Organisatie | Zuidplas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels commerciële huurprijs, ontbreken woonkosten en schoolverlaterskorting |
Citeertitel | Beleidsregels commerciële huurprijs, ontbreken woonkosten en schoolverlaterskorting |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-03-2023 | nieuwe regeling | 21-07-2015 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas:
Overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent het vaststellen van een commerciële huurprijs, het ontbreken van woonkosten en de schoolverlaterskorting vast te leggen in nadere regels;
gelet op de artikelen 22a, 27, 28 en 33 lid 4 van de Participatiewet en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5 IOAW, artikel 5 IOAZ;
de Beleidsregels commerciële huurprijs, ontbreken woonkosten en schoolverlaterskorting
Artikel 2. Inkomstenkorting bij ontvangst huur of kostgeld minus daadwerkelijke kosten
De inkomsten uit verhuur en/of kostganger, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een vrij te laten bedrag waarvoor wordt aangesloten bij de berekening van het vrij te laten bedrag in de schuldsanering zoals opgesteld in de Recofa richtlijnen.
Toelichting op de commerciële huurprijs en verlagingen
Artikel 1. Commerciële huurprijs
In dit artikel wordt beschreven welk bedrag geacht wordt een commerciële huurprijs te zijn in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. De kostendelersnorm geldt namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.
Huurprijs/Prijs kostgangerschap
Er moet sprake zijn van een commerciële prijs, dat wil zeggen dat de prijs in verhouding moet staan tot de geleverde prestaties en datgene wat in het economische verkeer gebruikelijk is. Gemeenten hebben de vrijheid om te bepalen wat onder een commerciële huurprijs wordt verstaan. Om te bepalen of er sprake is van een commerciële prijs worden als ondergrens de normbedragen woonlasten van het Nibud voor studenten als uitgangspunt aangehouden. Dit is een bedrag aan huur, water en energie. Bij kostgangerschap komen hier bovenop de gemiddelde kosten voor geleverde diensten zoals maaltijden, was- en strijkkosten en schoonmaak. Ook hiervoor wordt aansluiting gezocht bij het Nibud.
Huur, water en energie € 341,00 per maand
Maaltijden voor een man tot 65 jaar € 193,50 per maand
Maaltijden voor een vrouw tot 65 jaar € 177,15 per maand
Voor de was á 5 kilo per persoon per week (inclusief waspoeder en afschrijving van de machine excl. energieverbruik) € 1,00 x 4= € 4,00 per maand.
Bovenstaande bedragen zijn de bedragen waar minimaal aan voldaan moet worden wil er sprake zijn van een commerciële prijs.
Artikel 2. Inkomstenkorting bij ontvangst huur en kostgeld minus daadwerkelijke kosten
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet worden, als de belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers, de daaruit voortvloeiende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als bijzonder inkomen aangemerkt, als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet).
Inkomsten uit onderhuur of kostgeld worden in mindering gebracht op de uitkering van de onderverhuurder, met uitzondering van een gedeelte van de (onder)huurprijs of kostgeld wegens het hebben van daadwerkelijke kosten aan een (onder)verhuurder en/of kostganger.
Inkomsten uit verhuur en/of kostganger worden niet in mindering gebracht op een uitkering ingevolge de IOAW en IOAZ, omdat deze inkomsten niet onder het inkomensbegrip van artikel 8 van de IOAW en artikel 8 van de IOAZ vallen.
De Recofa richtlijn als ijkpunt
Voor het gedeelte van de (onder)huurprijs of kostgeld dat niet in aanmerking wordt genomen is aangesloten bij de berekening van het vrij te laten bedrag in de schuldsanering. In de vtlb (vrij te laten bedragen) rapporten van de Recofa staat beschreven welke inkomsten in aanmerking moeten worden genomen binnen de schuldsanering. Hierbij worden forfaitaire bedragen (op dagbasis) buiten beschouwing gelaten. Omgerekend naar maandbedragen, levert dit de volgende bedragen op:
Dit betekent dat de (onder)huurprijs in aanmerking wordt genomen, minus het bovenstaande maandbedrag voor de kosten van nutsvoorzieningen. Als er sprake is van een kostganger, wordt ook het actuele maandbedrag voor onder meer kosten maaltijden in aanmerking genomen.
Het buiten beschouwing laten van een deel van de (onder)huurprijs of het kostgeld, geldt per onderhuurder of kostganger. Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder. Ieder half jaar worden deze bedragen aangepast, voor de actuele bedragen wordt verwezen naar het Vtlb rapport van Recofa.
Artikel 3. Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
Als iemand zelfstandig woont, zonder dat er sprake is van medebewoning, maar lagere bestaanskosten heeft dan die waarin de norm voorziet als gevolg van het ontbreken van woonkosten, voorziet artikel 27 van de Participatiewet in de mogelijkheid om de norm als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Participatiewet lager vast te stellen. Centraal daarin staat het begrip woonkosten.
De volgende mogelijke oorzaken van ontbreken woonkosten kunnen zich voordoen:
Indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, kan het college de bijstand in voorkomende gevallen lager of anders vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Bijvoorbeeld indien een dakloze expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het college aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het college besluiten de verlaging lager vast te stellen.
Het college heeft op grond van artikel 28 Participatiewet de mogelijkheid om gedurende 6 maanden de landelijke norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De ratio van artikel 28 Participatiewet is dat een belanghebbende niet onmiddellijk recht kan doen gelden op een relatief hogere bijstandsuitkering aansluitend op het relatief lagere bedrag dat hij aan studiefinanciering ontving. De gedachte dat de bijstandsuitkering veelal aanmerkelijk hoger ligt dan de bedragen die men ontvangt van studiefinanciering komt overigens niet overeen met de praktijk. De hoogte van de beurs en de lening (en voor HBO/universiteit straks het leenstelsel) samen is nagenoeg gelijk aan de geldende bijstandsnorm.
De schoolverlaterskorting werd in het verleden toegepast met als uitgangspunt de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De achterliggende gedachte van artikel 28 is dat de hierin bedoelde verlaging aansluit bij de lagere noodzakelijke bestaanskosten van schoolverlaters tijdens hun studie. In de praktijk blijkt echter dat de meeste schoolverlaters tijdens hun studie nauwelijks tot geen lagere bestaanskosten hebben omdat ze zelfstandig wonend zijn.
Bedragen studiefinanciering 2015
In GripopParticipatiewet van Schulinck staat als toelichting op artikel 28 van de Participatiewet: ‘’De verlaging mag er niet toe leiden dat de bijstandsnorm van een belanghebbende lager wordt vastgesteld dan het bedrag dat hij aan studiefinanciering zou hebben ontvangen als hij daar nog aanspraak op zou kunnen maken’’.