Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goes

Beleidsregels hobbymatig houden van dieren in de bebouwde omgeving gemeente Goes

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoes
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels hobbymatig houden van dieren in de bebouwde omgeving gemeente Goes
CiteertitelBeleidsregels inzake het houden van hinderlijke of schadelijke dieren binnen de bebouwde kommen van de gemeente Goes
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-04-2023nieuwe regeling

14-06-2011

gmb-2023-142086

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels hobbymatig houden van dieren in de bebouwde omgeving gemeente Goes

Het houden van dieren is voor veel mensen een hobby. De gemeente wordt met enige regelmaat geconfronteerd met klachten vanuit de samenleving over overlast, die veroorzaakt wordt door het hobbymatig (kleinschalig) houden van dieren in de bebouwde omgeving. Deze klachten betreffen met name stank- en geluidsoverlast.

 

Hobbymatige activiteiten vallen niet onder de Wet milieubeheer. Wil een activiteit onder deze wet vallen, dan moet deze activiteit omschreven zijn in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Is dit het geval, dan moet vervolgens worden beoordeeld of sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Is beide het geval dan is Wet milieubeheer van toepassing. In de overige gevallen dus niet en is de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing.

 

Bij de afweging tot het vaststellen van deze beleidsregels zijn een aantal belangen in het geding.

  • Bescherming van de eigenaar

Het houden van (huis)dieren is een privé-aangelegenheid van de bezitters hiervan. Het inperken van de mogelijkheden tot het houden van bepaalde dieren is een inbreuk op hun beschikkingsrecht. De vrijheid van de eigenaren van de dieren is hierbij in het geding. Zij zijn immers afhankelijk van het college om bepaalde dieren op hun eigen perceel te mogen houden.

 

  • Bescherming van derden

Het houden van (huis)dieren kan overlast veroorzaken voor derden. De kans op overlast wordt groter indien dit dieren zijn die veelal buiten gehuisvest worden. Overlast aan derden moet zoveel mogelijk worden tegengegaan dan wel beperkt. Daarom is van belang dat er nadere regels worden gesteld. Bij de afweging van deze belangen is een keuze gemaakt voor het uitgangspunt dat derden beschermd moeten worden tegen overlast. Omdat de eigenaar van een perceel tevens de vrijheid moet hebben om een eigen invulling te geven aan zijn woongenot, geldt er een mogelijkheid om ontheffing te krijgen van dit verbod. Uitgangspunt hierbij is echter in eerste instantie het beschermen van derden tegen overlast.

 

Doel van deze beleidsregels is het vinden van een balans tussen het woongenot van de eigenaar van de dieren enerzijds en het belang van het voorkomen van overlast bij derden anderzijds. Het gaat hierbij om de gebieden die in de gemeente het dichtstbevolkt zijn, namelijk de bebouwde kommen. Het besluit gaat in op het houden van minder gangbare (huis)dieren.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.4.16 van de Algemene Plaatselijke Verordening Goes 2010 (hierna APV) heeft het college de bevoegdheid beleidsregels vast te stellen inzake het houden van hinderlijke of schadelijke dieren binnen de bebouwde kommen van de gemeente Goes.

 

Wettelijk kader

Artikel 2.4.16 APV regelt het houden van hinderlijke of schadelijke dieren en stelt:

 

  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door de hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens in het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

De toelichting op de model APV zegt hierover het volgende:

 

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.

 

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is in de APV gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Voorzover het college bij een aanwijzing die betrekking heeft op gedeelten van de gemeente bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet.

Artikel 1: Aangewezen gebieden

Als gedeelten van de gemeente waarop het bepaalde in deze beleidsregels van toepassing is, worden aangewezen de gebieden gelegen binnen de bebouwde kommen van de gemeente Goes als bedoeld in artikel 1.1. onder c, van de APV alsmede alle gebieden die zijn gelegen binnen een straal van 100 m uit de grens van deze bebouwde kommen.

Artikel 2: Begripsbepaling

  • 1.

    Als dieren waarop het bepaalde in dit besluit van toepassing is, worden aangeduid de volgende diersoorten:

    • a.

      varkens en zwijnen;

    • b.

      runderen;

    • c.

      ezels;

    • d.

      schapen en geiten;

    • e.

      antilopensoorten en kangoeroes;

    • f.

      struisvogels, emoes;

    • g.

      pluimvee ( o.a. alle soorten hoenders, fazanten, pauwen, kalkoenen, eenden en ganzen);

    met dien verstande dat dit besluit uitsluitend van toepassing is indien het houden van bedoelde diersoorten in de zin van de Wet milieubeheer geen bedrijfsmatige activiteit is of een activiteit in omvang alsof zij bedrijfsmatig is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd andere diersoorten aan te wijzen dan hiervoor vermeld als de omstandigheden daartoe aanleiding geven en zulks in het belang van de openbare gezondheid is vereist of ter voorkoming van directe overlast aan omwonenden.

Artikel 3: Pluimvee

Deze beleidsregels zijn voor de diersoorten genoemd in artikel 2 onder g uitsluitend van toepassing indien meer dan vijf stuks pluimvee wordt gehouden, met uitzondering van hanen.

Artikel 4: Verbodsbepaling

Het is verboden de in artikel 2 van deze beleidsregels aangeduide diersoorten aanwezig te hebben en te houden binnen de in artikel 1 van deze beleidsregels aangewezen gebieden.

Artikel 5: Ontheffing

  • 1.

    De ontheffing als bedoeld in artikel 2.4.16, derde lid, APV wordt slechts verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat door het aanwezig hebben en houden van de betrokken dieren geen overlast aan derden wordt veroorzaakt of schade aan de openbare gezondheid wordt voorkomen dan wel dat de aanvrager maatregelen neemt om de effecten van die overlast of schade in voldoende mate te beperken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het verlenen van de in het eerste lid bedoelde ontheffing voorschriften verbinden indien zij dit voor het voorkomen van overlast aan derden of schade aan de openbare gezondheid noodzakelijk achten.

Artikel 6: Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in die gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager daarvan af te wijken.

Artikel 7: Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na haar bekendmaking.

Artikel 8: Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als “Beleidsregels inzake het houden van hinderlijke of schadelijke dieren binnen de bebouwde kommen van de gemeente Goes”.

Goes, 14 juni 2011

Burgemeester en Wethouders van Goes,

de secretaris,

drs. C.G.M. Maas.

de burgemeester,

mr. L.J. Verhulst.

TOELICHTING

Gebied

De bebouwde kommen van de gemeente (*)1 hebben een woonfunctie en zijn het dichtstbevolkt. Door de concentratie van inwoners binnen de bebouwde kommen is de kans op overlast door het houden van dieren daarom het grootst. Het is daarom dat dit besluit betrekking heeft op die gebieden binnen de gemeente Goes. De bebouwde kom wordt voor wat deze beleidsregels betreft, vervolgens uitgebreid met een straal van 100 meter. Reden hiervoor is dat de relatief hoge concentratie van woningen niet per definitie ophoudt bij het plaatsnaambord. Omdat de overlast zich daar ook kan voordoen wordt deze strook betrokken bij de gebiedsbepaling.

 

Dieren

Begripsbepaling:

Voor het bepalen welke dieren onder deze beleidsregels vallen, is aansluiting gezocht bij de begripsbepaling zoals deze is opgenomen in de APV :

 

“door de mens gedomesticeerde dieren waaronder: rund, varken, schaap, geit, paard, ezel, kip, kalkoen, parelhoen, gans, eend, struisvogel, emoe, antilopensoorten en kangoeroe”.

 

Het besluit is ook van toepassing op een aantal kleinere soorten dieren zoals pluimvee. Om te voorkomen dat alle kleine dieren onder dit besluit komen te vallen, is voor pluimvee aangegeven dat dit besluit pas van toepassing is indien meer dan 5 stuks pluimvee worden gehouden. Bij het houden van minder dan 5 stuks is redelijker wijs geen onaanvaardbare overlast te verwachten. Bij het bepalen van het aantal dieren worden jongen die nog bij hun moeder verblijven tijdens de gebruikelijke zoogtijd niet meegenomen.

Een uitzondering hierop geldt voor het houden van hanen. Ervaring leert dat kraaiende hanen gegronde overlast kunnen opleveren. Ongeacht het aantal hanen dat wordt gehouden, moeten deze altijd ’s nachts tussen 22.00 uur en 08.00 uur daaropvolgend worden opgesloten in een nachthok.

 

Hoewel paarden in beginsel vallen onder de begripsbepaling van dit artikel, gelden met betrekking tot het hobbymatig houden van paarden de regels, zoals vermeld in de door het college vastgestelde beleidsnotitie “Beleid met betrekking tot het hobbymatig houden van paarden e.d. binnen de bebouwde kom”.

 

Ontheffing

Wanneer men binnen de werking van dit besluit valt, dan kan een ontheffing van het verbod worden aangevraagd. Een ontheffing kan worden verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat door het houden van de betrokken dieren geen overlast naar derden of schade aan de openbare gezondheid wordt veroorzaakt. Een ontheffing kan ook worden verleend indien er door de aanvrager maatregelen worden of zijn getroffen die overlast naar derden of schade aan de openbare gezondheid beperkt tot een aanvaardbaar niveau.

 

Bij de beoordeling van een aanvraag om ontheffing moet worden gekeken naar de omgeving in relatie tot het diersoort, het aantal dieren, de wijze van huisvesting en de aanwezige voorzieningen en installaties. Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag om ontheffing is altijd het voorkomen van stank-, stof, geluids- en lichthinder en/of het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid. Indien een ontheffing voor het houden van dieren wordt verleend, moet worden voldaan aan de daarbij gestelde voorschriften.

BIJLAGE 1 INDIENINGSVEREISTEN EN AFSTANDSNORMEN

De informatie voor de beoordeling van een ontheffingsverzoek moet minimaal bestaan uit:

 

  • naam;

  • postadres;

  • telefoonnummer;

  • (adres van) de locatie waar de dieren worden gehouden;

  • diersoorten met aantallen;

  • omschrijving van de wijze van huisvesting en afmetingen;

  • omschrijving van de aanwezige voorzieningen en installaties;

  • omschrijving van de wijze van opslag van vaste mest, overige dierlijke fecaliën, hooi, stro, zaagsel, diervoeders enz.;

  • situatietekening waarop de ligging wordt aangegeven van stallen, dierverblijven, vaste mestopslag, opslag hooi, stro, zaagsel en diervoeders in relatie tot omwonenden.

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat is bijgevoegd. Bij de beoordeling van de aanvraag worden de volgende (afstands)normen in acht genomen:

 

Afstandsnormen:

  • 1.

    Indien het gaat om het houden van grote huisdieren, genoemd in artikel 2, onder a t/m c, van deze beleidsregels, moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen, als het gaat om één of twee dieren:

    • a.

      15 m tussen een woning van derden en de stal/dierverblijven;

    • b.

      5 m tussen de erfgrens en de stal/dierverblijven.

  • 2.

    Indien het gaat om het houden van grote huisdieren, genoemd in artikel 2, onder a t/m c, van deze beleidsregels, moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen, als het gaat om meer dan twee dieren:

    • a.

      25 m tussen een woning van derden en de stal/dierverblijven;

    • b.

      10 m tussen de erfgrens en de stal/dierverblijven.

  • 3.

    Indien het gaat om het houden van grote huisdieren, genoemd in artikel 2, onder d t/m f, van deze beleidsregels, moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen, als het gaat om één of twee dieren:

    • a.

      10 m tussen een woning van derden en de stal/dierverblijven;

    • b.

      5 m tussen de erfgrens en de stal/dierverblijven.

  • 4.

    Indien het gaat om het houden van grote huisdieren, genoemd in artikel 2, onder d t/m f, van deze beleidsregels, moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen, als het gaat om meer dan twee dieren:

    • a.

      15 m tussen een woning van derden en de stal/dierverblijven;

    • b.

      10 m tussen de erfgrens en de stal/dierverblijven.

  • 5.

    Indien het gaat om meer dan vijf stuks kleine diersoorten, genoemd in artikel 2, onder g, van deze beleidsregels, moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen:

    • a.

      10 m tussen een woning van derden en de hokken waarin deze dieren worden gehouden.

    • b.

      5 m tussen erfgrens en de hokken waarin deze dieren worden gehouden.

  • 6.

    Indien het gaat om het houden van hanen dienen zij ten minste tussen 22.00 uur en 08.00 uur te worden opgesloten in een nachthok dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      dubbelwandig met isolatie tussen de wanden;

    • b.

      volkomen afgesloten voor het doordringen van daglicht.

  • 7.

    Indien het gaat om de opslag van mest moeten ter voorkoming van (eventuele) stankhinder de volgende afstanden in acht worden genomen:

    • a.

      50 m tussen een woning van derden en de mestopslag;

    • b.

      5 m tussen de erfgrens en de mestopslag.

  • 8.

    Indien de huisvesting van grote huisdieren bestaat uit een metalen container dan moet deze aan de binnenzijde zijn bekleed met rubbermatten ter voorkoming van geluidsoverlast. Dit heeft met name betrekking op het stallen van ezels.

  • 9.

    Als mest wordt opgeslagen op een mestdichte plaat en niet in een gesloten mestdichte container, dan moet deze zijn afgedekt met een zeil of een vergelijkbare voorziening.

  • 10.

    Een terrein waar dieren loslopen, moet zijn voorzien van een deugdelijke en doelmatige omheining. De uitvoering van deze omheining is afhankelijk van het soort dier dat losloopt.

Als aan de bovenstaande normen is voldaan, kan een ontheffing worden verleend. Wel moet men dan voldoen aan de voorschriften die worden opgenomen in de ontheffing van het verbod tot het aanwezig hebben en houden van dieren.

BIJLAGE 2 VOORSCHRIFTEN

Bij het verlenen van ontheffing moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorschriften. Hieronder is een opsomming gegeven van de voorschriften waaruit een selectie kan worden gemaakt. Welke voorschiften aan het ontheffingsbesluit moeten worden toegevoegd, is afhankelijk van de situatie. Bij elk voorschrift is middels een opmerking aangegeven wanneer een voorschrift moet of kan worden gebruikt. Het gaat hierbij om de volgende voorschriften:

 

1. Algemeen

1.1 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.

Opmerking: Dit voorschrift altijd opnemen.

 

1.2 Kadavers van dieren mogen niet worden begraven. Zij moeten zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens de Destructiewet gestelde regels, worden afgevoerd. Het bewaren van kadavers, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt en dat het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen. Kadaverafval mag geen visuele hinder veroorzaken.

Opmerking: Dit voorschrift opnemen bij grote dieren.

 

1.3 Kadavers van dieren mogen niet worden begraven. Zij moeten zo spoedig mogelijk worden afgevoerd. Het bewaren van kadavers moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt en dat het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen. Kadavers mogen geen visuele hinder veroorzaken. Opmerking: Dit voorschrift opnemen bij kleine huisdieren.

 

1.4 Voorzieningen ten behoeve van het houden van dieren moeten schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.

Opmerking: Dit voorschrift altijd opnemen.

 

1.5 De houder van de ontheffing is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden ter voorkoming van overlast.

Opmerking: Dit voorschrift altijd opnemen.

 

2. Mestopslag

2.1 Vaste mest moet zijn opgeslagen in een gesloten, mestdichte container of op een mestdichte mestplaat die is voorzien van een opstaande rand.

Opmerking: Dit voorschrift opnemen als er vaste mest wordt opgeslagen. Onder vaste mest wordt verstaan een mengsel van dierlijke fecaliën met hoo i, stro en/of zaagsel.

 

2.2 Indien de mest wordt opgeslagen op een mestplaat dan moet de mest worden afgedekt met een zeil of een vergelijkbare voorziening.

Opmerking: Opnemen bij opslag vaste mest op een mestplaat.

 

2.3 Het vervoer van mest en vergelijkbaar materiaal van de plaats van ontstaan naar de opslag moet zodanig plaatsvinden, dat zich geen mest en vergelijkbaar materiaal in de omgeving kunnen verspreiden.

Opmerking: Opnemen bij opslag vaste mest.

 

2.4 Transport van vaste mest moet geschieden in daarvoor geschikte transportmiddelen die op correcte wijze zijn beladen.

Opmerking: Opnemen bij opslag vaste mest.

 

2.5 Dierlijke fecaliën moeten worden opgeslagen in een gesloten container of een vergelijkbare voorziening.

Opmerking: Opnemen bij opslag van dierlijke ontlasting dat niet is vermengd met hooi, stro en/of zaagsel.

 

3. Stalling

3.1 Stallen en/of dierverblijven moeten zijn voorzien van een mestdichte vloer.

Opmerking: Indien grote (landbouw-) huisdieren worden gestald in een speciaal daarvoor bestemde ruimte moet dit voorschrift altijd worden opgenomen.

 

3.2 Water dat vrijkomt bij het reinigen van dierverblijven mag niet van de vloer naar buiten worden geschrobd of gespoten. Een vloer van een stal en/of dierverblijfsruimte mag niet afwaterend naar de uitgang zijn gelegd.

Opmerking: Indien dieren worden gehouden in een stal of verblijfsruimte voor dieren moet dit voorschrift altijd worden opgenomen.

 

3.3 Rondom een terrein waar dieren loslopen, moet een doelmatige omheining zijn geplaatst. Deze omheining moet in een goede staat van onderhoud verkeren. Gebreken aan de omheining moeten direct worden gerepareerd.

Opmerking: Als dieren worden gehouden op een afgesloten terrein (hertenweide of knuffelweide) moet voorkomen worden dat deze dieren kunnen ontsnappen en overlast veroorzaken in de omgeving. Dit voorschrift moet altijd worden opgenomen als er sprake is van een terrein waar dieren loslopen. De uitvoering van de omheining is afhankelijk van de soorten dieren die er lopen.

 

3.4 Een metalen container voor het stallen van grote huisdieren moet aan de binnenzijde zijn bekleed met rubbermatten.

Opmerking: Metalen containers die gebruikt worden voor het stallen van grote huisdieren kunnen een bron van geluidsoverlast zijn. Dit komt vooral voor bij het houden van paarden, pony’s en ezels. Om dit te voorkomen moeten deze containers aan de binnenzijde worden bekleed met rubbermatten.

 

3.5. Indien het gaat om het houden van hanen dienen zij ten minste tussen 22.00 uur en 08.00 uur te worden opgesloten in een nachthok dat voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

    dubbelwandig met isolatie tussen de wanden;

  • b.

    volkomen afgesloten voor het doordringen van daglicht.

Opmerking dit voorschrift altijd opnemen indien er sprake is van het houden van hanen.

 

4. Opslag hooi, stro en voeders

4.1 Bij het aanvoeren van hooi en stro, evenals bij het gebruik ervan, mag de omgeving niet worden verontreinigd.

Opmerking: Bij gebruik van hooi en/of stro dit voorschrift altijd opnemen.

 

4.2 Diervoeders moeten worden bewaard in dichte verpakking dan wel in speciaal daarvoor bestemde voertonnen.

Opmerking: Bij opslag van diervoeders dit voorschrift altijd opnemen.

 

4.3 Voer moet, voor zover dat niet door de dieren wordt opgegeten, dagelijks worden opgeruimd. Restanten van voer en vergelijkbaar aan bederf en rotting onderhevig afval moeten worden bewaard in een goed gesloten container of een vergelijkbare voorziening.

Opmerking: Dit voorschrift altijd opnemen.

BIJLAGE 3 AANVRAAGFORMULIER

Aanvraag om ontheffing voor het houden van dieren op grond van artikel 2.4.16 van de Algemene plaatselijke verordening Goes

 

Aan het college van burgemeester en wethouders van Goes

Postbus 2118

4460 MC Goes

 

1. Gegevens aanvrager

Naam aanvrager : ………………………………………………………………………...

Postadres : ………………………………………………………………………...

Postcode : ………………….

Plaats : ………………….

Telefoon : ………………….

 

2. Gegevens plaats van huisvesting

Vestigingsadres : ………………………………………………………………………….

Postcode : …………………..

Plaats : …………………..

Kadastr. ligging : ………………….. Sectie ……………………… nr(s)……………….

 

3.Diersoorten

Diersoort

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

 

4.Omschrijving huisvesting

Hier moet een omschrijving worden gegeven van de wijze van huisvesting van de diersoorten.

……………………………………………………………………………………………………… ……

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………… …………

 

5. Omschrijving voorzieningen en installaties

Hier moet een omschrijving worden gegeven van de aanwezige voorzieningen en/of installaties.

Hierbij moet worden gedacht aan een nachthok voor hanen, een mestplaat enz.

……………………………………………………………………………… …………………

…………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………

 

6. Opslag

Soort

Hoeveelheid

Wijze van opslag

1

Diervoeders

2

Hooi

3

Stro

4

Zaagsel

5

Vaste mest *

6

Overige dierlijke ontlasting

7

8

 

* Onder vaste mest wordt verstaan een mengsel van dierlijke fecaliën met stro, hooi en/of zaagsel.

 

7.Ondertekening

Aanvrager, Handtekening,

Naam : ………………………… ………………………….

Datum: …………………………

 

Bij deze aanvraag moet een situatietekening worden gevoegd waarop de ligging van de stallen, verblijfsruimten voor dieren, stapmolen, rijbak, vaste mestopslag, hooi, stro, zaagsel, diervoeders enz. worden aangegeven in relatie tot woningen van derden.

 

Het plaatsen van bouwwerken ten behoeve van het houden en aanwezig hebben van bedoelde dieren is vergunningplichtig. Het verlenen van een ontheffing in de zin van het “Besluit inzake het houden van hinderlijke of schadelijk dieren”, brengt geen wijziging met zich mee inzake verplichtingen op grond van andere wet- en regelgeving.


1

(*) In de APV wordt verstaan onder de bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.