Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tiel

Beleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen Gemeente Tiel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTiel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen Gemeente Tiel
CiteertitelBeleidsregel bestuurlijke boete BRP Gemeente Tiel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen
  2. titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-09-2016nieuwe regeling

29-08-2016

Tiel Actueel, 07-09-2016

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen Gemeente Tiel

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Tiel;

 

Gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

 

Besluit vast te stellen:

 

De navolgende Beleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen Gemeente Tiel.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet basisregistratie personen

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders

    • c.

      toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de wet door het college benoemde ambtenaar;

    • d.

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5:40 Awb en artikel 4.17 van de wet;

    • e.

      overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a van de wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de wet of een valse aangifte heeft gedaan.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de wet zijn op deze beleidsregel onverkort van toepassing.

Artikel 2 Doel

De bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, met als doel de overtreder van de verplichtingen te bestraffen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet te bestraffen.

Artikel 3 Algemene bepalingen

  • 1.

    Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien aan de overtreder wegens hetzelfde feit reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Indien iemand gelijktijdig twee of meer zelfstandige overtredingen pleegt, wordt voor alle overtredingen een bestuurlijke boete opgelegd.

  • 3.

    Een bestuurlijke boete wordt binnen drie jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, opgelegd.

  • 4.

    Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding, wordt de boete aan alle overtreders opgelegd. Alle overtreders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van de opgelegde boete.

  • 5.

    Indien de overtreder vóór inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 4 Boetebedrag

  • 1.

    De hoogte van de boete bedraagt € 200,- of € 325,-

  • 2.

    De hoogte van de boete per overtreding bedraagt:

     

    Overtreding Migratie

    Boete

    Wetsartikelen

    Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

    € 325,-

    Wet BRP 2.38, eerste, tweede en vierde lid

    Het niet doen van aangifte nieuwe verblijfplaats binnen Nederland

    € 325,-

    Wet BRP 2.39, eerste lid

    Het niet verstrekken van inlichtingen over een mogelijke adreswijziging

    € 200,-

    Wet BRP 2.47

    Ten onrechte adreswijziging naar een briefadres opgeven terwijl er sprake is van een woonadres

    € 325,-

    Wet BRP 2.39 derde lid

    Briefadresgever verstrekt geen inlichtingen op verzoek van het gemeentebestuur over de briefadreshouder

    € 200,-

    Wet BRP 2.45, vierde lid

    Gelegenheidsgever

    € 325,-

    Wet BRP 4.17 sub b

    Overtreding Brondocumenten

    Boete

    Wetsartikelen

    Het niet overleggen van brondocumenten betreffende burgerlijke staat of nationaliteit in verband met vestiging uit het buitenland

    € 200,-

    Wet BRP 2.38, derde lid

    Het niet overleggen van brondocumenten van feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en in de BRP opgenomen moeten worden

    € 200,-

    Wet BRP 2.44

    Het niet overleggen van brondocumenten betreffende burgerlijke stand of nationaliteit op verzoek van het gemeentebestuur

    € 325,-

    Wet BRP 2.46

    Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

    € 200,-

    Wet BRP 2.51

    Overtreding Migratie en Brondocumenten

    Boete

    Wetsartikelen

    Onjuiste aangifte met overlegging van valse documenten

    € 325,-

    Wet BRP 2.38, 2.39 en 2.43 juncto 2.45

    Overig

    Overtreder heeft eerder een overtreding begaan waarvoor de boete opgelegd kan worden (recidive)

    € 325,-

    Alle artikelen

Artikel 5 Afzien of matigen van de boete

  • 1.

    Voor het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2.

    Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen indien de overtreder aannemelijk maakt dat op grond van:

    • a.

      de ernst van de overtreding;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

    • d.

      de omstandigheden waarin de overtreder verkeert,

  • het opleggen van de (volledige) boete onevenredig is.

Artikel 6 Mate van verwijtbaarheid

Omstandigheden die niet leiden tot een vermindering van de mate van verwijtbaarheid zijn in ieder geval:

  • -

    het niet (voldoende) beheersen van de Nederlandse taal;

  • -

    het niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de Wet;

  • -

    het niet in staat te zijn van het behartigen van de belangen, doordat wordt gesteld dat de overtreder tijdelijk niet op het adres heeft gewoond. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

  • -

    indien wordt gesteld dat er geen post is ontvangen door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus.

Artikel 7 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door de toezichthouder BRP namens het college aangifte bij de politie gedaan.

  • 3.

    Indien er sprake is van valsheid in geschrifte kan niet direct een bestuurlijke boete worden opgelegd. Conform artikel 5:44 Awb wordt de overtreding eerst aan het OM voorgelegd. Afhankelijk van de reactie van het OM kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel bestuurlijke boete BRP Gemeente Tiel”.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel van 29 augustus 2016.

Burgemeester en wethouders van de Gemeente Tiel,

De secretaris,

mevr. mr. M.A.J. Oosterwijk-Keulers

De burgemeester,

dhr. ir. J. Beenakker

Toelichting

Artikel 1

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

 

Artikel 2

De Wet Basisregistratie personen (Wet BRP) biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

 

Het doel van een bestuurlijke boete is het bestraffen van overtreders. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich; het is de bedoeling dat die burgers aanzet tot het nakomen van verplichtingen die de Wet aan hen oplegt. De bestuurlijke boete is een zogenaamde punitieve, bestraffende sanctie terwijl de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom herstelsancties zijn die er niet op gericht zijn een overtreder te bestraffen. Herstelsancties zijn er namelijk op gericht de situatie te herstellen of de overtreding ongedaan te maken.

 

De bestuurlijke boete is een onvoorwaardelijke sanctie. Dat houdt in dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd indien alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan, behoudens bezwaar en beroep.

 

Artikel 3

 

Artikel 3 lid 1 en 2

Dit betreft het zogenaamde ne bis in idem beginsel. Dit beginsel houdt in dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor dezelfde overtreding. Indien iemand gelijktijdig twee of meer overtredingen pleegt, kan hij wel voor beide afzonderlijk worden gestraft. Cruciaal in dit verband is of een handeling die in strijd komt met twee of meer voorschriften moet worden opgevat als één overtreding, dan wel kan worden uitgelegd in twee of meer zelfstandige overtredingen. Volgens de jurisprudentie levert overtreding van twee voorschriften pas één feit op als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw samen hangen, maar ook kan worden gezegd dat de dader van beide overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt; dat wil zeggen: als de overtreden voorschriften soortgelijke belangen beschermen.

 

In de zogenaamde "ne bis in idem" jurisprudentie heeft de Hoge Raad enkele criteria opgeworpen om te kijken of er sprake is van hetzelfde feit. Allereerst is de feitelijke gedraging van belang. Die dient hetzelfde te zijn in beide delicten en anders is er sowieso al geen sprake van hetzelfde feit. Daarnaast speelt het beschermde rechtsgoed een rol. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen.. In een dergelijk geval wordt slechts één boete opgelegd.

 

Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan deze verplichting, dan is dit niet hetzelfde feit. In dat geval kan er een bestuurlijke boete worden opgelegd.

 

Artikel 3 Lid 3

Conform artikel 5:45 Awb vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete binnen drie jaar nadat de overtreding is begaan. Dat roept de vraag op welke datum geldt voor een overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP. Het uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan op het moment dat het college constateert dat niet aan de wettelijke verplichting is voldaan. Bijvoorbeeld na overtreding van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.

 

Artikel 3 lid 4

Meestal ligt de verplichting in de wet BRP alleen bij de ingeschrevene. In dat geval is de boete alleen opeisbaar bij de ingeschrevene. Soms echter ligt de verplichting bij verschillende personen. In dat geval wordt de boete aan al deze personen opgelegd. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van de boete. Als één van de personen, aan wie de boete is opgelegd, betaalt, zijn de anderen gevrijwaard tot het betalen van de boete.

 

Verplichting Wet BRP

betreffende

Verantwoordelijke personen

Verplichting geldt niet als

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47 Verplichting inzake aangifte migratie, overleggen van brondocumenten, verschaffen inlichtingen

Minderjarige tot 16 jaar

ouders, voogden of verzorgers

n.v.t.

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47

Minderjarigen van 16 tot 18 jaar

ouders, voogden of verzorgers

De minderjarige zelf aangifte doet

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47

Onder curatele gestelde

curatoren

n.v.t.

2.51 Verplichting overlegging overlijdensakte van iemand overleden in het buitenland.

In het buitenland overleden ingeschrevene

De echtgenoot, de geregistreerde partner, andere nabestaanden tot en met de tweede graad

n.v.t.

 

Voor de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meeste rust. In het geval minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen, dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont. In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, zullen deze personen ook afzonderlijk aangeschreven moeten worden.

 

Artikel 3 lid 5

De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de overtreder is overleden.

Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt vóór de inning te overlijden, dan vervalt de boete.

 

Artikel 4

 

Artikel 4 lid 1 en 2

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,-. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen heeft de wetgever voor het opleggen van boeten ingevolge de Wet BRP gekozen voor een maximum van € 325,-.

 

Uit oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid stelt de gemeente twee boetes vast, namelijk een boete van € 325,- en een boete van € 200,-.

 

Bij het vaststellen van de boetes is rekening gehouden met de soort overtreding, de ernst van de overtreding en het belang voor de BRP bij het nakomen van de verplichtingen. De boete van € 325,- is vastgesteld voor gevallen die gezien één of meer van deze elementen als ernstiger wordt aangemerkt. De boete van € 200,- wordt opgelegd in de overige gevallen. In de tabel is schematisch aangegeven wanneer welke boete opgelegd kan worden.

 

Artikel 5

 

Artikel 5 lid 1

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van de burger: heeft hij feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag blijkt uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.

 

Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist, of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt het college en eventueel de rechter of er sprake is van een overmachtssituatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan kan zijn een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer aanwezig zijn.

 

Artikel 5 lid 2

De bestuurlijke boete is een financiële beschikking. Conform artikel 4:12 Awb geldt er geen hoorplicht. Er is geen zienswijzeprocedure.

 

Het is niet verplicht om een rapport op te maken van de gedraging waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Indien er wordt besloten om een rapport op te maken, dan wordt dit toegevoegd aan het dossier. Er wordt alleen een rapport opgemaakt als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is.

 

Het rapport bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • -

    Datum van rapport;

  • -

    Naam van de overtreder;

  • -

    Naam en functie van de rapporteur;

  • -

    omschrijving van de overtreding;

  • -

    het overtreden voorschrift;

  • -

    aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

Als in het rapport een verklaring van de burger wordt opgenomen, waarom niet aan de verplichtingen werd voldaan, dient hij er vooraf verplicht op worden gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Dit is de cautie.

 

Het rapport wordt toegestuurd aan de overtreder. Dit moet gebeuren voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

Conform artikel 5:51 Awb dient er binnen 13 weken na dagtekening van het rapport een beslissing te worden genomen omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete. Deze beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de overtreding is voorgelegd aan het OM.

 

Artikel 5 lid 3

Bij het daadwerkelijk opleggen van de boete wordt rekening gehouden met de omstandigheden in het concrete geval. Hierbij wordt gelet op de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder. Daarnaast worden de individuele omstandigheden waaronder de overtreding is begaan in aanmerking genomen. Op grond daarvan vindt er een afweging plaats tussen zowel strafverminderende als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal leiden tot een boete die passend is bij de geconstateerde beboetbare gedraging. Op grond hiervan kan de boete in het concrete geval lager zijn dan in de beleidsregels is vastgelegd.

 

De stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren rust op de overtreder. Het college hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of er van strafverminderende factoren sprake is.

 

Op basis van wat door de overtreder naar voren wordt gebracht, kan worden besloten om geen boete op te leggen, of de boete te matigen.

 

Artikel 6

In dit artikel is een aantal niet limitatieve omstandigheden opgesomd die zien op de mate van verwijtbaarheid. Indien de overtreder zich enkel op één van deze omstandigheden beroept, is er geen sprake van een verminderde verwijtbaarheid.

 

Artikel 7

Bij valsheid in geschrifte moet het in principe gaan om een schriftelijk document. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

 

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.

 

Artikel 8

Dit artikel behoeft geen toelichting

 

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen toelichting