deze voorzieningen worden op de balans gepresenteerd als een waardecorrectie op de openstaande vorderingen aan de debetzijde van de balans (en dus niet bij de voorzieningen aan de creditzijde van de balans).

• voorziening verliesgevende grondexploitaties: als de boekwaarde hoger is dan de verwachte marktwaarde wordt een verliesvoorziening getroffen. Deze voorziening wordt gepresenteerd als een waardecorrectie op de post (grond-)voorraden aan de debetzijde van de balans (en dus niet bij de voorzieningen aan de creditzijde van de balans).

 

Mutaties op reserves en voorzieningen

 

Reserves

Een toevoeging of onttrekking aan een reserve kan alleen plaatsvinden op grond van een besluit van de raad. Bij voorkeur worden mutaties aan reserves opgenomen in de begroting of de tussentijdse rapportages. Indien nodig, kan dit echter ook via een separaat raadsbesluit.

 

Voorzieningen

Mutaties op voorzieningen kunnen in principe alleen plaatsvinden op grond van een besluit van de raad, behalve als sprake is van een wettelijke verplichting. Ook hier geldt dat mutaties bij voorkeur zijn opgenomen in de begroting of de tussentijdse rapportages. Indien nodig, kan dit echter ook via een separaat raadsbesluit. Het besluit van de raad kan een concreet bedrag inhouden. Echter, het kan ook afhankelijk zijn van een resultaat, overschot of bedrag wat uit andere mutaties voortvloeit.

 

Opheffen van voorzieningen

Indien een voorziening kan worden opgeheven en een restant saldo resteert, valt dit vrij ten gunste van de exploitatie (i.c. het programma van waaruit de voorziening is gevuld).

 

Jaarlijkse actualisatie

De reserves en voorzieningen worden minimaal tweemaal per jaar geactualiseerd, namelijk bij het opstellen van de begroting en bij het opstellen van de jaarrekening. Indien een reserve of voorziening moet worden ingesteld, moet wijzigen of kan worden afgesloten, wordt dit opgenomen in de betreffende rapportage.

 

Bevoegdheden

In bovenstaande tekst zijn de bevoegdheden al genoemd. Volledigheidshalve worden ze hier kort samengevat.

 

Gemeenteraad

De gemeenteraad heeft vanuit zijn kaderstellende rol de bevoegdheid om reserves in te stellen, op te heffen en te wijzigen. Vanuit het budgetrecht heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om te bepalen welke bedragen mogen worden toegevoegd en onttrokken aan de reserves.

Datzelfde geldt voor de voorzieningen. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om voorzieningen in te stellen, op te heffen, samen te voegen, te wijzigen en te bepalen op welke wijze dotaties aan de voorziening moeten plaatsvinden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de minimale keuzevrijheid voor de gemeenteraad als gevolg van wettelijke verplichtingen en/of het zich voordoen van risico’s.

 

College

De uitvoering van het hiervoor genoemde beleid is belegd bij het college. Dit komt tot uitdrukking in de aanwendingen van reserves en voorzieningen (bestedingen).

 

Bijlage 3 Beleidskader weerstandsvermogen (behorend bij artikel 19)

 

Inleiding

 

Conform artikel 9 van het BBV wordt jaarlijks in de programmabegroting en het jaarverslag de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing opgenomen. In de paragraaf van de begroting worden de weerstandscapaciteit en de risico’s weergegeven en wordt op basis daarvan het weerstandsvermogen berekend. In het jaarverslag wordt hierover gerapporteerd.

 

Artikel 11 van het BBV geeft vervolgens aan op welke onderdelen in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing tenminste moet worden ingegaan, namelijk:

• een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;

• een inventarisatie van de risico’s;

• het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s;

• en enkele met name genoemde kengetallen.

 

In deze bijlage wordt het gemeentelijk beleid inzake de weerstandscapaciteit en het weerstandsvermogen weergegeven.

 

Begrippen

 

Weerstandscapaciteit

De weerstandscapaciteit bestaat volgens art. 11 BBV uit middelen en mogelijkheden waarover de gemeente beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken. Het gaat om die onderdelen waarmee tegenvallers eventueel bekostigd kunnen worden. Tot de weerstandscapaciteit worden de volgende onderdelen gerekend:

a. de algemene reserve en de reserves waaraan de raad een bestemming heeft gegeven die kan worden gewijzigd;

b. de in de begroting opgenomen ramingen voor onvoorziene uitgaven voor zover hier nog geen bestemming aan is gegeven;

c. het incidentele rekeningsaldo dat nog niet aan de algemene reserve is toegevoegd;

d. het structurele rekeningsaldo voor zover nog niet in de begroting verwerkt;

e. de stille reserves, voor zover deze op korte termijn materieel te maken zijn;

f. de resterende belastingcapaciteit.

 

Bestemmingsreserve

Bestemmingsreserves zijn door de raad voor een specifiek doel gereserveerde middelen. Indien het doel gerealiseerd is, worden de resterende saldi van de bestemmingsreserves toegevoegd aan de algemene reserve. Hierdoor zijn er geen ‘slapende’ reserves meer die zonder meer vrij besteedbaar zijn.

 

Begrotingsruimte

Begrotingsruimte is het positieve saldo van lasten en baten na bestemming van reserves bij ongewijzigd beleid. De ruimte kan incidenteel of structureel zijn. Deze ruimte kan gebruikt worden voor het opvangen van risico’s.

 

Onbenutte belastingcapaciteit

De ruimte die gemeenten hebben om hun tarieven opwaarts bij te stellen, wordt aangeduid als de onbenutte belastingcapaciteit. Deze onbenutte belastingcapaciteit kan bestaan uit twee componenten:

• de onroerendezaakbelasting (OZB); en

• de rioolheffing en afvalstoffenheffing.

 

 

Onroerendezaakbelasting

Jaarlijks wordt in de meicirculaire van het Gemeentefonds een percentage opgenomen voor toelating tot artikel 12 Financiële verhoudingswet. Dit percentage kan gezien worden als het maximale tarief voor de gemeentelijke OZB. Het verschil tussen de berekening van de OZB op basis van dit percentage en de begrootte opbrengst is de onbenutte belastingcapaciteit. De termijn waarin deze belastingcapaciteit kan worden gerealiseerd is mede afhankelijk van de macronorm van de OZB.

 

Rioolheffing en afvalstoffenheffing

De rioolheffing en afvalstoffenheffing worden door de gemeente Halderberge op begrotingsbasis 100% kostendekkend in de begroting opgenomen. Bij een lager percentage is er sprake van onbenutte belastingcapaciteit.

 

Stille reserves

Stille reserves zijn de meerwaarden van activa die te laag of tegen nul zijn gewaardeerd, doch die direct verkoopbaar zijn indien men dat zou willen. Een stille reserve kan alleen maar deel uitmaken van de beschikbare weerstandscapaciteit als de reserve snel is te verkopen of dat het besluit (expliciet) al is genomen. Er dient dan echter ook rekening gehouden te worden dat bij verkoop het functioneren van de gemeente niet wordt aangetast.

 

Risico

Een risico kan worden gedefinieerd als een onzekere gebeurtenis met oorzaken, een kans van optreden en effecten (ook wel impact of gevolgen) op doelstellingen van een organisatie;

• een effect is een afwijking van de verwachting, positief of negatief;

• doelstellingen kunnen betrekking hebben op verschillende niveaus - organisatiebreed, project, product, proces - en worden gekenmerkt door verschillende aspecten - financiële doelen, milieudoelen, arbodoelen e.d. (alle typen risico’s op alle niveaus van een organisatie);

• een risico wordt vaak gekarakteriseerd door verwijzing naar mogelijke gebeurtenissen en gevolgen of een combinatie daarvan (mogelijke gebeurtenissen en/of gevolgen = impact);

• een risico wordt vaak uitgedrukt als een combinatie van de gevolgen van een gebeurtenis (impact) en de bijbehorende waarschijnlijkheid dat de gebeurtenis zich voordoet (kans) (impact x kans);

• onzekerheid is het geheel of gedeeltelijk ontbreken van informatie over, inzicht in of kennis van een gebeurtenis, de gevolgen daarvan, of de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoet (gehele of gedeeltelijke onzekerheid).

Bij een risico kan het gaan om bedreigingen, maar ook om kansen. Verder wordt risico expliciet gekoppeld aan het behalen/bereiken van doelstellingen.

 

Incidentele en structurele weerstandscapaciteit

 

Binnen de weerstandscapaciteit kan een onderscheid gemaakt worden tussen incidentele en structurele weerstandscapaciteit.

 

Incidentele weerstandscapaciteit is het vermogen om onverwachte eenmalige tegenvallers op te kunnen vangen, zonder dat dit invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau. De middelen die dat vermogen bepalen zijn:

• de algemene reserve en de reserves waaraan de raad een bestemming heeft gegeven die kan worden gewijzigd;

• de in de begroting opgenomen ramingen voor onvoorziene uitgaven voor zover hier nog geen bestemming aan is gegeven;

• het incidentele rekeningsaldo dat nog niet aan de algemene reserve is toegevoegd;

• de stille reserves, voor zover deze op korte termijn materieel te maken zijn.

 

Structurele weerstandscapaciteit is het vermogen om onverwachte tegenvallers structureel in de lopende begroting op te vangen, zonder dat dit ten koste gaat van de uitvoering van de bestaande taken. De middelen die dat vermogen bepalen zijn:

• de resterende belastingcapaciteit;

• de in de begroting opgenomen ramingen voor structurele (dus cumulatief geraamde) onvoorziene uitgaven voor zover hier nog geen bestemming aan is gegeven;

• het structurele rekeningsaldo voor zover nog niet in de begroting verwerkt is het vermogen om calamiteiten en andere eenmalige financiële tegenvallers op te kunnen vangen zonder dat dit invloed heeft op het bedrijfsproces tegen het geldende kwaliteitsniveau.

 

Berekening weerstandsvermogen

Om het weerstandsvermogen te kunnen berekenen, dienen de risico’s in beeld en - voor zover mogelijk - gekwantificeerd te zijn.

 

Risico’s

Niet ieder risico is relevant of kan ten laste van de weerstandscapaciteit worden gebracht. Een risico dat niet kan worden gekwantificeerd wordt niet meegenomen bij de berekening van het weerstandsvermogen. Risico’s die relevant zijn voor de berekening van het weerstandsvermogen dienen ook van materiële betekenis te zijn voor het balanstotaal of de financiële positie. Risico’s waarvan de financiële tegenvaller lager wordt ingeschat dan € 50.000, worden geacht object van de reguliere bedrijfsvoering te zijn en dienen binnen de reguliere begrotingsbudgetten te worden opgevangen.

Ook risico’s die samenhangen met de reguliere exploitatie en die met een grote mate van zekerheid periodiek terugkeren, worden uitgesloten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het risico van schade aan eigendommen. Deze risico’s zijn meestal vrij goed meetbaar en dienen via de jaarcyclus te worden ingekaderd. Daar waar mogelijk worden deze risico’s verzekerd of afgedekt via een voorziening.

Tot slot mogen begrotingstechnische risico’s niet leiden tot een beroep op de weerstandscapaciteit, omdat ze beheersbaar zijn door een goede planning & control cyclus. Dit geldt ook voor niet in geld uit te drukken risico’s van bijvoorbeeld vertraging in processen of het niet realiseren van beleidsdoelstellingen.

 

Bij de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit worden de volgende uitgangpunten gehanteerd.

1. Opgenomen zijn risico’s die - op relatief eenvoudige wijze - financieel zijn te vertalen.

2. Elke risico wordt berekend aan de hand van de volgende parameters:

a. kans van optreden (bandbreedte 10% - 90%);

b. minimaal financieel gevolg, verwacht financieel gevolg en maximaal financieel gevolg als het risico zich voordoet;

c. bij de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit is ermee rekening gehouden dat niet alle risico’s zich tegelijkertijd zullen voordoen: de benodigde weerstandscapaciteit bedraagt 95% van het totaal aan berekende risicobedragen.

3. De gemeente krijgt voor structurele risico’s vier jaar de tijd om de financiële gevolgen van deze risico’s - fasegewijs - in de begroting/meerjarenraming op te nemen. Dit uitgangpunt vertaalt zich in een vermenigvuldigingsfactor van 2,5 voor structurele risico’s (jaar 1: 100%, jaar 2: 75%, jaar 3: 50%, jaar 4: 25%; totaal 250%).

 

Weerstandsvermogen

Het weerstandsvermogen bestaat volgens artikel 11 BBV uit de relatie tussen weerstandscapaciteit, zijnde de middelen en mogelijkheden waarover gemeente beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken en alle risico's waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie.

 

Ratio weerstandsvermogen = Beschikbare weerstandscapaciteit / Benodigde weerstandscapaciteit

 

De ratio kan als volgt worden beoordeeld:

 

Situatie Ratio weerstandsvermogen Betekenis weerstandsvermogen

A X > 2,0 Hoog

B 1,5 < X < 2,0 Ruim voldoende

C 1,0 < X < 1,5 Voldoende

D 0,5 < X < 1,0 Onvoldoende

E X < 0,5 Ruim onvoldoende

 

Het beleid binnen de gemeente Halderberge is erop gericht om een weerstandsvermogen te hebben dat tenminste voldoende is. Dat betekent een ratio die ligt tussen de 1,0 en 1,5.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 4 Memorie van toelichting

 

In deze memorie van toelichting treft u een toelichting aan op de artikelen van de Financiële verordening.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden, het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole decentrale overheden. Overige begrippen uit de verordening zijn in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2 Vastelling programma-indeling en paragrafen

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Het tweede lid regelt dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld. Tevens regelt dit lid de beleidsindicatoren per programma. Met behulp van deze beleidsindicatoren wordt de begroting SMART gemaakt. Naast de verplichte beleidsindictatoren op grond van artikel 25, tweede lid, onder a van het BBV kan de raad eigen beleidsindicatoren vaststellen.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal geïnformeerd over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt. Het derde lid bepaalt dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst.

 

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.

In het eerste lid wordt de verplichting uit artikel 20 van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt, door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Het tweede lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

In het derde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

Het vierde lid is een aanvuling op de wettelijke bepalingen over het overzicht van de incidentele lasten en baten. In de Notitie structurele en incidentele baten en lasten adviseert de Commissie BBV in de financiële verordening op te nemen vanaf welk bedrag incidentele lasten en baten apart gespecifieerd moeten worden. Met dit lid wordt invulling gegeven aan dat advies.

 

Artikel 4 Kaders begroting

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

Artikel 8 van het BBV geeft aan dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichting gegeven. Het exacte bedrag voor onvoorzien wordt bij het behandelen van de begroting door de raad vastgesteld. Om te veel schommelingen te voorkomen, is het bedrag voor onvoorziene uitgaven voor alle jaren in de begroting gelijk. Wel kan het bedrag in de volgende begroting anders zijn, maar ook dan geldt dat het bedrag voor alle jaren in de volgende begroting gelijk is. Het besluit voor het bedrag voor onvoorziene uitgaven moet specifiek door de raad worden beslist (dus als apart beslispunt).

 

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor de taken en activiteiten van de gemeente beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. Het college kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt volgens het eerste lid plaats op het niveau van programma’s. De hoofdstukken over de overhead en de algemene dekkingsmiddelen worden hetzelfde behandeld als de programma’s.

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen om deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

 

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden ervan aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld (derde lid). Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussentijdse rapportages (vierde lid). Hierbij is expliciet opgenomen dat de raad specifiek beslist over de instelling van nieuwe reserves, voorzieningen en investeringskredieten. Het is namelijk de raad die de bevoegheid heeft om deze te autoriseren en door deze apart te benoemen, wordt voorkomen dat de raad hier onvoldoende aandacht voor heeft.

 

Indien gewenst kan het college voor de dekking van overschrijdingen van lasten of onderschrijdingen van baten een beroep doen op de post voor onvoorziene uitgaven (vijfde lid). Dat kan niet voor iedere over- of onderschrijding. De raad bepaalt via deze verordening dat er sprake moet zijn van incidentele lasten (of lagere baten) waarvoor in de begroting van het lopende jaar geen of een ontoereikend budget is opgenomen. Daarbij moet het gaan om een gebeurtenis of handeling die niet kan wachten tot de eerstvolgende tussentijdse rapportage. Dat zou immers het moment zijn om de raad te verzoeken de eerder vastgestelde budgetten te verhogen. Het is aan het college om te beoordelen of er wordt voldaan aan deze richtlijnen. Achteraf legt het college verantwoording af over de posten waarvoor een beroep is gedaan op de post voor onvoorziene uitgaven. Hoewel de gebeurtenis of handeling dan al voorbij of gedaan is, kan de raad dan oordelen of het college juist heeft gehandeld.

 

Vaak komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid van dit artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting.

 

Bij het aanbieden van de investeringskredieten aan de raad, wordt aangegeven in welk jaar de investering naar verwachting gereed is. Gereed betekent dat de investering klaar is voor gebruik. Afrekeningen en kleine aanpassingen kunnen na de ingebruikname nog zorgen voor mutaties op een project. Indien er vertraging optreedt in de realisatie van de investering en deze niet in het aangegeven jaar klaar zal zijn, informeert het college de raad via de tussentijdse rapportages. Er is geen nieuw besluit van de raad nodig. Voorwaarde is wel dat de investering binnen het door de raad gevoteerde krediet blijft. Als het benodigde bedrag voor de investering te laag blijkt te zijn, dient het college de raad te verzoeken het investeringskrediet te verhogen (conform lid 3 van dit artikel).

 

Artikel 6 Tussentijdse rapportage

De tussentijdse rapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid (eerste lid). Desgewenst kan het college de voorjaarrapportage samenvoegen met de nota volgens artikel 4 en onder de naam Zomernota aan de raad aanbieden.

In het derde, vierde en vijfde lid is aangegeven welke onderdelen minimaal opgenomen moeten zijn in de betreffende tussentijdse rapportage. De voorjaarsrapportage en de slotwijziging zijn met name cijfermatig van aard, terwijl in de najaarsrapportage naast een cijfermatige rapportage ook in wordt gegaan op beleidsmatige aspecten, alsmede op de voortgang van de investeringskredieten.

De raad stelt op programmaniveau de baten en lasten vast. De tussentijdse rapportage zou dus formeel hier op gebaseerd moeten zijn. Echter, om de raad meer inzicht te geven in de financiële ontwikkelingen in een programma, wordt op taakveldniveau een toelichting gegeven op de belangrijkste verschillen.

Indien het gewenst is om geautoriseerde uitgaven te reserveren voor een volgend begrotingsjaar, beval het vijfde lid een bepaling om dit mogelijk te maken.

 

Artikel 7 Jaarstukken

De jaarrekening zal een positief, dan wel een negatief saldo kennen. In dit artikel wordt geregeld dat het college een voorstel doet voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een eventueel negatief saldo.

 

Artikel 8 Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In dit artikel is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college voorafgaand aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken. Dat kan onder meer als de raad er om vraagt of als een besluit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente.

In deze financiële verordening is aangegeven dat de raad altijd in de gelegenheid gesteld moet worden om wensen en bedenkingen in te brengen bij aanvragen om geldleningen, waarborgen en garanties te verstrekken.

 

Artikel 9 EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 10 Rechtmatigheidsverantwoording

Vanaf het verslagjaar 2023 legt het college verantwoording af dat aan de baten, lasten en balansmutaties ten grondslag liggende financiële beheershandelingen in lijn met wet- en regelgeving, verordeningen en besluiten tot stand zijn gekomen. Voor het beleid inzake deze verantwoording is een aparte beleidsnota opgesteld. Deze maakt onlosmakelijk deel uit van deze financiële verordening. Voor een toelichting op het beleid verwijzen wij u naar de toelichting bij deze beleidsnota.

 

Artikel 11 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Deze regels concretiseren de algemene regels die hiervoor reeds in het BBV zijn opgenomen. In artikel 11 is invulling aan artikel 212 gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar bijlage 1 van deze verordening. In deze bijlage zijn naast het minimale bedrag voor activering en de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

 

Sinds 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Activa moeten op de juiste wijze gewaardeerd worden. Waardering gebeurt tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. De verkrijgingsprijs is helder. Dat is prijs waarvoor een activum wordt aangeschaft, vermeerderd met eventuele bijkomende kosten. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld inzet door de leverancier, implementatiekosten en leveringskosten.

De vervaardigingsprijs is minder helder. De vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de praktijk roepen vooral de overige kosten soms vragen op. Onder het kopje Waarderen en afschrijven zijn in bijlage 1 van de verordening specifieke regels opgenomen. Onder 1 is de wettelijke tekst over de regels voor de waardering opgenomen. Deze wettelijke tekst is aangevuld met een toelichting over de personeelskosten van directe functies. Onder 2 is opgenomen hoe die personeelskosten worden berekend. Dat gebeurt bij het opstellen van de raming van de investeringslasten. De personeelskosten worden uitgedrukt in een percentage van de totale uitvoeringskosten van de investering. Het totaal van de investeringslasten is dan de som van de uitvoeringskosten en de toegerekende personeelskosten. Het berekende percentage wordt zowel op de raming voor het investeringsplan in de begroting als voor de realisatie toegepast. Onder 3 staat dat alleen lineair mag worden afgeschreven. Onder 4 is aangegeven wanneer wordt gestart met afschrijven. Hiermee wordt gestart in het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt of is verworven. Onder gereed komen wordt verstaan de ingebruikname van het kapitaalgoed.

 

Voor het waarderen van indirecte kosten bestaat keuzevrijheid. De raad kan zelf beslissen of indirecte kosten moeten worden geactiveerd. Om te voorkomen dat deze kosten worden doorgeschoven naar toekomstige jaren is onder 5 opgenomen dat indirecte kosten niet worden geactiveerd. Hierbij is aangegeven dat salariskosten van overheadfuncties ook vallen onder de indirecte kosten. Dit in tegenstelling tot de salariskosten van directe functies die wel moeten worden geactiveerd.

Onder 6 is bepaald dat de restwaarde van alle activa uit voorzichtingheidsoverwegingen is gewaarderd op 0. Onderdeel 7 geeft aan dat de afschrijvingen zijn afgestemd op de verwachte levensduur. Tenslotte wordt onder 8 bepaalt dat het gebruik van de componentenmethode in bepaalde gevallen is toegestaan. Hierbij wordt een actief gesplitst in verschillende onderdelen, waarbij op alle onderdelen apart wordt afgeschreven volgens de voor dat onderdeel geldende levensduur. Dat is toegestaan als de omvang en waarde van een onderdeel erg omvangrijk is. Een voorbeeld hiervan is de toplaag van kunstgrasvelden. Het is gewenst dat toepassing van de componentenmethode wordt toegelicht in het voorstel aan de raad.

 

De tabel met afschrijvingsmijnen bevat voor alle voorkomende activa de te hanteren afschrijvingstermijnen. Als er sprake is van een bijdrage aan activa in eigendom van derden moet de afschrijvingstermijn worden gehanteerd die bij die derden wordt aangehouden. Dit dient schriftelijk aan de gemeente te worden medegedeeld, zodat de termijn goed overgenomen kan worden.

 

Artikel 12 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat algemene regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening.

 

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

Vanaf de wijziging van het BBV in 2017 worden de overheadkosten apart verantwoord. Sindsdien is het noodzakelijk om kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Daarmee is ook de noodzaak vervallen om de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de begroting en in de jaarstukken aan de taakvelden toe te rekenen (de bespaarde rente). Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de begroting en in de jaarstukken aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

In het tweede lid wordt verwezen naar het beleidskader voor de reserves en voorzieningen in bijlage 2 van deze verordening. Hierin zijn achtereenvolgens opgenomen:

• een uitleg van enkele relevante begrippen;

• een toelichting over de vorming en opheffing van reserves en voorzieningen;

• de gehanteerde indeling van reserves en voorzieningen;

• hoe en wanneer mutaties op voorzieningen kunnen voorkomen;

• en in een korte samenvatting wie bevoegd is om het bovenstaande te regelen.

 

Artikel 14 Kostprijsberekening

Artikel 212 van de Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Omdat de overheadkosten apart worden verantwoord, is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd. Het eerste lid van artikel 12 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead, de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen en de overige indirecte kosten. Onder deze laatste categorie worden onder meer de afschrijvingskosten van de vaste activa verstaan.

 

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

 

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt, zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt, dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten in de totale personeelslasten. Onder personeelslasten vallen ook de kosten van extern personeel voor zover deze moeten worden verantwoord op de desbetreffende categorie (lastencategorie 3.5.1).

 

In het vierde lid is aangegeven op welke wijze het rentepercentage wordt bepaald waarmee rente wordt toegerekend aan de activa. Aangezien er vanaf 2017 geen rente meer wordt berekend over de eigen financieringsmiddelen, is dit het gewogen gemiddelde van de rente over de langlopende en kortlopende geldleningen.

 

Artikel 15 Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vijfde lid genoemd. Hierbij wordt verwezen naar artikel 25h van de Mededingingswet.

 

Artikel 16 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan op grond van artikel 156 van de Gemeentewet niet worden gedelegeerd. Artikel 16 bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing en andere heffingen jaarlijks vaststelt.

 

Artikel 17 Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Dit artikel geeft invulling aan deze plicht, waarbij wordt verwezen naar een apart opgesteld treasurystatuut. Het treasurystatuut wordt vastgesteld door de gemeenteraad, maar wordt vooraf ter advisering voorgelegd aan de auditcommissie. Het advies van de auditcommissie wordt met het voorstel voor het treasurystatuut aangeboden aan de gemeenteraad. Het derde lid bepaalt dat bij beleidswijzigingen of wijzigingen als gevolg van wettelijke bepalingen die van invloed zijn op het vastgestelde beleid, het treasurystatuut moet worden herzien.

 

Artikel 18 Lokale heffingen

In het BBV is vastgelegd welke onderdelen ten minste in de paragraaf lokale heffingen moeten worden opgenomen. Er zijn verder geen onderdelen die verplicht moeten worden opgenomen.

 

Artikel 19 Weerstandsvermogen

Volgens artikel 9 van het BBV wordt jaarlijks in de programmabegroting een paragraaf over het weerstandsvermogen en de risicobeheersing opgenomen. In deze paragraaf worden de weerstandscapaciteit en de risico’s geïnventariseerd en wordt op basis daarvan het weerstandsvermogen berekend. Artikel 11 van het BBV gaat vervolgens verder in op de onderdelen die opgenomen moet worden in deze paragraaf.

Het verdient aanbeveling om het beleidskader vast te leggen in het financieel beleid van de gemeente. Dat is gebeurd in artikel 19 en de daaraan verbonden bijlage van deze verordening.

In de bijlage wordt achtereenvolgens ingegaan op:

• de gebruikte begrippen;

• de incidentele en structurele weerstandscapaciteit;

• de risico’s;

• de berekening van het weerstandsvermogen;

• en tenslotte de benoeming van de uitkomst hiervan (de ratio).

 

Artikel 20 Onderhoud kapitaalgoederen

Voor specifieke kapitaalgoederen dient het beleidskader opgenomen te worden in een aparte nota. In het eerste, tweede en derde lid zijn deze specifieke kapitaalgoederen benoemd. Hierbij is aangegeven welke onderwerpen tenminste opgenomen dienen te worden in de beleidsnota’s. De bevoegdheid voor het vaststellen van beleidsnota’s ligt bij de raad. Het vierde lid geeft voor de duidelijkheid aan dat de raad alle plannen van de kapitaalgoederen vaststelt.

Het vijfde lid bepaalt op welk moment de beleidsnota’s uit het dit artikel moeten worden herzien. Het is hierbij belangrijk dat de gemeente te allen tijde over een actueel plan moet beschikken.

 

Artikel 21 Financiering

In het BBV is vastgelegd welke onderdelen ten minste in de paragraaf financiering moeten worden opgenomen. Er zijn verder geen onderdelen die verplicht moeten worden opgenomen.

 

Artikel 22 Bedrijfsvoering

In artikel 14 van het BBV staat welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is aangegeven welke informatie de raad daarnaast wenst te ontvangen.

 

Artikel 23 Verbonden partijen

In het BBV is vastgelegd welke onderdelen ten minste in de paragraaf verbonden partijen moeten worden opgenomen. Er zijn verder geen onderdelen die verplicht moeten worden opgenomen.

 

Artikel 24 Grondbeleid

Artikel 24 is een soortgelijk artikel als artikel 20, maar dan voor het gemeentelijk grondbeleid. In het eerste lid is de bepaling opgenomen dat er een afzonderlijke beleidsnota voor het grondbeleid moet zijn, waarin de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid kan vaststellen. Tevens wordt in het eerste lid aangegeven wat de inhoud van het beleidskader tenminste moet zijn.

Naast een beleidskader dient er jaarlijks een nota te worden aangeboden waarin wordt ingegaan op de plannen, projecten, grondvoorraden en grondprijzen van de grondexploitaties. De raad stelt deze nota vast. Het derde lid bepaalt dat er een aparte nota wordt opgesteld over de bijdragen van zowel de eigen grondexploitaties als van derden in de bovenwijkse voorzieningen. Het vierde lid bepaalt op welk moment de beleidskaders uit het eerste en derde lid moeten worden herzien.

 

Artikel 25 Administratie

In artikel 25 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.

 

Artikel 26 Financiële organisatie

Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie. Dit artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een besluit vaststelt over de indeling van de organisatie en de bevoegdheden van de verschillende onderdelen hiervan (een organisatieregeling), alsmede een besluit over volmachten en mandaten (een budgethouderschapsregeling) en regels over inkoop en aanbesteding (een inkoopregeling en inkoopvoorwaarden). Verder legt het college regels vast over kostenverdeling voor de (extracomptabele) kostentoerekening. Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van fraude en misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen.

 

Artikel 27 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid van artikel 26 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of voorafgaand aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit.

 

Artikel 28 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 van de Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de nieuwe verordening van toepassing is op alle stukken van het begrotingsjaar 2023 en later, voor zover de beslissingen en handelingen hebben plaatsgevonden na de datum van inwerkingtreding. Op alle beslissingen en handelingen voor deze datum is de oude verordening nog van toepassing.

 

Artikel 29 Inwerkingtreding en citeertitel

In dit artikel is bepaald dat de nieuwe verordening in werking treedt op de dag na bekendmaking. Dat is omstreeks 1 april 2023.

Tevens wordt de titel genoemd waaronder de verordening kan worden aangehaald.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad

van de gemeente Halderberge op 23 maart 2023,

de griffier, de voorzitter,

drs. A. Koenen drs. B.J.A. Roks