Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Vaststelling Verordening Scheveningen haven Den Haag 2023 |
Citeertitel | Verordening Scheveningen haven Den Haag 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | 3/2023 |
Externe bijlage | Raadsvoorstel |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2023 | Nieuwe regeling | 09-03-2023 | RIS313843 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Het bepaalde bij of krachtens deze verordening is van toepassing in de haven van Scheveningen.
Artikel 1.6 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan de toestemming weigeren, wijzigen of intrekken als:
De toestemming geldt voor maximaal 5 jaar, tenzij dit in de toestemming anders is aangegeven of de aard van de toestemming zich daar niet voor leent.
HOOFDSTUK 3 ORDENING EN GEBRUIK VAN DE HAVEN
Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren
Een schip wordt deugdelijk en veilig afgemeerd door een gekwalificeerd persoon.
Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen
Een schip mag met hulpmiddelen omhoog worden gebracht, als het schip zich bevindt in een gebied dat door het college hiervoor is aangewezen.
Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
De kapiteins of schippers van naast elkaar liggende schepen zijn verplicht aan belanghebbenden de vrije overtocht over hun schepen te verlenen, alsmede zo nodig, ter beoordeling van de havenmeester, het lossen en laden over hun schepen toe te staan.
Artikel 3.9 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan een schip of aan boord van een schip, die gevaar of schade kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de Verkeerscentrale Scheveningen gemeld.
Artikel 3.11 Gebruik sleepboot
De havenmeester kan de kapitein of schipper van een schip verplichten, naar gelang de omstandigheden, een of meer sleepboten ter assistentie te gebruiken bij binnenkomst of vertrek of bij het verhalen van het schip.
Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer
Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven
Voorzieningen of voorwerpen mogen in, op, onder of boven water worden geplaatst of aangebracht, als:
HOOFDSTUK 4 VEILIGHEID EN MILIEU IN DE HAVEN
Artikel 4.3 Gevaar of schade opleverende schepen
De havenmeester kan, als naar zijn oordeel de aanwezigheid van een schip of zijn bemanning in de haven mogelijk gevaar of schade, of verstoring van de ordening in de haven veroorzaakt of kan veroorzaken, de veiligheid in gevaar brengt of kan brengen dan wel de (economische) functie van de haven belemmert of kan belemmeren:
Artikel 4.7 Verrichten van categorie 1-werkzaamheden
Een ieder mag aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip categorie 1-werkzaamheden verrichten of doen verrichten die verband houden met de bedrijfsgereedheid, aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, indien:
Artikel 4.8 Verrichten van categorie 2-werkzaamheden
Artikel 4.9 Verrichten van categorie 3-werkzaamheden
Artikel 4.10 Verrichten van categorie 4-werkzaamheden
Een ieder mag aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip categorie 4-werkzaamheden verrichten of doen verrichten die verband houden met de bedrijfsgereedheid, aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, indien:
Artikel 4.12 Overbrengen ammoniak
Artikel 4.13 Overbrengen tussen schepen en mobiele voorziening op de wal
Artikel 4.14 Aanwijzing ontvangst afval zeeschepen
Het college wijst bedrijven aan voor het in ontvangst nemen van scheepsafval, overige schadelijke stoffen en ladingsresiduen afkomstig van zeeschepen.
Artikel 4.15 Doorvaren havendoorgang
Bij het naderen van de doorgang tussen de voorhaven en de eerste haven en van de doorgang tussen de eerste en de tweede haven (de Pijp) dient, indien dat voor de veiligheid van de scheepvaart nodig is, een tenminste tien seconden durende stoot op de fluit, sirene of signaalhoorn van het schip te worden gegeven. Dit sein dient zo nodig te worden herhaald.
HOOFDSTUK 5 LADEN EN LOSSEN EN BUNKEREN
Artikel 6.1 Verplichting om regels na te leven
De bij of krachtens deze verordening opgenomen regels en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen moeten worden nageleefd. Het overtreden van deze regels en voorschriften levert een strafbaar feit op.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.
HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Scheveningen haven Den Haag 2023.
De begripsbepalingen zijn zoveel mogelijk overgenomen uit de verordening zoals gehanteerd door Rotterdam en Amsterdam en daar waar nodig aangepast aan de specifieke Scheveningse omstandigheden.
De definitie van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de indeling vanuit de internationale vervoerswetgeving, waarbij het criterium veiligheid tijdens het vervoer en behandeling wordt gehanteerd. Gevaarlijke stoffen zijn alle stoffen zoals genoemd in deze definitie opgesomde vervoerswetgeving.
Het onderscheid tussen gevaarlijke en schadelijke stoffen (zie hieronder) is voor de toepassing van diverse artikelen in deze verordening van belang. Een als lading vervoerde stof kan louter gevaarlijk zijn, louter schadelijk, in de zin van verontreinigend voor het mariene milieu, of zowel gevaarlijk als schadelijk. Vervoerde eetbare olie in bulk in een tanker is bijvoorbeeld een schadelijke, maar géén gevaarlijke stof. Vervoerde benzine in bulk in een tanker is zowel een schadelijke als gevaarlijke stof, terwijl benzine vervoerd in een tankcontainer alleen een gevaarlijke stof is.
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De begripsbepalingen "kapitein" en "schipper" zijn van belang voor artikel 1.3 waarin de is opgenomen dat de bepalingen van deze verordening (in principe) van toepassing zijn op de schipper of kapitein, tenzij een ander als normadressaat is aangewezen.
In deze begripsomschrijving wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college, zoals voorheen het geval was, deze stoffen niet nader aan te wijzen.
"Scheepsafval" is gedefinieerd als het afval van een schip, dat ontstaat tijdens de reguliere bedrijfsvoering van een schip, zoals olie-afval uit de machinekamer, huishoudelijk afvalwater, huisvuil, klein gevaarlijk afval en ozonaantastende stoffen, die voorkomen in bijvoorbeeld oude brandblussers. Daarnaast bevat het begrip "scheepsafval" ook ladinggebonden afval, zoals stuwhout en verpakkingsmateriaal. Ladingresiduen, zowel droog als nat, zijn stoffen die achterblijven na lossing van de lading en vallen niet onder deze definitie.
Ten aanzien van het begrip "zeeschip" wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (de zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Bij de verordening hoort een kaart van het havengebied, waarop staat aangegeven op welk deel van het havengebied de verordening van kracht is. Ten opzichte van de kaart horend bij de verordening Scheveningen haven 2008 is duidelijker aangegeven welk gedeelte van het aanloopgebied nog onder het bereik van de havenverordening valt. Dit is het gebied 100 meter de zee in gerekend vanaf beide havenhoofden 100 meter in richting de aanloopboei, parallel aan de lichtenlijn. Doel hiervan is dat ook in het gebied voor de havenmond een goede doorgang van het scheepvaartverkeer kan worden gewaarborgd. Buiten dit gebied gelden andere wettelijke regimes die het scheepvaartverkeer regelen.
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. Ook op schepen die gemeerd liggen in de haven aan een steiger van een particulier "beheerder" is de verordening van toepassing.
De verordening richt zich in beginsel tot de kapitein of schipper op een schip. Omdat de verordening zich ook richt tot schepen die aangemeerd liggen en schepen die tijdelijk buiten bedrijf zijn is de kapitein of schipper niet altijd aan boord en ligt het in de rede dat ook de exploitant aangesproken kan worden op de regels. En in enkele gevallen (zoals bij de verbodsbepalingen in artikel 4.14) gelden deze voor een ieder.
Het tweede lid van dit artikel is opgenomen voor bijvoorbeeld duwbakken.
Voor welke handelingen een meldplicht geldt, is in verschillende artikelen in deze verordening zelf geregeld. De wijze waarop, wat en wanneer deze melding moet plaatsvinden, wordt geregeld via een apart besluit van de Havenmeester.
In het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat het college dezelfde tekens gebruikt ten behoeve van de ordening in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl deze verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, ordening en veiligheid). Door nu, middels dit artikel, de borden uit het Bpr verplicht te stellen, ontstaat er uniformiteit in verkeersborden. Alleen de grondslag voor de borden kan dus verschillend zijn.
Dit artikel regelt in het algemeen dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen waar bepaalde typen schepen zich niet mogen bevinden. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn.
Dit artikel ziet toe op de ordening in de haven. De Verkeerscentrale ziet toe op de hantering van de ordening. Voor die ligplaatsen die niet beheerd worden door de gemeente (die bijvoorbeeld verpacht zijn) is toestemming van verhuurder, erfpachter of eigenaar vereist.
In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Compagnies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.
Op grond van dit artikel is het mogelijk een schip omhoog te brengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de vorige Havenverordening was een verbod op opvijzelen opgenomen. In verband met onduidelijkheid over het begrip ‘opvijzelen’ is ervoor gekozen de term ‘omhoog brengen’ op te nemen, wat feitelijk dezelfde betekenis heeft als opvijzelen. Tevens is ervoor gekozen de regeling niet meer alleen te laten gelden voor een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland), maar voor een schip in het algemeen (daaronder vallen ook een booreiland etc.). In de definitiebepalingen zijn de specifieke objecten onder het begrip ‘schip’ opgenomen.
Het college kan gebieden aanwijzen waar dit omhoog brengen mogelijk is. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar bijvoorbeeld geen kabels in de grond liggen of andere omstandigheden zijn die dergelijk activiteiten mogelijk maken (veiligheid, onderwater infrastructuur, e.d.).
Indien een schip zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven mag ook niet plaatsvinden als een schip op spudpalen ligt of als het schip gaande wordt gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt (anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren). Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.
Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen. Het college wijst daarom gebieden aan, plaatst verkeerstekens of neemt besluiten met dezelfde strekking als gebleken is dat het gebruik van ankers en spudpalen geen schade toebrengt.
In de haven liggen schepen regelmatig naast elkaar. Met dit artikel is de vrije overtocht over de naast gelegen schepen geregeld. Het beperkt zich niet tot alleen de overtocht van de bemanning maar eventueel ook het laden en lossen van het schip, zo nodig na beoordeling door de havenmeester.
Dit artikel is opgenomen in de verordening om te voorkomen dat schepen door de eigenaar worden onttrokken aan het economisch verkeer (worden “opgelegd”), of niet vrijwillig onttrokken worden aan het economisch verkeer, omdat schepen onder beslag worden gelegd of dat schepen een vaarverbod krijgen opgelegd.
Bij een opgelegd schip blijft vaak een minimum aan bemanningsleden aan boord. Dit, om enerzijds te zorgen voor een kostenreductie en om er anderzijds voor te zorgen dat het minimale onderhoud dat aan boord vereist is, plaatsvindt. Bij een schip waarop beslag of een vaarverbod is gelegd, kan ook, vanwege de duur van de maatregel, een deel van de bemanning van boord gehaald worden.
Bij een gevaarlijke situatie in de haven dient in beginsel elk afgemeerd schip te allen tijde in staat te zijn op eigen kracht of met behulp van sleepboten onmiddellijk van ligplaats te veranderen. Daarnaast moet onder meer toegezien worden op een blijvende deugdelijke afmeersituatie.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om doeltreffende maatregelen op te kunnen leggen aan de kapitein, schipper of exploitant van het schip om de ordening, veiligheid of het milieu ten aanzien van het schip en haar omgeving blijvend te waarborgen. Te denken valt aan het voorschrijven van een minimum aan bemanningssterkte.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden vaak aan boord verricht door de eigen bemanning, door een reparatiefirma of door werknemers van de stuwadoor. Het verrichten van reparaties kan gevaren met zich meebrengen. Het artikel richt zich tot een ieder.
Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is ten aanzien van werkzaamheden opgenomen dat de reparatieduur buiten een werf of herstellingsinrichting ten hoogste tien dagen aaneengesloten mag duren. Het eerste lid is ook van toepassing op de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan tien dagen.
Reparaties waarvoor heetwerk (onder andere lassen) noodzakelijk is, kunnen onder voorwaarden in de haven worden toegestaan. Er moet worden gewerkt volgens een door het college vast te stellen protocol. Er wordt een onderscheid gemaakt in verschillende categorieën werkzaamheden (1 t/m 5). Afhankelijk van de categorie is een melding of een vergunning nodig. Categorie 1-werkzaamheden mogen worden uitgevoerd zonder melding.
Dit artikel heeft betrekking op het overbrengen van ammoniak van een schip naar een voorziening op de kade of andersom. Beoordeeld is dat bij een omvang van maximaal 400 kilo de risico’s van overbrengen van ammoniak beheersbaar zijn. Deze activiteit moet wel voorafgaand worden gemeld aan de havenmeester. De melding moet voorzien zijn van een risicoanalyse. De havenmeester kan dan beoordelen of er redenen zijn om van de bevoegdheden in het tweede lid gebruik te maken.
In dit artikel wordt de overbrenging van andere gevaarlijke stoffen dan ammoniak geregeld. De overbrenging hiervan is toegestaan indien de activiteit onderdeel uitmaakt van een inrichting. Dit begrip is in artikel 1 gedefinieerd. Om zicht te houden op mogelijk risicovolle activiteiten moet van de overbrenging een melding worden gedaan bij de havenmeester.
Dit is een verplichting uit de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.
In de verordening zoals opgesteld door Port of Rotterdam/Port of Amsterdam is geen artikel opgenomen met expliciete verboden. Het karakter en de inrichting van de Scheveningse haven maakt dat het noodzakelijk is om enkele specifieke verboden op te nemen.
In het programma toekomst Scheveningen haven (RIS 304364) zijn verschillende acties beschreven om overlast in Scheveningen aan te pakken. Een van de acties is om het zwemverbod in het havengebied aan te passen:
“De Scheveningse jeugd zwemt vanuit traditie in de haven, dit is en blijft verboden. Het zwemmen in de haven levert gevaarlijke situaties op. Er wordt een veilige plek gecreëerd zodat rondom stille strandjes ter hoogte van het havenhoofd gezwommen kan worden. Hiervoor wordt een boeienlijn aangebracht. Op andere plekken wordt door de veiligheidspartners streng gehandhaafd.”
De huidige verordening kent een zwemverbod voor het gehele havengebied. In het nieuwe artikel wordt het gebied tussen de stille strandjes en de boeienlijn van dat verbod uitgezonderd.
Om te weten welke handelingen met potentieel gevaarlijke brandstoffen in de haven plaatsvinden is het voor bepaalde brandstoffen verplicht een melding van bunkeren of debunkeren te doen. Verder kan het college vanuit risico-oogpunt gebieden aanwijzen voor het (de)bunkeren.
Het college kan beperkingen opleggen aan schepen die langszij een schip afmeren dat aan het bunkeren is. Met dit artikel kunnen de risico’s die (toekomstige) energiedragers en brandstoffen tijdens het bunkeren voor de afmerende schepen met zich meedragen worden beheerst.