Organisatie | Zuidplas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleid bestuurlijke boete Wet brp gemeente Zuidplas |
Citeertitel | Beleid bestuurlijke boete Wet brp gemeente Zuidplas |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-03-2023 | nieuwe regeling | 22-12-2015 |
1.1 Bestuurlijke boete als instrument
Mede op verzoek van de vier grote gemeenten is in de Wet Basisregistratie personen (Wet) in artikel 4.17 de bestuurlijke boete bepaling opgenomen. De bestuurlijke boete is de enige sanctie die de Wet kent. De gemeente heeft de tussenliggende periode gebruikt om zich te oriënteren op de manier waarop Amsterdam gebruik maakt van dit instrument.
Doelstelling van de bestuurlijke boete is dat het een prikkel is voor de burger om aan zijn verplichtingen te voldoen. Bij blijvende niet-nakoming zal de gemeente de bestuurlijke boete inzetten als handhavinginstrument. Inzet van dit instrument is dan meer gericht op generale preventie, zodat de persoon in kwestie en andere inwoners van de gemeente Zuidplas de volgende keer hun verplichtingen volgens de Wet wel nakomen.
Omdat de bestuurlijke boete moet werken als prikkel voor de burger om alsnog aan zijn verplichting te voldoen, moet de burger weten wat zijn verplichtingen zijn. Daarom is communicatie hierover in algemene zin en tijdens het onderzoek van groot belang.
1.3 Soorten overtredingen die beboet worden
In artikel 4.17 van de Wet staat vermeld welke overtredingen van de Wet beboet kunnen worden. Hieronder staat welke overtredingen dit zijn.
1.4 Voorbeelden van overtredingen waarvoor de boete geldt
Om duidelijk te maken in welke gevallen de boete opgelegd kan worden staan hieronder een aantal voorbeelden van de belangrijkste drie categorieën, namelijk:
1.4.1 Voorbeeld van het niet doen van aangifte
Het woonadres in de Basisregistratie Personen (Brp) is het adres waar iemand feitelijk woont (artikel 1.1 van de Wet). Indien het woonadres wijzigt, is er een verplichting om aangifte van deze wijziging te doen (artikel 2.39 van de Wet).
Twee partners bezitten allebei een eigen huis in Zuidplas. De ene partner trekt in bij de ander. Hij behoudt zijn eigen huis en verhuurt dit aan iemand anders, die zich inschrijft op dit adres. De verhuurder geeft zijn eigen verhuizing naar het woonadres van zijn partner niet door. Redenen hiervoor kunnen zijn het verlies van een parkeervergunning, een huurbeding in de hypotheekakte of het verlies van zijn recht op hypotheekrenteaftrek.
Er wordt een adresonderzoek gestart naar de verhuurder op basis van een melding van een nieuwe bewoner. Tijdens het (administratieve) adresonderzoek wordt de persoon ten minste twee keer verzocht om alsnog aangifte van verhuizing te doen. Hij wordt er daarbij op gewezen dat hem een bestuurlijke boete kan worden opgelegd wanneer hij dit niet doet. Blijft hij verklaren dat hij woont op het Brp-adres, terwijl de gemeente na onderzoek aannemelijk heeft bevonden dat dit niet het geval is, dan neemt de gemeente een beslissing. Is het nieuwe adres bekend, dan verhuist de gemeente hem ‘administratief ‘ naar zijn feitelijke adres. Is er geen adres bekend, dan neemt de gemeente hem in de Brp op als ‘vertrokken naar adres onbekend’. De persoon is dan onvindbaar voor overheidsinstanties en kan hij geen gebruik meer maken van overheidsvoorzieningen. Omdat deze persoon geen aangifte heeft gedaan van zijn verhuizing, legt de gemeente hem ook een bestuurlijke boete op.
1.4.2 Voorbeeld van een gelegenheidsgever
Het woonadres in de Brp is het adres waar de ingeschrevene feitelijk woont (artikel 1.1 van de Wet).
Een student, die bij zijn ouders woont, wordt over twee maanden 18 jaar. Hij geeft bij de gemeente aan dat hij verhuist naar een ander adres, maar in werkelijkheid blijft hij wonen op het adres van zijn ouders. Door inschrijving op het nieuwe adres krijgt de student een hogere studiefinanciering. De hoofdbewoner van het zogenaamde nieuwe adres weet dit. Desondanks geeft de hoofdbewoner schriftelijk toestemming aan de gemeente, dat de student zich inschrijft op dit adres. Daarmee verklaart de hoofdbewoner dat de student op zijn adres woont én dat hij de gemeente informeert zodra de student niet (meer) daar woont.
Er wordt een adresonderzoek gestart naar aanleiding van een melding van DUO naar de bewoning van de student. Geconfronteerd met de onderzoeksresultaten, geven de student en de hoofdbewoner van het adres toe dat de student er nooit heeft gewoond en er ten onrechte aangifte van verhuizing is gedaan. Het financiële verschil tussen de in- en uitwonendenbeurs is de reden van de schijnverhuizing. De gemeente geeft de hoofdbewoner een boete voor het handelen als gelegenheidsgever en de student voor het doen van een onjuiste aangifte.
1.4.3 Voorbeeld van het overleggen van een brondocument
In de Brp kunnen alleen persoonsgegevens worden geregistreerd die kunnen worden ontleend aan het brondocument. De afstamming wordt onder meer ontleend aan de geboorteakte en voor zover van belang aan de huwelijksakte (artikel 2.8 juncto artikelen 2.44 en 2.46 van de Wet).
Een man doet aangifte van inschrijving in de Brp van een kind. Hij overlegt hierbij een paspoort van het kind. Hij heeft geen geboorteakte bij zich van het kind. Hierdoor kan de gemeente alleen de persoonsgegevens van het kind registreren in de Brp. Het kind wordt ingeschreven in de Brp met alleen zijn eigen personalia. Ten aanzien van de afstamming naar zijn moeder en vader zijn er geen gegevens opgenomen. De gemeente geeft de man een brief mee met het verzoek om binnen drie maanden een originele geboorteakte en de huwelijksakte van de ouders en beëdigde Nederlandse vertalingen daarvan te overleggen. In dit verzoek wordt hem meegedeeld dat er aan de moeder of aan hem een bestuurlijke boete opgelegd kan worden als hij niet op tijd voldoet aan het verzoek. Daarnaast legt de gemeente in haar communicatie de nadruk op het belang van het registreren van de juiste gegevens in de Brp voor de afnemers van de basisregistratie (GG&GD, scholen, SVB), en voor het kind en zijn ouders.
De man overlegt de akten niet binnen de gestelde termijn. Daarna stuurt de gemeente hem een tweede schriftelijk verzoek tot overlegging van de akten. Hij krijgt een tweede mogelijkheid om de akten te overleggen binnen een termijn van drie maanden. In de brief staat de waarschuwing opgenomen dat aan hem een boete kan worden opgelegd, als hij niet aan deze verplichting voldoet. Ook staat er in de brief dat het in het belang voor het kind en de ouders om de akten te overleggen. Hij overlegt de akten nog steeds niet binnen de gestelde termijn. De gemeente legt hem hiervoor nu een boete op.
De boete bedraagt volgens de Wet maximaal 325 euro. De maximalisering geeft de gemeenten de mogelijkheid te variëren in hoogten van boetes. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid stelt het college twee boetes vast, namelijk een standaardboete van 240 euro en een hogere boete van 325 euro.
Bij het daadwerkelijk opleggen van de boete houdt het college rekening met de omstandigheden in het concrete geval, voor zover deze bekend zijn. Hierbij wordt gelet op de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder. De ernst van de overtreding wordt in eerste instantie bepaald door de mate van ernst van de overtreding, die het college in dit beleid heeft vastgesteld. De verwijtbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk 2.2 over dit onderwerp.
Daarnaast neemt het college de individuele omstandigheden waaronder de overtreding is begaan in aanmerking, voor zover deze bekend zijn. Op grond daarvan vindt er een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal leiden tot een boete die passend is bij de geconstateerde beboetbare gedraging. Op grond hiervan kan de boete in het concrete geval lager of hoger zijn dan in dit beleid is vastgelegd.
1.5.2 Bewijslast ten aanzien van de bijzondere omstandigheden.
De stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren rust op de belanghebbende. Het college hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of er van strafverminderde factoren sprake is.
Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of overtreding te voorkomen.
Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven om de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.
Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Het college zal bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch zijn.
Er zal geen vermindering wegens financiële omstandigheden worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten heeft.
1.5.3 Vastgestelde boetes voor verschillende overtredingen
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete heeft het college rekening gehouden met de soort overtreding, de ernst van de overtreding, de soort overtreder, het belang voor de Brp bij het nakomen van de verplichtingen. De hogere boete is vastgesteld voor gevallen die gezien één of meer van deze elementen als ernstiger wordt aangemerkt.
De standaardboete wordt opgelegd in overige gevallen.
Bij de oplegging in het concrete geval wordt voor zover bekend is rekening gehouden met de individuele omstandigheden zoals hiervoor genoemd.
De hogere boete is vastgesteld voor de volgende gevallen:
1.6 Samenloop met strafbare feiten
Soms is een overtreding van de Wet tevens een strafbaar feit, zoals oplichting of valsheid in geschrifte. De sanctionering hiervan is aanmerkelijk hoger, onder meer gevangenisstraf. In dat geval is er sprake van samenloop met de bestuurlijke boete. In een dergelijk geval moet op grond van artikel 5.44 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het Openbaar Ministerie (OM) voorgelegd worden of de overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan. Daarom overlegt het college in deze gevallen met het OM of de zaak strafrechtelijk afgedaan wordt.
2 Wettelijk regime van de bestuurlijke boete
Een bestuurlijke boete kan alleen opgelegd worden wanneer het de persoon verweten kan worden dat hij de overtreding heeft begaan. Het gaat hierbij om objectieve en subjectieve verwijtbaarheid.
2.2.1 Objectieve verwijtbaarheid
Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van de burger: heeft hij feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag blijkt uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd.
Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.
2.2.2 Subjectieve verwijtbaarheid
Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt de gemeente en eventueel de rechter of er sprake is van een overmachtsituatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan kan zijn een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer aanwezig zijn.
2.2.3 Geen ontbreken van verwijtbaarheid
Het ontbreken van verwijtbaarheid wordt in beginsel niet aangenomen, in de volgende situaties waarin de persoon in kwestie:
stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Dit geldt ook in geval van tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;
aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de Wet aangifte heeft gedaan.
2.3 Inherente afwijkingsbevoegdheid en bijzondere omstandigheden
Het college van burgemeester en wethouders hebben ingevolge artikel 3:4 lid 2 juncto 4:84 Awb de mogelijkheid om af te wijken van het opleggen van de boete. Dit gebeurt als er individuele omstandigheden zijn met een uitzonderlijk karakter die het naar oordeel van het college noodzakelijk maken dat er geen boete wordt opgelegd. Het gaat hierbij onder meer om de volgende bijzondere omstandigheden:
Het is niet mogelijk om twee keer voor hetzelfde feit een boete te krijgen.
Dit wordt ook wel het ne bis in idem beginsel genoemd. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit.
Bij het opleggen van de boete zal de eenvoudige procedure worden gevolgd zoals die in de Awb is neergelegd gelet op de omstandigheid dat het om een lichte boete gaat. Er zal in beginsel van de overtreding daarom geen boeterapport worden opgesteld.
Omdat de bestuurlijke boete een financiële beschikking is in de zin van artikel 4:12 Awb, vloeit uit dat artikel voort dat in de eenvoudige procedure geen hoorplicht geldt.