Organisatie | Almere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van Almere 2023 |
Citeertitel | Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van Almere 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening op het recht van enquête.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2023 | nieuwe regeling | 23-02-2023 | 23015 |
Artikel 6. Vorderen van schriftelijke informatie
Indien niet wordt voldaan aan de vordering zal de onderzoekscommissie aangifte doen op grond van artikel 192 Wetboek van Strafrecht. Voordat de onderzoekscommissie hiertoe overgaat, wordt degene aan wie de vordering is gericht in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening alsnog aan de vordering te voldoen. Hierbij wordt vermeld dat de onderzoekscommissie overgaat tot het doen van aangifte als niet wordt voldaan aan de vordering.
Indien een getuige of deskundige geen gehoor geeft aan de oproep zal de onderzoekscommissie aangifte doen op grond van artikel 192 Wetboek van Strafrecht. Voordat de onderzoekscommissie hiertoe overgaat, wordt degene aan wie de oproep is gericht in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening alsnog aan de oproep te voldoen. Hierbij wordt vermeld dat de onderzoekscommissie overgaat tot het doen van aangifte als niet wordt voldaan aan de oproep.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Almere, d.d. 23 februari 2023
De griffier,
G.J. Broer
De voorzitter,
A.T.B. Bijleveld-Schouten
De raad beschikt over verschillende onderzoeksinstrumenten. Denk aan het vragenrecht en recht van interpellatie (artikel 155 Gemeentewet) of een onderzoek door de rekenkamer (artikel 182 e.v. Gemeentewet). Het enquêterecht is een bijzondere vorm van raadsonderzoek en zwaar onderzoeksmiddel dat als 'ultimum remedium' kan worden ingezet. Een keuze voor dit onderzoeksmiddel moet dan ook proportioneel zijn, waarbij de vraag aan de orde is of de noodzakelijke informatie ook op andere, minder vergaande manieren kan worden verkregen dan via het lokale enquêterecht. Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met genoemde artikelen dient te worden gelezen, bevat de nadere regels waar artikel 155a, achtste lid Gemeentewet, aan refereert. Het feit dat in dit artikel gesproken wordt over ‘onderzoeken’ en niet ‘onderzoek’ komt voort uit het vereiste dat de raad het onderzoeksrecht nader dient te regelen bij verordening.
Of het daadwerkelijk tot een onderzoek komt, is aan de raad. Artikel 155a, eerste en tweede lid, Gemeentewet bepalen hierover dat dit besluit plaatsvindt (bij gewone meerderheid) op voorstel van één of meer raadsleden met daarbij tevens een omschrijving van het onderzoek en toelichting daarbij. Met betrekking tot zo’n voorstel is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in het Reglement van orde van toepassing.
Indien de raad instemt met het voorstel voor een onderzoek dient de raad nog separaat te besluiten over de in te stellen onderzoekscommissie. Het is aan de raad om te bepalen uit hoeveel leden de onderzoekscommissie bestaat. De Gemeentewet bepaalt in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie raadsleden bestaat en dat de raad bij de samenstelling van de onderzoekscommissie zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met artikel 155c, tweede lid, Gemeentewet waarin staat dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord geen lid kan zijn van de onderzoekscommissie. Het is daarom beter dat raadsleden die betrokken zijn bij het onderzoeksonderwerp in het geheel geen deel uitmaken van de onderzoekscommissie. Omdat nader overleg tussen raadsfracties nodig kan zijn om tot een goede samenstelling van de onderzoekscommissie te komen, is in de verordening niet bepaald welke tijdsperiode er maximaal mag zijn tussen het raadsbesluit tot het doen van onderzoek en het raadsbesluit tot het instellen van de onderzoekscommissie. Wel spreekt het voor zich dat deze tussenliggende periode zo kort mogelijk gehouden moet worden vanwege de effectuering van het genomen raadsbesluit tot het instellen van het onderzoek.
In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen ‘vergadering’, ‘beraadslaging’ en ‘zitting’. Onder vergadering wordt verstaan alle bijeenkomsten van de onderzoekscommissie. Een deel hiervan zijn de zittingen waarin de verhoren plaatsvinden. Voor het overige gaat het om de beraadslaging van de onderzoekscommissie. Dit onderscheid is mede van belang voor het al dan niet openbare karakter van de vergaderingen van de onderzoekscommissie.
Artikel 2. Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.
Artikel 3. Ambtelijke bijstand
Artikel 155a, achtste lid, Gemeentewet schrijft voor dat in deze verordening in ieder geval regels worden opgenomen over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Artikel 6 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiesecretaris. Hiermee staat het de raad vrij om te bepalen dat ambtelijke bijstand ook buiten de raadsgriffie gezocht kan worden, omdat artikel 107a Gemeentewet er al in voorziet dat de griffier de door de raad ingestelde commissies bijstaat.
Artikel 4. Beraadslaging en besluitvorming
Beraadslaging van de onderzoekscommissie vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
Artikel 155c Gemeentewet spreekt over het horen van personen (eerste lid), wat in beginsel in de openbaarheid plaatsvindt (zesde en zevende lid). De onderzoekscommissie heeft altijd de mogelijkheid om via zgn. voorgesprekken al de nodige informatie te vergaren, bijvoorbeeld om vast te stellen of het horen ter zitting nuttig is. Om duidelijkheid te geven omtrent deze gesprekken met getuigen of deskundigen en wat met de informatie gebeurt, is dit artikel in de verordening opgenomen. Hierbij zij nog vermeld dat de voorgesprekken niet noodzakelijk door de onderzoekscommissie als geheel hoeven te worden gevoerd, maar dat ook een aantal leden namens de onderzoekscommissie deze gesprekken kunnen voeren. Hoeveel leden minimaal bij de gesprekken aanwezig moeten zijn, wordt vanuit praktische overwegingen verder aan de onderzoekscommissie overgelaten.
Artikel 6. Vorderen van schriftelijke informatie
In artikel 155b Gemeentewet is bepaald dat de aldaar genoemde personen verplicht zijn te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van informatie. Artikel 6 van de verordening is hiervan een nadere uitwerking. Zo geeft het eerste lid aan de onderzoekscommissie de mogelijkheid om niet direct tot officiële vordering over te gaan, maar eerst via een verzoek (mondeling of schriftelijk) de gevraagde informatie te vergaren. Mocht een vordering worden gedaan dan stelt het tweede lid hieraan een vormvereiste, waarbij in de tekst aansluiting is gezocht bij hetgeen artikel 155d, eerste lid, Gemeentewet bepaalt over een oproep ter zitting. Het derde lid bepaalt de sanctie bij het niet voldoen aan de vordering, waarbij eerst nog een hersteltermijn wordt geboden.
Als laatste kan nog worden opgemerkt dat artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet de groep van personen bepaalt die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn dan ook niet verplicht om een verklaring onder de eed of belofte af te leggen, hetgeen wel voor andere getuigen kan gelden (artikel 155c, vijfde lid, Gemeentewet).
Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 4 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet. Artikel 7 van de verordening is een nadere uitwerking hiervan. En net als in artikel 6 van de verordening is ook hier een sanctiebepaling opgenomen, in dit geval indien geen gehoor wordt gegeven aan een oproep om ter zitting te verschijnen.
De verhoren zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. Slechts van belang hiervoor is of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van 'gewichtige redenen'.
Artikel 8. Toehoorders en de pers
De voorzitter van de onderzoekscommissie is o.a. belast met het handhaven van de orde (zie artikel 2 van de verordening). In artikel 8 van de verordening is dit met een aantal concrete bevoegdheden nader uitgewerkt.
Artikel 9. Geluid- en beeldregistraties
De openbare zittingen van de onderzoekscommissie worden met beeld en geluid uitgezonden, net als de reguliere vergaderingen van de raad van Almere. Daarnaast kunnen radio- en tv-stations eigen geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft.
Ook kan de onderzoekscommissie, ook al betreft het een openbare zitting, besluiten dat er geen beeldregistraties plaatsvinden. Dit als de privacy van degene die wordt verhoord zwaarder weegt dan het herkenbaar in beeld brengen.
Artikel 10. Verslaglegging en archivering
De commissiesecretaris draagt zorg voor de verslaglegging en archivering. Wat betreft de beraadslaging is het aan de onderzoekscommissie om te bepalen aan welke eisen een verslag moet voldoen. Voor het verslag van de zitting is wel een aantal vereisten opgenomen. Deze komen overeen met de reguliere gang van zaken rond een raadsvergadering in Almere.
Artikel 11. Afronding onderzoek
Indien de onderzoekscommissie de werkzaamheden heeft afgerond, legt zij haar bevindingen voor aan de raad. Dat is ook het moment waarop de onderzoekscommissie (en de commissiesecretaris) de werkzaamheden formeel beëindigt. De vorm waarin de raad over de bevindingen van de onderzoekscommissie spreekt, verdient nadere afstemming op dat moment met het presidium van de raad. Net als in de verordening op de Rekenkamer in Almere is bepaald, is ook hier opgenomen dat de raad binnen drie maanden beraadslaagt over de bevindingen.