Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wageningen

Beleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWageningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Wageningen 2016, Beleidsregels Geldleningen Gemeente Wageningen 2015 en de Beleidsregels verhaal 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 51 van de Wet werk en bijstand
  4. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  5. artikel 58 van de Participatiewet
  6. artikel 62i van de Wet werk en bijstand
  7. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  8. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  12. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  13. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  14. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  15. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  16. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  17. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  18. artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  19. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  20. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  21. Wijzigingswet Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (uitwisseling persoonsgegevens)
  22. Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
  23. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  24. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  25. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2023nieuwe regeling

21-03-2023

gmb-2023-133855

Z23.388232

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023

Het college van burgemeester en wethouders,

 

Gelet op:

  • het bepaalde in artikel 4:81 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 51 van de Participatiewet;

  • artikelen 54, 58 tot en met 62i van de Participatiewet;

  • artikelen 25, 26, 27, 28, 29a, 30 en 31 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • de artikelen 25, 26, 27, 28, 29a, 30 en 31 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • de Wet aanscherping handhaving socialezekerheidswetten;

  • de Wijziging wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (Wgs), de Wet vereenvoudiging Beslagvrije voet (WvBVV) en de Wet Adviesrecht gemeenten bij Schuldenbewind (Ags), die op 1 januari 2021 in werking zijn getreden; en

  • de Wet Stroomlijning keten voor derdenbeslag ten behoeve van het verbreden van het beslagregister (VBR), met een verwachte ingangsdatum 1 januari 2022

Mede gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat:

het noodzakelijk is aanvullende regels te stellen over het terugvorderen, invorderen, verrekenen en verhalen van uitkering of inkomensvoorziening en over het aflossen van leenbijstand;

 

Besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023.

 

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW 2015, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen;

    • -

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • -

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • -

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • -

      debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel op wie wordt verhaald;

    • -

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • -

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17 van de Participatiewet, artikel 13 van de IOAW 2015, artikel 13 van de IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuuruitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi);

    • -

      IOAW 2015: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers 2015;

    • -

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • -

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW 2015 of de IOAZ;

    • -

      norm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c. van de Participatiewet dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 3 en volgende, van de IOAW 2015 en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag;

    • -

      meer-inkomen: het verschil tussen het inkomen inclusief vakantietoeslag en de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 tot en met 24 van de Participatiewet, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 3 en volgende, van de IOAW 2015 en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag;

    • -

      verhaalsbijdrage: kosten van de uitkering die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de Participatiewet;

    • -

      geldlening: bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een geldlening, ofwel leenbijstand.

    • -

      Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 1.2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • 2.

    het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, lid 2 en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, lid 2 en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • 3.

    het college bruteert de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

Artikel 1.3 Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie

  • 1.

    Indien na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering wordt verstrekt, wordt deze niet teruggevorderd, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht (artikel17 lid 1 en 2 van de Participatiewet en artikel 13 lid 1 en 2 van de IOAW 2015 en de IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi) heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, die leidt tot aanpassing van de uitkering.

  • 3.

    Indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode, omdat belanghebbende over die gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, wordt de terugvordering beperkt tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, wanneer belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, .

  • 4.

    Een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, wordt niet gebruteerd.

HOOFDSTUK 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering

Paragraaf 2A Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Dringende redenen

Op de bepalingen in dit hoofdstuk is onverminderd van toepassing het gestelde in artikel 58 lid 8 van de Participatiewet alsmede artikel 25 lid 7 van de IOAW 2015 en de IOAZ.

Artikel 2.2. Fraudevorderingen

De artikelen 2.3 tot en met 2.5 zijn niet van toepassing op fraudevorderingen waarbij sprake is van opzet of grove schuld en/of waarbij ook een boete is opgelegd of aangifte is gedaan.

 

Paragraaf 2B Afzien van terugvordering of afzien van (verdere) invordering van de terugvordering

Artikel 2.3. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 50 op netto basis per kalenderjaar na verrekening met het openstaande vakantiegeld niet te boven gaat.

Artikel 2.4 Afzien van terugvordering of verrekening bij giften

  • 1.

    Giften tot maximaal € 1200 per jaar (ongeacht de ingangsdatum van bijstand in dat jaar) worden vrijgesteld en worden niet teruggevorderd of verrekend.

  • 2.

    Ondersteuning vanuit de Voedselbank, Kledingbank, Speelgoedbank, geloofsinstellingen en andere vergelijkbare organisaties worden niet meegenomen in de vrij te laten giften.

HOOFDSTUK 3 Invordering

Paragraaf 3A De betalingsverplichting

Artikel 3.1 Algemeen

1. Gelijktijdig met de beschikking tot terugvordering wordt de beschikking tot invordering als bedoeld in artikel 4.86 van de Awb afgegeven. De beschikking tot invordering omvat daarbij de volgende punten:

  • a.

    de hoogte van (het saldo van) de vordering;

  • b.

    de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

  • c.

    de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

  • d.

    de betalingstermijn van 6 weken;

  • e.

    de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 2 weken na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen;

  • f.

    de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

  • g.

    de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden. Vorderingen die verjaard zijn overeenkomstig artikel 3:324 van het BW worden buiten invordering gesteld.

Artikel 3.2 Verrekening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 3 en 4 van de Participatiewet en artikel 28, lid 2 en 3 van de IOAW 2015 en IOAZ en ongeacht de in artikel 3.1 genoemde betalingstermijn wordt, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering en invordering overgegaan tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op een uitkering.

  • 2.

    Verrekening met de algemene bijstand vindt plaats van ontvangen middelen in de voorafgaande periode van 6 maanden.

Artikel 3.3 Afzien van invordering of van verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Van invordering of van verdere invordering wordt conform artikel 58 lid 7 van de Participatiewet en artikel 25 lid 6 van de IOAW 2015 en de IOAZ afgezien, indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende 5 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan én de restvordering niet meer bedraagt dan € 2.500; of

    • b.

      gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en de restantvordering niet meer bedraagt dan € 2.500; of

    • c.

      gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • d.

      gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat belanghebbende deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in lid 1, aanhef, onder a, b en c slechts genomen als belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van lid 1, aanhef en onder d wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 4.

    Het op basis van lid 1 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 3.4 Afzien van invordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, wordt door het college aan een schuldregeling medewerking verleend indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot afzien van invordering of tot afzien van verdere invordering als bedoeld in lid 1 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3.

    Lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag (opzet of grove schuld) van belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48 lid 2, aanhef en sub b van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in lid 1;

    • b.

      belanghebbende niet voldoet aan verplichtingen verbonden aan de schuldregeling; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 3.5 Afzien van (verdere) invordering bij fraudevorderingen

  • 1.

    Van invordering of van verdere invordering van fraudevorderingen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld en waarbij ook een boete is opgelegd of aangifte is gedaan, en van boetes wordt niet afgezien.

  • 2.

    Invordering kan tijdens de duur van een schuldregeling worden opgeschort of meelopen, waarbij het resterende bedrag na afloop van de schuldregeling alsnog wordt betaald.

Artikel 3.6 Uitstel van betaling en een betalingsregeling

  • 1.

    Als uitstel van betaling of een betalingsregeling om welke reden dan ook niet plaatsvindt, is belanghebbende van rechtswege in verzuim na afloop van de in het terugvorderingsbesluit genoemde periode van 6 weken.

  • 2.

    Indien ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan, wordt uitstel van betaling of een betalingsregeling verleend.

  • 3.

    Aan het verleende uitstel of de betalingsregeling wordt de voorwaarde verbonden dat belanghebbende, voor zover hij beschikt over aflossingscapaciteit, deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Het besluit tot uitstel of de betalingsregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      belanghebbende de voorwaarden verbonden aan het besluit niet nakomt;

    • b.

      belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 5.

    Door het college wordt geen medewerking verleend aan een betalingsregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17 lid 1 en 2 van de Participatiewet en artikel 13 lid 1 en 2 van de IOAW 2015 en de IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi , en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht en waarbij sprake is van opzet of grove schuld.

Artikel 3.7 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij betalingsregeling

  • 1.

    Ter bepaling van de draagkracht ter vaststelling van het aflossingsbedrag van niet-fraudevorderingen kan enkel rekening worden gehouden met:

    • a.

      de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d tot en met 475dc van het Rv;

    • b.

      te betalen alimentatie na aftrek van het berekende belastingvoordeel;

    • c.

      zakelijke kosten na aftrek van het berekende belastingvoordeel van de woning en onder aftrek van het in de norm begrepen bedrag voor woonkosten;

    • d.

      aflossingen voor schulden van woonlasten zoals huur- en energielasten, indien deze niet het gevolg zijn van strafbaar handelen van belanghebbende.

  • 2.

    Indien het een fraudevordering betreft, waarbij sprake is van opzet of grove schuld, worden alle middelen waarover belanghebbende beschikt dan wel komt te beschikken, geheel aangewend ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Bij overige vorderingen bedraagt de aflossingsverplichting 5 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag en de maximale toeslag, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het meer-inkomen.

  • 4.

    Lid 3 is niet van toepassing indien er sprake is van een minnelijke schuldregeling of wettelijke schuldsaneringsregeling en de vordering hierin is opgenomen.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in lid 3, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover de aflossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt en daarmee de vordering binnen 12 maanden in zijn geheel zal worden afgelost.

  • 6.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge lid 2 en 3 voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d tot en met 475dc van het Rv.

Artikel 3.8 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende 1 jaar na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen;

  • 2.

    Na de termijn genoemd in lid 1 van dit artikel, worden de aflossingsbedragen als volgt ingevorderd:

     

    Hoogte vordering

    termijnbedrag

    max. aantal maanden

    tot € 1.800

    € 50

    36

    van €1.800 tot € 3.500

    € 70

    50

    van €3.500 en hoger

    € 100

    60

     

    • a.

      indien tijdens de bijstandsperiode geen aflossing gedaan werd vanwege de toepassing van de beslagvrije voet ex. artikel 475d tot en met 475dc van het Rv, wordt gedurende 1 jaar na beëindiging van de uitkering een bedrag van € 50,- per maand afgelost. Na afloop van dit jaar wordt toepassing gegeven aan de aanhef van lid 2 van dit artikel;

    • b.

      indien er na afloop van de termijnen genoemd in de aanhef van dit lid 2 nog een restant vordering open staat, worden deze termijnen met de daarbij behorende minimum termijnbedragen verlengd totdat de vordering in zijn geheel is afgelost;

    • c.

      indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in de aanhef van dit lid 2 genoemde termijnbedrag verdubbeld;

    • d.

      indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, worden de aflossingsbedragen vastgesteld conform de glijdende schaal genoemd in de aanhef van dit lid 2 van dit artikel;

    • e.

      in afwijking van de aanhef van lid 2 van dit artikel, wordt het aflossingsbedrag bij een inkomen uit studiefinanciering vastgesteld op € 15 per maand;

    • f.

      het aflossingsbedrag wordt herberekend indien uit de door de debiteur overgelegde inkomensgegevens blijkt dat dit aflossingsbedrag de beslagvrije voet beperkt. In deze gevallen wordt bij de berekening van het aflossingsbedrag toepassing gegeven aan artikel 475d tot en met 475dc van het Rv. Na herberekening wordt een betalingsregeling aan de debiteur opgelegd.

Paragraaf 3B Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 3.9 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in lid 1, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 12 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Er wordt afgezien van het opleggen van een gewijzigde betalingsverplichting indien het nieuwe aflossingsbedrag minder dan 10% afwijkt van de eerder vastgestelde aflossingsverplichting of als de vordering binnen 18 maanden in zijn geheel afgelost zal zijn.

  • 4.

    Indien de belanghebbende aan een heronderzoek, met als doel het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit, geen medewerking verleent, behoudt het college zich het recht voor om de aflossingsverplichting ambtshalve vast te stellen en op te leggen, dan wel om tot invordering van de totale openstaande vordering over te gaan.

  • 5.

    Het besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting wordt belanghebbende bij beschikking medegedeeld.

  • 6.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

  • 7.

    In afwijking van lid 2 wordt de termijn van 12 maanden verlengd naar 36 maanden, indien belanghebbende een traject volgt in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Artikel 3.10 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, waarbij de belanghebbende motiveert de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

 

Paragraaf 3C Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 3.11 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2 van het Rv, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 3.12 Rente en kosten

  • 1.

    Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 3.8 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 Geldleningen

Artikel 4.1 De duur van de aflossingstermijn

  • 1.

    De looptijd van de lening bedraagt in beginsel 3 jaar, tenzij de lening voortvloeit uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in welke geval tot een langere looptijd kan worden besloten.

  • 2.

    Indien gedurende 3 jaar getrouw aan de aflossingsplicht is voldaan en de oorzaak van de lening geen verband houdt met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt het restant van de lening kwijtgescholden.

  • 3.

    Indien tijdens de looptijd van een lening opnieuw verlening van een geldlening noodzakelijk is, wordt de eerste lening integraal opgenomen in de nieuwe lening, waarna een hernieuwde looptijd van een aflossingsperiode van in beginsel 3 jaar wordt vastgesteld.

  • 4.

    Bij opeenvolgende leningen wordt na 5 jaar in principe tot kwijtschelding van de restantlening overgegaan.

  • 5.

    Toepassing van lid 4 vindt slechts plaats ten aanzien van noodzakelijke geldleningen die niet voortvloeien uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en overigens de aflossingsverplichtingen getrouw zijn nagekomen.

Artikel 4.2 De hoogte van de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening

  • 1.

    De aflossingsbedragen worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen.

  • 2.

    De aflossingsruimte is gelijk aan 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • 3.

    Als het inkomen van een belanghebbende hoger is dan de bijstandsnorm rekent het college boven op de geldende ruimte in de bijstandsnorm: 50% van het verschil tussen de inkomsten en het totaal van de bijstandsnorm, de extra woonkostencomponent en de extra ziektekosten.

  • 4.

    De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet.

  • 5.

    Premies als participatievoorziening blijven bij de bepaling van de aflossingscapaciteit buiten beschouwing.

Artikel 4.3 Matiging en opschorting van de aflossing van bijstand

  • 1.

    Wanneer tijdens de looptijd van de lening blijkt dat de belanghebbende niet in staat is om de aflossingsverplichting na te komen, kan deze worden gematigd (verminderd), indien sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten. Er is geen aanleiding voor matiging wanneer de extra financiële lasten het gevolg zijn van niet noodzakelijk te achten aankopen in de consumptieve sfeer. Als alternatief voor matiging kunnen in dat geval de aflossingsverplichtingen tijdelijk worden opgeschort. Daarbij dient te worden bezien of schuldhulpverlening nodig is.

  • 2.

    Opschorting ten behoeve van andere schuldeisers, zeker wanneer de schulden zijn ontstaan ter zake van niet-noodzakelijk uitgaven, is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen.

Artikel 4.4 Aanpassing van de hoogte van de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening

  • 1.

    De aflossing van leenbijstand vindt plaats overeenkomstig de termijnen die bij de verstrekking overeen zijn gekomen.

  • 2.

    Behoudens in geval van zeer bijzondere omstandigheden is tussentijdse wijziging van de aflossingstermijnen in beginsel niet mogelijk.

HOOFDSTUK 5 Verhaal

Paragraaf 5A Inning van verhaal

Artikel 5.1 Bevoegdheid tot verhaal

In alle gevallen wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de kosten van de uitkering te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61, 62 en 62a tot en met 62i van de Participatiewet, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald en voor zover zich daartegen geen andere wettelijke regeling verzet.

Artikel 5.2 Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal als:

    • a.

      het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand;

    • b.

      de geheel op te leggen verhaalsbijdrage in totaal lager is dan € 600; of

    • c.

      om redenen van doelmatigheid.

  • 2.

    Geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de uitkering ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3.

    De onderhoudsplicht ten aanzien van kinderen wordt ondanks beslaglegging op het inkomen van de onderhoudsplichtige onverkort toegepast.

Artikel 5.3 Afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    In afwijking van het algemene beleid inzake verhaal, kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in lid 1 onder b tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen als bedoeld onder lid 1 onder b;

    • b.

      belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 5B Verhaalsbijdrage

Artikel 5.4 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage is de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.

Artikel 5.5 (Her-) onderzoek naar draagkracht

Er wordt regelmatig een onderzoek ingesteld naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld.

Artikel 5.6 Verhaal in rechte

  • 1.

    Indien degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Rv.

  • 2.

    Om redenen van doelmatigheid kan worden afgezien van verhaal in rechte.

  • 3.

    Van verhaal in rechte wordt in ieder geval afgezien als het te verhalen bedrag in totaal een bedrag van € 600 niet te boven gaat.

Artikel 5.7 Invordering van door de rechter vastgestelde verhaalbare kosten van de uitkering

  • 1.

    Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechterlijke uitspraak wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3.

    Indien aan deze verplichting geen gevolg wordt gegeven, wordt aan degene op wie wordt verhaald een aanmaning verzonden en wordt het verschuldigde bedrag verhoogd met de wettelijke rente en met de invordering verband houdende kosten.

  • 4.

    Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Rv tenuitvoergelegd.

  • 5.

    Artikel 3.1 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.8 Indexering verhaalsbijdrage

  • 1.

    De bij rechterlijke uitspraak vastgestelde of bij besluit opgelegde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 402a BW vast te stellen percentage, tenzij de bijdrage wordt opgelegd na 30 september van het voorgaande jaar. In dat geval wordt de verhaalsbijdrage pas na het verstrijken van een volledig kalenderjaar per 1 januari van het daaropvolgende jaar aangepast.

  • 2.

    De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering, aflossing, verrekening en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Wageningen 2023.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding; intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels komen te vervallen:

    • -

      Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Wageningen 2016

    • -

      Beleidsregels Geldleningen Gemeente Wageningen 2015

    • -

      Beleidsregels verhaal 2015

Aldus vastgesteld op 21-03-2023

Het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,

de secretaris,

J. de Wit

de burgemeester,

F. Vermeulen

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING, AFLOSSING, VERREKENING EN VERHAAL PARTICIPATIEWET IOAW EN IOAZ GEMEENTE WAGENINGEN 2023

ALGEMEEN

Terugvordering

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten

(Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Deze verplichting is ook overgenomen in de Participatiewet (artikel 58 lid 1 van de Participatiewet). Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW 2015 of IOAZ; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de Wet aanscherping ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW 2015 of IOAZ (artikel 54, lid 3 van de Participatiewet en artikel 17, lid 3 van de IOAW 2015 en IOAZ);

  • b.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Awb genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • c.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, lid 5 van de Participatiewet en artikel 25, lid 5 van de IOAW 2015 en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • a.

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening is de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting is als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid.

  • b.

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht (artikel 60, lid 3 van de Participatiewet en artikel 28, lid 2 van de IOAW 2015 en IOAZ).

  • c.

    Met betrekking tot brutering is de Participatiewet (v/h WWB) na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, lid 1 van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)

Vorderingen op grond van het Bbz hebben een eigen karakter. Bij het Bbz wordt de bijstand toegekend in de vorm van een lening, die geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald. Om die reden zijn er eigen beleidsregels voor het Bbz, waarin toegespitst op het karakter van het Bbz de regels zijn vastgelegd.

 

Verhaal

De bepalingen over verhaal van bijstand zijn opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet. Verhaal onderhoudsplicht is een bevoegdheid van het college. De wet geeft de uiterste grens aan. Het college kan binnen die grens zelf bepalen wanneer er verhaald wordt. Dat is opgenomen in deze beleidsregels. In deze beleidsregels is bepaald dat het college ten volle gebruik maakt van de bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van de uitkering met toepassing van deze beleidsregels. Door verhaal uit te voeren kan een deel van de verstrekte bijstand worden betaald door de onderhoudsplichtigen, waardoor er per saldo minder bijstand wordt verstrekt.

De bijstandsgerechtigde kan de verplichting worden opgelegd om alimentatie of een onderhoudsbijdrage te verzoeken aan de ex-partner.

Alimentatie wordt aangemerkt als voorliggende voorziening en de bijstandsgerechtigde moet hierop aanspraak maken (indien van toepassing), waarna de inkomsten uit alimentatie in mindering worden gebracht op de uitkering. Het betreft dus niet een keuze maar een uit de wet voortvloeiende verplichting. Artikel 55 van de Participatiewet (nadere verplichtingen) biedt de mogelijkheid deze verplichting aan de bijstandsverstrekking te koppelen.

 

ARTIKEL (HOOFDSTUK-)GEWIJS

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 bevat begripsbepalingen. In verband met de invoering van de Wet aanscherping is een onderscheid gemaakt tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (fraudevorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. Dit blijkt ook uit artikel 1.2 van deze beleidsregels, waar alleen gesproken wordt over de terugvorderingen waarvoor het college een bevoegdheid heeft gekregen. De verplichte terugvorderingen worden geregeld in artikel 58 lid 1 van de Participatiewet.

 

Artikel 1.2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.

 

Artikel 1.3 Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie

In dit artikel staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 1.2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentiebenoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

  • a)

    De zesmaandenjurisprudentie

    De zesmaandenjurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde 6 maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze 6 maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaandenjurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

  • b)

    Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

    De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

  • c)

    Afzien van brutering

    Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering

In hoofdstuk 2 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering. Met de komst van de Participatiewet komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, lid 7 van de Participatiewet en artikel 25, lid 6 van de IOAW 2015 en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in artikel 2.3 tot en met 2.5 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.

 

Artikel 2.1 Dringende redenen

Deze bepaling verwijst naar de WWB. Individualisering is uitgangspunt. Uitstroom uit de uitkering, perspectief op uitstroom uit de uitkering of een omvangrijke schuldenlast vormen op zichzelf of in samenhang bezien, geen dringende reden.

 

Artikel 2.2. Fraudevorderingen

Zoals eerder al aangegeven zijn de artikelen 2.3 tot en met 2.5 niet van toepassing op fraudevorderingen.

 

Artikel 2.3. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het college heeft ervoor gekozen om een kruimelbedrag van € 50 in te voeren. Echter fraudevorderingen en vorderingen als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zijn hiervan uitgezonderd. In deze gevallen wordt het hele bedrag teruggevorderd.

 

Artikel 2.4 Afzien van terugvordering of verrekening bij giften

Vanaf 1 augustus 2021 zijn giften tot maximaal € 1200 per jaar vrijgesteld. Tot de hoogte van dat bedrag wordt dus niet teruggevorderd of verrekend; daarboven dus wel. Daarbij komt dat eventuele ondersteuning vanuit de Voedselbank, de Kledingbank, de Speelgoedbank, geloofsinstellingen en/of andere vergelijkbare organisaties niet worden meegerekend in deze € 1200. Tevens is bepaald dat de hoogte van het bedrag niet afhankelijk is van de startdatum van de bijstand of grondslag, hetgeen betekent dat iemand die in halverwege of aan het eind van het jaar de bijstand of grondslag ook in aanmerking komt voor de volledige, vrij te laten gift van € 1200.

 

HOOFDSTUK 3 Invordering

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

 

Artikel 3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk wordt gestart met een artikel waarin:

  • a.

    de hoofdregel beschreven staat over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering;

  • b.

    aangegeven wordt dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderhavige beleidsregels;

  • c.

    de minimale vormvereisten van de beschikking worden aangegeven.

Artikel 3.2 Verrekening

Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW 2015 of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college heeft ervoor gekozen om direct tot verrekening over te gaan. De hoogte van de verrekening is conform het gestelde in artikel 3.5.

Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Is er desondanks ook sprake van een boete en fraudevordering, dan wordt de boete als eerste verrekend.

 

Artikel 3.3 Afzien van invordering of van verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Gekozen is voor 2 betalingstermijnen, namelijk 5 en 10 jaar.

Verder afzien van terugvordering gebeurt als de debiteur 5 jaar zijn betalingsregeling is nagekomen, minimaal 50% van de vordering heeft voldaan en de restvordering niet meer bedraagt dan € 2.500. Als er geen 50% van de vordering is voldaan, is de debiteur gehouden om zijn aflossingsverplichting te continueren.

Als de debiteur 10 jaar zijn aflossingsverplichting nagekomen is, wordt gekeken hoe hoog de restantvordering is. Is deze niet hoger dan € 2.500, - dan wordt dit restant kwijtgescholden. Is dit bedrag hoger dan € 2.500, dan wordt de aflossingsverplichting gecontinueerd tot het moment waarop de vordering is afgelost. Maar als de debiteur van de restantvordering (altijd hoger dan € 2.500) 50% ineens aflost, wordt de andere 50% kwijtgescholden.

Bij dringende redenen kan het college afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit. Dit geldt echter niet bij fraudeschulden, daarvoor heeft het college de plicht tot invordering.

In sommige gevallen is het niet nodig of niet redelijk om kwijtschelding te verlenen (fraude en zekerheden als pand en hypotheek). Indien en voor zover de vordering is gedekt door zekerheden, dient kwijtschelding geen redelijk doel. Als de kwijtschelding is verleend op basis van een onjuiste voorstelling van zaken door de debiteur, hoeft het besluit niet in stand te blijven. Kwijtschelding is bij voorkeur bedoeld voor welwillende debiteuren, dus niet voor degenen die blijven frauderen, of degenen die niet ten volle aan hun arbeidsverplichtingen voldoen.

 

Artikel 3.4 Afzien van invordering bij schulden

Dit artikel geeft aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn:

Lid 1.

  • a.

    redelijkerwijs is in te schatten dat invordering betekent dat de belanghebbende in door de invordering in een problematische schuldenpositie terecht komt, waardoor hij/zij aangewezen is op een traject in het kader van de curatieve schuldhulpverlening;

  • b.

    vasthouden aan de invordering kan betekenen dat een schuldenregeling niet tot stand kan komen. Hierdoor verliest de belanghebbende het perspectief op een schuldenvrije situatie. Medewerking past ook in het beleid schuldhulpverlening van de gemeente Wageningen;

  • c.

    medewerking aan een schuldenregeling betekent niet dat het college in een relatief ongunstige situatie ten opzichte van de overige schuldeisers die deelnemen aan de regeling mag komen. Voorwaarde is dus dat het college een evenredig deel van naar hoogte van de vordering binnenkrijgt.

Lid 2.

Geheel of gedeeltelijk afzien van de vordering kan alleen als de schuldenregeling tot stand is gekomen en niet eerder.

Lid 3.

  • a.

    er wordt geen medewerking aan een schuldenregeling verleend als er sprake is van verwijtbaar gedrag (met name opzet of grove schuld). Het gaat dan om vorderingen die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht of tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Verder wordt niet meegewerkt aan vorderingen die ontstaan zijn uit bijstand verleend in de vorm van geldleningen op grond van artikel 48 lid 2 van de Participatiewet;

  • b.

    als de vordering gedekt wordt door pand of hypotheek dat gevestigd is op goederen van de belanghebbende, wordt deze vordering niet meegenomen in een schuldenregeling. Dit is anders als deze goederen niet te gelde gemaakt kunnen worden om hiermee de vordering in te kunnen lossen. Dan is een meedoen aan een schuldenregeling wel mogelijk.

Lid 4.

Een aantal redenen leiden tot intrekking van de medewerking aan een schuldenregeling. Er staat niet “kunnen leiden”, maar “leiden”. Als deze redenen zich voordoen dan wordt de medewerking aan de schuldenregeling ingetrokken:

  • a.

    de vereiste schuldenregeling is niet binnen 12 maanden nadat het besluit tot deelname aan deze regeling tot stand gekomen;

  • b.

    belanghebbende komt zijn verplichtingen die aan de schuldenregeling verbonden zijn niet na, waarna de medewerking aan de schuldenregeling wordt ingetrokken. Wel geldt als voorwaarde, dat belanghebbende eerst gewaarschuwd wordt;

  • c.

    het besluit is genomen op basis van onjuiste gegevens die de belanghebbende heeft verstrekt.

Artikel 3.5 Afzien van (verdere) invordering bij fraudevorderingen

Indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is het college verplicht te ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen (art 58 lid 1 Participatiewet). Hiervan wordt in geen enkel geval afgezien, tenzij er geen sprake is van opzet of grove schuld.

 

Artikel 3.6 Uitstel van betaling en een betalingsregeling

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen dan wel een betalingsregeling te bieden en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader is in dit artikel bepaald:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel of een betalingsregeling overweegt;

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent; alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.

 

Artikel 3.7 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij betalingsregeling

Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht, heeft het college voorts de beleidskeuze om de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    de beslagvrije voet, hierin is rekening gehouden met de premie ziektekosten en huurlasten (hierbij dient rekening te worden gehouden met nieuwe regelgeving, te weten artikel 475dc, waardoor de beslagvrije voet op 95% wordt bepaald);

  • b.

    zakelijke kosten eigen woning;

  • c.

    andere schulden.

De wijze waarop het aflossingsbedrag wordt bepaald is ook van toepassing op een eventuele verrekening zoals bedoeld in artikel 3.2.

Indien er sprake is van een boete dan zijn voor het uitvoering geven van het lid 2 ook de bepalingen van de Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 van belang.

 

Artikel 3.8 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

Indien een debiteur uitstroomt uit de uitkering, wordt de aflossing het eerste jaar nog niet aangepast (lid 1). Daarna moet de debiteur volgens een glijdende schaal aflossen. Dat kan voor hem een voordeel opleveren als de bedragen van de glijdende schaal afgezet worden tegen de draagkracht op grond van zijn inkomen. Deze draagkracht kan immers veel hoger zijn dan het bedrag van de glijdende schaal. Andersom kan de draagkracht lager zijn dan de beslagvrije voet. Dat moet de belanghebbende zelf aangeven. In die laatste gevallen wordt naar draagkracht afgelost, waarbij de beslagvrije voet te allen tijde wordt gerespecteerd. Maar de ervaring bij andere gemeenten leert dat de glijdende schaal een hoger bedrag aan binnengekomen debiteuren oplevert.

Sub a bepaalt dat belanghebbenden die de uit de uitkering gaan maar tijdens de bijstandsperiode

niets aflosten vanwege de beslagvrije voet, 1 jaar na beëindiging van de uitkering niet meer af hoeven te lossen dan € 50 per maand.

Met sub b wordt bereikt dat de termijnen van de glijdende schaal genoemd in lid 2 verlengd kunnen worden tot het moment waarop de totale vordering is afgelost.

Sub c regelt de glijdende schaal bij fraudevorderingen. Dan worden de bedragen verdubbeld.

Sub d regelt de situatie dat na beëindiging van de uitkering duidelijk wordt dat de belanghebbende een schuld aan de gemeente heeft. In die situaties wordt de glijdende schaal toegepast zoals opgenomen in lid 2.

Sub e geeft een afwijkende regeling voor betrokkenen met een inkomen uit studiefinanciering.

Sub f regelt de garantie van de beslagvrije voet. Dit geldt ook voor fraudezaken in lijn met de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015.

 

Artikel 3.9 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

Wanneer het college akkoord gaat met uitstel van betaling onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht, bepaalt dit artikel:

  • a.

    op grond van welke criteria periodieke draagkrachtonderzoeken worden gestart;

  • b.

    welke resultaten uit een draagkrachtonderzoek bepalend zijn voor de vraag of een opgelegde maandelijkse betalingsverplichting wel of niet wordt gewijzigd;

  • c.

    gelet op punt b, of de bijzondere situatie van uitstroom uit een uitkeringssituatie, per direct, dan wel na afloop van een bepaalde periode, aanleiding is om wel of niet rekening te houden met de gewijzigde draagkracht van belanghebbende.

Het gaat bij een gegrond vermoeden over de afloscapaciteit van de debiteur die niet valt onder de

regeling glijdende schaal van artikel 3.5. Een voorbeeld is de aflossingsregeling die voor 1 januari 2016 tot stand is gekomen. Hierbij wordt de aflossingscapaciteit immers volgens de draagkrachtregels vastgesteld. Bij het gegronde vermoeden over de gewijzigde draagkrachtsituatie kan het college een tussentijds onderzoek instellen.

Dit artikel regelt ook dat er, als er een betalingsregeling op grond van de draagkrachtvaststelling loopt (en dus niet op grond van de aflossingsregeling met toepassing van de glijdende schaal), in principe telkens binnen 12 maanden een heronderzoek naar de draagkracht plaatsvindt, maar dat dit dus ook eerder kan als daarvoor aanleiding is. Dit onderzoek kan bestaan uit het opvragen van gegevens bij de debiteur, maar als uit de bij het college reeds bekende gegevens blijkt dat de draagkracht niet of nauwelijks kan zijn gewijzigd, kan ook worden volstaan met een administratief onderzoek.

Daarnaast kan de hercontroletermijn naar 36 maanden verlengd worden ingeval van WSNP, aflossing van bijstand in de vorm van een lening en leningen bij kredietinstellingen voor noodzakelijke gebruiksartikelen. De reden is dat de belanghebbende in de regel 36 maanden vastzit aan de WSNP en aflossing leningen. Het heeft dan geen zin om binnen die aflossingstermijn van 36 maanden een hercontrole uit te voeren die geen nieuwe inzichten geeft.

 

Artikel 3.10 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een debiteur kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel wil het college vastleggen welke procedurele eisen hiervoor gelden.

 

Artikel 3.11 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt de hoofdregel beschreven.

 

Artikel 3.12 Rente en kosten

In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel kan echter worden bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend. Het college heeft in dit kader de mogelijkheid om te bepalen in welke situaties zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente indien zij uitstel verleent.

Het college kan tevens bepalen of en zo ja, in welke situaties het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot het in rekening brengen van:

  • a.

    een aanmaningsvergoeding als bedoeld in artikel 4:113 Awb; alsmede

  • b.

    de kosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:119 Awb.

HOOFDSTUK 4 Geldleningen

Dit hoofdstuk heeft betrekking op bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Uitgangspunt is dat bijstand in de vorm van een geldlening op enig moment wordt terugbetaald.

De Participatiewet kent geen algemene regels inzake de terugbetaling van bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt. Wel bepaalt artikel 51 lid 2 Participatiewet dat indien bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt, het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Daarbij geeft de wetgever in de toelichting impliciet aan dat de aflossingsbedragen zodanig moeten worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 74-75). Voor de praktijk betekent dit dat de belanghebbende na aflossing in ieder geval moet blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet. Bij toepassing van de beslagvrije voet wordt deze verhoogd volgens de voorschriften uit artikel 475d lid 5 van het RV. In het kort houdt dit in dat de verhoging bestaat uit 2 elementen, namelijk de premie ziektekostenverzekering minus de zorgtoeslag en de woonkosten minus de huurtoeslag. Aangenomen moet worden dat deze regels ook gelden voor andere situaties waarin het college de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.

 

HOOFDSTUK 5 Verhaal

 

Artikel 5.1 Bevoegdheid tot verhaal

De artikelen 62 tot en met 62i Participatiewet zijn zogeheten 'kan-bepalingen'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van deze beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

 

Artikel 5.2 Afzien van een verhaalsbesluit

Er kan een kruimelbedrag worden gehanteerd. Van deze mogelijkheid is met dit artikel gebruik gemaakt. Bedragen tot € 50 worden niet verhaald. Hierop is echter 1 uitzondering gemaakt: volgens de Tremanormen kunnen er ten behoeve van de onderhoudsverplichting ten behoeve van kinderen geen kruimelbedragen worden gehanteerd. Voor kinderen gelden volgens de rechterlijke tremanormen de volgende bedragen:

  • bij 1 kind wordt een bedrag van € 25 per maand opgelegd;

  • bij 2 of meer kinderen een bedrag van € 50 per maand.

Deze rechterlijke tremanormen worden door alle rechters in Nederland toegepast.

 

Artikel 5.3 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Bij schulden bestaat de mogelijkheid om het verhaal kwijt te schelden. Het gaat dan om gevallen waarbij vasthouden aan het verhaal onderhoudsplicht de totstandkoming van een schuldenregeling in de weg staat. Maar ook als er nog geen schuldenregeling is en redelijkerwijs aangenomen kan worden dat vasthouden aan het verhaalsrecht betekent dat de onderhoudsplichtige stopt met het betalen van schulden, kan er kwijtschelding toegepast worden. Als de gemeente in een schuldenregeling participeert, betekent dit dat het verhaalsrecht niet voor de volle 100% wordt gerealiseerd. Voorwaarde is wel dat gewaarborgd is, dat de gemeente haar relatieve deel in een schuldenregeling ontvangt.

 

Artikel 5.4 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

 

Artikel 5.5 (Her-) onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn arbeidsintensief en leiden lang niet altijd tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 12 tot 18 maanden plaatsvindt. Deze onderzoeksfrequentie moet ertoe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

 

Artikel 5.6 Verhaal in rechte

In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast indien degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien.

 

Artikel 5.7 Invordering van door de rechter vastgestelde verhaalbare kosten van de uitkering

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van lid 5 van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen.

 

Artikel 5.8 Indexering verhaalsbijdrage

Dit artikel behoeft geen toelichting