Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Verordening maatschappelijke ondersteuning 2022
  4. artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024bijlage 7

14-11-2023

gmb-2023-523393

4.a.1
01-04-202301-01-2024nieuwe regeling

07-03-2023

gmb-2023-123162

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023

Burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf;

 

gelet op het bepaalde gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2022 van de gemeente Ooststellingwerf;

 

b e s l u i t e n :

 

vast te stellen de volgende;

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023.

 

 

De Wmo 2015 gaat nog meer uit dan voorheen van een eigen verantwoordelijkheid van inwoners voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Daarnaast mag van inwoners worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen bijstaan. Inwoners die zelf of samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. Tevens dient ondersteuning van personen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem erop gericht te zijn dat iedereen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat is niet altijd in hetzelfde huis.

 

Wanneer iemand in aanmerking wenst te komen voor ondersteuning op grond van de Wmo, zal allereerst beoordeeld worden of de persoon met een hulpvraag behoort tot de doelgroep van de Wmo. De begrippen onvoldoende zelfredzaam en onvoldoende in staat tot participatie zijn in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze beleidsregels dan ook uitgewerkt tot meer concrete resultaatsvelden en afwegingskaders. Alle beleid is verwerkt in het handboek Wmo van Schulinck. Wmo (schulinck.nl) Dit handboek vormt de basis van het Wmo beleid.

 

Hoofdstukken

In deze beleidsregels komen de volgende hoofdstukken aan de orde:

 

  • Hoofdstuk 1 - Melding, onderzoek en aanvraag

  • Hoofdstuk 2 - Persoonsgebonden budget

  • Hoofdstuk 3 - Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden

  • Hoofdstuk 4 - Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

  • Hoofdstuk 5 - Het kunnen wonen in een geschikt huis

  • Hoofdstuk 6 - Het zich lokaal kunnen verplaatsen

  • Hoofdstuk 7 - Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • Hoofdstuk 8 - Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

  • Hoofdstuk 9 - Mantelzorg

De beleidsregels zijn verder aangevuld met de volgende bijlagen:

 

  • Bijlage 1. pgb plan

  • Bijlage 2. lijst percelen (ondersteuningsvormen)

  • Bijlage 3. financiële tegemoetkoming

  • Bijlage 4. (pre)mantelzorgwonen

  • Bijlage 5. aanbouw/uitbreiding van een zelfstandige woning

  • Bijlage 6. normenkader begeleiding

De beleidsregels geven een afwegingskader per Wmo taak weer. Dit om enige uitvoeringsrichtlijnen mee te geven en inzichtelijk te maken hoe de gemeente tot een geschikte ondersteuningsvorm komt. Om te bepalen wie in aanmerking komt voor ondersteuning – om te voorkomen dat ondersteuning onbegrensd toegankelijk is – zijn afwegingskaders van belang. Dit zijn slechts ondersteunende kaders; van belang is dat tijdens het gesprek met de inwoner en de professional (en eventuele begeleider/cliëntondersteuner) een maatwerkoplossing wordt gevonden. Dat kan ook buiten de hier geschetste kaders.

 

Algemeen afwegingskader

Een inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven en daarmee zijn eigen zelfredzaamheid en participatie, evenals het beroep dat gedaan kan worden op familie en zijn sociale netwerk. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten, ongeacht eventuele beperkingen en gebruik te maken van de mogelijkheden in eigen omgeving.

 

Niemand wordt uitgesloten, een ieder kan zich melden met een hulpvraag. Er dient een balans te zijn tussen eigen kracht, sociaal netwerk en de verantwoordelijkheid van de gemeente om een passende bijdrage te realiseren aan een situatie om zolang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven.

 

Eerst wordt een beroep gedaan op de eigen mogelijkheden van de inwoner, het sociale netwerk en de algemene/algemeen gebruikelijke voorzieningen voordat de gemeente voorziet in een algemene en/of maatwerkvoorziening. Professionals zijn er om de zelfredzaamheid en participatie te bevorderen en om zelf hulp te bieden.

 

Ook wordt beoordeeld of er sprake is van (boven) gebruikelijke hulp. Hierbij wordt aangesloten bij de definities in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning.

 

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten en waarvoor geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien gebruikelijke hulp daadwerkelijk beschikbaar is en in de gegeven omstandigheden verwacht kan worden;

  • boven gebruikelijke hulp: vorm van ondersteuning niet zijnde mantelzorg, die de gebruikelijke hulp overstijgt maar die gelet op de individuele omstandigheden van de echtgenoot, ouders/verzorgers, of andere huisgenoten verwacht kan worden;

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht huishoudelijk werk, boodschappen doen, over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders.

 

Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken door elkaar lopen.

 

Gezamenlijke huishouding

Er kan een sprake zijn van een gezamenlijke huishouding. Een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in de wet, bestaat altijd uit 2 personen die in hetzelfde huis wonen. Er kunnen ook meer dan twee personen in hetzelfde huis wonen, waarvan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren, bijvoorbeeld een echtpaar met inwonende kinderen. Voor de uitvoering van de Wmo moet altijd de woonsituatie of gezinssamenstelling uitgevraagd worden, omdat deze informatie nodig is om te onderzoeken welke mogelijkheden de inwoner, met hulp van mantelzorg of andere personen uit zijn sociale netwerk (waaronder degene(n) met wie de inwoner samenwoont), heeft om zelf (deels) zijn hulpvraag op te lossen.

 

Juridische grondslag gezamenlijke huishouding

In de Wmo 2015 staat in artikel 1.1.2 wat onder een ‘gezamenlijke huishouding’ wordt verstaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gehuwden en geregistreerd partners aan de ene kant, en situaties waarin mensen niet zijn gehuwd of geregistreerd partners zijn, maar wél worden aangemerkt als ‘een gezamenlijke huishouding’ aan de andere kant. Als gehuwden/geregistreerd partners samen in hetzelfde huis wonen, voeren zij een gezamenlijke huishouding (simpel gezegd). Om te beoordelen of niet- gehuwden of niet-geregistreerde partners, (Bijv. broer en zus) een gezamenlijke huishouding voeren, moet worden voldaan aan drie voorwaarden:

 

  • 1.

    Twee personen;

  • 2.

    Die het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (GBA inschrijving alleen is onvoldoende om hoofdverblijf in zelfde woning aan te tonen)

  • 3.

    En die blijk geven zorg te dragen voor elkaar (bijvoorbeeld door het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of op een andere manier):

Via Kennisboom gezamelijke huishouding (schulinck.nl) is een beslisboom van Schulinck beschikbaar. Deze kan gebruikt worden om duidelijkheid te krijgen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding (of niet) en geeft ook informatie over met wie je een gezamenlijke huishouding kan voeren.

 

Voorwaarde 3: Zorg dragen voor elkaar (verzorgingscriterium)

Deze voorwaarde ziet niet alleen op het financieel bijdragen in de woonlasten, maar moet beoordeeld worden op basis van alle feiten en omstandigheden. Het kan ook zijn dat er op een of andere manier voor elkaar wordt gezorgd, en/maar er geen sprake is van gedeelde (financiële) woonlasten. Ook is het niet belangrijk dat de mate van zorg over en weer, van dezelfde omvang is. Er kan sprake zijn van ‘zorg dragen voor elkaar’ waarbij de ene persoon meer voor de ander zorgt dan vice versa. Echter is er sprake van één persoon die de ander verzorgt, dan is er geen sprake van (wederzijds) zorgdragen voor elkaar. Zie voor meer informatie over dit onderwerp: Wmo (schulinck.nl)

 

Gebruikelijke zorg en leeftijd

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 jaar wordt iedereen verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen draaien. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.

 

De gemeente gaat er van uit dat de inwoner zich maximaal inspant. Soms betekent dit dat de inwoner stappen zet die niet zijn eerste keus zijn. De gemeente kan van de inwoner vragen om mee te werken aan voorgestelde oplossingen en bereidheid om deze in ieder geval te proberen. Afwijken kan alleen als dit onderbouwd en gemotiveerd kan worden. Elke situatie vraagt echter een individuele afweging voor een meest passende oplossing gebaseerd op de persoonlijke situatie.

 

Hoofdstuk 1 – Melding, onderzoek en aanvraag

 

In de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning is het aanvraagproces vastgelegd. Een belangrijk onderdeel daarin is het onderzoek.

 

Onderzoek

Vóórdat überhaupt tot de beoordeling wordt gekomen of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening moet éérst onderzoek worden gedaan naar de ondersteuningsbehoefte. Een onafhankelijk cliëntondersteuner kan zowel door de inwoner als gebiedsteam worden gevraagd om te ondersteunen bij de aanvraag of de totstandkoming daarvan. Volledigheidshalve zijn de vragen die worden afgepeld om tot een antwoord op de vraag naar de ondersteuningsbehoefte te komen, hieronder weergegeven.

 

  • 1.

    Stel vast wat de hulpvraag is;

  • 2.

    Welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving?

  • 3.

    Welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving?

  • 4.

    In hoeverre kunnen de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning bieden. Of zijn er aanspraken mogelijk op grond van een voorliggende wet?

  • 5.

    Is er voldoende informatie of is er extern (medisch) advies nodig om bijvoorbeeld goed te kunnen beoordelen wat iemand wel/niet (meer) kan vanwege een aandoening? Dan dient een extern advies opgevraagd te worden.

  • 6.

    Is de hulpvraag na het doorlopen van de voorgaande stappen niet (volledig) opgelost, en is er een passende voorziening op grond van de Wmo, dan bestaat er een compensatieplicht op grond van de Wmo en moet een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Is de hulpvraag opgelost, dan is er geen compensatie nodig op grond van de Wmo en hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.

Na het onderzoek kan het zijn dat het tot een aanvraag komt.

 

Aanvaardbare maatschappelijke participatie

Het uitgangspunt is dat een inwoner moet kunnen participeren. Dat betekent niet dat we alle wensen van een inwoner om het mogelijk te make om te participeren ook leidt tot het toekennen van voorzieningen. Daarbij kijken we o.a. naar aanvaardbare maatschappelijke participatie. Wat wordt daaronder verstaan? Bij het bepalen van het te bereiken resultaat gaat het er bij maatschappelijke participatie niet om hoe vaak een cliënt een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie. Kortom, niet alle bij de cliënt levende wensen behoeven te worden gehonoreerd. Onder de Wmo 2015 heeft de CRvB, met verwijzing naar de wetsgeschiedenis, bepaald dat de verplichting om een maatwerkvoorziening te bieden niet zo ver gaat dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had. Wat er precies onder "aanvaardbare maatschappelijke participatie" wordt verstaan is niet eenduidig vast te stellen, maar een cliënt moest kunnen deelnemen aan het "leven van alledag" en de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten kunnen onderhouden. Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen. Zie voor meer informatie Wmo (schulinck.nl)

 

In de volgende situaties hoeft geen aanvraag ingediend te worden.

 

Bij kortdurende hulp bij het huishouden

Als er een melding/aanvraag rechtstreeks via het Transferpunt van een ziekenhuis komt met het verzoek tot kortdurende inzet van huishoudelijke hulp. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende gezonden en het abonnementstarief (de eigen bijdrage) is van toepassing.

 

Hospice

Bij opname in een hospice gelden afwijkende, provinciale afspraken. De noodzaak staat vast en standaard wordt 5 uur huishoudelijke hulp 2 per week ingezet. (schriftelijke) aanmelding door de aanbieder die in het betreffende hospice verantwoordelijk is voor de ondersteuning, is afdoende voor een toekenning van de voorziening. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende of nabestaanden gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing.

 

Cliëntondersteuning

Op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de wet moet het college vóór het onderzoek de cliënt en zijn mantelzorger wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

 

‘Afstemmen’ – Wettelijke grondslag

 

Artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015

De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

  • a.

    de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,

  • b.

    zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

  • c.

    jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,

  • d.

    onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,

  • e.

    betaalde werkzaamheden,

  • f.

    scholing die de cliënt volgt of kan volgen,

  • g.

    ondersteuning ingevolge de Participatiewet,

  • h.

    de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

‘Afstemmen’ – definitie en uitleg

 

''Indien de aanvrager in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dient het college de maatwerkvoorziening conform dit vijfde lid, waar dat aan de orde is, af te stemmen op een aantal zaken.’’ (MvTp.124)

 

Met afstemming wordt bedoeld dat het gehele aanbod aan voorzieningen: het aanbod aan (medische) zorg, maatschappelijke ondersteuning of andere vormen van hulp (op grond van verschillende wetten of (sociale) afspraken), doelmatig wordt ingezet.

 

‘’ Voor zorgverzekeraars en gemeenten is van belang dat door afstemming meer doelmatige uitvoering, waaronder beperking van de administratieve lasten en uitvoeringskosten kan worden gerealiseerd. Verzekeraars en gemeenten zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden op dit punt. ‘’ (Mvt p.19).

 

‘’ De afstemming kan ook inhouden dat het college de aanvrager indien nodig verwijst naar de Zvw, Wet op de jeugdzorg/Jeugdwet, Participatiewet. ‘’ (MvTp.124)

 

Deze afstemming vindt plaats tijdens het onderzoek naar het recht op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Hieronder wordt ingegaan op afstemming en de eigen mogelijkheden, zorgverzekeringswet en Jeugdwet. Een aanvraag voor een Wmo-voorziening afstemmen op reeds verstrekte Wmo-voorzieningen behoort ook tot de mogelijkheden.

  • Afstemmen op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt (a)

    Hiermee wordt bedoeld: welke mogelijkheden zijn er op grond van eigen kracht, gebruikelijke hulp, een algemeen gebruikelijke voorziening, mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk of middels een algemene voorziening, om de hulpvraag (deels) op te lossen. Pas als alle bovenstaande mogelijkheden ontoereikend zijn, kan er recht bestaan op een maatwerkvoorziening (moet het college een voorziening treffen om de beperkingen te compenseren). Bij de totstandkoming van de Wmo is het volgende beschreven over ‘Eigen kracht’ en daarmee samenhangend de rol van het sociale netwerk:

     

    ’Tot die eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.'.. '. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.’’ (Mvt p.25).

     

    Op de kennisbank van Schulinck wordt het volgende geschreven over de rol van de inwoner zelf:

     

    De cliënt moet zich in hoge mate inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Een beroep doen op andere regelgeving valt hier ook onder.

    (Wmo (schulinck.nl))

     

    Afstemmen op de aanwezige mogelijkheden van de inwoner houdt ook in dat de aanwezigheid van andere (wmo) voorzieningen moet worden meegewogen, voor zoverre die voorzieningen een passende bijdrage kunnen leveren.

  • Afstemming met de Zorgverzekeringswet (b)

    Als er recht bestaat op ondersteuning/zorg op grond van de zorgverzekeringswet, dan mag het college de inwoner wijzen op die mogelijkheden. Als aanspraak bestaat op, of reeds sprake is van zorg of behandeling en dit een passende oplossing kan zijn voor de hulpvraag, dan moet deze informatie bij het besluit tot wel of geen recht op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo, worden meegewogen.

  • Afstemming met de Jeugdwet (c)

    Als er recht bestaat op ondersteuning/zorg op grond van de Jeugdwet, of als de inwoner al ondersteuning op grond van de Jeugdwet ontvangt, dan mag het college de inwoner wijzen op die mogelijkheden en/of beoordelen of de voorziening op grond van de jeugdwet (al) voldoende passend is. Als aanspraak bestaat op, of reeds sprake is van zorg of behandeling en dit een passende oplossing kan zijn voor de hulpvraag, dan moet deze informatie bij het besluit tot wel of geen recht op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo, worden meegewogen.

‘Compenseren’ – Wettelijke grondslag

 

Artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015:

 

Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

‘Compenseren’ – definitie en uitleg

 

De compensatieplicht van het college zoals bedoeld in de Wmo, is een specifieke uitwerking van de verantwoordelijkheid van het college en heeft een andere (beperktere) strekking dan de algemene zorgplicht bedoeld in artikel 170 van de Gemeentewet.

 

Compenseren betekent: herstellen, in balans brengen. In het kader van de Wmo betekent het dat het college een inwoner een maatwerkvoorziening verstrekt, als de inwoner beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en/of participatie, én er geen andere mogelijkheden zijn om het probleem (deels) mee op te lossen, of deze niet toereikend zijn. Toereikend wil zeggen: de andere oplossingen zijn niet voldoende om de beperkingen te verminderen of op te heffen.

 

De verplichting voor het college om een inwoner te compenseren middels een maatwerkvoorziening, bestaat dus alleen als de inwoner niet via eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van anderen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen, zijn hulpvraag niet (voldoende) kan oplossen, en daardoor beperkingen ervaart in zijn participatie en/of zelfredzaamheid (resultaat binnen de Wmo is het wegnemen van beperkingen in de participatie en/of zelfredzaamheid).

 

De verplichting voor het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, wordt ingeperkt door de mate waarin een inwoner al op aanvaardbare wijze kan deelnemen aan de maatschappij. Met andere woorden: in hoeverre is het huidige niveau van participeren (zonder maatwerkvoorziening) voldoende om te concluderen dat, ondanks aanwezige beperkingen, de inwoner voldoende participeert (op aanvaardbare wijze kan deelnemen aan de maatschappij).

 

Wanneer sprake is van een aanvaardbare mate van participatie, blijft maatwerk. Echter is het college niet gehouden om een inwoner middels een maatwerkvoorziening in staat te stellen om op hetzelfde of ‘hoger niveau’ te kunnen participeren, ten opzichte van de situatie van de inwoner voordat hij ondersteuning nodig had. Een maatwerkvoorziening hoeft niet alle beperkingen weg te nemen, maar moet een passende bijdrage leveren aan het verminderen van die beperkingen, om zodoende (weer) te kunnen participeren.

 

Als er recht bestaat op een maatwerkvoorziening, moet duidelijk zijn wat de precieze aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte is, zodat het soort/type maatwerkvoorziening daarop kan worden afgestemd. Het onderzoek naar de aard en omvang van de behoefte aan ondersteuning wordt gedaan in samenspraak met de inwoner (aanvrager), zijn/haar huisgenoten, personen uit het sociaal netwerk waar de inwoner een beroep op doet of kan doen en eventuele mantelzorger(s).

 

Door gebruik te kunnen maken van een maatwerkvoorziening, worden de (ervaren) beperkingen gecompenseerd, waardoor de zelfredzaamheid van de inwoner wordt vergroot (resultaat). In beginsel gaat het primair om het compenseren van de aanvrager. De voorziening moet echter wel passend zijn. Dit kan inhouden dat bij het beoordelen voor welke specifieke voorziening de inwoner in aanmerking komt, (deels) rekening wordt gehouden met mogelijkheden van de personen uit het sociale netwerk.

 

Voorbeeld:

 

Casus:

Een inwoner komt in aanmerking voor een hulpmiddel voor het compenseren van een mobiliteitsbeperking. Het lopen van (middel)lange afstanden is niet meer mogelijk zonder hulpmiddel. Voorheen liep of fietste de inwoner vaak met zijn partner. Vooral samen naar het dorp 5 kilometer verderop gaan, wordt erg gemist. Dit is niet meer mogelijk.

De inwoner is wel in staat om korte afstanden in en om het huis af te leggen met behulp van een wandelstok. De inwoner is in staat om zelfstandig een afstand van 2 kilometer af te leggen met een rolstoel zonder duwondersteuning. De inwoner komt in aanmerking voor een rolstoel.

 

Situatie 1:

Inwoner heeft een partner. Deze partner is fysiek gezond. De partner is in staat om een rolstoel zonder duwondersteuning te duwen voor de (middel)lange afstanden (in ieder geval 5 kilometer).

 

Situatie 2:

Inwoner heeft een partner. Echter is deze partner op leeftijd en heeft zelf (objectiveerbare) beperkingen waardoor het duwen van een rolstoel zonder duwondersteuning, niet mogelijk is voor de (middel)lange afstanden.

 

Analyse:

Het resultaat wat beoogd wordt met het verstrekken van een rolstoel, is dat de inwoner zich zelfstandig kan verplaatsen (zelfredzaamheid), maar óók dat hij weer met zijn partner naar het dorp kan gaan, waar zij vaak dorpsgenoten ontmoeten (participeren).

 

Bij het indiceren van een maatwerkvoorziening moet rekening worden gehouden met de eigen kracht en eventuele aanwezige voorzieningen (afstemmen).In het bovenstaande voorbeeld heeft de inwoner zelf een wandelstok aangeschaft. Dit is een algemeen gebruikelijke voorziening en compenseert deels de loopbeperking omdat de inwoner zich in en om de woning kan verplaatsen. Echter is de inwoner niet in staat om zelfstandig langere afstanden af te leggen met een rolstoel.

 

In situatie 1 kan worden volstaan met het verstrekken van een rolstoel zonder duwondersteuning. De inwoner is namelijk in staat zich in en om de woning te verplaatsen, kan met een rolstoel zelfstandig korte afstanden afleggen en kan met (duw)ondersteuning van zijn partner samen het dorp bereiken om dorpsgenoten te ontmoeten. De keuze voor het soort rolstoel, één zonder ondersteuning, is afgestemd op de eigen kracht (wat kan inwoner zelf) met hulp van voorzieningen en/of netwerk.

In situatie 2 kan niet worden volstaan met het verstrekken van een rolstoel zonder duwondersteuning. De inwoner is immers aangewezen op zijn partner (of eventueel andere personen) als hij de afstand tot het dorp wil afleggen, wat voor de inwoner een belangrijk aspect is voor het participeren in de maatschappij. Het verstrekken van een rolstoel met duwondersteuning stelt de inwoner (ook) in staat om samen met zijn partner te kunnen participeren.

 

 

In het onderzoek moet dus ook rekening worden gehouden met wat er verwacht kan en mag worden van het netwerk rondom de aanvrager. Het verstrekken van een rolstoel zonder duwondersteuning zou in dit voorbeeld niet passend zijn, omdat de rolstoel niet kan worden gebruikt om het resultaat (zelfredzaamheid bevorderen en (weer) participeren) te kunnen bereiken.

 

Persoonskenmerken – Wettelijke grondslag

 

Artikel 2.3.2 lid 4 onder a Wmo 2015:

 

Het college onderzoekt:

a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

 

Artikel 2:3.5 lid 5 onder h Wmo 2015:

De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

 

‘Persoonskenmerken’ – definitie en uitleg

Uit het voorgaande valt te herleiden dat het college een verantwoordelijkheid heeft om de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren in het onderzoek te betrekken.

Daarnaast heeft het college een verplichting om de maatwerkvoorziening af te stemmen op de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

 

De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner moeten bij het onderzoek worden betrokken en het college beoordeeld vervolgens in hoeverre binnen de grenzen van de Wmo, aan deze wensen tegemoet kan worden gekomen.

Persoonskenmerken zijn objectiveerbaar (meetbaar/aantoonbaar) maar ook veranderbaar. Voorbeelden van persoonskenmerken zijn; leeftijd, leefvorm, gezinssamenstelling (hebben van (minderjarige) kinderen), woningtype (huur of koop) en ligging (vrijstaand/gelijkvloers), gezondheidssituatie, ondersteuning of zorg op grond van andere wetgeving, hebben van een rijbewijs en eigen auto, het hebben van huisdieren en het beoefenen van sport.

Naast ‘persoonskenmerken’ dient het college ook de ‘voorkeuren’ van de inwoner te betrekken in het onderzoek. Gedurende/na het onderzoek wordt duidelijk welke ondersteuning (specifieke voorzieningen) een passende bijdrage kunnen leveren. Als er meerdere voorzieningen een passende bijdrage kunnen leveren, dan komt de inwoner in aanmerking voor de goedkoopst adequate voorziening.

 

Mantelzorg

Als de inwoner voldoende wordt gecompenseerd met hulp van een mantelzorger, dan bestaat er geen recht op een maatwerkvoorziening. Mantelzorg is vrijwillige onbetaalde zorg en kan niet worden verplicht; de hulpverlening is gebaseerd op de sociale relatie tussen de inwoner en de mantelzorger. Mantelzorg overschrijdt de omvang van gebruikelijke hulp. Een huisgenoot kan gebruikelijke hulp bieden en boven-gebruikelijke hulp: Mantelzorg. Ook andere personen (sociale netwerk) kunnen mantelzorg verlenen.

Het college moet de mogelijkheden van ondersteuning door of middels mantelzorg onderzoeken. Is er geen mantelzorger beschikbaar en is ondersteuning nodig, dan kan er recht bestaan op een maatwerkvoorziening. Als de inwoner zich tot het college wendt met een hulpvraag en er is sprake van een mantelzorger, dan moet het college moet ook de belastbaarheid van de mantelzorger betrekken in het wmo-onderzoek.

 

Voorbeeld: Mantelzorg, huishoudelijke ondersteuning en persoonskenmerken

Bij een hulpvraag over huishoudelijke ondersteuning, moet onderzocht worden wat de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner zijn (artikel 2.3.2 lid 4 onder a Wmo). Persoonskenmerken kunnen bijvoorbeeld zijn: Inwoner en diens partner wonen in een ruime woning met een aangebouwde serre. Inwoner brengt veel tijd door in de serre, waar ook zijn papegaai verblijft. Daarnaast wordt een deel van de bovenverdieping niet gebruikt en zodoende ook niet wekelijks schoongemaakt.

 

Daarna onderzoekt het college de mogelijkheden van eigen kracht en gebruikelijke hulp (artikel 2.3.2 lid 4 onder b Wmo). De inwoner heeft een inwonende partner, deze partner voerde tot op heden de huishoudelijke taken uit omdat de inwoner wegens objectiveerbare beperkingen daartoe niet in staat is. Deze partner verleent daarnaast (mantel)zorg aan de inwoner, bijvoorbeeld helpen met wassen en bereiden van maaltijden. Partner is echter naar aanleiding van een operatie tijdelijk (+/- 3 maanden) niet in staat om de zware huishoudelijke taken uit te voeren. Partner is nog wel in staat om de inwoner te ondersteunen. De inwoner heeft geen sociaal netwerk waarop een beroep kan worden gedaan.

Het college moet onderzoeken of ondersteuning aan de inwoner, en diens mantelzorger nodig is. In dit voorbeeld zou ondersteuning noodzakelijk kunnen zijn; de mantelzorger kan tijdelijk worden ontlast in het doen van de zware huishoudelijke taken. (artikel 2.3.2 lid 4 onder c/d Wmo).

Bij het indiceren van de omvang (in uren/minuten) moet onder andere rekening worden gehouden met de oppervlakte van de woning. Het college mag rekening houden met het feit dat de bovenverdieping niet meegenomen hoeft te worden. Daarnaast zal, in samenspraak met de inwoner moeten worden afgestemd wat er verwacht mag worden ten aanzien van het schoonhouden van de serre, bijvoorbeeld omdat vanwege de papegaai de serre sneller vuil wordt. De inwoner kan de voorkeur hebben om huishoudelijke ondersteuning in te kopen bij aanbieder x. Hiermee kan het college rekening houden bij het verstrekken van een indicatie.

Hoofdstuk 2 – Persoonsgebonden budget

 

Binnen de gemeente Ooststellingwerf is het gebiedsteam verantwoordelijk voor de uitvoering van onder andere de Wmo, de Jeugdwet en budgetadvies. De inwoners van de gemeente Ooststellingwerf kunnen met hulpvragen terecht bij het gebiedsteam. In de uitvoeringspraktijk blijkt vraag te zijn naar meer duidelijkheid over hoe men met bepaalde onderwerpen om moet gaan. Één van deze onderwerpen betreft de beoordeling van een verzoek van een inwoner om een persoonsgebonden budget (hierna pgb). Op grond van de Wet, is het college (voor de gemeente Ooststellingwerf is dat het gebiedsteam) verantwoordelijk voor de beoordeling of een inwoner in aanmerking kan komen voor een pgb.

 

Onderstaande regels zijn een voor inwoners en de uitvoering werkbaar afwegingskader dat voldoet aan de wettelijke vereisten bij hulpvragen op grond van de Wmo. Binnen de Jeugdwet kent men ook het pgb. Omdat deze wetten op het onderdeel ‘pgb’ en de verantwoordelijkheid daarin voor het gebiedsteam wezenlijk van elkaar verschillen, is deze werkinstructie gericht op aanvragen pgb op grond van de Wmo.

 

Om in aanmerking te komen voor een pgb, moet de inwoner voldoen aan drie wettelijke voorwaarden. Voldoet de inwoner niet aan één of meerdere van die voorwaarden, dan wordt een pgb afgewezen en kan er, indien nodig, een ZIN-voorziening worden toegekend. De drie wettelijke voorwaarden worden hieronder toegelicht.

 

1.De inwoner wil een pgb

In de praktijk blijkt dat inwoners vaak al weten dat ze een pgb willen. De inwoner wil een bepaald product of dienst inkopen bij een niet-gecontracteerde aanbieder en kan dus geen gebruik maken van een voorziening in natura omdat die aanbieder geen contract heeft met de gemeente. Soms is niet altijd duidelijk voor de inwoner wat de keuze voor een pgb precies inhoud en wat erbij komt kijken. De rol van de gebiedsteammedewerker is, op dit onderdeel, die van adviseur. Licht de inwoner goed voor over de verantwoordelijkheid van de inwoner zelf bij de keuze voor een pgb. Is de inwoner goed op de hoogte van de administratie die erbij komt kijken? Weet de inwoner van de mogelijkheid (en voordelen van) ZIN? Als de inwoner goed geïnformeerd is en kiest voor een pgb, dan kun je verder met de beoordeling van de overige twee voorwaarden. Aan voorwaarde 1 zal worden voldaan als de inwoner voldoende kennis heeft van wat er van hem wordt verwacht, en bewust kiest voor een pgb.

 

2.De inwoner kan omgaan met een pgb

De Rijksoverheid heeft ‘10 punten pgb-vaardigheid’ opgesteld. Deze zijn hieronder weergegeven. Iemand die een pgb beheert, moet over deze vaardigheden beschikken. De persoon die het pgb beheert hoeft niet per se dezelfde persoon te zijn als degene die de ondersteuning zal gaan ontvangen. Hierover later meer. In de onderstaande opsomming is gemakshalve ‘de inwoner’ gehanteerd als term.

 

  • 1.

    De inwoner moet zijn eigen situatie kunnen overzien en inschatten welke zorg hij nodig heeft.

  • 2.

    De inwoner moet de regels over een pgb kennen of kunnen vinden (bijvoorbeeld op internet).

  • 3.

    De inwoner kan een administratie bijhouden zodat bijgehouden wordt hoeveel budget is uitgegeven. De gemeente kan om een administratie vragen.

  • 4.

    De inwoner moet ‘goed’ kunnen communiceren met instanties, bijvoorbeeld de gemeente, de SVB en de aanbieder van zorg.

  • 5.

    De inwoner moet zelf een aanbieder voor de gevraagde hulp of zorg kunnen vinden en afspraken maken over het uurtarief, wat voor zorg er wordt geboden en wanneer etc.

  • 6.

    De inwoner moet afspraken kunnen maken en zich daar aan houden. De inwoner mag het pgb bijvoorbeeld alleen besteden aan zorg. Ook moet de inwoner de aanbieder erop aan kunnen spreken als er iets niet conform afspraak verloopt.

  • 7.

    De inwoner moet kunnen beoordelen of de zorg bij hem past. Dit betekent dat de inwoner objectief moet kunnen beoordelen of hij echt geholpen wordt door de zorg die hij wil inkopen.

  • 8.

    De inwoner moet zelf voor vervanging zorgen bij verlof of ziekte van hulpverlener.

  • 9.

    De inwoner moet degene die de hulp of zorg gaat bieden, aan kunnen sturen.

  • 10.

    De inwoner vervult bij een pgb in principe de rol van opdrachtgever of werkgever en moet daarom op de hoogte zijn van de regels die daarbij horen of in ieder geval kunnen vinden (bijvoorbeeld op internet).

3. De ondersteuning die wordt ingekocht is van voldoende kwaliteit

In de wet staat dat de in te kopen hulp/zorg/hulpmiddel/dienst veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. De begrippen veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn containerbegrippen en moeten worden geconcretiseerd omdat het voldoen aan voorwaarde 3 anders niet vooraf controleerbaar is. De drie voornoemde containerbegrippen kunnen gezamenlijk worden beschouwd als een kwaliteitsvoorwaarde waarop moet worden gecontroleerd.

 

Verantwoordelijkheid van de gemeente bij pgb’s

Het gebiedsteam is verantwoordelijk voor het vóóraf toetsen of aan de drie wettelijke voorwaarden is voldaan. Voeren we geen controle uit op die drie voorwaarden en kennen we wel een pgb toe? Dan is dat besluit tot toekenning pgb in strijd met de wet. Als wij tot de conclusie komen dat aan één of meer van de voorwaarden niet wordt voldaan, dan mogen we geen pgb te verstrekken. Je kan dan een voorziening in natura verstrekken.

 

Als uitgangspunt geldt dat voor de kwaliteit van hulpmiddelen aangeschaft met pgb, wordt aangesloten bij de kwaliteit zoals vastgelegd in het kernassortiment van de aanbieder van hulpmiddelen.

 

Risico’s

Als er niet goed wordt omgegaan met een pgb Het gebiedsteam wil de inwoner zo goed mogelijk helpen. Als er gekozen wordt voor een pgb, is het niet de bedoeling dat de inwoner in een later stadium in de problemen komt omdat hij bijvoorbeeld onvoldoende in staat blijkt om een goede administratie bij te houden. Gevolg kan dan zijn dat het pgb niet juist is besteed of er teveel is uitgegeven en het budget voortijdig ‘op’ is. Het is niet de bedoeling dat de inwoner met een dergelijk probleem geen zorg meer kan ontvangen omdat het budget op is, maar het is óók niet de bedoeling dat het gebiedsteam dit probleem moet oplossen door een aanvullend pgb te verstrekken. Het gebiedsteam (de gebiedsteammedewerker) moet een inschatting maken of de inwoner de verantwoordelijkheid kan dragen om de taken uit te voeren. De inwoner moet ook aangesproken kunnen worden op zijn verantwoordelijkheden.

 

Als de kwaliteit onvoldoende is gewaarborgd

Het gebiedsteam is dus verantwoordelijk voor het vóóraf toetsen of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd. Het gaat dus niet zozeer om de kwaliteit van de geleverde zorg in de praktijk. Daarvoor is de beheerder van het pgb zelf verantwoordelijk en die verantwoordelijkheid ziet op de situatie dat er al een pgb is toegekend. Waar de verantwoordelijkheid voor het gebiedsteam in zit, is, simpel gezegd, een antwoord op de vraag: ‘Als ik aan deze inwoner een pgb toeken, kan ik dan met voldoende zekerheid zeggen dat de hulp/ondersteuning/product waaraan het pgb wordt besteed, ook past bij de hulpvraag en er dus aan bijdraagt dat de inwoner er ook echt mee geholpen wordt?’

 

Risico op ongewenste belangenverstrengeling of financieel gewin

In 2019 heeft de Centrale Raad een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat je een pgb mag afwijzen als degene die het pgb beheert, dezelfde persoon is als degene die met het pgb wordt ingekocht om ondersteuning te bieden. Het ging hier om een inkoop van professionele (formele) ondersteuning:

 

‘De CRvB laat zich voor het eerst uit over de situatie dat het pgb-beheer wordt uitgevoerd door de aanbieder die tevens de middels dat pgb ingekochte ondersteuning levert aan de cliënt. Een dergelijke ‘dubbelrol’ kan niet, zo oordeelt de CRvB. Als zorgaanbieder ben je niet in staat de aan een pgb verbonden beheerstaken ‘met voldoende afstand en kritisch’ te vervullen. ’

 

Als gaat om iemand uit het sociaal netwerk die een dubbelrol heeft, (dus bieden van ondersteuning en beheer van het pgb), dan heeft het de voorkeur om (mits goed onderbouwd) een pgb af te wijzen omdat één en dezelfde persoon dan ‘zichzelf’ moet beoordelen en zichzelf uitbetaald. Ook in die situatie is er een aannemelijk risico op ongewenste belangenverstrengeling. Er zijn verschillende gerechtelijke uitspraken geweest waaruit heel duidelijk naar voren komt dat een pgb niet als inkomensvoorziening mag worden gebruikt. De situatie wordt hieronder toegelicht:

 

‘Iemand had een pgb en dat werd stop gezet. De betrokkene stelde afhankelijk te zijn van het pgb als inkomen. Ook al zou dat in de praktijk zo zijn, dat is niet waar het pgb voor is bedoeld. Iedereen in Nederland heeft als plicht voor zijn eigen inkomen te zorgen. Dat inkomen zal met een reguliere baan verworven moeten worden. Een pgb is geen reguliere baan: als degene wiens pgb men uitvoert overlijdt, heeft men helemaal niets meer: niet meer de huisgenoot waarvoor men het pgb uitvoerde, geen inkomen meer, maar ook geen uitkering: met een pgb is men niet verzekerd voor werkeloosheid.

 

Eigenlijk zou je daarom kunnen stellen dat een pgb nooit een reguliere baan mag vervangen. Je baan opgeven omdat je met een pgb meer inkomen hebt lijkt aantrekkelijk maar is niet zo handig. Het zal niet de eerste keer zijn dat een pgb-houder overlijdt en dat zijn of haar partner daarna een beroep moet doen op de Participatiewet, met een overgang van een fors pgb naar het bestaansminimum. De voorzieningenrechter: een pgb is niet bedoeld als inkomensvoorziening, maar is slechts bedoeld om daarmee de noodzakelijke en geïndiceerde ondersteuning in te kopen’.

 

Hoe wordt dit getoetst in de praktijk?!

Wil een inwoner een pgb, dan moet de inwoner een pgb-plan aanleveren. Levert de inwoner geen pgb plan aan, dan wordt het pgb geweigerd en eventueel een voorziening in natura verstrekt. Levert de inwoner een pgb-plan aan, dan wordt de inhoud van het pgb-plan getoetst aan de wettelijke voorwaarden. Zoals eerder benoemd, zal aan de voorwaarde dat de inwoner een pgb wil, snel worden voldaan. Om die reden wordt er daarom niet nader ingegaan op dit onderdeel.

 

Het (format) pgb-plan

De inhoud van het pgb-plan wordt getoetst. De gemeente kan een format pgb-plan opstellen en aan de inwoner verstrekken bij een verzoek om pgb. Het pgb-plan is in principe vormvrij. Dat houdt in dat de inwoner ook een eigen plan mag indienen. Wel is het zo dat elk pgb-plan bepaalde informatie moet bevatten. De informatie moet toetsbaar zijn. Dat wil zeggen dat op basis van (de inhoud van) het pgb-plan, een oordeel moet kunnen worden gegeven over of er voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden. Er is een nieuw (format) pgb-plan ontwikkeld. Deze is bijgevoegd als bijlage bij deze beleidregels.

 

Het hanteren van een door de gemeente opgesteld format, heeft meerdere voordelen. Enerzijds voordelen voor de gemeente, anderzijds voor de inwoner. De voordelen voor de gemeente is dat de in het format gehanteerde vraagstelling, zo is ingericht, dat de antwoorden op de vragen de informatie zal opleveren die nodig is om de wettelijke voorwaarden te kunnen toetsen. Bij het gebruiken van het format wordt er tevens uniformiteit gecreëerd. Het voordeel voor de inwoner is dat hij niet zelf hoeft te bedenken welke informatie wij nodig hebben. Bij het verstrekken van een format, faciliteren we de inwoner als het ware. De inwoner weet direct welke informatie wij nodig hebben om te beoordelen of hij in aanmerking komt voor een pgb. Het is het wenselijk om dit format te gebruiken. Het is, zoals net benoemd, ook mogelijk dat de inwoner zelf een eigen plan indient. Dit kan juridisch gezien niet worden geweigerd. Wel moet de inhoud van dat eigen plan natuurlijk kunnen worden getoetst. Hieronder volgt een toelichting op de vragen zoals in het format pgb-plan zijn verwerkt. De onderstaande vragen zijn tevens te gebruiken als ‘checklist’ bij situaties waarin de inwoner zelf een pgb-plan heeft opgesteld.

 

Vragen om de pgb-vaardigheid in te schatten

Hieronder wordt een overzicht gegeven van hoe de inhoudelijke toetsing eruit kan zien. De volgende vragen kunnen worden gesteld, afhankelijk van de antwoorden op die vragen, volgt een inschatting over de pgb-vaardigheid.

 

1. Wie gaat het pgb beheren?

Hoofdregel: de inwoner is vaak zelf de aanvrager van het pgb en zal ook vaak zelf degene zijn die het pgb beheert.

Uitzondering: Als er sprake is van een van de situaties als hieronder (vraag 2), zal er sprake moeten zijn van een derde die het pgb beheert.

Let op: de persoon de het pgb gaat beheren, moet pgb-vaardig zijn. Als de inwoner het pgb niet zelf beheert maar iemand anders, dan moet je toetsen of die derde persoon pgb-vaardig is.

 

2. Is er sprake van een van de volgende situaties of een combinatie daarvan:

  • a.

    de inwoner heeft een geestelijke/psychische beperking of aandoening die van invloed is op de cognitie van de inwoner?

  • b.

    de inwoner is ongeletterdheid of laaggeletterdheid?

  • c.

    de inwoner heeft (problematische) schulden?

Hoofdregel: Als er sprake is van een voornoemde situaties, en is er niemand die de beheerstaken behorend bij een pgb namens of samen met de inwoner kan uitvoeren? Dan moet je een pgb afwijzen omdat er een groot risico bestaat dat de beheerstaken niet verantwoord kunnen worden uitgevoerd. Uitzondering: Is er sprake van schuldenproblematiek maar staat de inwoner onder bewind, of een andere vorm van professionele schuldhulp?

 

Dan is er een mogelijkheid voor een pgb. Voorwaarde is dan dat iemand anders dan de inwoner het beheer van de taken uitvoert. Dat kán de bewindvoerder of een ander persoon zijn (een andere professional of iemand uit het sociaal netwerk, zie vraag 3).

 

3. Als iemand anders de beheerstaken uit gaat voeren, is dit een professional of iemand uit het sociaal netwerk?

a. Is het een professional? dan moet je het volgende weten:

  • -

    Welke functie heeft de professional?

  • -

    Heeft deze persoon in zijn rol als professional de tijd om de beheerstaken uit te voeren? Zo ja, moet de inwoner daarvoor betalen?

  • -

    Is de professional capabel om de beheerstaken uit te voeren (de 10 punten pgb-vaardigheid)?

  • -

    Is de professional verbonden of geallieerd aan de aanbieder waar de inwoner de ondersteuning met het pgb wil inkopen?

  • -

    Verhoudt de rol als professional zich met de uitvoering van de beheerstaken?

Hoofdregel: Degene die het pgb gaat beheren mag geen dubbelrol hebben in die zin dat het beheer van het pgb en de ondersteuning die daarmee wordt ingekocht, door dezelfde persoon wordt uitgevoerd.

Uitzondering: Is de professional die het pgb gaat beheren tevens bewindvoerder van de inwoner, dan houdt dat dus in dat de bewindvoerder extra taken erbij krijgt op het moment dat de bewindvoerder het pgb gaat beheren. De dubbelrol van beheerder en bewindvoerder is in principe aanvaardbaar tenzij: Het kan voorkomen dat de bewindvoerder voor de pgbbeheerstaken extra uren en daarmee kosten in rekening brengt bij de inwoner. Die informatie moet je meenemen in je beoordeling. Het moet niet zo zijn dat die extra kosten via bijzondere bijstand alsnog door de gemeente bekostigd moeten worden. Het pgb zou dan wellicht niet voldoen aan de eis: goedkoopst adequate oplossing. Daarnaast kan men pas in aanmerking komen voor bijzondere bijstand als de gemaakte kosten noodzakelijk zijn. In een soortgelijke situatie heeft de Centrale Raad beoordeeld dat die kosten niet noodzakelijk zijn. Er kan namelijk gekozen worden voor een voorziening in natura, waardoor die kosten niet gemaakt hoeven te worden

 

b. Is het iemand uit het sociaal netwerk dan moet je het volgende weten:

  • -

    Wat is de onderlinge relatie met de inwoner?

  • -

    Heeft deze persoon tijd en ruimte om de beheerstaken uit te voeren?

  • -

    Is deze persoon capabel om de beheerstaken uit te voeren (de 10 punten pgb-vaardigheid)?

  • -

    Voert deze persoon de beheerstaken vrijwillig uit of moet de inwoner ervoor betalen?

  • -

    Is deze persoon niet dezelfde persoon als die de ondersteuning gaat bieden?

Hoofdregel: Degene die het pgb gaat beheren mag niet dezelfde persoon zijn als degene die de ondersteuning gaat uitvoeren. Daarnaast zal over het algemeen de persoon uit het sociaal netwerk, de beheerstaken kosteloos uitvoeren. Het pgb-budget mag (bijvoorbeeld) niet worden aangewend om iemand uit het sociaal netwerk een vergoeding te verstrekken voor het beheren van het pgb. Wil de inwoner de persoon uit het sociaal netwerk uitbetalen voor het uitvoeren van de beheerstaken, dan is dat een afspraak tussen de inwoner en beheerder van het pgb en is de gemeente niet verantwoordelijk voor dergelijke kosten. Het is ook niet de bedoeling dat iemand bijvoorbeeld minder gaat werken om zo de beheerstaken uit te kunnen voeren. Dit mag natuurlijk wel, maar een derving van inkomsten kan niet wordt gecompenseerd vanuit het pgb en de verantwoordelijkheid/afspraken daarover ligt bij de inwoner en de pgb-beheerder zelf.

 

De bovengenoemde vragen zijn in uitgewerkt in een (stroom) schema, bijgevoegd bij deze beleidsregels. Dat stroomschema kan als ‘Checklist’ dienen bij een door de inwoner zelf opgesteld pgb plan. De bovenstaande vragen zijn tevens verwerkt in het Format Pgb-plan, bijgevoegd in bijlage

 

Vragen om de kwaliteit te waarborgen

Hieronder wordt een overzicht gegeven van hoe de inhoudelijke controle op de kwaliteit eruit kan zien. De volgende vragen kunnen worden gesteld, afhankelijk van de antwoorden op die vragen, kun een inschatting worden gemaakt over in hoeverre de kwaliteit van de ondersteuning voldoende is gewaarborgd. Het is onmogelijk op detailniveau vooraf iets te zeggen over de kwaliteit. Dat is ook niet de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Als het ware moet er een soort ‘preventieve’ controle plaatsvinden op de omstandigheden. Met andere woorden: er moet na de beantwoording van de onderstaande vragen een oordeel zijn dat de kwaliteit in ieder geval aan een bepaalde standaard voldoet die past bij het soort ondersteuning waar het in dat geval om gaat.

 

1. Wat wordt er ingekocht?

  • -

    Is het een dienst? (bijvoorbeeld begeleiding of huishoudelijke hulp)

  • -

    Of een product, (een tastbare roerende of onroerende zaak, zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of woningaanpassing)

2. Welk doel of welke doelen worden beoogd te realiseren?

Draagt de in te kopen dienst of product bij aan de te bereiken doelen (en zo ja, hoe)? Voorbeeld: huishoudelijke hulp is een dienst die wordt ingekocht om het volgende doel te bereiken: het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden. Voor begeleiding is de beantwoording van deze vraag lastiger: Welke soort of vorm begeleiding is het meest geschikt om (bijvoorbeeld) het doel: ‘Vergroten van de zelfredzaamheid’ te bereiken?

 

3. Betreft het een pgb voor een dienst, wie gaat die dienst leveren?

Betreft het een dienst geleverd door een professional (een formele aanbieder), door iemand uit het sociaal netwerk of iemand (al dan niet in dienst bij een instelling) die niet de juiste diploma’s heeft of waarvan de instelling geen keurmerk of registratie heeft, (een informele aanbieder)?

Wie ondersteuning kan bieden worden ingedeeld in drie categorieën:

 

1. Formele ondersteuning

Wordt geboden door (een persoon of personen) die in dienst zijn van een instelling of als zelfstandige staan ingeschreven en beschikt over:

  • 1.

    Een Kamer van Koophandel inschrijving;

  • 2.

    Een erkende registratie, kwalificatie en/of relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende ondersteuning.

2. Informele ondersteuning door sociaal netwerk (zie vraag 4)

3. Informele ondersteuning door iemand die niet behoord tot het sociaal netwerk

Wordt geboden door iemand die of in dienst is van een instelling en die instelling niet over een erkende registratie, kwalificatie en/of relevante diploma’s beschikt die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende ondersteuning of een individueel persoon die niet in dienst is bij een instelling en niet is inschreven als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel en ook niet over een erkende registratie, kwalificatie en/of relevante diploma’s beschikt die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende ondersteuning.

 

Dit onderscheid is belangrijk omdat je aan formele ondersteuning andere kwaliteitseisen mag stellen dan aan informele ondersteuning. Ook de tarieven voor het pgb verschillen hierin. 12 Let op: Wordt de ondersteuning uitgevoerd door een professional dus formele ondersteuning, dan gelden er andere (strengere) eisen aan de persoon of de instelling die de ondersteuning biedt. Dit onderwerp wordt nader besproken in hoofdstuk 4 (vragen 3 en 4).

 

4. Wordt de dienst (bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of begeleiding) uitgevoerd door iemand uit het sociaal netwerk, wat is dan de onderlinge relatie tussen de aanvrager/inwoner en de uitvoerder van de dienst?

Soms is het niet wenselijk dat een bepaalde dienst, bijvoorbeeld begeleiding, wordt geboden door iemand uit het sociaal netwerk. Of het wel/niet wenselijk is hangt af van een aantal factoren. Aan de hand van een voorbeeld hieronder wordt dit uitgelegd.

 

Voorbeeld: Stel je voor dat een vrouw haar man wil begeleiden om structuur aan brengen in zijn dagelijks leven. De man heeft een zeer ernstige gedragsstoornis waardoor hij zijn agressie niet goed onder controle heeft. De vrouw heeft geen opleiding en/of (vak)kennis waaruit blijkt dat zij haar partner ‘de baas’ is, ofwel zij weet hoe zij haar man moet toespreken of bepaalde gesprektechnieken kan toepassen om haar man te helpen de structuur in zijn leven aan te brengen en vast te houden. Het kan zijn dat de gedragsstoornis zo ernstig is dat er een professional moet worden ingezet (kwaliteitseis).. Het risico op het toekennen van een pgb uitgevoerd door de vrouw, zou kunnen zijn dat de vrouw dreigt overbelast te geraken omdat zij niet over de capaciteiten beschikt de ondersteuning goed te kunnen bieden. De man is daarmee dus ook niet geholpen omdat het doel: structuur aanbrengen in het dagelijks leven niet wordt bereikt. De problematiek zou zelfs erger kunnen worden.

 

Daarnaast kun je je in een dergelijke situatie ook nog afvragen wie dan het pgb beheert aangezien de man (voor het gemak) niet in staat is om het pgb de beheren en de vrouw tevens de ondersteuning zou bieden, de vrouw zou dan niet het pgb mogen beheren. Immers zou zij dan haar eigen inzet moeten toetsen en ‘zichzelf uit moeten betalen’. Een dergelijke situatie roept daarnaast vragen op omdat je mag veronderstellen dat de vrouw niet voldoende objectief naar de situatie kan kijken omdat het haar eigen partner betreft.

 

5. Wordt de dienst uitgevoerd door iemand die niet tot het sociale netwerk van de inwoner behoord?

Is het antwoord ‘ja’? Dan is als het goed is bij de beantwoording van vraag 3, al onderzocht dat deze instelling niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor formele ondersteuning en zal het lage pgb tarief van toepassing zijn. Is het antwoord ‘nee’? Dan is als het goed is bij de beantwoording van vraag 3 al onderzocht dat deze persoon niet voldoen aan de kwaliteitseisen voor formele ondersteuning en zal het lage pgb tarief van toepassing zijn.

De bovenstaande vragen zijn tevens verwerkt in het Format Pgb-plan, bijgevoegd als bijlage bij deze beleidsregels.

 

4. In dit hoofdstuk zullen diverse onderwerpen worden besproken die mogelijk vragen kunnen oproepen. De informatie wordt in de vorm van ‘Vraag & Antwoord’ weergegeven.

 

Vraag 1: Wanneer wordt iemand in staat geacht om het pgb te beheren (en dus over de 10 vaardigheden te beschikken?)

 

De inwoner (of derde) moet in staat zijn om de taken, zoals onder andere het voeren van een administratie en het vervullen van de rol van opdrachtgever, uit te kunnen voeren. Er zijn voorbeelden denkbaar waarin je kunt concluderen dat de inwoner niet in staat is om die taken uit te kunnen voeren. Iemand met een licht verstandelijke beperking (LVB), heeft doorgaans moeite met sociale en/of praktische vaardigheden. Het is dan denkbaar dat een iemand met een LVB niet voldoende in staat is om de zorgverlener aan te sturen of een administratie kan bijhouden. Heeft iemand een stoornis, dan moet je uitzoeken of die stoornis van invloed is op de cognitie van de inwoner. Iemand met een lichamelijke beperking kan bijvoorbeeld wel prima in staat zijn om een pgb te beheren.

 

Wanneer een inwoner onder bewind staat of in een schuldsaneringsregeling zit, kan dit bijvoorbeeld ook een reden zijn om te concluderen dat die inwoner niet voldoende in staat is om zijn eigen situatie de overzien en/of een administratie kan voeren. Het gegeven dat iemand een stoornis heeft, betekent niet per definitie dat je een pgb moet afwijzen. De inwoner kan namelijk ook met hulp van iemand alsnog voldoende in staat zijn om de taken uit te voeren. Wel moet je controleren of er sprake is van een stoornis, en of die stoornis invloed heeft op de vaardigheden die iemand moet bezitten om een pgb te kunnen beheren.

 

Vraag 2: Wie kan hulp bieden bij het beheren van het pgb?

 

Heeft de inwoner, met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking, bijvoorbeeld een mentor of curator ( = wettelijke vertegenwoordiger) die bereid is om de taken voor of samen met de inwoner uit te voeren, dan kan er een pgb verstrekt worden als beoordeeld is dat die vertegenwoordiger de taken verantwoord kan uitvoeren. Een vertegenwoordiger kan ook iemand zijn uit het sociale netwerk, bijvoorbeeld een ouder, neef, vriend. Een vertegenwoordiger mag niet de zorgaanbieder zijn of in dienst zijn van de zorgaanbieder. Dit is om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen. Het is wenselijk om te achterhalen, als het gaat om een professional, wat zijn professionele rol is. Voorbeeld: een WSNP-bewindvoerder (is wettelijks schuldsanering), heeft een andere professionele rol dan een (beschermings)bewindvoerder.

 

Vraag 3: Pgb te besteden aan formele aanbieder; hoe toets je de kwaliteit?

 

Is het de bedoeling dat er formele ondersteuning wordt ingekocht met een pgb, dus een beroepskracht, dan betekent dat niet dat de formele aanbieder aan dezelfde kwaliteitseisen moet voldoen als de aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn (de ZIN-aanbieders). In de praktijk betekent dit dat als je een aanvraag voor een pgb voor de inzet van formele ondersteuning moet beoordelen, je per geval moet bepalen wat er nodig is om de kwaliteit de waarborgen.

 

Wat in ieder geval bekend moet zijn is het volgende:

 

  • -

    Waar wordt de ondersteuning ingekocht (dus bij welke organisatie of gaat het om een zzp’er?)

  • -

    Aan welke doelen wordt gewerkt?

  • -

    Hoe dragen die doelen bij aan het vergroten van de participatie en/of zelfredzaamheid;

  • -

    Hoe is de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd? (Dit moet de professional kunnen uitleggen)

Bij de beantwoording van de laatste vraag betreft het echt maatwerk. Per ondersteuningsvraag moet je beoordelen aan welke opleidingseisen/keurmerken/kwaliteitsregisters etc. de desbetreffende zorgaanbieder moet voldoen. De individuele professional of de instelling waarvoor de persoon werkzaam is moet bijvoorbeeld kunnen aantonen of hij is ingeschreven bij een bepaald register voor die beroepsgroep.

 

Vraag 4: Pgb te besteden aan informele aanbieder (dus iemand uit het sociaal netwerk of door een instelling of persoon die niet beschikt over de kwaliteitseisen voor formele ondersteuning); hoe toetsen we de kwaliteit?

 

Uit het door de inwoner ingediende pgb-plan zou moeten blijken welke hulp er wordt ingekocht. Het gebiedsteam ofwel de gebiedsteammedewerker, moet vervolgens beoordelen of die hulp wel adequaat kan worden geboden door deze informele aanbieder. Is er sprake van ernstige problematiek, bijvoorbeeld een bepaalde (gedrags)stoornis en is er een specialistische vorm van ondersteuning of gediplomeerde professional nodig die de hulp moet bieden omdat de hulp te complex is voor iemand zonder benodigde voorkennis, dan mag je een (kwaliteits)eis stellen aan de persoon uit het sociaal netwerk. Als de persoon niet aan die eis(en) voldoet, dan kun je motiveren dat de kwaliteit van de geleverde hulp niet voldoende is gegarandeerd en moet je het pgb voor informele ondersteuning afwijzen.

Hoofdstuk 3 – Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden

 

Overname van de huishoudelijke taken en organisatie

  • Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief de berging, schoon te houden.

  • Naast het algemene afwegingskader kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen ondersteuning nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

Het doen van de boodschappen

  • Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen, of dat inwoners gebruik kunnen maken van algemene voorzieningen zoals boodschappen bezorgservice of maaltijdenservice.

  • Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen.

De was verzorging

  • De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • Wat betreft het strijken van kleding worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

Hoofdstuk 4 – Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

 

  • Bij het zich verplaatsen in en om de woning gaat het om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel of gebruik moeten maken van een ander boven gebruikelijk hulpmiddel zoals een doucherolstoel of tillift.

  • Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat, maar onder hoofdstuk 6. Deze rolstoelen vallen in de regel niet onder de Wmo maar onder een voorliggende voorziening in de vorm van een leenrolstoel via de Zorgverzekeringswet. Als de individuele situatie van een inwoner daar aanleiding toe geeft, bijvoorbeeld een wisselend ziektebeeld waardoor die inwoner structureel gebruik moet maken van een voorziening, dan zou de rolstoel alsnog onder de Wmo kunnen vallen.

 

  • Via deze pagina kan worden nagegaan of een hulpmiddel onder de Wmo of onder de Zvw valt.

 

  • Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • Steeds vaker komen meldingen binnen over complexere hulpmiddelen zoals een duwondersteuning of in hoogte verstelbare douchestoelen. Uitgangspunt is en blijft dat er een goede onderbouwing moet zijn over een medische noodzaak voor de inwoner zelf of de verzorger om deze voorzieningen in te zetten. In geval van twijfel vragen we een advies aan.

  • Als uitgangspunt geldt dat voor de kwaliteit van hulpmiddelen aangeschaft met pgb, wordt aangesloten bij de kwaliteit zoals vastgelegd in het kernassortiment van de aanbieder van hulpmiddelen.

  • Hulpmiddelen tot € 500 die via de hulpmiddelenleverancier worden verstrekt, worden in eigendom verstrekt. Boven dat bedrag worden hulpmiddelen in bruikleen verstrekt.

  • Bij bruikleen is de eigen bijdrage verschuldigd zolang gebruik wordt gemaakt van het hulpmiddel, tot maximaal de hoogte van de kosten van het hulpmiddel. Bij eigendom wordt de eigen bijdrage betaald totdat de kostprijs van het hulpmiddel is bereikt.

Hoofdstuk 5 – Het kunnen wonen in een geschikt huis

 

  • Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de voorzienbare ontwikkeling van die beperkingen.

  • Het college beoordeelt of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Indien verhuizen niet kan leiden tot het te bereiken resultaat dan wordt bekeken of het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Het plaatsen van een woonunit heeft de voorkeur boven het aanpassen van een woning of het realiseren van een aanbouw, als deze voorziening sneller te realiseren is als een aanpassing of een aanbouw of als de losse woonunit herverstrekbaar is. De kosten van het verwijderen van een unit worden bij de vergelijking meegerekend.

 

  • Voor het primaat op verhuizen en belangenafweging zie ook de volgende link Wmo(schulinck.nl). Daarin worden de volgende onderwerpen uitgewerkt:

    • 1.

      Factoren die een rol spelen bij de belangenafweging

    • 2.

      De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen

    • 3.

      Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen

    • 4.

      Volkshuisvestelijke factor kan een rol spelen

    • 5.

      Woning moet binnen medisch aanvaardbare termijn beschikbaar zijn

    • 6.

      Sociale omstandigheden

    • 7.

      Afstemming met andere voorzieningen

    • 8.

      Werksituatie

    • 9.

      Verandering in woonlasten

    • 10.

      Wooncomfort

    • 11.

      Is de cliënt huurder of eigenaar van de woning?

    • 12.

      De wil van de cliënt om te verhuizen

  • Bij de woningsanering gaat het om het ondersteunen ten aanzien van beperkingen als gevolg van allergene factoren die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Bij de vraag voor een woningsanering zal er eerst beoordeeld moeten worden of het voor de aanvrager mogelijk is om zelf de woning te saneren uit eigen middelen.

  • Er wordt geen voorziening toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de toepassing van asbest en spaanplaat of het voorkomen van vocht en tocht in de woning.

  • Een woonvoorziening wordt niet verstrekt aan de volgende woonruimten: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, gehuurde kamers, specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden en mantelzorgwoningen.

  • Voor mantelzorgwoning(en) geldt ook dat uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kunnen beschikken over een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Uitgangspunt is dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Denk aan huur, kosten nuts, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college kan adviseren en ondersteunen als het gaat om vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.

  • Neem in gesprekken met inwoners ook de mogelijkheden van de Blijvers- en Verzilverlening mee. Deze leningen zijn niet voorliggend op de Wmo maar zijn wel voorbeelden van eigen kracht.

Hoofdstuk 6 – Het zich lokaal kunnen verplaatsen

 

  • Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient volgens jurisprudentie een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere (verstrekte) voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • Bij het toekennen van collectief vervoer wordt tevens rekening gehouden met de aanwezigheid van algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijv. als naar de supermarkt gaan de enige vervoersbehoefte is, dan geen taxipas, of als er al een taxipas aanwezig is, deze mee laten wegen bij beoordeling toekenning scootmobiel, etc.). Een taxipas is voorliggend op een scootmobiel.

  • Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura, een financiële vergoeding of een pgb verstrekken. Indien een belanghebbende aangeeft niet met de taxi te kunnen, dan volgt een medisch onderzoek. Pas wanneer daaruit blijkt dat iemand niet in staat is om met de taxi te gaan kan er een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Voor de vergoeding wordt aangesloten bij het Valys tarief: 0,20 cent. De berekening is als volgt: 1500 km (tenzij er gemotiveerd kan worden aangegeven dat dit niet afdoende is, dan kan dit worden verhoogd naar 2000 km) * 0,20 cent. Dat betekent een jaarvergoeding van € 300,-. Bij een echtpaar kan dit *1,5 worden gedaan (€ 450,- per jaar).

  • Wanneer er sprake is van een andere manier van verplaatsen (bijvoorbeeld de aanwezigheid een vervoermiddel als een scootmobiel, rolstoel, gehandicaptenparkeerkaart) of er sprake is van intramurale setting (De Herbergier, Stellinghaven), dan geldt het uitgangspunt dat het aantal toe te kennen kilometers wordt gehalveerd van 1.500 naar 750.

  • Als de noodzaak tot collectief vervoer vaststaat dan bestaat de mogelijkheid om ineens 1.500 (of 750) kilometer toe te kennen zonder uitputtend onderzoek of er bijvoorbeeld 500, 800, 1.200 etc. kilometer nodig is.

  • Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

  • Alleen wanneer de belanghebbende vanuit medische overwegingen niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer kan een indicatie voor (kosteloze) begeleiding worden afgegeven. Het college beoordeelt of er tijdens de rit daadwerkelijk sprake kan zijn van uit te voeren medische handelingen. Alleen op deze grond kan een indicatie voor medische begeleiding tijdens het collectief vervoer verstrekt worden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een ondersteuningsbehoefte tijdens het vervoer zelf en niet op de plaats van bestemming. Wanneer betrokkene een indicatie voor begeleiding heeft dient er ook altijd een begeleider mee te reizen.

  • Om het resultaat te bereiken kan een persoon met beperkingen voor een aanpassing van een auto in aanmerking komen indien deze persoon aantoonbare beperkingen heeft met het gebruik en/of het bereiken van het openbaar vervoer, het gebruik van een algemene of individuele vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt of niet beschikbaar is en het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening niet mogelijk is.

  • Voor bijzondere fietsen zoals e-steps etc. en het al dan niet toekennen van driewielfietsen geldt de rode draad volgens toepassen van het algemene afwegingskader Wmo (schulinck.nl), deze staan ook in hoofdstuk 2 onder ‘onderzoek’.

  • Als uitgangspunt geldt dat voor de kwaliteit van hulpmiddelen aangeschaft met pgb, wordt aangesloten bij de kwaliteit zoals vastgelegd in het kernassortiment van de aanbieder van hulpmiddelen.

  • Als er een stalling, voor bijvoorbeeld een scootmobiel, geplaatst moet worden dan zijn de standaard eisen vanuit Medipoint het volgende:

    Wind- en waterdicht en afsluitbaar. Voorzien van een stroompunt voor het opladen van de voorziening. Door aan deze vier eisen te voldoen is een kleine berging of een blokhut(je) noodzakelijk en kan een losse overkapping aan bijvoorbeeld een woning meestal niet volstaan als stalling. Als inkopende gemeente kunnen we hier van afwijken; voor de levensduur en kwaliteit van de voorziening zijn deze eisen wel aan te bevelen.

Hoofdstuk 7 - Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

  • Het college beoordeelt de mogelijkheden van ouderschapsverlof en/of zorgverlof en kinderopvang. En de vraag of er een huisgenoot is die verondersteld kan worden zorg voor kinderen over te nemen.

  • Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Hoofdstuk 8 – Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

 

  • Om bovenstaand resultaat te kunnen bereiken kunnen ondersteuningsvormen als bijvoorbeeld begeleiding en vervoer worden ingezet.

  • Rolstoelen en andere hulpmiddelen die slechts voor incidenteel worden gebruikt, voor uitstapjes bijvoorbeeld, vallen niet onder de Wmo. Dit rolstoelgebruik wordt hier vermeld, omdat de rolstoel het mede mogelijk maakt om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Deze rolstoel kan als algemene voorziening verstrekt, in de vorm van een rolstoelpool. Met andere woorden: indien iemand zich buiten de woning niet kan verplaatsen zonder rolstoel dan valt diegene onder dit resultaat. Daarnaast is de huurrolstoel via het uitleenpunt van hulpmiddelen een voorliggende voorziening.

  • Bij een aanvraag voor een sportvoorziening in het kader van de Wmo moet er sprake zijn van een voorziening voor deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een manier om de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen met beperkingen te bevorderen. Voor deze voorziening is een eigen bijdrage van toepassing. Het college zal zich bij elke vraag voor een sportvoorziening een oordeel moeten vormen of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren.

  • Het college heeft geen resultaatsplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportvoorzieningen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring de financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportvoorziening, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau.

Hoofdstuk 9 - Mantelzorg

 

  • Bij het beoordelen of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger (respijtvoorziening), zal, tijdens het gesprek, het gehele cliëntsysteem (inclusief dat van de mantelzorger) bekeken moeten worden. Er zal daarbij aandacht zijn voor de belasting en belastbaarheid van de mantelzorger. Uitgangpunt is dat de beperkingen van de belanghebbende (en dus niet de mantelzorger) zo adequaat mogelijk gecompenseerd worden (al dan niet door een voorziening vanuit de Wmo). Hierbij zal worden gekeken naar oplossingen voor de korte en langere termijn. Ook de mogelijkheden van gebruikelijke hulp etc. wordt bekeken. Zie hiervoor ook de inleiding op deze beleidsregels.

  • Om eventuele overbelasting vast te kunnen stellen wordt de belasting en belastbaarheid van beoordeeld. In het onderzoek wordt in ieder geval ‘het hele systeem’ van de inwoner met een beperking plus de mantelzorger(s) meegenomen. Bijvoorbeeld door te vragen naar gegevens waaruit blijkt dat er overbelasting is (acties mantelzorger richting werkgever, huisarts, etc.). Bij twijfel of onzekerheid of verschil van mening kan er een onafhankelijk medisch onderzoek worden ingezet zodat een arts de mate van overbelasting vast kan stellen, de termijn kan bepalen waarin de mantelzorger zou moeten worden ontheven van gebruikelijke hulp en wat de overbelaste mantelzorger kan doen om te zorgen voor herstel.

  • Een Wmo indicatie om een overbelaste mantelzorger te compenseren, is in principe kortdurend. Is er een langdurende behoefte dan is er waarschijnlijk sprake van zorg in plaats van hulp en dan komt de Wlz in beeld. De inzet van bijvoorbeeld hulp in het huishouden mag geen lapmiddel worden. Mensen zullen soms fundamenteel andere keuzes moeten maken om met hun veranderende situatie om te kunnen gaan.

  • Ingeval van kortdurend verblijf gelden ook de richtlijnen uit bijlage 2 ‘lijst percelen/ondersteuningsvormen’.

  • Bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Er kan hulp bij het huishouden worden ingezet in het huis van de mantelzorger. Deze maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien de mantelzorger vanwege het verstrekken van de mantelzorg niet toe komt aan het schoonmaken van zijn eigen huis en hierdoor overbelast raakt. Eerst wordt overwogen of de beperkingen van de belanghebbende (en dus niet de mantelzorger) op een andere wijze opgeheven kunnen worden.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Mantelzorg speelt hierin vaak een centrale rol. Door het wegvallen van de mantelzorg kan een gezinssysteem uit elkaar vallen. Een goede afweging en maatwerk zijn in deze gezinssituaties noodzakelijk om tot het arrangement te komen dat leidt tot een adequate ondersteuning van de gezinssituatie.

  • Bij een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst, of het zodanig aanpassen van een deel van de bestaande woning dat deze deels door de zorgbehoevende kan worden bewoond, bijvoorbeeld de verbouwing van een inpandige garage. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • In geval van dreigende overbelasting kan een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een Pgb betreft, door de mantelzorger worden ingevuld. Het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

  • Met de positie van mantelzorgers kan voorts rekening worden gehouden bij het bepalen van de voorziening die noodzakelijk is om de belanghebbende lokaal te verplaatsen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden. Ook kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te moeten grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 april 2023.

 

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023’

Aldus vastgesteld in de vergadering op 7 maart 2023.

Het college van burgemeester en wethouders

Drs. W. Mutter

secretaris

Mr. S.E. Korthuis

burgemeester

Bijlage 1 Pgb-plan

 

Wat houdt een pgb in?

 

U wilt zelf ondersteuning inkopen op grond van de Wmo. Dit kan met een Persoonsgebonden Budget (pgb). U kunt een pgb krijgen als u aan de voorwaarden voldoet.

Als u kiest voor een pgb, bent u zelf verantwoordelijk voor de regelzaken die daarbij horen. Denk bijvoorbeeld aan het bijhouden van een administratie rondom het pgb, het afsluiten van overeenkomsten met zorgaanbieders, contacten onderhouden met instanties en erop toezien dat de ondersteuning (nog steeds) past bij wat u nodig heeft. Kiest u voor ondersteuning door een aanbieder waar de gemeente afspraken mee heeft? Dan doet de gemeente die regelzaken voor u.

BIJLAGE 2 Lijst percelen/ ondersteuningsvormen

1. Ondersteuningsvormen (percelen)

De ondersteuning zoals bedoeld in deze overeenkomst zijn maatwerkvoorzieningen. De maatwerkvoorzieningen richten zich op het bieden van ondersteuningsactiviteiten in de (thuis)omgeving van de cliënt gericht op het bevorderen en stabiliseren van de zelfredzaamheid en participatie. Dit heeft als doel dat de cliënt zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen en kan deelnemen aan het dagelijks leven. De client kan deze ondersteuning niet in een andere vorm–anders dan een maatwerkvoorziening– worden geboden. De keuze voor de cliënt specifieke ondersteuning komt voort uit de analyse van het onderzoek van de gebiedsteammedewerker. Het onderzoek is gericht op de hulpvraag van de inwoner met zijn persoonskenmerken. De maatwerkvoorziening is afgestemd op de situatie van de cliënt.

 

Voor de aanbesteding van 2020 worden de volgende maatwerkvoorzieningen ingericht:

  • 1.

    Ondersteuning bij het voeren van een huishouden

  • 2.

    Individuele begeleiding

  • 3.

    Individuele begeleiding plus

  • 4.

    Dagbesteding

  • 5.

    Dagbesteding plus

  • 6.

    Arbeidsmatige groepsbegeleiding

  • 7.

    Activerende groepsbegeleiding

  • 8.

    Kortdurend verblijf

     

  • 1.1

    Opleidingsniveau

     

    MAATWERKVOORZIENING

    Opleidingsniveau

    Ondersteuning bij het voeren van een huishouden

    Minimaal MBO 2 of minimaal 2 jaar relevante werkervaring

    Individuele begeleiding

    Minimaal MBO 4 denk- en werkniveau; zorg gerelateerde opleiding, aantoonbaar op basis van diploma’s en/of cursussen

    Individuele begeleiding plus

    HBO zorg gerelateerde afgeronde opleiding met minimaal 1 jaar werkervaring (exclusief stages) of HBO denk- en werkniveau aantoonbaar op basis van diploma’s en/of cursussen en minimaal 7 jaar relevante werkervaring

    Dagbesteding

    Minimaal MBO 3 denk- en werkniveau; zorg gerelateerde opleiding, aantoonbaar op basis van diploma’s en/of cursussen

    Dagbesteding plus

    Minimaal MBO 3 denk- en werkniveau; zorg gerelateerde opleiding, aantoonbaar op basis van diploma’s en/of cursussen

    Arbeidsmatige groepsbegeleiding

    Minimaal MBO 3 denk- en werkniveau, zorg gerelateerde cursussen

    Activerende groepsbegeleiding

    Minimaal MBO 4 denk- en werkniveau; zorg gerelateerde opleiding aantoonbaar op basis van diploma’s en/of cursussen

    Kortdurend verblijf

    Minimaal MBO 3 denk- en werkniveau, zorg gerelateerde cursussen

  •  

  • 1.2

    Ondersteuning bij het voeren van een huishouden

    Ondersteuning bij het voeren van een huishouden is bedoeld voor:

    • o

      de cliënt met enkel een langdurige fysieke beperking waardoor werkzaamheden (deels) moeten worden overgenomen

    • o

      de cliënt die (deels) zelf kan aangeven/organiseren wat er in het huishouden gedaan moet worden, maar die ondersteuning nodig heeft bij en/of het aanleren van vaardigheden voor het voeren van een huishouden

    • o

      de cliënt die niet zelf kan aangeven/organiseren wat er in het huishouden gedaan moet worden en hierbij ondersteuning nodig heeft. De organisatie kan worden overgenomen

  • De ondersteuning heeft betrekking op alle voorkomende werkzaamheden bij het voeren van een huishouden, waaronder: schoonmaken, wasverzorging, boodschappen voor dagelijks leven (voor zover cliënt deze niet kan bestellen bij de supermarkt of op een andere wijze deze boodschappen kan ontvangen), maaltijden, organisatie, vragen over de post, e-mail, telefoon en gebruikelijke ondersteuning voor inwonende kinderen.

    • o

      Er wordt actief meegedacht met de cliënt en de cliënt wordt geactiveerd zodat de cliënt zo zelfredzaam mogelijk blijft en/of wordt.

  • Er wordt bij de ondersteuning bij het voeren van een huishouden te allen tijde aangesloten bij de vaardigheden van de cliënt. Dus:

    • a.

      aanleren (alternatieven) waar mogelijk

    • b.

      samen op werken als het kan

    • c.

      fysieke overname waar noodzakelijk

  • Er is altijd een signaalfunctie. Bij bijzonderheden en veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie wordt actief gehandeld. Er wordt geactiveerd en indien nodig contact gezocht met de contactpersoon binnen de eigen organisatie van de aanbieder. Indien nodig, neemt deze contactpersoon contact op met de gemeente.

  • 1.3

    Individuele begeleiding

    Individuele begeleiding is bedoeld voor de cliënt met langdurige beperkingen op het terrein van (en/of):

    • o

      sociale redzaamheid

    • o

      het bewegen en verplaatsen

    • o

      het psychisch functioneren

    • o

      het geheugen en de oriëntatie

    • o

      het vertonen van matig of zwaar probleemgedrag

    • o

      ontwikkeling

  • Individuele begeleiding bestaat uit:

    • a.

      activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en participatie

    • b.

      het ondersteunen bij of het oefenen met en aanleren van vaardigheden of handelingen

    • c.

      het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie waaronder vaardigheden in zelfregelend vermogen

    • d.

      het aansturen van gedrag (waarbij behandeling niet meer aan de orde is)

  • Specifiek gaat het om:

    • o

      begeleiden in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties)

    • o

      begeleiden bij sociaal-emotionele/psychische problematiek die samenhangt met de problematiek die de zelfredzaamheid en participatie beperkt

    • o

      begeleiden bij de opbouw en onderhoud van een sociaal netwerk en contacten met als doel zelfredzaamheid

    • o

      begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie

  • Individuele begeleiding heeft altijd een doel. De individuele begeleiding vindt plaats tijdens werkdagen op geplande momenten én op ongeplande momenten. De begeleiding kan ondersteund worden door gebruik van WhatsApp of Facetime.

     

  • Het uitgangspunt is individuele begeleiding, tenzij de cliënt voldoet aan de criteria voor individuele begeleiding plus. Individuele begeleiding heeft altijd het doel om zelfredzaamheid en/of participatie te vergroten.

  • 1.4

    Individuele begeleiding plus

    De doelstellingen van individuele begeleiding plus zijn identiek aan de doelstellingen van individuele begeleiding.

    Onderstaande cliëntkenmerken maken dat een cliënt in aanmerking kan komen voor individuele begeleiding plus. Dit is aan de orde als in ieder geval onderstaande punt 1 of punt 2 van toepassing is.

     

    • 1)

      Zwaar probleemgedrag (gebrek aan ‘normaal geaccepteerd gedrag’)

      • -

        de problemen hebben continu invloed op het dagelijks functioneren van de cliënt,

        en;

      • -

        er is sprake van risico voor veiligheid van cliënt en/of omgeving.

    • 2)

      Ernstige problemen op het gebied van denken en waarneming:

      • -

        weinig regie/grip op het leven, en;

      • -

        weinig kennis en inzicht in wat hij/zij nodig heeft, en;

      • -

        weinig remmingen op gedrag en/of onvoorspelbaarheid en/of grilligheid (geen standaardprotocol van handelen mogelijk).

    • Een combinatie van problematiek zonder dat punt 1 of 2 van toepassing is, is geen reden voor begeleiding plus. Voorwaarde voor begeleiding plus is tevens dat de cliënt mogelijkheden heeft om te veranderen op de onder 1 en 2 genoemde gebieden en dat de begeleiding bijdraagt aan zelfredzaamheid en participatie. Daarnaast dient een goede afweging gemaakt te worden of behandeling nog een mogelijkheid is.

  • 1.5

    Dagbesteding

    Dagbesteding is bedoeld voor de doelgroep die beperkt is om een besteding van de dag zelfstandig in te vullen. Hierbij is een duidelijke verzorgingsbehoefte en/of een begeleidingsbehoefte aan de orde.

 

  • Dagbesteding bestaat uit in groepsverband laagdrempelige activiteiten doen, die niet algemeen beschikbaar zijn, die aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt. Hiermee wordt:

    • -

      dagritme geboden

    • -

      de situatie zoveel mogelijk gestabiliseerd

    • -

      de mantelzorger ontlast

    • -

      een periode tot opname in een instelling (Wlz) overbrugd

    • -

      sturing geboden op het gebied van de emotieregulatie

  • De richtlijn voor de groepsgrootte is 8 personen per begeleider.

  • 1.6

    Dagbesteding plus

    De doelstellingen van dagbesteding plus zijn identiek aan de doelstellingen van dagbesteding.

    De persoonskenmerken maken dat extra ondersteuning of ondersteuning in een kleinere groep nodig is. Een cliënt komt in aanmerking indien in ieder geval onderstaande punt 1 of punt 2 van toepassing is. Vaak in combinatie met meerdere van de onderstaande situaties.

    • 1)

      Zwaar probleemgedrag (gebrek aan ‘normaal geaccepteerd gedrag’)

      • -

        de problemen hebben continu invloed op het dagelijks functioneren van de cliënt,

        en;

      • -

        er is sprake van risico voor veiligheid van cliënt en/of omgeving.

    • 2)

      Ernstige problemen op het gebied van denken en waarneming

      • -

        weinig regie/grip op het leven, en;

      • -

        weinig kennis en inzicht in wat hij/zij nodig heeft, en;

      • -

        weinig remmingen op gedrag en/of onvoorspelbaarheid en/of grilligheid (geen standaardprotocol van handelen mogelijk).

  • Een combinatie van problematiek zonder dat punt 1 of 2 van toepassing is, is geen reden om dagbesteding plus in te zetten.

 

  • De groepsgrootte is maximaal 5 personen per begeleider.

  • 1.7

    Arbeidsmatige groepsbegeleiding

    Arbeidsmatige groepsbegeleiding is bedoeld voor die doelgroep die beperkt in staat is om zelfstandig een besteding van de dag in te vullen. Deze doelgroep kan met aansturing nuttige werkzaamheden voor de maatschappij verrichten in een veilige omgeving.

  • Met arbeidsmatige groepsbegeleiding wordt de cliënt in de groep (sociaal) geprikkeld en tijdens de werkzaamheden uitgedaagd in de eigen mogelijkheden. Hiermee wordt (sociale) achteruitgang en eenzaamheid voorkomen.

  • De cliënt ontleent eigenwaarde aan de geleverde arbeid. Deelnemen aan arbeidsmatige groepsbegeleiding biedt structuur in de dag en week. Arbeidsvaardigheden, basisvaardig¬heden en sociale vaardigheden worden onderhouden.

  • Deze doelgroep heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze doelgroep is leerbaar, echter de stapjes zijn op dit moment niet zo groot dat doorgroei naar (entree)opleiding, beschut werk, vrijwilligerswerk of werk met BAB-indicatie te verwachten is.

 

  • De cliënt verricht activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de cliënt.

 

  • De richtlijn voor de groepsgrootte is 8 personen per begeleider.

  • 1.8

    Activerende groepsbegeleiding

    De activerende groepsbegeleiding richt zich op het overdragen of aanleren van kennis en/of vaardigheden gericht op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt.

 

  • De volgende vaardigheden worden ontwikkeld, versterkt en uitgebouwd:

    • o

      Basisvaardigheden: o.a. lezen, schrijven, rekenen, digitale vaardigheden, spreken

    • o

      Arbeidsvaardigheden: o.a. op tijd komen, opdrachten (deels) zelfstandig uitvoeren, openstaan voor veranderingen

    • o

      Sociale vaardigheden: o.a. gezonde voeding, er verzorgd uitzien, sociale omgangsnormen, acceptatie van anderen met hun tekortkomingen, emotie-regulatie

  • Het omgaan met eigen beperking en acceptatie is hierbij belangrijk.

  • De vaardigheden worden ontwikkeld in een veilige omgeving. Er is veel herhaling nodig om de vaardigheden in te slijpen. Om door te groeien en te ontwikkelen is het belangrijk dat de vaardigheden buiten deze veilige omgeving toegepast kunnen worden, dit kan alleen als de geleerde vaardigheden ingeslepen zijn.

 

  • Binnen de activerende groepsbegeleiding kan er sprake zijn van activiteiten in groepsverband en één op één contact met de cliënt. Dit alles met het doel om de cliënt een stapje te laten maken. Tijdens de groepsbegeleiding wordt met en van elkaar geleerd. De één op één contacten richten zich op wat een cliënt persoonlijk nodig heeft. Dit wordt tijdens de groepsbegeleiding afwisselend van elkaar geboden.

 

  • Er wordt gewerkt aan doorgroei naar een opleiding, vrijwilligerswerk, beschut werk of werk (eventueel met een BAB-indicatie). Er vindt samenwerking plaats met andere (toekomstige) betrokkenen zoals (gebiedsteam)medewerkers Wmo en participatie, onderwijsinstellingen, bedrijven, welzijnsorganisatie en andere partijen om door/uit te stromen. De talenten worden benut ten behoeve van de maatschappij. De cliënt is intrinsiek gemotiveerd om te leren en (door) te ontwikkelen.

  • Methodisch handelen is een voorwaarde.

  • Deze ondersteuningsvorm kan voor maximaal twee (2) jaar worden ingezet.

 

  • De richtlijn voor de groepsgrootte is 6 personen per begeleider.

  • 1.9

    Kortdurend verblijf

    Kortdurend verblijf is bedoeld voor de cliënten met gedragsproblemen waarvoor regelmatig aansturing en kortstondig toezicht op (on)planbare momenten nodig is. Deze cliënt heeft vaak een mantelzorger in de thuissituatie. Kortdurend verblijf wordt vaak ingezet ter ontlasting van mantelzorgers of ter preventie van (permanente of verdere) terugval of verslechtering of juist om een situatie te stabiliseren. Los van het preventieve karakter of de stabilisering van de cliënt, is het de bedoeling dat de mantelzorger even rust en vrij kan nemen om overbelasting te voorkomen. Kortdurend verblijf kan ook ingezet worden als tijdelijke (ziekenhuis)opname van de mantelzorger zelf nodig is of de mantelzorger tijdelijk niet de mantelzorg voor de cliënt kan bieden.

 

  • Kortdurend verblijf wordt als volgt ingezet:

    • -

      De cliënt met zijn beperkingen gaat naar een verzorgde kamer met douche/toilet en maaltijdverzorging. De cliënt krijgt lichte begeleiding van een vrijwilliger en/of professional. Er is geen geneeskundige zorg nodig. Dit noemen we “kortdurend verblijf”.

  • Noot: Het kan zijn dat de inwoner met zijn beperkingen thuis ondersteuning krijgt van een vrijwilliger en/of professional. Dit is wel onderdeel van de respijtzorg, maar is niet het kortdurend verblijf dat wordt ingekocht in deze procedure.

 

  • Indien een cliënt permanent toezicht en/of ondersteuning in de nabijheid nodig heeft, zal onderzoek nodig zijn om te beoordelen of Wlz of Beschermd Wonen aan de orde is.

  • Als er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, dan valt dit onder de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw).

  • Mantelzorgondersteuning is een speerpunt van de gemeente. Om de mantelzorger te ondersteunen zijn verschillende mogelijkheden. Zie hiervoor het mantelzorgbeleid van de gemeente.

 

  • Bij alle ondersteuningsvormen met uitzondering van ‘ondersteuning bij het voeren van een huishouden’ wordt van de medewerkers verwacht dat, indien nodig, lichte ondersteuning wordt gegeven bij het laten uitvoeren van de ADL-verrichtingen. Ondersteunen bij het aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen verstrekken, ontspanning, sociaal contact en aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne). In de praktijk zal dit vooral bij dagbesteding/ groepsbegeleiding voorkomen. Deze lichte ondersteuning is aan de orde als er geen behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Indien dit wel zo is dan valt dit onder de Zvw of Wlz. Medicatie mag alleen verstrekt worden door een medewerker die hiertoe bekwaam en bevoegd is.

2. Basiseisen kwaliteit aanbieder

Om goed uitvoering te kunnen geven aan de overeenkomst wordt van aanbieder vereist dat deze (naast hetgeen reeds is aangegeven in toelatingsformulier) gedurende de looptijd van de overeenkomst aan onderstaande basiseisen kwaliteit voldoet. Ter bewijs kan de gemeente de aanbieder te allen tijde verzoeken haar bewijsmiddelen te doen toekomen, waaruit opgemaakt kan worden dat zij hier inderdaad aan voldoet.

  • 2.1

    Aanbieder is volledig verantwoordelijk en aansprakelijk en neemt te allen tijde de volledige verantwoordelijk en aansprakelijkheid op zich voor een optimale uitvoering van de ondersteuning en dienstverlening aan cliënten inclusief alle daarmee samenhangende processen, te leveren prestaties en het resultaat van hetgeen met hem is overeengekomen.

  • 2.2

    Aanbieder doet dat op professionele wijze met inzet van voldoende ter zake deskundige en gekwalificeerde medewerkers/zorgverleners om de ondersteuning te bieden die de cliënt nodig heeft. Aanbieder komt gemaakte afspraken met cliënt en de gemeente na en communiceert hier actief over met cliënt en de gemeente. Aanbieder geeft voorrang aan de belangen van cliënt en de gemeente en bejegent deze respectvol. Cliënt staat centraal maar gemeente is expliciet opdrachtgever en bij gemeente moet verantwoording worden afgelegd.

  • 2.3

    Aanbieder voldoet, werkt conform en houdt zich gedurende de looptijd van de overeenkomst te allen tijde aan de verplichtingen voortvloeiende uit de voor haar geldende en op het moment van toepassing zijnde vigerende wet- en regelgeving en de vigerende landelijke kwaliteitseisen/kwaliteitsstandaarden waaronder niet limitatief de Wmo 2015 en de daaruit voortvloeiende beleidsregels, de AVG, de Wet Arbeidsomstandigheden, de Mededingingswet, de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sectoren (WNT), het Burgerlijk Wetboek en Mededingingswet, Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarin benoemde en van toepassing zijnde veldnormen.

  • 2.4

    Aanbieder werkt systematisch aan het verbeteren van kwaliteit op basis van één van de in het toelatingsformulier aangegeven kwaliteitssystemen of een door de gemeente toegestaan vergelijkbaar eigen kwaliteitssysteem. Het kwaliteitssysteem van aanbieder moet na ingangsdatum van de overeenkomst minimaal één keer in de drie (3) kalenderjaren getoetst worden door middel van een externe audit door een onafhankelijke organisatie die gespecialiseerd is in het toetsen van kwaliteitssystemen in de zorg en hiervoor bevoegd of indien van toepassing (RVA) geaccrediteerd is. De in te zetten externe auditor heeft, indien niet RVA geaccrediteerd, hiertoe minimaal de opleiding tot lead auditor afgerond en heeft hiervoor een certificaat of diploma ontvangen. Onder onafhankelijk verstaan wij in dit verband een organisatie die niet betrokken is (geweest) bij het opzetten van het kwaliteitssysteem en/of bij werkzaamheden die onderdeel zijn van het kwaliteitssysteem.

  • 2.5

    Aanbieder voert zijn werkzaamheden uit op basis van de dienstverleningsopdracht als verstrekt door de het gebiedsteam.

  • 2.6

    Aanbieder is toegerust voor het continu en kwalitatief leveren van de vereiste verantwoorde dienstverlening.

  • 2.7

    Aanbieder communiceert actief met de gemeente (waaronder het gemeentelijke gebiedsteam), heeft voldoende kennis van de Sociale Kaart, is continue op de hoogte van de beschikbare informele zorg en algemene voorzieningen en informeert de gemeente hierover ten aanzien van mutaties.

  • 2.8

    Aanbieder is er verantwoordelijk voor dat de door haar te verstrekken maatwerkvoorziening van goede kwaliteit is. Dat betekent dat deze:

    • a)

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd en in de zin van een optimale inzet van mensen en middelen wordt verleend;

    • b)

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover noodzakelijk/gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiende uit de professionele standaard(en);

    • c)

      is afgestemd op de reële behoefte en welbevinden van cliënt en op andere vormen van zorg, ondersteuning of begeleiding die de cliënt of diens gezin ontvangt;

    • d)

      is verstrekt in overeenstemming met de op aanbieder rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • e)

      is verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • De ondersteuning is bovendien proportioneel zodat onder- en overgebruik van zorg wordt vermeden.

  • 2.9

    Aanbieder verplicht zich tot het meedenken over innovaties en optimalisaties.

  • 2.10

    Aanbieder beschikt naast hetgeen reeds is bepaald in deze overeenkomst over een vastgelegd privacy beleid en houdt zich in deze bij de uitvoering van deze overeenkomst aan al hetgeen is opgenomen in de AVG.

  • 2.11

    Aanbieder heeft een effectieve en laagdrempelige regeling vastgelegd voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder of haar medewerkers jegens een cliënt.

  • 2.12

    Aanbieder bewaakt resultaten aan de hand van de in het zorgplan/ondersteuningsplan met cliënt geformuleerde doelen en gewenste resultaten.

  • 2.13

    Het is aanbieder niet toegestaan om de door gemeente betaalde all-in tarieven zoals aangegeven in de dienstverleningsopdracht in te zetten voor financiering van andere zaken dan staan omschreven in de dienstverleningsopdracht. Hieronder vallen, niet limitatief, ook algemene dag ondersteuning, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen. Wel is het aanbieder toegestaan eventuele winst of marge te investeren in innovaties of algemene voorzieningen.

3. Basiseisen te stellen aan aanbieder ten aanzien van inzet en arbeidsomstandigheden

  • 3.1

    Aanbieder is verantwoordelijk en aansprakelijk voor de in te zetten medewerkers. Indien en voor zover er schade ontstaat dan wel sprake is van gebrekkige dienstverlening wegens minder bekwame medewerkers is aanbieder hier direct en rechtstreeks voor aansprakelijk. Alle kosten voor herstel en (gevolg)schade zijn voor rekening van aanbieder.

  • 3.2

    Aanbieder draagt zorg voor een adequaat toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden welke onder zijn verantwoordelijkheid worden uitgevoerd.

  • 3.3

    Aanbieder is ervoor verantwoordelijk dat de arbeidsomstandigheden waar zij invloed op heeft en kan hebben een veilige uitvoering van de werkzaamheden voor medewerkers en cliënten garanderen.

  • 3.4

    Gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst garandeert aanbieder bij vervanging c.q. uitbreiding van personeel minimaal een gelijk deskundigheidsniveau.

  • 3.5

    Aanbieder zorgt voor de benodigde scholing, trainingen, cursussen en deskundigheidsbevordering voor de door haar in te zetten medewerkers en vrijwilligers (zelfstandig opererende zorgverleners dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun deskundigheidsbevordering).

  • 3.6

    Aanbieder draagt zorg dat zijn medewerkers en vrijwilligers, die beroepsmatig direct met cliënt in contact kunnen komen in het kader van onderhavige opdracht, door hem gescreend zijn op goed gedrag en dat zij geen strafbare feiten gepleegd hebben of hiertoe een poging hebben gedaan. Aanbieder dient hiertoe voor deze medewerkers een VOG te kunnen overleggen welke op moment van indiensttreding van de medewerker niet ouder is dan drie (3) maanden. Aanbieder staat hiervoor garant. Aanbieder overlegt op eerste verzoek van gemeente eventuele VOG-verklaringen.

  • 3.7

    Alle medewerkers die bij de cliënt thuiskomen legitimeren zich (legitimering met een werknemerspas van aanbieder is toegestaan) en tonen aan dat ze voor aanbieder werken.

  • 3.8

    Aanbieder signaleert en handelt bij vermoedens van mishandeling zoals is vastgelegd in de van toepassing zijnde Wet Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling als vertaald in de (Friese) Meldcode en heeft hiervoor de medewerkers geschoold.

  • 3.9

    Aanbieder signaleert eventuele overbelasting van aanwezige mantelzorgers/vrijwilligers en/of sociaal netwerk en rapporteert dit aan gemeente.

  • 3.10

    Aanbieder zorgt ervoor dat haar medewerkers adequaat handelen in geval van signalen die wijzen op bedreiging van de veiligheid van cliënt en deze signalen onverwijld doorgeleiden naar de gemeente of door de gemeente aan te wijzen derde(n) en in overleg met de gemeente worden omgezet in concrete acties door aanbieder dan wel door inschakeling van andere bij cliënt betrokken dienstverlenende instanties en professionals op het gebied van wonen, welzijn, participatie, hulp en zorg.

  • 3.11

    Aanbieder draagt er zorg voor dat de aangeboden ondersteuning en dienstverlening die wordt aangeboden (door medewerker en in te schakelen derden) voldoet aan wettelijke vereisten, beroepscodes, landelijke door beroepsgroepen geautoriseerde richtlijnen, professionele standaarden en handreikingen en de eisen en voorwaarden als benoemd in deze overeenkomst inclusief annexen.

  • 3.12

    Aanbieder draagt er zorg voor dat in het geval van vervoer van cliënten er een ongevallen- en inzittendenverzekering is afgesloten.

4.Basiseisen te stellen aan medewerkers van aanbieder

  • 4.1

    Medewerkers als zorgverlener in te zetten bij de cliënt zijn ter zake deskundige, vakbekwame cliëntgerichte professionals. Dat wil zeggen dat deze medewerkers:

    • a)

      werken vanuit een gevoel en interesse voor het wel en wee van de cliënt;

    • b)

      adequaat kunnen omgaan met de gezondheidsrisico’s van cliënt, op een manier die recht doet aan het eigen leven van de cliënt, de algemene dagelijkse levensbehoeften van de cliënt en de mogelijkheden die cliënt heeft binnen zijn/haar eigen regie;

    • c)

      vraaggericht werken, maar ook proactief acteren bij minder mondige cliënten of bij cliënten die hun eigen situatie slecht overzien;

    • d)

      beschikken over een functiegerichte opleiding of over aantoonbare benodigde competenties van het niveau dat behoort bij de betreffende ondersteuningsvorm;

    • e)

      waar nodig (aanvullend) worden opgeleid en bijgeschoold op basis van relevante ontwikkelingen met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;

    • f)

      geïnstrueerd en getraind zijn in het signaleren van onveilige situaties en knelpunten;

    • g)

      sociaal vaardig zijn;

    • h)

      respect hebben voor iemands geloofsovertuiging en/of leefwijze;

    • i)

      de Nederlandse taal actief en passief beheersen;

    • j)

      weten waar hun bevoegdheid ligt en zich hier aan houden;

    • k)

      bekend zijn met de verschillende doelgroepen binnen de Wmo.

  • 4.2

    Medewerkers voeren de ondersteuning uit naar beste weten en geven daarbij met inachtname van de dienstverleningsopdracht van gemeente voorrang aan de belangen van de cliënt. Medewerkers komen gemaakte afspraken met de cliënt na en communiceren hier actief met de cliënt over.

  • 4.3

    Medewerkers werken vakkundig, zelfstandig, methodisch en resultaatgericht volgens het zorgplan/ondersteuningsplan. Hieronder wordt verstaan dat ze;

    • a.

      richtlijnen/protocollen toepassen, die gebaseerd zijn op actuele kennis volgens professionele, geautoriseerde, algemeen aanvaarde standaarden;

    • b.

      binnen de grenzen van hun bekwaamheid en bevoegdheid blijven en verwijzen zo nodig door naar andere disciplines;

    • c.

      adequaat samen werken met collega's, andere disciplines, mantelzorgers en vrijwilligers, zodat de continuïteit in ondersteuning gewaarborgd is;

    • d.

      met familie/verwanten overleggen als de cliënt dat wil of als de cliënt minder goed in staat is de eigen situatie te overzien.

  • 4.4

    Medewerkers zijn betrouwbaar in hun vakgebied. Hieronder wordt verstaan dat ze:

    • a.

      in staat zijn een vertrouwensrelatie met de cliënt op te bouwen;

    • b.

      zich aan afgesproken werkzaamheden en afgesproken tijden houden;

    • c.

      vertrouwelijk omgaan met privégegevens van de cliënt;

    • d.

      zorgvuldig omgaan met eigendommen van de cliënt.

  • 4.5

    Medewerkers signaleren tekorten of niet passende ondersteuning. Hieronder wordt verstaan dat ze:

    • a.

      signaleren als de ondersteuning niet meer passend is;

    • b.

      overleg voeren over niet passende zorg met bij de cliënt betrokken zorgverleners, het gebiedsteam en de eigen leidinggevende;

    • c.

      als het nodig of wenselijk is, afspraken maken met de cliënt (of diens vertegenwoordiger) over aanpassingen en verbeteringen die passen binnen het zorgplan/ondersteuningsplan;

    • d.

      als het nodig is, de cliënt helpen bij het aanvragen van een herindicatie;

    • e.

      signalen en eventuele afspraken over aanpassingen en verbeteringen vastleggen in het zorgplan/ondersteuningsplan.

  • 4.6

    Medewerkers dragen zorg voor een verantwoorde ondersteuning. Hieronder wordt o.a. verstaan dat ze:

    • a.

      ondersteuning bieden die in ieder geval doeltreffend, doelmatig, veilig en cliëntgericht is;

    • b.

      de ondersteuning afstemmen op de door de gemeente verstrekte dienstverleningsopdracht en de reële behoefte van de cliënt.

  • 4.7

    Medewerkers/vrijwilligers of door aanbieder in te zetten derden die het vervoer voor cliënten uitvoeren:

    • a.

      zijn in het bezit van een geldig rijbewijs voor het betreffende voertuig;

    • b.

      hebben affiniteit met de doelgroep en kennis hoe om te gaan met deze doelgroep;

    • c.

      hebben (indien noodzakelijk) kennis en ervaring met het vastzetten van rolstoelen en zorgen er voor dat deze veilig worden vastgezet in een voertuig speciaal bestemd voor rolstoelvervoer;

    • d.

      zorgen ervoor dat de inwoner veilig en comfortabel vervoerd wordt, waaronder toezicht op het gebruik van de autogordel;

    • e.

      zijn bekend met het omgaan met hulpmiddelen zoals het vastzetten van een rolstoel.

5.Basiseisen vrijwilligers

  • 5.1

    Vrijwilligers worden door aanbieder ingezet voor aanvullende taken. Vrijwilliger mag incidenteel ingezet worden bij lichte vormen van ondersteuning, onder supervisie van de reguliere begeleider.

  • 5.2

    Vrijwilligers werkzaam bij aanbieder dragen nooit eindverantwoordelijkheid bij een opdracht.

  • 5.3

    Van aanbieder wordt verwacht dat zij hun vrijwilligers begeleiden (ten minste eens per jaar een evaluatiegesprek).

6.Wijze verstrekken van dienstverleningsopdrachten

  • 6.1

    Voordat er sprake is van een feitelijke uitvoering van de voorziening op basis van een acceptatieplicht bestaat de mogelijkheid om kennis te maken met de inwoner, gemeente en aanbieder. Daarna kan zowel inwoner als aanbieder besluiten wel of niet over te gaan tot de feitelijke uitvoering van de voorziening. Als inwoner besluit geen zorg te willen ontvangen van deze aanbieder, dan coördineert gemeente de keuze voor een andere aanbieder. Als aanbieder besluit dat niet moet worden overgegaan tot feitelijke dienstverlening, meldt deze dat gemotiveerd bij gemeente. Gemeente besluit of aanbieder op basis van deze motivatie kan afzien van het leveren van de voorziening. Besluit zij dat dit zo is, dan, afhankelijk van de motivatie van aanbieder, coördineert gemeente de keuze van inwoner voor een andere aanbieder of neemt zij een aangepast besluit op basis van een aangepast Maatwerkplan. Besluit gemeente dat aanbieder op basis van de motivatie niet kan afzien van het leveren van de voorziening dan geldt dat aanbieder de dienstverleningsopdracht moet accepteren.

  • 6.2

    De aanbieder maakt binnen zes (6) weken na ontvangst van de dienstverleningsopdracht een zorgplan/ondersteuningsplan dat voor gemeente beschikbaar is op het moment dat er een evaluatie plaatsvindt.

  • 6.3

    Aanbieder meldt binnen vijf (5) werkdagen na plaatsvinden/constateren bijzonderheden die van invloed zijn op de zorglevering aan gemeente. Zoals het weigeren van zorg, opname in het ziekenhuis of GGZ-instelling of langdurig verblijf in het buitenland.

  • 6.4

    Aanbieder heeft leveringsplicht. Tijdens vakanties en ziekte van medewerkers wordt uiterlijk vanaf de zesde dag een vervanger ingezet. Tenzij er in overeenstemming met cliënt en/of gemeente een andere oplossing wordt gevonden.

  • 6.5

    In het geval van no show kan aanbieder maximaal 1x per periode één tijdseenheid per cliënt declareren bij de gemeente. De daaropvolgende no shows binnen dezelfde zorgperiode kunnen niet worden gedeclareerd tenzij het gebiedsteam hiervoor per e-mail expliciet toestemming heeft gegeven. Aanbieder meldt het bij het gebiedsteam indien 3x of meer dan 3x no show heeft plaatsgevonden bij de betreffende client in één (1) periode.

  • 6.6

    De opdrachtverstrekking aan aanbieder bevat tenminste de volgende gegevens:

    • -

      BSN van inwoner;

    • -

      NAW-gegevens inclusief telefoonnummer en e-mailadres;

    • -

      doel(en) van de opdracht;

    • -

      begin- en einddatum van de opdracht;

    • -

      omvang van de opdracht

    • -

      productcode

  • 6.7

    Indien dit naar oordeel van gemeente noodzakelijk is, kan aanbieder de verplichting worden opgelegd periodiek tussentijds een voortgangsrapportage te verstrekken. Bij het einde van de dienstverleningsopdracht wordt een eindrapportage opgesteld.

  • 6.8

    De aanbieder is gehouden aan bepalingen die direct voortkomen uit de overeenkomst die mogelijkerwijs niet expliciet worden omschreven in de dienstverleningsopdracht.

  • 6.9

    Indien aanbieder meent dat (na afgifte dan wel gedurende de loop van de opdracht) de dienstverleningsopdracht (qua benoemd resultaat) aanpassing behoeft, treedt aanbieder daarover in overleg met gemeente. Gemeente beoordeelt vervolgens het verzoek van aanbieder en past – indien gemeente dat nodig acht – de dienstverleningsopdracht aan.

  • 6.10

    Monitoring van opdracht door gemeente vindt plaats conform hetgeen is afgesproken in de dienstverleningsopdracht en hetgeen is bepaald in de overeenkomst (waaronder verlenen van medewerking aan cliëntervaringsonderzoeken, et cetera).

7.Bijzonderheden bij het uitvoeren van dienstverleningsopdrachten

  • 7.1

    Het betrekken van vrijwilligers bij de uitvoering van de opdracht moet bijdragen aan de doelen, zoals beschreven in de uitgangspuntennotitie van de OWO-gemeenten (versterking van het sociaal netwerk en optimalisering en facilitering van de inzet van vrijwilligers en/of mantelzorgers, ondersteuning dichtbij en met lokale aanbieders en de inwoners organiseren, beweging naar lichtere vormen van ondersteuning, efficiënte en effectieve samenwerking, minder administratie en minder bureaucratie, inzet van technologie en domotica en optimaal resultaat met de beschikbare middelen).

  • 7.2

    Aanbieders melden incident of geweld bij het uitvoeren van de voorziening, waarbij de (psychische) veiligheid van de cliënt en/of de professional in het geding is, bij de gemeente. Zij doen dit door binnen 48 uur na ontvangst signaal een e-mail te sturen naar gemeente met daarbij een beschrijving van het incident of het geweld. Bij een calamiteit wordt de gemeente vanwaar de cliënt afkomstig is direct geïnformeerd.

  • 7.3

    Cliënt kan van aanbieder of combinatie van aanbieders wisselen. Aanbieder heeft de mogelijkheid dienstverlening aan cliënt te stoppen, mits dit wordt geaccordeerd door de gemeente.

  • 7.4

    Als cliënt of aanbieder niet akkoord is met opzegging geeft gemeente een voor alle partijen bindend advies.

  • 7.5

    In beide gevallen geldt dat cliënt of aanbieder een opzegtermijn van een kalendermaand in acht moet nemen. Deze opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de opzegging is gedaan. Gemeente kan besluiten, op verzoek van cliënt of aanbieder, de genoemde opzegtermijn te verkorten.

    • a.

      Indien aanbieder de dienstverlening aan cliënt stopt dan is aanbieder verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht aan de nieuwe (vervangende) aanbieder en het doorgeven hiervan aan de gemeente.

    • b.

      De coördinatie bij opzegging en wisselen van aanbieder op initiatief van de cliënt ligt bij gemeente.

  • 7.6

    In crisissituaties waarin onmiddellijk ondersteuning noodzakelijk is, wordt binnen 24 uur gestart met de uitvoering. Deze ondersteuning kan worden ingezet:

    • -

      op verzoek van de gemeente, conform de afgegeven opdrachtverstrekking;

    • -

      zonder opdrachtverstrekking omdat het wordt ingezet op niet-werkdagen of vrije dagen;

    • -

      de aanbieder is verplicht om binnen 24 uur (op de eerstvolgende werkdag) hiervan melding te doen bij de gemeente.

8.Monitoring en doelrealisatie

  • 8.1.

    Aanbieders en gebiedsteam meten bij de evaluatie, mede aan de hand van het maatwerkplan en zorgplan/ondersteuningsplan, de doelrealisatie en de ervaring van cliënten die een voorziening ontvangen. Als de uitkomst(en) van de evaluatie(s) daar aanleiding toe geeft dan stelt de aanbieder op verzoek van gemeente een verbeterplan op en informeert de gemeente hierover.

  • 8.2

    Aanbieders leveren eenmaal per jaar in januari over het voorgaande jaar een totaalrapportage van ontvangen klachten over geboden voorziening naar aard en oorzaak aan, voor het eerst in januari 2021.

9.Social Return in Friesland

In Friesland is sinds medio 2016 de Friese eis voor Social Return van kracht. Voor deze opdracht geldt dat in ieder geval boven een opdrachtwaarde van 100.000 euro een SROI verplichting geldt van 2% van de opdrachtwaarde. Meer informatie over social return in Friesland is te vinden op:

https://socialreturninderegio.nl/social-return/wat-we-doen/coordinatiepunt-social-return-fryslan/uniforme-eis-social-return-friese-eis.

Bijlage 3 Financiële tegemoetkoming

 

Beleidsregels Financiële tegemoetkoming | Gemeente Ooststellingwerf |

| Wet Maatschappelijke Ondersteuning | 2022 |

 

|Opsteller: mr. A.G. Ritsma| 13 juni 2022 |

 

| Inleiding |

 

Wat

Deze beleidsregels geven invulling aan van de artikelen 33 t/m 35, en artikel 36 lid 1,4 en 7 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2022.

 

Waarom

Sinds 1 januari 2022 zijn de bovengenoemde artikelen toegevoegd aan de Verordening. Hierdoor is een juridische grondslag ontstaan voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen op grond van de Wmo.

 

Voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen kan vanaf 1 januari 2022 een financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening worden verstrekt. Deze beleidsregels geven richting aan de uitvoering van financiële tegemoetkomingen in de praktijk.

 

Toepassingsbereik

Deze beleidsregels geven uitleg over het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor noodzakelijke kosten van onderhoud en reparatie van een voorziening.

 

De regels voor de financiële tegemoetkoming voor collectief vervoer en de verhuiskosten vergoeding (primaat van verhuizen) stonden al in de Verordening (artikel 18 c.q. 20). Deze beleidsregels zijn niet van toepassing voor de deze twee vormen van financiële tegemoetkomingen.

 

1. Wat is een financiële tegemoetkoming?

 

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag die de gemeente ter beschikking stelt aan een inwoner. De inwoner gebruikt dit geldbedrag om zelf een (Wmo)-voorziening mee in te kopen.

 

Een financiële tegemoetkoming is niet volledig kostendekkend. Dit betekent dat het verstrekte geldbedrag lager is dan de (goedkoopste) kostprijs van een voorziening. De financiële tegemoetkoming is, het woord zegt het al, een tegemoetkoming in de kosten. Dit houdt dus ook in de dat inwoner een deel van de voorziening zelf financiert.

 

Een financiële tegemoetkoming moet ‘een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager’. Met andere woorden, het bedrag moet hoog genoeg zijn om (een passende) voorziening mee aan te kunnen schaffen.

 

Inwoners betalen bij een financiële tegemoetkoming een deel van de aanschafprijs van de voorziening zelf. De inwoner moet dit eigen aandeel wel financieel kunnen en willen dragen.

 

Na realisering/verstrekking van de voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming is verstrekt, wordt de inwoner eigenaar van de voorziening. Een woningaanpassing (aanbouw) maakt bijvoorbeeld onderdeel uit van de woning van de inwoner.1 Een financiële tegemoetkoming kan, net als een voorziening in natura (ZIN) of een pgb, worden aangemerkt als maatwerkvoorziening.

 

Hieronder de drie verschillende verstrekkingsvormen:

 

  • Verstrekking in Natura:

    Gemeente ➔ gecontracteerde partij ➔ inwoner

    Een maatwerkvoorziening kan verstrekt worden in natura (ZIN), via het gecontracteerde aanbod. De gemeente geeft dan opdracht aan een aanbieder of leverancier, om een dienst of product te leveren aan de inwoner.

  • Verstrekking als persoonsgebonden budget (pgb):

    Gemeente ➔ inwoner ➔ niet gecontracteerde zorgaanbieder of leverancier

    De gemeente stelt aan de inwoner een geldbedrag ter beschikking. De inwoner koopt daarmee zelf een dienst of product in bij een niet gecontracteerde zorgaanbieder- of leverancier.

  • Verstrekking als financiële tegemoetkoming

    Gemeente ➔ inwoner ➔ niet gecontracteerde leverancier of derde partij

    De inwoner krijgt een geldbedrag ter beschikking (financiële tegemoetkoming) waarmee hij zelf een voorziening aanschaft. De inwoner kan de financiële tegemoetkoming gebruiken om een voorziening in te kopen bij een derde partij, niet zijnde een zorgaanbieder. Bijvoorbeeld bij een aannemer t.b.v. een woningaanpassing.

Een financiële tegemoetkoming is passend in de volgende situaties:

 

  • -

    Als het gaat om een voorziening die niet binnen het gecontracteerde aanbod valt of waarbij geen vergelijkbaar ZIN-alternatief kan worden geboden (niet beschikbaar is);

  • -

    Als het gaat om een voorziening waarbij geen sprake is van een zorgovereenkomst tussen inwoner en een zorgaanbieder;

  • -

    Als het gaat om een voorziening die bestaat uit een combinatie van het leveren van producten en diensten;

Uitgangspunt van de Wmo is dat een inwoner een voorziening in natura geleverd krijgt. Levering in natura betekent dat de gemeente de voorziening rechtstreeks aan de inwoner levert, meestal via het gecontracteerde aanbod.

 

Soms is het niet goed mogelijk om een voorziening in natura te verstrekken. Voor die situaties kan een pgb een alternatieve verstrekkingsvorm zijn. Voor een aantal voorzieningssoorten is het tevens lastig om aan de administratieve of juridische voorwaarden voor een pgb te voldoen. Hiermee wordt bedoeld: De pgb-voorwaarden zoals bedoeld in de wet2 en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als de SVB het pgb-beheer namens de gemeente uitvoert. Voor situaties waarin verstrekking in natura eigenlijk niet goed mogelijk is, en een pgb ook niet passend is, heeft een financiële tegemoetkoming als maatwerkoplossing/voorziening voorkeur boven verstrekking in ZIN of PGB. Hieronder wordt dit nader uitgelegd.

 

Verstrekking in Natura niet mogelijk

Bij sommige woonvoorzieningen kan feitelijk en juridisch geen sprake is van verstrekking in natura.

De gemeente Ooststellingwerf heeft bijvoorbeeld geen (Wmo)contractafspraken met uitvoerders van woningaanpassingen (bijv. aannemers). Voor een aantal (on)roerende woonvoorzieningen heeft de gemeente Ooststellingwerf ook geen alternatief in ZIN. Omdat niet voor alle voorzieningen contractafspraken bestaan, kan de gemeente feitelijk en juridisch de voorziening niet in natura leveren.

 

Verstrekking in pgb niet passend

Het beheer van pgb-budgetten wordt namens gemeenten doorgaans uitgevoerd door de SVB.

Een pgb voor de inkoop van diensten, zoals begeleiding of huishoudelijke hulp, wordt door de SVB beheert en uitbetaling vindt plaats nadat aan een aantal voorwaarden is voldaan, waaronder het sluiten van een rechtsgeldige zorgovereenkomst. Bij een woningaanpassing kan er geen sprake zijn van een zorgovereenkomst tussen inwoner en aannemer, omdat een aannemer geen zorgaanbieder is, en geen zorg levert maar een aanbouw of verbouw. Daarnaast is er bij woonvoorzieningen zijnde een aanbouw of verbouw, niet alleen sprake van het leveren van diensten (bouwwerkzaamheden) maar ook van materialen. Er kan geen sprake zijn van een zorgovereenkomst, want die ziet alleen op het leveren van diensten. Om deze redenen kan niet worden voldaan aan de administratieve voorwaarden voor uitbetaling van het pgb-declaraties in de gevallen waarbij de SVB het pgb beheert.

 

De gemeente kan ook zelf een pgb verstrekken, hierbij is de SVB dan niet betrokken. Deze optie is mogelijk (passend) bij eenmalige verstrekkingen van een pgb. Bijvoorbeeld voor de aanschaf van een (on)roerende woonvoorziening, waarbij geen sprake is van een (duurzame) zorgrelatie tussen een aanbieder/leverancier en inwoner. De wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zijn ook van toepassing bij eenmalige pgb’s die door de gemeente zelf worden verstrekt. Wettelijk gezien mag een pgb niet (meer) aan de inwoner worden uitbetaald, daarom betaalt de gemeente (in plaats van de SVB) aan de leverancier van de voorziening of derde partij (bijvoorbeeld een aannemer).

 

Wanneer geen financiële tegemoetkoming ?

Wanneer een financiële tegemoetkoming onvoldoende compensatie biedt omdat het niet de volledige kosten dekt en de inwoner aangeeft dat hij/zij het eigen aandeel van 10% (plus eventuele niet noodzakelijke) bijkomende kosten niet wil financieren, dan is een financiële tegemoetkoming geen passende voorziening. In dat geval wordt gekeken welke mogelijkheden er binnen het gecontracteerde aanbod zijn. De goedkoopst adequate (vergelijkbare) voorziening in natura is dan een alternatief.

 

Geeft de inwoner aan dat hij/zij het eigen aandeel van 10% niet kan financieren, dan is het aan de inwoner om dit aannemelijk te maken. Blijkt inderdaad dat dit niet mogelijk is, dan wordt gekeken of verstrekking in natura mogelijk is. Is dit ook niet mogelijk, dan kan verstrekking van een eenmalig pgb een mogelijkheid zijn, waarbij de gemeente het pgb rechtstreeks uitbetaald aan de leverancier/derde partij. De inwoner moet in zo’n situatie wel voldoen aan de wettelijke pgb-voorwaarden.

 

In de tabel op de volgende pagina zijn een aantal aspecten uitgelicht om de verschillen per verstrekkingsvormen inzichtelijk te maken.

 

Verstrekkingsvorm maatwerkvoorziening

Voorziening in natura

Voorziening in pgb

Financiële tegemoetkoming

 

1.Dekking van de kosten

100% dekking gecontracteerde prijs

90% van het ZIN-tarief

90 % van de goedkoopst adequate kostprijs

2.Keuzevrijheid voorziening inwoner

Uit gecontracteerde aanbod

Keuzevrijheid mits ondersteuning van voldoende kwaliteit is en wordt ingekocht bij een zorgaanbieder (meestal)

Volledig eigen keuze, ook te besteden aan derden (geen zorgaanbieder)

3.Arbeidsintensiviteit voor gebiedsteam (eisen gemeente)

  • Vaststellen welke aanbieder passend en beschikbaar is

  • Vooraf controle op pgb-vaardigheid

  • Vooraf controle kwaliteit zorg

  • Tussentijds en achteraf: controle op besteding pgb (artikel 2.3.9 Wmo)

  • Vooraf hoogte vaststellen

  • Achteraf eenmalige controle op besteding

  • Evt: controle PvE

4.Eisen inwoner

  • Heeft recht op maatwerkvoorziening

  • Heeft recht op maatwerkvoorziening

  • moet een pgb kunnen beheren

  • moet een pgb willen

  • moet administratie behouden & bewaren

  • moet desgevraagd verantwoording afleggen

  • moet toezicht en controle toestaan

  • Heeft recht op maatwerkvoorziening

  • moet zelf een deel financieren

  • moet betalingsbewijs opsturen/controle toestaan

  • moet voorziening zelf inkopen

5.Eisen zorgaanbieder of leverancier

Zijn contractueel geregeld

Gemeente beoordeeld vooraf per situatie of zorgaanbieder voldoet aan kwaliteitseisen

Geen intensieve controle door de gemeente uitgevoerd op de kwaliteit van de aanbieder/leverancier

6a.Praktische beperkingen woonvoorzieningen

Er is niet altijd sprake van een gecontracteerde aanbieder die de voorziening kan leveren

Is geen sprake van een zorgaanbieder bij een woonvoorziening➔ Bij ontbreken zorgovereenkomst wordt pgb niet uitbetaald

De tegemoetkoming is niet kostendekkend

6b.Praktische beperkingen hulpmiddelen

Goedkoopst adequate (zin) hulpmiddel is niet altijd wat de inwoner wil/wenst

Is geen sprake van een zorgaanbieder bij een woonvoorziening➔  Bij ontbreken zorgovereenkomst wordt pgb niet uitbetaald

Tegemoetkoming is niet kostendekkend ➔  Tegemoetkoming bevat niet standaard budget voor onderhoud/reparatie

Tabel verstrekkingsvormen

 

Artikel 33

 

Voorzieningen waarvoor financiële tegemoetkoming mogelijk is

 

Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de volgende voorzieningssoorten:

 

a. Roerende woonvoorzieningen

Voorbeelden roerende woonvoorzieningen.3

 

Roerende woonvoorziening Voorbeelden

Te bereiken resultaat

Postoel/toiletstoel

  • Zelfstandig kunnen verrichten ADL

  • Wonen in een geschikt huis

Badzitjes of een badlift

Losse badplank

Douche of toiletstoel

Pakpaal

Mobiele tillift

Losse woonunit

 

b. Onroerende woonvoorzieningen

Een (bouwkundige) woningaanpassing of woontechnische ingreep.

 

Voorbeelden onroerende woonvoorzieningen:

 

Onroerende woonvoorziening:

 

  • Bouwkundige woningaanpassing

  • Woontechnische ingreep

Te bereiken resultaat

 

  • Zelfstandig kunnen verrichten ADL

  • Wonen in een geschikt huis

Bereikbaar en toegankelijk maken van de woning

Bijvoorbeeld bij rolstoelgebruik de doorgang verbreden of aanbrengen automatische deuropeners;

Mogelijk maken van gebruik van het toilet

Bijvoorbeeld door verhoogde toiletpot, plaatsen van beugels of toiletpot met föhn-spoel installatie

Mogelijk maken van wassen/baden/douchen

Bijvoorbeeld een opklapbare doucheplank of opklapbare douche zit

In staat stellen om gebruik te kunnen maken van de keuken

Bijvoorbeeld aanpassen van de keuken

In staat stellen bovenverdieping te bereiken indien elementaire woonfuncties zich daar bevinden

Bijvoorbeeld door het plaatsen van een traplift

 

Is verhuizen naar een bestaande adequate woning niet mogelijk en is een aangepaste woning noodzakelijk, dan bestaan de volgende mogelijkheden ten aanzien van de financiële tegemoetkoming:

 

Verhuizen naar een nog te bouwen nieuwbouwwoning

Wanneer de huidige woning niet (meer) voldoet, kan verhuizen naar een nog te bouwen woning een mogelijkheid zijn. Als dit een passende oplossing is, kan er ook direct rekening worden gehouden met het programma van eisen bij het bouwen. Een financiële tegemoetkoming verstrekken in zo’n situatie is mogelijk voor de (bouwkundige) aanpassingen gerelateerd aan de beperkingen.

Groter/ruimer bouwen bij een nieuwbouwwoning is in eerste instantie algemeen gebruikelijk en komt niet voor compensatie in aanmerking. Tenzij ruimer bouwen medisch noodzakelijk is.4

 

Inbouw of aanbouw

Het inpandig verbouwen van de woning, voor zover dat (bouwtechnisch) mogelijk is, gaat vóór een (losse) aanbouw, tenzij een aanbouw goedkoper is. De inwoner kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de (ver)bouwkosten of de aanschaf van een losse woonunit (= roerende voorziening). Bijvoorbeeld om een gelijkvloerse badkamer te realiseren, doormiddel van een inpandige verbouwing of aanbouw.

 

c. Hulpmiddelen

Een hulpmiddel wordt bij voorkeur verstrekt in natura. Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor hulpmiddelen is mogelijk als dit een goedkopere oplossing is dan verstrekking in natura. Dit betekent dat er eerst gekeken wordt of het hulpmiddel via het kernassortiment van de gecontracteerde hulpmiddelenleverancier (Medipoint of eventuele andere contractpartner) verkrijgbaar is. Als het hulpmiddel via het gecontracteerde aanbod beschikbaar is, wordt gekeken welk hulpmiddel de goedkoopst adequate keuze is. Pas als het hulpmiddel niet beschikbaar is binnen het gecontracteerde aanbod wordt gekeken naar het niet gecontracteerde (markt)aanbod.

 

Is er geen adequaat hulpmiddel beschikbaar uit het kernassortiment (ZIN-aanbod), of wil de inwoner een ander (merk/soort) hulpmiddel dan uit het kernassortiment, of van een andere leverancier? Dan kan er een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dit moet wel nader worden gemotiveerd (bijvoorbeeld waarom het goedkoopst adequate hulpmiddel in natura (gecontracteerde aanbod) minder/niet passend is in die situatie).

 

d. Vervoersvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming voor de kosten van collectief vervoer (taxi-pas), is nader uitgewerkt in artikel 18 van de verordening. Voor nadere regels over de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten, anders dan collectief vervoer, wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

 

Noodzakelijke kosten voor onderhoud en reparatie

Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor noodzakelijke kosten van onderhoud en/of reparatie is ook mogelijk. Daarbij geldt dat maximaal 90% van de daadwerkelijk gemaakte kosten wordt gecompenseerd.

 

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en/of reparatie

Om aanspraak te maken op compensatie van de noodzakelijke kosten van onderhoud/reparatie, dient de inwoner vóóraf contact op te nemen met de gemeente/het gebiedsteam. Indien het onderhoud en/of reparatie reeds is uitgevoerd zonder dat de inwoner daaraan voorafgaand contact heeft opgenomen met de gemeente/het gebiedsteam, wordt het verzoek om (gedeeltelijke) compensatie van deze kosten afgewezen.

 

Het college/het gebiedsteam beoordeelt bij een verzoek om compensatie van de kosten van onderhoud en/of reparatie het volgende:

 

  • In hoeverre de kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn om de voorziening adequaat te kunnen (blijven) gebruiken;

  • In hoeverre is er recht op vergoeding op grond van de wettelijke garantie, fabrieksgarantie of verkopersgarantie en of de vergoeding op grond van de garantiebepalingen een passende oplossing biedt;

  • In hoeverre is het de inwoner aan te rekenen dat de kosten zich voordoen (is er sprake van onzorgvuldig gebruik, dan kan het verzoek worden afgewezen);

  • In hoeverre kan de inwoner de gemaakte kosten (deels) zelf financieren (eigen kracht);

Noodzakelijkheid

Als de voorziening niet meer goed functioneert of veilig gebruikt kan worden zonder onderhoud en/of reparatie, wordt uitvoering ervan noodzakelijk geacht.

 

Garantie

Noodzakelijke onderhouds- en reparatiekosten komen voor vergoeding in aanmerking.

Echter, voor zover deze kosten binnen de wettelijke garantieperiode en eventueel van toepassing zijnde fabrieksgarantie/verkopersgarantie vallen, geldt dat eerst gekeken wordt of op grond daarvan aanspraak op vergoeding bestaat. Indien dit mogelijk is, is dit voorliggend op een financiële tegemoetkoming voor deze kosten op grond van de Wmo.

 

Zorgvuldig gebruik

Van de inwoner wordt verwacht dat hij zorgvuldig met een verstrekte voorziening omgaat. Dit om (onnodige) kosten voor reparatie en/of onderhoud te beperken. Onderhoud- en reparatiekosten die veroorzaakt zijn door onzorgvuldig gebruik komen voor rekening van de inwoner.

 

Verzekering

Als er vanwege de realisering van een onroerende woonvoorziening een verplichte verzekering moet worden afgesloten, zijn deze kosten voor de inwoner. Een aanbouw zal tijdens de bouw mogelijk verzekerd moeten worden. Omdat de inwoner eigenaar is/wordt van de aanbouw, vallen deze verzekeringskosten onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. In situaties waarin voor een hulpmiddel of roerende woonvoorziening een verzekering verplicht is, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Artikel 34 Regels over hoogte van de financiële tegemoetkoming

 

Maximale hoogte

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is maximaal 90% van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

 

Het uitgangspunt van een financiële tegemoetkoming is dat deze niet kostendekkend is, maar wel in de individuele situatie een passend is. Passend betekent dus niet dat vergoeding van de gehele kostprijs (=100%) altijd noodzakelijk is.

 

Vaststelling van de goedkoopste kostprijs van onroerende woonvoorzieningen

De kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening voor onroerende woonvoorzieningen wordt beoordeeld aan de hand van prijsvergelijkingen van meerdere offertes. Waarbij de offertes in ieder geval voldoende realistisch en specifiek moeten zijn.

 

Vaststelling van de goedkoopste kostprijs van roerende woonvoorzieningen

Bij roerende woonvoorzieningen die via het gecontracteerde aanbod (ZIN) beschikbaar zijn, wordt de kostprijs van de goedkoopst adequate (vergelijkbare) voorziening van het gecontracteerde aanbod als uitgangspunt genomen. Bij roerende woonvoorzieningen die niet binnen het gecontracteerde aanbod beschikbaar zijn, wordt de goedkoopte kostprijs beoordeeld aan de hand van prijsvergelijkingen van het marktaanbod en/of op basis van offertevergelijkingen, waarbij de offertes in ieder geval voldoende realistisch en specifiek moeten zijn.

 

Vaststelling van de goedkoopst adequate kostprijs van hulpmiddelen

De kostprijs van het goedkoopst adequate hulpmiddel wordt bepaald aan de hand van de categorieprijzen van het gecontracteerde hulpmiddelenaanbod (Medipoint). Komt een hulpmiddel niet voor in het kernassortiment, maar is dat hulpmiddel noodzakelijk in het individuele geval, dan wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald op basis van een vergelijkbaar hulpmiddel binnen het aanbod van Medipoint, en op basis van minstens één andere tegenofferte (marktaanbod). Indien de inwoner zelf een offerte aanlevert, wordt deze in de prijsvergelijking betrokken. Het gebiedsteam kan meerdere tegenoffertes opvragen wanneer de door de inwoner aangeleverde offerte, (vermoedelijk) hoger is dan de goedkoopst adequate kostprijs. De kostprijs van het goedkoopst adequate (vergelijkbare) hulpmiddel is doorslaggevend.

 

Noodzakelijke kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering

De inwoner heeft op verzoek recht op een tegemoetkoming in de kosten voor noodzakelijke reparatie en onderhoud en/of andere met de voorziening samenhangende kosten. De hoogte van tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie bedraagt 90% van het realistische geoffreerde bedrag of factuurbedrag.

 

Artikel 35 Voorwaarden voor uitbetaling financiële tegemoetkoming

 

  • Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming kan plaatsvinden aan de inwoner zelf, in één keer voor of na de daadwerkelijke aanschaf van de voorziening (Gemeente  inwoner).

    • De financiële tegemoetkoming kan vóór de aanschaf van een voorzienig aan de inwoner worden overgemaakt. De inwoner kan dan met dit bedrag de voorziening inkopen. Deze optie is vooral bij roerende woonvoorzieningen en hulpmiddelen passend.

    • Het uitbetalen van de tegemoetkoming kan ook na de aanschaf van de voorziening plaatsvinden. De inwoner schiet dan zelf eerst het bedrag voor.

Aanleveren offerte(s)

De inwoner kan één of meerdere offertes aanleveren wanneer het bedrag aan hem/haar wordt overgemaakt vóór de aanschaf van de voorziening. De door de inwoner aangeleverde offerte of offertes, kunnen worden betrokken in de prijsvergelijking, op basis waarvan de daadwerkelijke hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt bepaald.

 

Het aanleveren van offertes door de inwoner zelf, moet plaatsvinden in de onderzoeksfase. Indien de inwoner geen offertes aanlevert, zal de financiële tegemoetkoming worden gebaseerd op de goedkoopst adequate kostprijs in natura of wel op (de offerte van) de goedkoopst adequate leverancier, zoals opgevraagd door de gemeente/gebiedsteam.

 

De door de inwoner in te leveren offerte(s) moeten voldoende realistisch en specifiek zijn en in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

 

  • -

    Omschrijving van de te leveren voorziening;

  • -

    Offertebedrag;

  • -

    Bedrijfsgegevens van de leverancier (bedrijfsnaam, adres- en kvk-gegevens, rekeningnummer);

  • -

    Gegevens inwoner/aanvrager;

Aanleveren factuur of ander betaalbewijs

De inwoner moet de volgende bewijsstukken aanleveren wanneer de voorziening daadwerkelijk is aangeschaft. Dit om te controleren of het geïndiceerde bedrag daadwerkelijk (volledig) is besteed aan de voorziening. Ook in de situatie waarin de inwoner het bedrag eerst zelf voorschiet, moeten de volgende bewijstukken worden aangeleverd:

  • (een kopie) van de originele factuur of;

  • een betalingsbewijs, bijvoorbeeld: (aflever)bon, print screen of screenshot van de overboeking, (kopie) banktransactie.

Op de factuur moeten in ieder geval de volgende gegevens staan:

  • -

    Factuurnummer of betalingskenmerk, afleverdatum en factuurdatum;

  • -

    Factuurbedrag;

  • -

    Bedrijfsgegevens van de leverancier (bedrijfsnaam, adres- en kvk-gegevens, rekeningnummer);

  • -

    Omschrijving van de aangeschafte voorziening (type/merk).

  • -

    Gegevens inwoner/aanvrager;

  • -

    Optioneel: verwijzing naar getekende offerte of beschikking waarop de factuur betrekking heeft.

Termijnen inleveren factuur of ander betaalbewijs

Als de financiële tegemoetkoming wordt overgemaakt vóórdat voorzienig is aangeschaft, moet de inwoner binnen drie maanden na de besluitdatum (beschikking) de factuur of ander betaalbewijs inleveren. Dit houdt dus ook in dat de inwoner de tegemoetkoming binnen drie maanden moet besteden.

Vindt de uitbetaling van de tegemoetkoming plaats nádat voorziening is aangeschaft, dan moet de inwoner binnen drie maanden na de aanschafdatum of factuurdatum, de bewijsstukken hebben ingeleverd. Uitbetaling vindt dan plaats na inleveren van de bewijsstukken.

 

Gevolgen niet inleveren bewijsstukken

Levert de inwoner geen bewijsstukken in? Dan geldt dat het bedrag van de financiële tegemoetkoming moet worden teruggevorderd. Terugvordering gebeurd alleen als de inwoner niet kan aantonen dat het bedrag daadwerkelijk is besteed aan de inkoop van de voorziening. De inwoner moet altijd de gelegenheid hebben gehad om alsnog de voorziening aan te schaffen of om alsnog de bewijsstukken in te leveren. Als door toedoen van de inwoner de tegemoetkoming niet of niet juist is besteed, vind terugvordering plaats.

 

Controle achteraf en Programma van eisen (PvE)

Uiterlijk binnen drie maanden nadat de financiële tegemoetkoming is toegekend, kan het gebiedsteam een huisbezoek afleggen om te controleren of de voorziening daadwerkelijk is aangeschaft/geplaatst.

Als er een PvE is opgesteld, kan de gemeente achteraf een controle uitvoeren om te beoordelen of de voorziening hieraan voldoet.

 

Gevolgen niet voldoen PvE

Als blijkt dat een voorziening niet voldoet aan het PvE, kan het besluit tot toekenning van de financiële tegemoetkoming worden herzien of ingetrokken. Hiermee wordt bedoeld dat de hoogte van de tegemoetkoming naar beneden (herzien) of op nihil (intrekken) kan worden gesteld als de voorziening niet aan het PvE voldoet. Het moet dan gaan om situaties waarin het de inwoner kan worden aangerekend (verwijtbaar) dat de voorziening niet aan het PvE voldoet.

 

Bewijsstukken tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en/of reparatie

Wil een inwoner in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en/of reparatie, dan dient de inwoner vóór uitbetaling van de tegemoetkoming, één van de volgende bewijsstukken aanleveren:

 

  • realistische offerte van de kosten of:

  • (kopie) van de originele factuur.

Op het bewijsstuk (offerte of factuur) moeten in ieder geval de volgende gegevens staan:

 

  • -

    Omschrijving van de werkzaamheden;

  • -

    Factuurbedrag;

  • -

    Factuurnummer of betalingskenmerk, afleverdatum en factuurdatum;

  • -

    Bedrijfsgegevens van de uitvoerder (bedrijfsnaam, adres- en kvk-gegevens, rekeningnummer);

  • -

    Gegevens inwoner/aanvrager;

  • -

    Optioneel: verwijzing naar getekende offerte of beschikking waarop de factuur betrekking heeft.

Artikel 36 (lid 1, 4, 7):

 

Hoogte en duur verschuldigde eigen bijdrage

 

Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is de inwoner een eigen bijdrage (EB) verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage bedraagt € 19,- per maand. De inwoner is in beginsel een eigen bijdrage verschuldigd zolang hij/zij gebruik maakt van de voorziening.

Maximale hoogte van de eigen bijdrage

Het totale bedrag dat de inwoner aan eigen bijdrage moet betalen, is maximaal gelijk aan de hoogte van de aan hem toegekende financiële tegemoetkoming (90 % van de goedkoopst adequate kostprijs).

 

Maximale duur opleggen eigen bijdrage

 

  • Roerende woonvoorzieningen (b)

De maximale duur voor oplegging van de eigen bijdrage bij roerende woonvoorzieningen is zeven (7) jaren. Hierna jaren stopt de inning van de eigen bijdrage, tenzij de inwoner nog een andere Wmo-voorziening heeft waarvoor een EB wordt geïnd.

 

  • Onroerende woonvoorzieningen (c)

De maximale duur voor oplegging van de eigen bijdrage bij onroerende woonvoorzieningen is tien (10) jaren. Hierna stopt de inning van de eigen bijdrage, tenzij de inwoner nog een andere Wmo-voorziening heeft waarvoor een EB wordt geïnd.

 

  • Onroerende woonvoorziening: aanbouw (d)

De maximale duur voor oplegging van de eigen bijdrage bij een aanbouw is vijftien (15) jaren.

Hierna stopt de inning van de eigen bijdrage, tenzij de inwoner nog een andere Wmo-voorziening heeft waarvoor een EB wordt geïnd.

 

  • Hulpmiddelen

De maximale duur voor oplegging van de eigen bijdrage bij hulpmiddelen is zeven (7) jaren. Hierna jaren stopt de inning van de eigen bijdrage, tenzij de inwoner nog een andere Wmo-voorziening heeft waarvoor een EB wordt geïnd.

Betreft het hulpmiddel een sportvoorziening (een sportrolstoel), dan wordt de eigen bijdrage opgelegd voor de maximale duur van drie (3) jaren.

 

Geen eigen bijdrage bij tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie

Voor zover een inwoner recht heeft op een tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en/of reparatie, wordt hiervoor geen eigen bijdrage opgelegd.

Bijlage 4. (pre)mantelzorgwonen (nog in ontwikkeling)

 

Bijlage 5. aanbouw/uitbreiding van een zelfstandige woning

 

Aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening kan worden verstrekt, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

 

Soort vertrek

aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening wordt verstrekt in geval van aanbouw van een vertrek

aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening wordt verstrekt in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpers.slp.kr

10

4

Tweepers.slp.kr

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

 

 

  • -

    wastafelruimte

2

1

  • -

    doucheruimte

3

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

 

Bij sommige (Wmo)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming per m2 worden verstrekt, aangegeven per voorziening:

 

verrijdbare douchebrancard + 2 m2

 

tillift + 1,5 m2

 

tafel/bureau (voor slaap/studeerkamer) + 2 m2

 

brancard/tillift + 1 m2

 

1b. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor voorziening in aanmerking komt bedraagt 20m2.

Bijlage 6 Normenkader indicatiestelling Wmo-begeleiding

 

Normenkader indicatiestelling Wmo-begeleidingGemeente Ooststellingwerf

 

1.Algemeen

 

In deze notitie hebben we de eerste versie uitgewerkt van een normenkader voor Wmo-begeleiding voor de gemeente Ooststellingwerf. Dit normenkader hebben we uitgewerkt in samenspraak met consulenten en andere betrokkenen van de gemeente Ooststellingwerf. Hiervoor hebben we in oktober en november 2020 een aantal werksessies gehad.

Als voorwerk voor dit normenkader hebben we de resultaten van een soortgelijk ontwikkeltraject voor een normenkader voor Wmo-begeleiding binnen vier gemeenten uit de Westelijke Mijnstreek gebruikt.

 

Veel inwoners van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de inwoners heeft hier, door omstandigheden, echter langdurend of tijdelijk ondersteuning bij nodig. Ondermeer in de vorm van Wmo-begeleiding.

 

Doel Wmo 2015

De doelen vanuit de Wmo 2015 zijn ten aanzien van iedere inwoner van een gemeente:

 

Hoofdoelen:

  • 1.

    Zelfredzaamheid

  • 2.

    Participatie

Met de subdoelen:

  • a.

    regie over eigen leven

  • b.

    deelnemen aan maatschappelijk leven

  • c.

    een veilig huishouden

 

Doel normenkader

De gemeente stelt de aard en de omvang van de benodigde ondersteuning vast op grond van de Wmo 2015. Ze geeft hiervoor een beschikking (indicatie) af nadat de ondersteuningsvraag van de cliënt is onderzocht. De cliënt wil daarbij graag weten wat de indicatie nu precies inhoudt: ‘wat ga ik nu krijgen?’. Vanuit jurisprudentie op andere onderdelen van de Wmo blijkt ook dat de cliënt recht heeft op duidelijkheid.

 

Tegelijk hebben de gebiedsteammedewerkers behoefte aan een hulpmiddel om zo transparant en objectief mogelijk te kunnen bepalen welke aard en omvang van ondersteuning een cliënt nodig heeft. En de aanbieder, de ondersteuner wil ook graag duidelijk weten wat het kader (de indicatie) is waarbinnen de ondersteuning kan worden geboden en hoe is afgewogen om tot een bepaalde indicatie te komen.

 

Een normenkader voor begeleiding kan hierbij helpen. Een normenkader is een hulpmiddel voor de gebiedsteammedewerkers, het biedt handvatten om te komen tot indicatie-beslissingen. Het helpt om de besluitvorming transparant te maken en er komt een concrete indicatie tot stand (‘uren-indicatie’). De financiering van aanbieders gebeurt op basis van de indicaties en uren.

 

Een normenkader voor Wmo-begeleiding is een hulpmiddel om te komen tot ondersteuning op maat van het individu. Het is dus zeker geen keurslijf ‘waar je je maar in moet voegen’. De indicatie komt tot stand op maat van het individu op basis van de professionele afweging van de gebiedsteammedewerker.

 

Wmo-begeleiding: individueel en dagbesteding in groepsverband

De gemeente Ooststellingwerf kent twee vormen van Wmo-begeleiding: individuele begeleiding en dagbesteding in groepsverband. En die kennen beiden ook nog weer een plus-variant. De beschrijvingen hiervan zijn als volgt.

 

Individuele begeleiding

Individuele begeleiding is bedoeld voor de cliënt met langdurige beperkingen op het terrein van:

  • sociale redzaamheid

  • het bewegen en verplaatsen

  • het psychisch functioneren

  • het geheugen en de oriëntatie

  • het vertonen van matig of zwaar probleemgedrag

  • ontwikkeling

Individuele begeleiding bestaat uit:

  • activiteiten gericht op bevordering, behouden of compensatie van de zelfredzaamheid en participatie

  • het ondersteunen bij of het oefenen met en aanleren van vaardigheden of handelingen

  • het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie waaronder vaardigheden in zelfregelend vermogen

  • het aansturen van gedrag (waarbij behandeling niet meer aan de orde is)

Specifiek gaat het om:

  • begeleiden in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties)

  • begeleiden bij sociaal-emotionele/psychische problematiek die samenhangt met de problematiek die de zelfredzaamheid en participatie beperkt

  • begeleiden bij de opbouw en onderhoud van een sociaal netwerk en contacten met als doel zelfredzaamheid

  • begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie

Individuele begeleiding heeft altijd een doel. De individuele begeleiding vindt plaats tijdens werkdagen op geplande momenten én op ongeplande momenten. De begeleiding kan ondersteund worden door gebruik van WhatsApp of Facetime.

 

Het uitgangspunt is individuele begeleiding, tenzij de cliënt voldoet aan de criteria voor individuele begeleiding plus. Individuele begeleiding heeft altijd het doel om zelfredzaamheid en/of participatie te vergroten.

 

Individuele begeleiding plus

De doelstellingen van individuele begeleiding plus zijn identiek aan de doelstellingen van individuele begeleiding.

Onderstaande cliëntkenmerken maken dat een cliënt in aanmerking kan komen voor individuele begeleiding plus. Dit is aan de orde als minimaal onderstaande punt 1 of punt 2 van toepassing is.

  • 1.

    Zwaar probleemgedrag (gebrek aan ‘normaal geaccepteerd gedrag’) de problemen hebben continu invloed op het dagelijks functioneren van de cliënt en er is sprake van risico voor veiligheid van cliënt en/of omgeving.

  • 2.

    Ernstige problemen op het gebied van denken en waarneming:

    • a.

      weinig regie/grip op het leven, en;

    • b.

      weinig kennis en inzicht in wat hij/zij nodig heeft, en;

    • c.

      weinig remmingen op gedrag en/of onvoorspelbaarheid en/of grilligheid (geen standaardprotocol van handelen mogelijk).

Een combinatie van problematiek zonder dat punt 1 of 2 van toepassing is, is geen reden voor begeleiding plus. Voorwaarde voor begeleiding plus is tevens dat de cliënt mogelijkheden heeft om te veranderen op de onder 1 en 2 genoemde gebieden en dat de begeleiding bijdraagt aan zelfredzaamheid en participatie. Daarnaast dient een goede afweging gemaakt te worden of behandeling nog een mogelijkheid is.

 

Dagbesteding

Dagbesteding is bedoeld voor de doelgroep die beperkt is om een besteding van de dag zelfstandig in te vullen. Hierbij is een duidelijke verzorgingsbehoefte en/of een begeleidingsbehoefte aan de orde.

 

Dagbesteding bestaat uit in groepsverband laagdrempelige activiteiten doen, die niet algemeen beschikbaar zijn, die aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt. Hiermee wordt:

  • dagritme geboden

  • de situatie zoveel mogelijk gestabiliseerd

  • de mantelzorger ontlast

  • een periode tot opname in een instelling (Wlz) overbrugd

  • sturing geboden op het gebied van de emotieregulatie

De richtlijn voor de groepsgrootte is 8 personen per begeleider.

 

Dagbesteding plus

De doelstellingen van dagbesteding plus zijn identiek aan de doelstellingen van dagbesteding.

De persoonskenmerken maken dat extra ondersteuning of ondersteuning in een kleinere groep nodig is. Een cliënt komt in aanmerking indien in ieder geval onderstaande punt 1 of punt 2 van toepassing is. Vaak in combinatie met meerdere van de onderstaande situaties.

 

  • 1.

    Zwaar probleemgedrag (gebrek aan ‘normaal geaccepteerd gedrag’)

    • a.

      de problemen hebben continu invloed op het dagelijks functioneren van de cliënt, en;

    • b.

      er is sprake van risico voor veiligheid van cliënt en/of omgeving.

  • 2.

    Ernstige problemen op het gebied van denken en waarneming

    • c.

      weinig regie/grip op het leven, en;

    • d.

      weinig kennis en inzicht in wat hij/zij nodig heeft, en;

    • e.

      weinig remmingen op gedrag en/of onvoorspelbaarheid en/of grilligheid (geen standaardprotocol van handelen mogelijk).

Een combinatie van problematiek zonder dat punt 1 of 2 van toepassing is, is geen reden om dagbesteding plus in te zetten.

 

De groepsgrootte is maximaal 5 personen per begeleider.

 

2.Proces van indicatiestelling

 

Een inwoner (of: cliënt) kan zich melden bij de gemeente met een vraag om ondersteuning. De gemeente gaat in gesprek met de cliënt en onderzoekt welke ondersteuningsvragen de cliënt heeft. Daarna wordt bekeken welke oplossingen hiervoor beschikbaar zijn vanuit het eigen netwerk of voorliggende voorzieningen. Daar volgt uit welke ondersteuning op grond van de Wmo-2015 door de gemeente wordt geboden. Dit wordt vastgelegd in de indicatie of beschikking.

 

In schema ziet dit proces er als volgt uit:

 

3.Stap 1: integraal onderzoek ondersteuningsvraag cliënt

 

3.1 Algemeen

Begeleiding onder de Wmo 2015 kent vele vormen. Het is bedoeld voor cliënten met verschillende ondersteuningsvragen. De gebiedsteammedewerkers van de gemeente beginnen in principe altijd met een integraal onderzoek van de ondersteuningsvragen en situatie van de cliënt. Dit integrale onderzoek omvat de volgende elementen:

  • 1.

    analyse beperkingen en participatieproblemen cliënt over alle leefgebieden;

  • 2.

    verzamelen overige kenmerken van de cliënt;

  • 3.

    kennis nemen van aandoeningen of stoornissen van de cliënt.

De uiteindelijke conclusie van dit integrale onderzoek is welke belemmeringen door de cliënt worden ervaren waar deze graag ondersteuning bij wil krijgen.

 

3.2 Ad 1. Analyse beperkingen en participatieproblemen over alle leefgebieden

De ondersteuningsvraag of vragen van de cliënt brengen we in kaart aan de hand van leefgebieden. We bekijken per leefgebied welke beperkingen of participatieproblemen de cliënt ervaart. Er zijn verschillende instrumenten of lijsten met levensgebieden die worden onderscheiden in gebruik. In grote lijn omvatten deze allemaal dezelfde elementen, maar met verschillen in bewoordingen en mate van detaillering.

 

Navolgende lijst die we nu in deze eerste versie van het normenkader begeleiding hanteren, komt voort uit het CIZ-protocol. Doel hiervan is het maken van een integrale analyse van alle dimensies ofwel levensgebieden waarmee een mens van doen heeft.

 

Mits: voor zover relevant voor de ondersteuningsvraag waarvoor de cliënt nu contact opneemt met de gemeente!

 

Deze levensgebieden zijn:

 

  • 1.

    Lichamelijk functioneren

    Dit betreft het fysieke functioneren van iemand, ten aanzien van staan, lopen, lichamelijke gesteldheid, conditie, ziekte, etc.

  • 2.

    Psychisch functioneren

    Dit betreft het mentale functioneren van iemand, zowel in verstandelijk als psychisch opzicht, concentreren, geheugen, denken, informatieverwerking, intelligentie, gedragsproblematiek, psychiatrische ziekte, etc.

  • 3.

    Praktisch functioneren

    Dit betreft of iemand in staat is haar of zijn dagelijkse zaken te organiseren, een huishouding te voeren, kan omgaan met instanties, zaken kan regelen, etc. 

  • 4.

    Sociaal functioneren

    Dit betreft het aanhouden van een dagelijkse routine, het onderhouden van sociale contacten, het onderhouden van een sociaal netwerk.

  • 5.

    Huisvesting

    Dit betreft de woonsituatie van de cliënt, of deze een woonplek heeft en of hier eventueel problemen mee zijn.

  • 6.

    Dagbesteding/daginvulling

    Dit betreft de mate van en wijze van invulling van de dagen van de cliënt, met wonen, werken, vrije tijd, recreëren, etc. 

  • 7.

    Zingeving

    Zingeving gaat over de betekenis die we aan gebeurtenissen geven. Dit kan alledaagse zingeving betreffen, zoals het vieren van een verjaardag of met vrienden omgaan. Het kan ook over levensvragen en religieuze beleving gaan. Zingeving gaat ook over gelukkig zijn in het leven.

  • 8.

    Financiën

    Dit betreft het op orde hebben en houden van de financiële situatie van de cliënt, het kunnen beheren van financiën, plannen en begroten, betalen, etc. 

 

  • Vanuit het CIZ-protocol gebruiken we een scoring op een vierpuntschaal op deze levensgebieden:

  • score 0 (geen): “Kan deze activiteit zelf/er is geen hulp van een ander nodig”

  • Deze score wordt geregistreerd als de cliënt de activiteit op eigen kracht kan uitvoeren.

  •  

  • score 1 (licht): “Kan deze activiteit zelf maar een ander moet toezien of stimuleren”

  • Deze score wordt geregistreerd als de cliënt een andere persoon nodig heeft, die hem ondersteunt, begeleidt, stimuleert en instrueert om de betreffende activiteit zoveel mogelijk zelf uit te voeren en die erop toeziet dat het daadwerkelijk gebeurt.

  •  

  • score 2 (matig): “Kan deze activiteit slechts met veel moeite/een ander moet helpen”

  • Deze score wordt geregistreerd als de cliënt de activiteit gedeeltelijk en/of slechts met veel moeite zelf kan uitvoeren. Een andere persoon moet de activiteit gedeeltelijk overnemen, waarbij de resterende zelfredzaamheid van de cliënt wordt gerespecteerd en/of zoveel mogelijk wordt bevorderd.

  •  

  • score 3 (zwaar): “Kan deze activiteit niet zelfstandig/een ander moet dit overnemen”

  • Deze score wordt geregistreerd als de cliënt de activiteit in het geheel niet zelf kan uitvoeren. Een andere persoon moet de activiteit geheel overnemen.

 

Een beperking of participatieprobleem is pas aanleiding voor het bieden van ondersteuning door de gemeente op grond van de Wmo als deze door de cliënt ook daadwerkelijk als een belemmering voor haar of zijn participatie of zelfredzaamheid wordt ervaren.

 

3.3 Ad 2 Verzamelen overige kenmerken cliënt

Naast voornoemde beperkingen en participatieproblemen zijn nog ‘overige kenmerken’ van de cliënt van belang. Deze kenmerken hebben een verlichtend, neutraal of juist een verzwarend effect ten aanzien van de benodigde ondersteuning. Deze kenmerken verklaren ook waarom de ‘gewone’ variant van begeleiding op de ‘plus’ variant van begeleiding moet worden ingezet.

 

Een deel van deze kenmerken (1 - 7 – 8) heeft een ‘vaste waarde’.

De andere kenmerken (2 t/m 6 en 9, 10, 11) worden gescoord op hun mate van effect ten aanzien van de door de cliënt benodigde ondersteuning.

 

Dit betreft de volgende kenmerken:

 

Feitelijk:

  • 1.

    Leeftijd

Mogelijkheden cliënt:

  • 2.

    Het intellectueel functioneren van de cliënt

  • 3.

    Het lerend vermogen van de cliënt

  • 4.

    De motivatie van de cliënt

  • 5.

    Zelfinzicht van de cliënt in eigen handelen en eigen mogelijkheden

  • 6.

    Ziektebesef van de cliënt

Aard problematiek:

  • 7.

    De problematiek is:

    • a.

      Stabiel (continu aanwezig)

    • b.

      Fluctuerend/wisselend van aard in de tijd

    • c.

      acuut

  • 8.

    Verwachting ontwikkeling situatie cliënt:

    • a.

      verbetering

    • b.

      gelijk blijvend, stabiel

    • c.

      achteruitgang

Gedrag

  • 9.

    Er is sprake van:

    • a.

      geaccepteerd gedrag (geen ‘plus’-begeleiding nodig)

    • b.

      zwaar probleemgedrag (continu invloed op het dagelijks functioneren)(plus)

Rendement en risico:

  • 10.

    Verwacht rendement: hoe veel rendement of resultaat zal de ondersteuning opleveren?

  • 11.

    Risico: wat zijn de gevolgen voor cliënt en samenleving als geen dan wel als meer of minder intensieve begeleiding wordt geboden?

 

3.4 Ad 3 Aandoeningen

Aan een beperking of participatieprobleem van een cliënt ligt vaak een aandoening ten grondslag. Een aandoening kan lichamelijk - fysiek en/of verstandelijk of psychisch van aard zijn.

 

Gebiedsteammedewerkers van de gemeente bepalen niet of sprake is van een aandoening. Zij kunnen indien nodig wel informatie opvragen bij de cliënt en eventueel deskundigen over eventuele aandoeningen bij de cliënt.

 

Informatie over aandoeningen kan ondersteunend zijn voor het begrijpen van de achtergrond van beperkingen of participatieproblemen van een cliënt. Voor sommige indicaties is het formeel aangetoond zijn van een aandoening ook een voorwaarde. Aandoeningen worden indien relevant voor de besluitvorming over de in te zetten ondersteuning vanuit de Wmo in het gespreksverslag vermeld.

 

4.Stap 2: onderzoek: eigen mogelijkheden + netwerk + voorliggende voorzieningen

 

Met de cliënt wordt besproken/onderzocht wat de mogelijkheden van de cliënt zelf en het cliëntsysteem zijn om oplossingen te vinden voor de ervaren belemmeringen.

Verder wordt besproken welke mogelijkheden er zijn om vanuit het netwerk van de cliënt oplossingen te realiseren.

Tot slot wordt door de gebiedsteammedewerker onderzocht wat de mogelijkheden zijn vanuit voorliggende voorzieningen (in ieder geval: algemene voorzieningen, Zorgverzekeringswet, Wet langdurende zorg, Participatiewet) om oplossingen te vinden voor de ervaren belemmeringen.

 

Alle oplossingen voor belemmeringen die de cliënt ervaart die buiten de Wmo zijn gelegen, worden als eerste benut.

 

Vervolgens blijft de ondersteuningsvraag (ten aanzien van begeleiding) over waarvoor de gemeente op grond van de Wmo 2015 ondersteuning biedt (stap 3).

 

5.Stap 4: te behalen resultaten

 

De volgende stap in het proces van de gebiedsteammedewerker is het bepalen van de middels de ondersteuning of begeleiding te behalen resultaten. De gebiedsteam-medewerker bepaalt de te behalen resultaten om als kader mee te geven aan de cliënt en de aanbieder aan welke belemmeringen en/of participatieproblemen kan worden gewerkt. Dit betreft het ‘WAT’.

 

Het is normaal aan de cliënt om samen met haar of zijn begeleider invulling te geven aan ‘HOE’ deze begeleiding wordt geboden. Dat is de professie van de begeleider. In een voorkomend geval kan het zijn dat een gebiedsteammedewerker bij complexe casuïstiek in het kader van de regievoering zich mede uitlaat over het ‘hoe’ van de begeleiding.

 

De aard en het aantal van de beoogde resultaten zijn mede bepalend voor de aard, omvang en duur van de te indiceren ondersteuning. In samenhang met de hiervoor in paragraaf 3.3 genoemde overige kenmerken van de cliënt.

 

We onderscheiden de hierna beschreven resultaten/resultaatgebieden, met daaronder subresultaten. Deze resultaten zijn uiteraard ook verder te clusteren of te detailleren.

Uiteindelijk moeten onderstaande elementen in ieder geval worden gedekt.

T.a.v. de subresultaten beogen we niet uitputtend te zijn, deze dienen als nadere duiding.

 

De begeleiding kan gericht zijn op ondersteuning van de cliënt op de volgende resultaten:

 

  • a.

    Gezond leven en zich verzorgen (lichamelijke zorg)

    • Cliënt heeft eventuele verslaving onder controle

    • Cliënt wordt behandeld voor eventuele verslaving

    • Cliënt realiseert stabiele zelfzorg (lichamelijk, kleding)

    • Lichamelijke gezondheid zo goed mogelijk behouden / gestimuleerd

    • Mentale gezondheid zo goed mogelijk behouden / gestimuleerd

    • Cliënt heeft een gezonde leefstijl.

  • b.

    Voeren van regie, nemen van besluiten

    • Cliënt heeft inzicht in eigen problematiek

    • Cliënt reageert adequaat bij voorkomende problemen, zoals inroepen van hulp

    • Cliënt heeft zicht op eigen wensen

    • Cliënt heeft zicht op eigen (ontwikkelings)mogelijkheden

    • Cliënt kan samenwerken met anderen om zaken te regelen

    • Cliënt kan omgaan met ondersteuners en behandelaars

    • Cliënt behoudt zoveel als mogelijk eigen regie

    • Cliënt vertoont geen of zo min mogelijk probleemgedrag

  • c.

    Zaken regelen / organiseren (met instanties e.d.)

    • Cliënt heeft niet of zelden contact met justitie

    • Cliënt heeft een stabiele relatie met relevante instanties

    • Cliënt kan zaken regelen en plannen met relevante partijen

  • d.

    Zingeving en omgaan met veranderingen is op orde

    • Cliënt kan omgaan met uitdagingen

    • Cliënt is gemotiveerd om zich te ontwikkelen en te handhaven in de samenleving

  • e.

    Netwerk / mantelzorg is op orde

    • Cliënt heeft een (klein) eigen netwerk waar deze op kan terugvallen

    • Het steunsysteem van de cliënt is stabiel, raakt niet overbelast

  • f.

    Dagstructuur/daginvulling, ritme in de dag is op orde

    • Cliënt heeft een stabiele dagstructuur / daginvulling

    • Cliënt is tevreden met zijn/haar dagstructuur / daginvulling

    • Cliënt heeft een gezond dag-nacht ritme

    • Cliënt heeft de vrijetijdsbesteding op orde

  • g.

    Verplaatsen / vervoer is geregeld

    • Cliënt kan zich naar behoefte zelfstandig en veilig verplaatsen

    • Cliënt beschikt over adequaat vervoer naar dagbesteding

    • Cliënt beschikt over adequaat vervoer naar bijvoorbeeld behandelaars

  • h.

    Sociale contacten opbouwen / onderhouden

    • Cliënt heeft stabiele sociale contacten en weet deze te onderhouden

    • Cliënt hanteert zonder problemen sociale media

    • Cliënt kan de voor haar/hem relevante sociale rollen vervullen

  • i.

    Zelfstandig wonen

    • Cliënt heeft een eigen betaalbare woonruimte

    • Cliënt woont zelfstandig

    • In geval van interventies komt de huisvesting niet in gevaar

    • Cliënt houdt zelfstandig het huishouden bij

    • Cliënt houdt samen met anderen het huishouden bij

  • j.

    Financiële situatie is stabiel

    • Cliënt heeft overzicht op inkomsten en uitgaven

    • Cliënt maakt eigen keuzes zonder in de schulden te komen

    • Inkomensbeheer of bewindvoering is geregeld

  • k.

    Administratie voeren

    • Cliënt heeft de administratie op orde

 

6.Afweging: komen tot de indicatie

 

6.1 Algemeen

Op dit punt in het proces is alle informatie verzameld en heeft een vertaling van de ondersteuningsvragen van de cliënt (vallend onder de Wmo) naar beoogde resultaten plaatsgevonden. Op basis van dit alles vindt een afweging plaats om tot de uiteindelijke indicatie te komen.

 

Een indicatie voor begeleiding kent drie onderdelen:

  • De aard van de begeleiding

  • Uitgedrukt in begeleiding individueel of (individuele) begeleiding in groepsverband ofwel dagbesteding. Dit kan ook een combinatie van beiden zijn.

  • De omvang van de begeleiding

  • Uitgedrukt in gemiddelde inzet per week: uren en/of dagdelen, soms ook vertaald naar een frequentie van de begeleiding, het aantal contactmomenten per week.

  • De duur van de begeleiding

  • Uitgedrukt in de doorlooptijd van de begeleiding: aantal maanden of jaren waarin het beoogde resultaat behaald wordt of dat de begeleiding doorloopt.

  •  

6.2 De aard van de begeleiding

  • Op basis van het onderzoek naar de ondersteuningsvragen van de cliënt is duidelijk geworden of de cliënt:

    • 1.

      Individuele begeleiding nodig heeft;

    • 2.

      Begeleiding in de vorm van dagbesteding (in groepsverband) nodig heeft;

    • 3.

      Of een combinatie van beide.

  •  

6.3 De omvang van de indicatie: individuele begeleiding

Op basis van de voorlopige data-analyse die we hebben uitgevoerd op de gegevens van de gemeente Ooststellingwerf zijn vier omvangen van veelvoorkomende ondersteuningstijd te zien. Deze vier omvangen kennen een zekere spreiding rond het gemiddelde.

Deze vier omvangen zijn voor individuele begeleiding:

  • a.

    Licht: maximaal 1,0 uur per week

  • b.

    Gemiddeld: rond de 2 uur (1,1 - 3,0) per week

  • c.

    Bovengemiddeld: rond de 4 uur (3,1 – 5,9) per week

  • d.

    Intensief: 6,0 uur en meer per week

Ruim 10% van de cliënten ontvangt maximaal 1,0 uur individuele begeleiding per week.

Ongeveer de helft van de cliënten ontvangt rond de 2 uur per week.

Ruim 20% van de cliënten ontvangt rond de 4 uur individuele begeleiding per week.

En ruim 10% van de cliënten ontvangt 6 uur of meer individuele begeleiding per week.

 

N.b. door de gebiedsteammedewerker wordt voor iedere cliënt een precies aantal uren geïndiceerd (er wordt dus niet in een bandbreedte geïndiceerd).

 

6.4 Acht indicatieprofielen individuele begeleiding

 

Indicatieprofielen

We hebben op basis van alle kenmerken van cliënten (leefgebieden, overige kenmerken cliënt, beoogde resultaten) en vanuit inhoudelijke overwegingen bekeken of het mogelijk is voor de hiervoor genoemde vier omvangen van individuele begeleiding die cliënten in de praktijk ontvangen, te komen tot ‘indicatieprofielen’. Zo’n indicatieprofiel kan de gebiedsteammedewerker gebruiken als tussenstap in het proces van indicatiestelling, om uiteindelijk te komen tot een individuele indicatie op maat van het individu.

 

Onderscheid ontwikkelgericht en behoudgericht

Bij het uitwerken van de indicatieprofielen hebben we geconstateerd dat het van belang is om daarbij nog een nader onderscheid te maken naar:

  • ontwikkelgericht zijn van het profiel

  • behoudgericht zijn van het profiel

Ontwikkel-gericht wil zeggen: primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven, in een overzichtelijke periode, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar).

Hierbij kan ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.

 

Behoudgericht wil zeggen: primair doel van de begeleiding is het behouden of zo veel als mogelijk behouden (begeleiding bij achteruitgang) van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven.

Hierbij kan ook een secundair element van ontwikkeling aan de orde zijn.

 

Acht indicatieprofielen, met ‘plus’-mogelijkheid

Doordat sprake is van vier mogelijke omvangen in combinatie met het primair ontwikkelgericht of primair behoudgericht zijn, ontstaan uiteindelijk acht indicatieprofielen voor de individuele begeleiding.

 

Daar komt nog bij dat bij de indicatieprofielen ook nog de mogelijkheid bestaat om deze als ‘plus’-variant aan te merken, als de specifieke situatie van de cliënt hier aanleiding voor geeft. Dat betekent concreet dat een hogere mate van deskundigheid kan worden ingezet om bij de problematiek van de cliënt passende ondersteuning te kunnen bieden.

In paragraaf 6.9 hebben we de acht profielen uitgeschreven.

In de bijlage zijn de acht profielen schematisch geduid naar kenmerken.

 

6.5 De omvang van de indicatie: dagbesteding

  • Op grond van de voorlopige data-analyse zien we de volgende omvang van het aantal dagdelen dagbesteding dat cliënten ontvangen. We hebben op dit moment geen gegevens om dit nader te kunnen uitsplitsen naar doelgroepen of grondslagen.

  • De volgende omvangen van ondersteuning middels dagbesteding zijn aan de orde:

    • a.

      1-2 dagdelen (1 dag) per week

    • b.

      3-4 dagdelen (2 dagen) per week

    • c.

      5-6 dagdelen (3 dagen) per week

    • d.

      7 of 8 dagdelen (4 dagen) per week

  •  

6.6 Uitwerking van vier indicatieprofielen dagbesteding

 

Indicatieprofielen

We hebben op basis van alle kenmerken van cliënten (leefgebieden, overige kenmerken cliënt, beoogde resultaten) en vanuit inhoudelijke overwegingen bekeken of het mogelijk is voor de hiervoor genoemde vier omvangen van dagbesteding die cliënten in de praktijk ontvangen, te komen tot uitwerking van ‘indicatieprofielen’. Een indicatieprofiel dat de gebiedsteammedewerker kan gebruiken als tussenstap in het proces van de indicatiestelling, op weg naar een individuele indicatie op maat.

 

Onderscheid ontwikkelgericht en behoudgericht

Ook bij het uitwerken van de indicatieprofielen voor dagbesteding hebben we geconstateerd dat het van belang is om onderscheid te maken naar:

  • ontwikkelgericht zijn van het profiel

  • behoudgericht zijn van het profiel

Ontwikkelgericht wil zeggen: primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven, in een overzichtelijke periode, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar).

Hierbij kan ook een secundair element van behoud aan de orde zijn.

 

Behoudgericht wil zeggen: primair doel van de begeleiding is het behouden of zo veel als mogelijk behouden (begeleiding bij achteruitgang) van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven.

Hierbij kan ook een secundair element van ontwikkeling aan de orde zijn.

 

Vier indicatieprofielen dagbesteding, met ‘plus’-mogelijkheid

Op grond van inhoudelijke afwegingen zijn we uiteindelijk gekomen tot twee verschillende profielen, die vervolgens nog weer eens primair ontwikkelgericht of primair behoudgericht zijn. Dat leidt uiteindelijk tot vier indicatieprofielen voor begeleiding in de vorm van dagbesteding.

 

Daar komt nog bij dat bij de indicatieprofielen ook nog de mogelijkheid bestaat om deze als ‘plus’-variant aan te merken, als de specifieke situatie van de cliënt hier aanleiding voor geeft. Dat betekent concreet dat een hogere mate van deskundigheid kan worden ingezet om bij de problematiek van de cliënt passende ondersteuning te kunnen bieden.

In paragraaf 6.11 hebben we deze vier profielen voor dagbesteding uitgeschreven. In de bijlage zijn de acht profielen schematisch geduid naar kenmerken.

6.7 De duur van de ondersteuning

  • We zien in grote lijn de volgende mogelijke duren van indicaties. Waarbij dit nadrukkelijk indicatief is, de gebiedsteammedewerker bepaalt op cliëntniveau wat de best passende duur van de indicatie is:

     

  • a.

    Resultaat op korte termijn haalbaar (einde ondersteuning / doorgeleiding voorliggend):

    • -

      indicatieduur / ondersteuningsplan herzien over 3 maanden

  • b.

    Resultaat waarschijnlijk snel haalbaar:

    • -

      indicatieduur / ondersteuningsplan herzien over 6 maanden

  • c.

    Resultaat vergt langere inzet:

    • -

      indicatieduur / ondersteuningsplan herzien over één jaar

  • d.

    Onderhoudsdosis:

    • -

      indicatieduur / ondersteuningsplan herzien over twee jaar

  • e.

    Levenslange ondersteuning verwacht

    • -

      indicatieduur evt. onbeperkt / ondersteuningsplan herzien over vijf jaar

Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling bij de cliënt bepalend. Als een snelle ontwikkeling wordt verwacht, dan is eerder een controle of herijking van het indicatiebesluit wenselijk. Als geen snelle ontwikkeling wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgericht werken, dan is een indicatie voor lange duur aangewezen.

 

6.8 Indicatieprofielen individuele begeleiding

In paragaaf 6.3 hebben we aangegeven dat we in de uitvoeringspraktijk vier omvangen van veel voorkomende ondersteuningstijd individuele begeleiding zien, met een beperkte spreiding rond het gemiddelde.

Op cliëntniveau legt de gebiedsteammedewerker in de indicatie altijd de definitieve en precieze omvang van de indicatie vast (zonder bandbreedte).

 

Deze vier omvangen zijn:

  • a.

    Licht: maximaal 1,0 uur per week

  • b.

    Gemiddeld: rond de 2 uur (1,1 - 3,0) per week

  • c.

    Bovengemiddeld: rond de 4 uur (3,1 – 5,9) per week

  • d.

    Intensief: 6,0 uur en meer per week

We hebben op basis van alle kenmerken van cliënten (leefgebieden, overige kenmerken cliënt, beoogde resultaten) en vanuit inhoudelijke overwegingen voor deze vier omvangen van de individuele begeleiding ‘indicatieprofielen’ uitgewerkt.

Dat heeft in combinatie met het ontwikkel-gericht of behoudgericht zijn van de ondersteuning geresulteerd in acht indicatieprofielen.

 

ONTWIKKELGERICHT

BEHOUDGERICHT

Licht

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 1

(IBO-1)

Beperkte problematiek, laag complex,

primair ontwikkelingsgericht.

 

 

 

Regulier

Individuele Begeleiding Behoudgericht 1

(IBB-1)

Beperkte problematiek,

weinig mogelijkheden tot verbetering,

laag complex,

primair behoudgericht

 

Regulier

Gemiddeld

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 2

(IBO-2)

Gemiddelde problematiek, gemiddeld complex, primair ontwikkelgericht

 

 

 

 

Regulier

Individuele Begeleiding Behoudgericht 2

(IBB-2)

Gemiddelde problematiek,

weinig mogelijkheden tot verbetering,

gemiddeld complex,

primair behoudgericht

 

Regulier

Boven-gemiddeld

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3

(IBO-3)

Complexe of meer omvattende problematiek, primair ontwikkelgericht

 

 

Regulier of Plus

Individuele Begeleiding Behoudgericht 3

(IBB-3)

Complexe of meer omvattende problematiek,

primair behoudgericht

 

Regulier of Plus

Intensief

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 4

(IBO-4)

Complexe veelomvattende problematiek,

hoog risico,

intensieve begeleiding,

primair ontwikkelgericht

 

Regulier of Plus

Individuele Begeleiding Behoudgericht 4

(IBB-4)

Complexe veelomvattende problematiek, hoog risico,

intensieve begeleiding,

primair behoudgericht

 

 

Regulier of Plus

 

Het deskundigheidsniveau van de begeleiding

Het benodigde deskundigheidsniveau of de benodigde deskundigheidsniveaus voor een individuele cliënt is afhankelijk van de complexiteit van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Het in te zetten deskundigheidsniveau is van belang tijdens de uitvoering en is ook van belang voor het beprijzen van de begeleiding. Dit deskundigheidsniveau is separaat nader gespecificeerd in de inkoopvoorwaarden die de gemeente Ooststellingwerf hanteert.

 

6.9Stap 5: bepalen best passende indicatieprofiel individuele begeleiding

Als stap 5 in het indicatieproces wordt voor iedere cliënt bepaalt wat het best bij deze cliënt passende indicatieprofiel voor in dit geval individuele begeleiding is. Deze profielen beschrijven we hierna.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 1 (IBO-1)

 

Beperkte problematiek, laag complex, primair ontwikkelingsgericht.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan activerende begeleiding, gericht op bevorderen, aanleren en stimuleren. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is. Vaak is de cliënt of in de laatste fase naar beëindiging van individuele begeleiding of er zijn recent problemen ontstaan waarbij voor een korte periode enige ondersteuning nodig is om deze op te lossen. De cliënt kan zelf problemen oplossen of worden doorgeleid naar voorliggende voorzieningen die de verdere ondersteuning van de cliënt gaan verzorgen. Het te verwachten rendement van de begeleiding is normaal tot hoog.

De ondersteuning wordt veelal tijdens 1 tot 2 contactmomenten per week geboden, vaak is dit in ieder geval 1 x face to face.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft een beperkte problematiek, op één of enkele leefgebieden. Dit betreft laag complexe problematiek. Er is sprake van langdurig tekortschietende zelfregie. De cliënt is meewerkend, afspraaktrouw, leerbaar, belastbaar, gemotiveerd om zijn probleem/problemen op te lossen, met een vrij hoge mate van zelfredzaamheid en heeft inzicht in wat er met hem aan de hand is en in de situatie waarin hij verkeert. De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard en betreft meestal een enkelvoudige aandoening.

 

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem.

In het netwerk van de cliënt zijn geen belemmeringen om te komen tot een oplossing van de problemen op korte termijn. Het netwerk kan de cliënt mogelijk juist helpen om tot oplossingen te komen.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt maximaal 1 uur begeleiding per week.

De indicatie is maximaal 1 uur per week.

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 2 (IBO-2)

 

Gemiddelde problematiek, gemiddeld complex, primair ontwikkelgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan activerende begeleiding en het aanbrengen van structuur, gericht op bevorderen, plannen, aanleren en stimuleren. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is en de cliënt zelf een afspraak kan maken. De situatie van de cliënt is of al verbeterd, er was eerder meer begeleiding nodig of heeft zich ontwikkeld tot dit niveau van problematiek en is onderweg om weer minder problematisch te worden. Met de inzet van deze begeleiding ontwikkelt de cliënt naar een situatie waarin deze minder begeleiding nodig heeft of zelfs naar zelfstandigheid waarbij geen Wmo-begeleiding meer nodig is. Het te verwachten rendement van de begeleiding is hoog.

De ondersteuning wordt veelal tijdens 1 tot 3 contactmomenten per week geboden, vaak is dit in ieder geval 1 x face to face.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft een gemiddeld complexe problematiek op enkele leefgebieden. De cliënt is normaal belastbaar, met voldoende intellectueel vermogen en zijn normaal tot goed leerbaar. De cliënt is gemotiveerd om te werken naar een oplossing en is zich bewust van zijn situatie en mogelijkheden.

Eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is vaak stabiel, maar kan ook fluctuerend van aard zijn. Er is sprake van een meer complex ziektebeeld.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een klein risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem.

In het netwerk van de cliënt zijn geen belemmeringen die een verergering van de problemen veroorzaken. Het kan ook zijn dat het netwerk de cliënt juist steunt om tot oplossing van zijn problemen te komen.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt rond de 2 uur begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 1 en maximaal 3 uur per week.

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3 (IBO-3)

 

Complexe of meer omvattende problematiek, primair ontwikkelgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan activerende begeleiding, gericht op bevorderen, plannen, aanleren en stimuleren. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is en de cliënt zelf een afspraak kan maken. De ondersteuningsvraag van de cliënt kan wisselen in de tijd. In het proces naar zelfstandigheid wordt geoefend met ander / nieuw gedrag. Met de inzet van deze begeleiding ontwikkelt de cliënt naar een stabiele situatie waarin deze zelf instructies in de praktijk kan brengen, minder begeleiding nodig heeft en mogelijk zelfs naar zelfstandigheid. Het te verwachten rendement van de ruime inzet van begeleiding is hoog.

De ondersteuning wordt veelal tijdens meerdere contactmomenten per week geboden, zowel face to face als op afstand.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft complexe problematiek op veel leefgebieden, maar de verwachting is dat met een stevige inzet van begeleiding op korte(re) termijn duidelijk ontwikkeling in de situatie kan plaatsvinden. De cliënten zijn normaal belastbaar, met voldoende intellectueel vermogen, normale leerbaarheid en zijn gemotiveerd. Daarbij is de cliënt zich veelal bewust van zijn situatie en mogelijkheden of er is mogelijkheid tot ontwikkeling van het bewustzijn. Eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is vaak fluctuerend van aard. De problematiek kan acute perioden kennen, zoals bij life events zoals scheiding, overlijden en acute psychoses. Dit kan leiden tot ontregeling in de dagelijkse praktijk. De cliënt kent een combinatie van aandoeningen. Er kan sprake zijn van bijkomende problematiek met risico voor ernstige ontregeling, zoals crimineel gedrag, verslaving, verwaarlozing, wat kan leiden tot ontregeling in de dagelijkse praktijk.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot eventueel hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem. De cliënt heeft een stabiel netwerk. Het netwerk van de cliënt veroorzaakt over het algemeen geen problemen bij de cliënt en heeft weinig tot geen invloed op de algehele ontwikkeling van de cliënt. Het netwerk kan eventueel juist steunend zijn om te komen tot oplossing van zijn problemen.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt rond de 4 uur begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 3 en maximaal 5 uur per week.

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Individuele begeleiding Plus worden ingezet bij een cliënt.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 4 (IBO-4 )

Complexe veelomvattende problematiek, hoog risico, intensieve begeleiding, primair korte termijn ontwikkelgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan activerende begeleiding, gericht op bevorderen, plannen, aanleren en stimuleren. De cliënt is leerbaar door intensieve herhaling. De cliëntgroep ligt dicht tegen de cliëntgroep van beschermd wonen aan. Dit profiel is passend om instroom van mensen in beschermd wonen te voorkomen. Dit profiel kan ook aan de orde zijn bij uitstroom uit beschermd wonen. De ondersteuning kent naast planbare momenten ook vaak onplanbare momenten, omdat de situatie van de cliënt onvoorspelbaar is en de cliënt de zorgvraag niet of beperkt uit kan stellen. Met de inzet van deze begeleiding ontwikkelt de cliënt naar een situatie waarin deze minder begeleiding nodig heeft en acute problematiek en het hoge risico verminderen. Het te verwachten rendement van de ruime inzet van begeleiding is hoog. Als dit rendement niet wordt gehaald, dan wordt afgeschaald en naar een meer behoudgerichte doelstelling overgegaan.

De ondersteuning is intensief en veelal zal er (bijna) dagelijks contact zijn, face to face of op afstand. Er kunnen ook meerdere contactmomenten per dag zijn.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft complexe en veelomvattende problematiek op veel leefgebieden. De verwachting is dat met een stevige inzet van begeleiding op korte(re) termijn ontwikkeling in de situatie kan plaatsvinden. De cliënt is weinig tot goed belastbaar, met weinig tot voldoende intellectueel vermogen, weinig tot normale leerbaarheid. De cliënt is redelijk tot hoog gemotiveerd en heeft ambitie om zijn situatie te verbeteren. Daarbij kan hij zich zowel weinig, is meestal normaal als goed bewust zijn van zijn situatie en mogelijkheden of er is mogelijkheid tot ontwikkeling van het bewustzijn. Er is sprake van een combinatie van aandoeningen, de onderliggende problematiek van de cliënt is stabiel of fluctuerend van aard, maar kan ook acute perioden kennen. Er kan sprake zijn van bijkomende problematiek met risico voor ernstige ontregeling, zoals crimineel gedrag, verslaving, verwaarlozing. Dit kan leiden tot ontregeling in de dagelijkse praktijk.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem, zoals bijvoorbeeld een dreigende uithuiszetting.

De omgeving van de cliënt veroorzaakt geen problemen bij de cliënt en is mogelijk juist steunend zijn om te komen tot oplossing van zijn problemen.

Veelal is de keten betrokken bij deze cliëntgroep in de vorm van politie en VHH.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt 6 uur of meer begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 6 uur begeleiding per week.

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Individuele begeleiding Plus worden ingezet bij een cliënt.

Individuele Begeleiding Behoudgericht 1 (IBB-1 )

 

Beperkte problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, laag complex, primair behoudgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan stabiliserende begeleiding, gericht op onderhoud en behouden. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is. De verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de situatie van de cliënt is dat deze gelijk blijft en eventueel geleidelijk achteruitgaat. Met deze extensieve begeleiding blijven de problemen van de cliënt onder controle en kan deze zijn leven verder bijna zelfstandig leven. Het te verwachten rendement van de begeleiding is normaal.

De ondersteuning wordt veelal tijdens 1 tot 2 contactmomenten per week geboden, vaak is dit in ieder geval 1 x face to face.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft een beperkte problematiek, op enkele leefgebieden. Dit betreft laag complexe problematiek. De cliënt is meewerkend, afspraaktrouw, belastbaar, gemotiveerd om zijn probleem/problemen op te lossen, met een redelijke mate van zelfredzaamheid en heeft inzicht in wat er met hem aan de hand is en in de situatie waarin hij verkeert. De cliënt is minder leerbaar, waardoor het niet lukt om de stap naar volledige zelfstandigheid of zelfstandigheid met ondersteuning vanuit voorliggende voorzieningen te zetten. Er is sprake van langdurig tekortschietende zelfregie. De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard.

 

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem.

In het netwerk van de cliënt zijn geen belemmeringen die een verergering van de problemen veroorzaken. Het netwerk kan eventueel bijdragen aan het stabiel blijven van de situatie van de cliënt.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt maximaal 1 uur begeleiding per week.

De indicatie is maximaal 1 uur per week.

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 2 (IBBB-2)

 

Gemiddelde problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, gemiddeld complex, primair behoudgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan stabiliserende begeleiding, gericht op ondersteunen, stimuleren, plannen, gezamenlijk uitvoeren en overnemen. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is en de cliënt zelf een afspraak kan maken. Doel van de begeleiding is het stabiel houden van de situatie van de cliënt, samen oppakken van zaken en observeren en signaleren om escalatie van problemen te voorkomen. De verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de situatie van de cliënt is dat deze gelijk blijft en eventueel achteruitgaat. Het te verwachten rendement van de begeleiding is hoog.

De ondersteuning wordt veelal tijdens 1 tot 3 contactmomenten per week geboden, vaak is dit in ieder geval 1 x face to face.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft een gemiddelde problematiek, op enkele leefgebieden. De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is fluctuerend van aard en kan ook acute perioden kennen. De cliënt werkt mee aan de begeleiding en is afspraaktrouw, met een redelijke mate van zelfstandigheid. De cliënt is normaal tot weinig gemotiveerd om zijn probleem/problemen op te lossen. De cliënt is beperkt leerbaar. De cliënt heeft een lage belastbaarheid. Het lukt niet of slechts heel langzaam om te ontwikkelen naar een hogere mate van zelfstandigheid. De cliënt heeft weinig tot normaal inzicht in wat er met hem aan de hand is en in de situatie waarin hij verkeert. De cliënt heeft vaak een verminderd vermogen tot reguleren van emoties.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem. Deze cliënt heeft vaak een beperkter netwerk. Het netwerk kan neutraal zijn, kan ondersteunend zijn om de situatie stabiel te houden, maar het gebeurt ook dat het netwerk de problemen van de cliënt juist groter maakt.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt rond de 2 uur begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 1 en maximaal 3 uur per week.

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 3 (IBBB-3)

 

Complexe of meer omvattende problematiek, primair behoudgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan stabiliserende begeleiding, gericht op ondersteunen, stimuleren, plannen, gezamenlijk uitvoeren en overnemen. De ondersteuning is meestal planbaar, omdat de situatie van de cliënt voorspelbaar is en de cliënt zelf een afspraak kan maken.

Het lukt niet of heel langzaam om te ontwikkelen naar een hogere mate van zelfstandigheid, de begeleiding is daarmee primair langdurend behoudgericht.

Er kan sprake zijn van enige vooruitgang, maar deze kan ook achteruit gaan. Het te verwachten rendement van de begeleiding is normaal.

De ondersteuning wordt veelal tijdens meerdere contactmomenten per week geboden, zowel face to face als op afstand.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft complexe problematiek op veel leefgebieden. De verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de situatie van de cliënt is dat deze gelijk blijft.

De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is fluctuerend van aard. De problematiek kan acute perioden kennen, zoals bij life events zoals scheiding, overlijden en acute psychoses.

Er kan sprake zijn van bijkomende problematiek met risico voor ernstige ontregeling, zoals crimineel gedrag, verslaving, verwaarlozing, wat kan leiden tot ontregeling in de dagelijkse praktijk.

De cliënt is weinig gemotiveerd om zijn probleem/problemen op te lossen. De cliënt is beperkt leerbaar met een lage belastbaarheid en heeft weinig intellectueel vermogen.

De cliënt heeft weinig tot redelijk inzicht in wat er met hem aan de hand is en in de situatie waarin hij verkeert. Er kan sprake zijn van een explosief karakter bij de cliënt. De cliënt kan zorg mijdend zijn, wispelturig in zijn gedrag en overlast gevend zijn.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem.

Deze cliëntengroep heeft vaak een beperkter en instabieler netwerk. Het netwerk kan neutraal of ondersteunend zijn om de situatie stabiel te houden of iets te verbeteren, maar de omgeving kan de problemen van de cliënt juist groter maakt.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt rond de 4 uur begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 3 en maximaal 5 uur per week.

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Individuele begeleiding Plus worden ingezet bij een cliënt.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 4 (IBB-4)

 

Complexe veelomvattende problematiek, hoog risico,

intensieve begeleiding, primair behoudgericht

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan stabiliserende begeleiding, gericht op ondersteunen, gezamenlijk uitvoeren en overnemen. De ondersteuning is vaak onplanbaar, omdat de situatie van de cliënt onvoorspelbaar is en de cliënt de zorgvraag niet uit kan stellen.

De cliëntgroep ligt dicht tegen de cliëntgroep van beschermd wonen aan. Dit profiel is passend om te voorkomen dat mensen in beschermd wonen stromen of ter voorkoming van instroom. De begeleiding is primair gericht op het stabiliseren van de situatie, eventueel met een kleine ontwikkelcomponent. Het te verwachten rendement van de begeleiding is normaal. Als het niet lukt om de situatie van de cliënt stabiel te houden, dan is voor deze cliënten meestal begeleid wonen aangewezen.

De ondersteuning is intensief en veelal zal er (bijna) dagelijks contact zijn, face to face of op afstand. Er kunnen ook meerdere contactmomenten per dag zijn.

 

Cliëntkenmerken

Deze cliëntengroep heeft complexe en veelomvattende problematiek op veel leefgebieden. Hierbij is de verwachting dat er geen of weinig ontwikkeling mogelijk is voor de cliënt.

De cliënt is weinig belastbaar, heeft weinig intellectueel vermogen en is weinig leerbaar.

De motivatie van de cliënt is laag en hij is zich weinig bewust zijn van zijn situatie en mogelijkheden. De cliënt kan zorg mijdend zijn, wispelturig in zijn gedrag en overlast gevend zijn.

Er is sprake van een combinatie van aandoeningen, de onderliggende problematiek van de cliënt kan stabiel zijn, maar is vaak fluctuerend van aard en kan ook acute perioden kennen. Er kan sprake zijn van bijkomende problematiek met risico voor ernstige ontregeling, zoals crimineel gedrag, verslaving, verwaarlozing. Dit kan leiden tot ontregeling in de dagelijkse praktijk.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of zijn gezinssysteem.

Het netwerk van de cliënt kan bijdragen aan de problemen van de cliënt. Vaak is sprake van een beperkt en instabiel netwerk.

Veelal is de keten betrokken bij deze cliëntgroep in de vorm van politie en VHH.

 

Beoogde inzet

De cliënt krijgt 6 uur of meer begeleiding per week.

De indicatie is minimaal 6 uur begeleiding per week.

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Individuele begeleiding Plus worden ingezet bij een cliënt.

 

6.10Stap 6: definitieve omvang indicatie individuele begeleiding bepalen

Als is bepaald welk indicatieprofiel het beste aansluit op de specifieke situatie van een individuele cliënt, dan wordt vervolgens de definitieve omvang van de te stellen indicatie bepaald. Daarbij geeft de mogelijke omvang van de ondersteuning zoals beschreven in het profiel een eerste richting. Het is aan de gebiedsteammedewerker om gegeven de individuele situatie van de cliënt tot een definitieve bepaling van de omvang (en duur) te komen. Hierbij kan uiteraard ook een combinatie van individuele begeleiding en dagbesteding of andere vormen van ondersteuning noodzakelijk zijn.

 

Het definitief bepalen van de omvang van de indicatie gebeurt op basis van dezelfde kenmerken als hiervoor al aangegeven (belastbaarheid, intellectueel vermogen, lerend vermogen, motivatie en ambitie, risico, zelfinzicht en ziektebesef, de kracht of juist ondersteuningsbehoefte van de mantelzorg en het netwerk van de cliënt, etc.).

De gebiedsteammedewerker bepaalt en motiveert op basis van kennis en ervaring of de cliënt afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het indicatieprofiel’ op het gemiddelde of hoger of lager binnen de aangegeven bandbreedte wordt geïndiceerd.

 

De ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt speelt hierbij ook een rol:

  • Geen netwerk: geen invloed

  • Netwerk met ondersteuningscapaciteit: minder inzet mogelijk

  • Netwerk oorzaak van extra problemen: meer inzet nodig

N.b. hierbij vindt opnieuw een toets plaats door de gebiedsteammedewerker of er geen voor de Wmo 2015 liggende voorzieningen zijn die eerder als een passende ondersteuning kunnen worden aangemerkt dan inzet vanuit de Wmo. En de gebiedsteammedewerker neemt in de beoordeling altijd mee of de goedkoopst adequate oplossing wordt gerealiseerd.

 

6.11Cliënten / cliëntgroepen dagbesteding

  • Bij de indicatiestelling voor dagbesteding binnen de Wmo zien we twee belangrijke hoofddoelstellingen.

  •  

  • Voor een deel van de cliënten is de primaire doelstelling van de dagbesteding het bieden van ontlasting aan mantelzorg/netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven. Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Dit betreft veelal, maar niet uitsluitend, ouderen.

  •  

  • Voor een ander deel van de cliënten is de primaire doelstelling het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Hierbij kan sprake zijn van het bieden van ontlasting aan mantelzorg/netwerk.

  •  

6.12 Indicatieprofielen dagbesteding

In paragaaf 6.5 hebben we aangegeven dat we in de uitvoeringspraktijk op basis van de data-analyse de volgende aantallen dagdelen dagbesteding bij cliënten zien:

  • 1-2 dagdelen (1 dag) per week

  • 3-4 dagdelen (2 dagen) per week

  • 5-6 dagdelen (3 dagen) per week

  • 7 of 8 dagdelen (4 dagen) per week

  •  

  • Ook bij dagbesteding is sprake is van een onderverdeling naar primair behoudgerichte ondersteuning en primair ontwikkelingsgerichte ondersteuning van cliënten.

  •  

  • Verder is besproken wat een in de praktijk werkzame omvang(en) van de dagbesteding zijn. Hier kwam het volgende uit:

  • Behoudgericht:

    • o

      1-4 dagdelen per week (1 of 2 dagen)

      of

    • o

      5-9 dagdelen per week (3 of 4,5 dagen)

  •  

  • Ontwikkelingsgericht:

    • o

      1-4 dagdelen per week (1 of 2 dagen)

      of

    • o

      6-8 dagdelen per week (3 tot 4,5 dagen)

  •  

  • Daarbij zijn de volgende sleutelfactoren aangegeven op de vraag wanneer nu sprake is van primair behoudgericht of ontwikkelingsgericht. En welke omvang daarbij dan aan de orde is.

  •  

  • Behoudgericht of ontwikkelgericht:

    • o

      Bepalende factor is met name het lerend vermogen van de cliënt en daarna volgen de mate van zelfinzicht en het ziektebesef.

    • o

      Als de cliënt hier hoger op scoort, dan is sprake van een primair ontwikkelingsgerichte doelstelling van de ondersteuning middels dagbesteding.

  •  

  • Aantal dagdelen dagbesteding:

    • o

      Bepalende factor is met name de belastbaarheid van de cliënt en vervolgens de motivatie en ambitie van de cliënt.

    • o

      Hierbij is ook de draagkracht van de mantelzorg of het steunsysteem een belangrijke factor, die de voornoemde factoren nog kan versterken of eventueel kan overrulen. Als deze draagkracht laag is, kan doordoor een groter aantal dagdelen dagbesteding noodzakelijk zijn om het gehele cliëntsysteem blijvend te kunnen laten functioneren.

Op basis van de onderverdeling naar inhoud en omvang hebben we vier indicatieprofielen uitgewerkt voor Wmo-dagbesteding.

In het proces van indicatiestelling is de eerste vraag welk van deze indicatieprofielen het best aansluit bij de specifieke situatie van de individuele cliënt.

Vervolgens wordt besloten over de uiteindelijke omvang van de indicatie.

 

Hierna hebben we deze profielen voor de dagbesteding in een overzichtsschema gezet.

In paragraaf 6.12 hebben we de vier indicatieprofielen voor dagbesteding uitgeschreven.

In de bijlage hebben we hiervan een inhoudelijk overzichtsschema opgenomen.

 

We hebben op basis van alle kenmerken van cliënten (leefgebieden, overige kenmerken cliënt, beoogde resultaten) en vanuit inhoudelijke overwegingen vier indicatieprofielen voor Wmo-dagbesteding uitgewerkt.

 

BEHOUDGERICHT

ONTWIKKELGERICHT

1-4

dagdelen

Dagbesteding Behoudgericht 1 (DBB-1)

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen, somatisch, NAH)

 

Regulier

Dagbesteding Ontwikkelgericht 1 (DBO-1)

Doel: ontwikkelen van

vaardigheden van de cliënt

(doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

 

Regulier of Plus

5-9 dagdelen

Dagbesteding Behoudgericht 2 (DBB-2)

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen,

somatisch, NAH)

 

Regulier

Dagbesteding Ontwikkelgericht 2 (DBO-2)

Doel: ontwikkelen van

vaardigheden van de cliënt

(doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

 

 

Regulier of Plus

 

6.13Stap 5: bepalen best passende indicatieprofiel dagbesteding

Als stap 5 in het indicatieproces wordt voor iedere cliënt bepaalt wat het best bij deze cliënt passende indicatieprofiel voor in dit geval dagbesteding is.

Deze profielen beschrijven we hierna.

 

Dagbesteding Ontwikkelgericht 1 (DBO 1)

Doel: ontwikkelen van

vaardigheden van de cliënt

(doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan ontwikkelingsgerichte begeleiding, gericht op doorgroei naar een hoger niveau van functioneren. De dagbesteding is gericht op het oefenen met activiteiten, waardoor de cliënt (nieuwe) vaardigheden kan ontwikkelen. Ook kan de cliënt worden aangeleerd hoe hij/zij kan omgaan met beperking(en). Binnen de ontwikkelgerichte dagbesteding wordt geen therapie gegeven, er is dan ook geen sprake van behandeling binnen de dagbesteding. De cliënt heeft behoefte aan positieve ervaringen en zo mogelijk afwisseling. Bij elke cliënt worden individuele doelen opgesteld en besproken hoe de resultaten behaald gaan worden. Voor deze cliënten is een groepsdynamiek van belang om de resultaten te behalen. De dagbesteding dient vaak ook om de woonsituatie van de cliënt in stand te kunnen houden waarvoor de mantelzorg en het steunsysteem van de cliënt moeten worden ontlast. Er is sprake van een normaal tot hoge complexiteit van de ondersteuning.

 

Cliëntkenmerken

De cliënt is laag belastbaar. In relatie tot de beperking of aandoening kan sprake zijn van weinig tot goed intellectueel vermogen en een normaal tot goed lerend vermogen, zelfinzicht, ambitie en motivatie.

Er is meestal sprake van stabiele problematiek bij de cliënt, deze kan eventueel fluctuerend zijn.

De verwachting ten aanzien van de situatie van de cliënt is dat deze kan verbeteren.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een laag tot normaal risico voor de veiligheid van de cliënt zelf als deze geen dagbesteding ontvangt. De cliënt vormt in het algemeen geen gevaar voor de omgeving.

De draagkracht van de mantelzorg of het steunsysteem is laag, normaal of goed.

 

Beoogde inzet

1 tot 4 dagdelen dagbesteding per week

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Dagbesteding Plus worden ingezet bij een cliënt.

 

Dagbesteding Ontwikkelgericht 2 (DBO 2)

Doel: ontwikkelen van vaardigheden van de cliënt

(doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan ontwikkelingsgerichte begeleiding, gericht op doorgroei naar een hoger niveau van functioneren. De dagbesteding is gericht op het oefenen met activiteiten, waardoor de cliënt (nieuwe) vaardigheden kan ontwikkelen. Ook kan de cliënt worden aangeleerd hoe hij/zij kan omgaan met beperking(en). Binnen de ontwikkelgerichte dagbesteding wordt geen therapie gegeven, er is dan ook geen sprake van behandeling binnen de dagbesteding. De cliënt heeft behoefte aan positieve ervaringen en zo mogelijk afwisseling. Bij elke cliënt worden individuele doelen opgesteld en besproken hoe de resultaten behaald gaan worden. Voor deze cliënten is een groepsdynamiek van belang om de resultaten te behalen. De dagbesteding dient vaak ook om de woonsituatie van de cliënt in stand te kunnen houden waarvoor de mantelzorg en het steunsysteem van de cliënt moeten worden ontlast. Er is sprake van een normaal tot hoge complexiteit van de ondersteuning.

 

Cliëntkenmerken

De cliënt is normaal tot goed belastbaar. In relatie tot de beperking of aandoening kan sprake zijn van weinig tot goed intellectueel vermogen en een normaal tot goed lerend vermogen, zelfinzicht, ambitie en motivatie. Door deze eigenschappen is de cliënt in staat meerdere dagen dagbesteding te volgen, waardoor de cliënt snelle(re) stappen in de ontwikkeling kan maken dan wanneer de cliënt minder dagen dagbesteding zou ontvangen.

Er is meestal sprake van stabiele problematiek bij de cliënt, deze kan eventueel fluctuerend zijn.

De verwachting ten aanzien van de situatie van de cliënt is dat deze kan verbeteren.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een laag tot normaal risico voor de veiligheid van de cliënt zelf als deze geen dagbesteding ontvangt. De cliënt vormt in het algemeen geen gevaar voor de omgeving.

De draagkracht van de mantelzorg of het steunsysteem is laag, normaal of goed.

 

Beoogde inzet

5 tot 8 dagdelen dagbesteding per week

 

Regulier of Plus

Dit profiel kan ook als Dagbesteding Plus worden ingezet bij een cliënt.

 

Dagbesteding Behoudgericht 1 (DBB-1)

 

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen, somatisch, NAH)

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan dagbesteding, gericht op ondersteunen en behouden van vaardigheden. De ondersteuning gebeurt door de medewerkers met “de handen op de rug”. De cliënt heeft behoefte aan een zinvolle daginvulling. Doel van de ondersteuning is de woonsituatie van de cliënt in stand te kunnen houden, waarvoor de mantelzorg en het steunsysteem van de cliënt moeten worden ontlast. Bij de dagbesteding worden de cliënten lichamelijk en geestelijk gestimuleerd, met als doel de vaardigheden van de cliënt te behouden. Dit wordt binnen de dagbesteding gedaan op een belevingsgerichte manier: door middel van activiteiten die aansluiten bij de belevingswereld van de cliënten worden de cliënten gestimuleerd en geactiveerd. De ondersteuning binnen de dagbesteding is groepsgericht, maar er wordt rekening gehouden met de ondersteuning die iedere individuele cliënt nodig heeft. Profiel 1 is aan de orde als de mantelzorg hiermee voldoende is ondersteund en/of als sprake is van een lage belastbaarheid van de cliënt. Er is sprake van een laag complexe ondersteuning.

 

Cliëntkenmerken

De cliënt is laag belastbaar en heeft door de beperking of aandoening weinig lerend vermogen en vaak weinig zelfinzicht. De cliënt heeft weinig ambitie en motivatie.

Er is meestal sprake van stabiele problematiek bij de cliënt, deze kan eventueel fluctuerend zijn.

De verwachting ten aanzien van de situatie van de cliënt is meestal dat deze geleidelijk achteruitgaat. Voor een deel van de cliënten blijft de situatie langere tijd gelijk.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een normaal tot hoog risico voor de veiligheid van de cliënt zelf als deze geen dagbesteding ontvangt. De cliënt vormt in het algemeen geen gevaar voor de omgeving.

De draagkracht van de mantelzorg of het steunsysteem is normaal en eventueel laag.

 

Beoogde inzet

1 tot 4 dagdelen dagbesteding per week

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

Dagbesteding Behoudgericht 2 (DBB2)

 

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen, somatisch, NAH)

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan dagbesteding, gericht op ondersteunen en behouden van vaardigheden. De ondersteuning gebeurt door de medewerkers met “de handen op de rug”. De cliënt heeft behoefte aan een zinvolle daginvulling. Doel van de ondersteuning is de woonsituatie van de cliënt in stand te kunnen houden, waarvoor de mantelzorg en het steunsysteem van de cliënt moeten worden ontlast. Bij de dagbesteding worden de cliënten lichamelijk en geestelijk gestimuleerd, met als doel de vaardigheden van de cliënt te behouden. Dit wordt binnen de dagbesteding gedaan op een belevingsgerichte manier: door middel van activiteiten die aansluiten bij de belevingswereld van de cliënten worden de cliënten gestimuleerd en geactiveerd. De ondersteuning binnen de dagbesteding is groepsgericht, maar er wordt rekening gehouden met de ondersteuning die iedere individuele cliënt nodig heeft. Profiel 2 is aan de orde als de mantelzorg hiermee voldoende is ondersteund vanwege lage belastbaarheid en/of als sprake is van een redelijke belastbaarheid van de cliënt. Er is sprake van een laag tot normale complexiteit van de ondersteuning.

 

Cliëntkenmerken

De cliënt is normaal tot goed belastbaar en heeft door de beperking of aandoening weinig intellectueel en lerend vermogen en vaak weinig zelfinzicht. De cliënt heeft weinig ambitie en motivatie. Er kan ook sprake zijn van een normale motivatie van de cliënt, die juist maakt dat meer dagdelen dagbesteding worden gewenst.

Er is meestal sprake van stabiele problematiek bij de cliënt, deze kan eventueel fluctuerend zijn.

De verwachting ten aanzien van de situatie van de cliënt is meestal dat deze geleidelijk achteruitgaat. Voor een deel van de cliënten blijft de situatie langere tijd gelijk.

 

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een normaal tot hoog risico voor de veiligheid van de cliënt zelf als deze geen dagbesteding ontvangt. De cliënt vormt in het algemeen geen gevaar voor de omgeving.

De draagkracht van de mantelzorg of het steunsysteem is laag.

 

Beoogde inzet

5 tot 8 dagdelen dagbesteding per week

 

Regulier

Dit profiel wordt niet als Plus ingezet.

 

6.14Stap 6: definitieve omvang indicatie dagbesteding bepalen

Als is bepaald welk indicatieprofiel het beste aansluit op de specifieke situatie van een cliënt, dan wordt vervolgens de definitieve omvang van de te stellen indicatie bepaald. Daarbij geeft de mogelijke omvang van de ondersteuning zoals beschreven in het profiel een eerste richting. Het is aan de gebiedsteammedewerker om gegeven de individuele situatie van de cliënt tot een definitieve bepaling van de omvang (en duur) te komen. Hierbij kan uiteraard ook een combinatie van dagbesteding met individuele begeleiding of andere vormen van ondersteuning noodzakelijk zijn.

 

Dit gebeurt op basis van dezelfde kenmerken als hiervoor al aangegeven (belastbaarheid, intellectueel vermogen, lerend vermogen, motivatie en ambitie, risico, zelfinzicht en ziektebesef). De gebiedsteammedewerker maakt op basis van kennis en ervaring een gemotiveerde inschatting of de cliënt afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het indicatieprofiel’ op gemiddeld of hoger of lager binnen de bandbreedte van het profiel moet worden geïndiceerd.

 

Indien het dagbesteding betreft gericht op het behouden van vaardigheden, speelt vaak de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Daarnaast speelt de belastbaarheid van de cliënt een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Tussen deze twee onderdelen moet, samen met de betrokkenen een balans worden gevonden.

 

Wanneer de dagbesteding gericht is op ontwikkeling, speelt de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf en het verwachte rendement een grote rol. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen een relatief groot aantal dagdelen in korte termijn als de cliënt goed belastbaar en leerbaar is en de verwachting hoog is. Als de leerbaarheid en de belastbaarheid minder groot is, dan wordt vaker een lager aantal dagdelen ingezet, maar dan weer voor langere tijd.

 

Bijlage 1 Indicatieprofielen Wmo-individuele begeleiding

 

Individuele Begeleiding

Ontwikkelgericht 1

(IBO-1)

Individuele Begeleiding

Ontwikkelgericht 2

(IBO-2)

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3

(IBO-3)

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 4

(IBO-4)

Kenmerken cliënt

Beperkte problematiek,

laag complex,

primair ontwikkelgericht

Gemiddelde problematiek,

gemiddeld complex,

primair ontwikkelgericht

Complexe of meer omvattende problematiek,

Primair ontwikkelgericht (korte termijn)

Complexe veelomvattende problematiek, hoog risico,

intensieve begeleiding,

primair korte termijn ontwikkelgericht

1

Belastbaarheid cliënt?

normaal

goed

normaal

normaal

normaal

2

Intellectueel vermogen cliënt?

normaal

goed

normaal

normaal

normaal

3

Lerend vermogen cliënt?

normaal

goed

normaal

goed

normaal

normaal

4

Motivatie en ambitie cliënt?

hoog

normaal

normaal

normaal

5

Risico voor cliënt en omgeving?

hoog

laag

hoog

normaal

hoog

normaal

6

Zelfinzicht cliënt eigen handelen en mogelijkheden?

goed

normaal

goed

normaal

normaal

7

Ziektebesef cliënt?

normaal

goed

normaal

goed

normaal

normaal

 

8

Problematiek is: stabiel, fluctuerend, acuut

stabiel

stabiel

fluctuerend

fluctuerend

acuut

fluctuerend

acuut

9

Verwachting is: verbetering, gelijk blijven, achteruitgang

verbetering

gelijk

verbetering

gelijk

verbetering

gelijk

verbetering

gelijk

 

Kenmerken ondersteuning

Aantal te bereiken resultaten?

2-4

4-6

4-6

4-6

Complexiteit te bieden ondersteuning?

laag

gemiddeld

hoog

hoog

Verwachting rendement?

normaal

hoog

hoog

hoog

hoog

 

Omvang

Minder dan 1 uur / week

Rond de 2 uur (1 -3) per week

Rond de 4 uur (3 -5) per week

6 uur of meer per week

Aantal contactmomenten/week

1 tot 2 contactmomenten / week

3 contactmomenten / week

meer dan 3 contactmomenten / week

(bijna) dagelijks contact

 

Bijlage 2 Indicatieprofielen Wmo-dagbesteding

 

Dagbesteding Behoudgericht 1

(DBB - 1)

Dagbesteding Behoudgericht 2

(DBB-2)

Dagbesteding Ontwikkelgericht 1

(DBO-1)

Dagbesteding Ontwikkelgericht 2

(DBO-2)

Kenmerken cliënt

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen, somatisch, NAH)

Doel ontlasting mantelzorger,

behouden van vaardigheden

(doelgroep dementie, ouderen, somatisch, NAH)

Doel: ontwikkelen van

vaardigheden van de cliënt

(doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

Doel: ontwikkelen van

vaardigheden van de cliënt (doelgroep somatisch, NAH, jongvolwassenen)

1

Belastbaarheid cliënt?

Laag

Normaal

Goed

Laag

Normaal

Goed

2

Intellectueel vermogen cliënt?

Weinig

Weinig

Weinig

Normaal

Goed

Weinig

Normaal

Goed

3

Lerend vermogen cliënt?

Weinig

Weinig

Normaal

Goed

Normaal

Goed

4

Motivatie en ambitie cliënt?

Weinig

Weinig

Normaal

Normaal

Goed

Normaal

Goed

5

Risico voor cliënt en omgeving?

Hoog

Normaal

Hoog

Normaal

Laag

Normaal

Laag

Normaal

Laag

6

Zelfinzicht cliënt eigen handelen en mogelijkheden?

Weinig

Weinig

Normaal

Goed

Normaal

Goed

7

Ziektebesef cliënt?

Weinig

Normaal

Weinig

Normaal

Normaal

Goed

Normaal

Goed

 

8

Problematiek is: stabiel, fluctuerend, acuut

Stabiel

Stabiel

Stabiel

Stabiel

9

Verwachting is: verbetering, gelijk blijven, achteruitgang

Gelijk

Achteruit

Gelijk

Achteruit

Verbetering

Verbetering

10

Draagkracht mantelzorg/steunsysteem

Laag

Normaal

Laag

Laag

Normaal

Hoog

Laag

Normaal

Hoog

Kenmerken ondersteuning

Complexiteit te bieden ondersteuning?

Laag

Laag

Normaal

Normaal

Hoog

Normaal

Hoog

Verwachting rendement?

Normaal

Laag

Normaal

Normaal

Hoog

Normaal

Hoog

Omvang

1-4 dagdelen / week

5-8 dagdelen / week

1-4 dagdelen / week

5-8 dagdelen / week

 

Bijlage 7 Normtijden hulp bij het huishouden (maximale tijden)

 

Deze normtijden zijn gebaseerd op de protocollen die het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voorheen hanteerde.

 

Licht huishoudelijk werk, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Afwassen, vaatwasmachine in- en uitruimen, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt van het interieur.

 

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning), bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal drie maal per week 20-30 minuten.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Licht huishoudelijk werk, eenpersoonshuishouden

per week

60 minuten

Licht huishoudelijk werk, meerpersoonshuishouden

per week

90 minuten

 

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren valt binnen de normtijden en hiervoor wordt geen extra tijd geïndiceerd.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Zwaar huishoudelijk werk

 

 

Eenpersoonshuishouden, gelijkvloerse woning

per week

90 minuten

Zwaar huishoudelijk werk

 

 

Eenpersoonshuishouden, eengezinswoning

per week

180 minuten

Zwaar huishoudelijk werk Meerpers.huishouden

per week

180 minuten

 

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.

Extra tijd: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, of speekselverlies 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal drie maal per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van één maal per week.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Wasverzorging, eenpersoonshuishouden

per week

60 minuten

Wasverzorging, meerpersoonshuishouden

per week

90 minuten

 

Boodschappen doen.

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van de boodschappen. Dit kan een maal per week worden gedaan. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan twee maal per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

per week

60 minuten

 

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar in het gezin dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om twee broodmaaltijden en een warme maaltijd.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Broodmaaltijd bereiden

per maaltijd

15 minuten

Warme maaltijd bereiden

per maaltijd

30 minuten

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Dit zijn administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen in het kader van het voeren van een huishouding.

Extra tijd kan worden gegeven bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Dagelijkse organisatie van het huishouden

per week

30 minuten

 

Anderen in huis helpen met verzorging.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Activiteiten zijn: wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.

Meer of minder kan worden geïndiceerd afhankelijk van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten. De maximale ondersteuningsperiode is 3 maanden.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Anderen in huis helpen met zelfverzorging

per week

40 uur

 

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder vallen coördinerende taken als doelen formuleren met betrekking tot huishouding, helpen handhaven/verkrijgen van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven van zelfredzaamheid m.b.t. budget, begeleiden ouders bij opvoeding en begeleiding van kinderen (beperkt en in combinatie met andere ondersteuning zoals AWBZ-zorg en Jeugdzorg).

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Kortdurende psychosociale hulp en observatie

per week

30 minuten

 

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Hieronder vallen instructie geven in het omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken. Maximale periode is 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd of langer worden geïndiceerd.

 

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Advies, instructie, voorlichting

per week

90 minuten


1

Bij een onroerende woningaanpassing in/aan een huurwoning, wordt de aanvrager geen eigenaar, maar heeft wel het vruchtgebruik van de woning.

2

Artikel 2.3.6 (lid 2) Wmo 2015

3

zie ook bijlage 1 bij de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning ‘lijst met algemene voorzieningen’

4

zie ook bijlage 3 bij de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning ‘aanbouw/uitbreiding van een zelfstandige woning’.