Organisatie | Rozendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2019.
Verordening jeugdhulp gemeente Rozendaal 2019
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-03-2023 | nieuwe regeling | 28-02-2023 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;
artikel 6 lid 6, artikel 10 lid 2, artikel 13 en artikel 20 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 en artikel 11 lid 5 en artikel 13 lid 4 Verordening jeugdhulp gemeente Rozendaal 2019;
vast te stellen de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023.
In dit besluit wordt verstaan onder:
Maatwerkvoorziening: een aanbod van diensten, activiteiten of producten dat, na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner(s), door middel van een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Verordening jeugdhulp gemeente Rozendaal wordt deze individuele voorziening genoemd.
Sociale Basis: Alle informele en formele netwerken en maatschappelijke initiatieven ter ondersteuning van inwoners op het gebied van zelfregie en samenredzaamheid. Binnen de Sociale Basis van de gemeenten Rheden en Rozendaal zijn zowel vrijwilligers als professionele hulpverleners actief en samen vormen zij het cement van de samenleving waarop mensen met elkaar een gemeenschap vormen en waarbinnen met name lichtere vormen van hulp en ondersteuning geboden worden.
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening, de beleidsregels, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, Besluit Jeugdwet, Regeling Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als een inwoner in aanmerking voor een maatwerkvoorziening komt en deze zelf wil inkopen met een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6 lid 2 Wmo of artikel 8.1.1 Jeugdwet opgenomen voorwaarden. De inwoner dient daarvoor een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 11 van de Verordening jeugdhulp en artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning volgens een door het college ter beschikking gesteld format, waarbij de inwoner in elk geval aangeeft:
Gaat het om een maatwerkvoorziening die geboden wordt door een (formele of informele) hulpverlener, dan stelt de hulpverlener samen met de inwoner en eventueel zijn pgb-beheerder een zorgplan op en dient dit in bij het college. Het college gebruikt het zorgplan om te beoordelen of de ondersteuning van voldoende kwaliteit en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. In het zorgplan staat in ieder geval:
Als er sprake is van informele hulp zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 en lid 3 van de Verordening jeugdhulp en artikel 12 lid 6 en lid 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning kan de hulpverlener een verklaring omtrent gedrag (VOG) niet ouder dan twee jaar overleggen. Alleen voor hulpverleners die bloed- en aanverwanten van de inwoner in de eerste en tweede graad zijn, geldt dit niet.
Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een pgb-beheerder alleen geacht de inwoner te kunnen helpen bij het beheer van het pgb als;
hij niet ook de uitvoerder is van de maatwerkvoorziening die met het pgb wordt ingekocht of geen relatie heeft met de uitvoerder van de maatwerkvoorziening en er ook geen belangenverstrengeling is tussen de pgb-beheerder en de uitvoerder van de maatwerkvoorziening. Tenzij het college dit gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, wel passend vindt;
Artikel 4 Hoogte financiële tegemoetkoming verhuizen en herinrichting
De gemeente hanteert onderstaande normbedragen voor de verhuizing en de stoffering. Deze zijn gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor een verhuizing en de Nibud-normen voor stoffering. De financiële tegemoetkoming wordt niet altijd tegelijkertijd met de beschikking uitbetaald. Voor uitbetaling moet de cliënt namelijk een huur- of koopovereenkomst van de nieuw te betreden woning overleggen en de gemeente moet hebben geconstateerd dat deze woning adequaat is voor de beperkingen van de cliënt.
Als de cliënt geen verhuisbedrijf nodig heeft, maar zelf of met het netwerk kan verhuizen, wordt alleen een tegemoetkoming voor stoffering verstrekt.
Deze bedragen zijn gebaseerd op de prijzengids van het Nibud 2022, rekening houdende met vinyl vloerbedekking, overgordijnen, gordijnrails, behang en behanglijm. Een cliënt kan andere keuzes maken bij de inrichting, zoals laminaat in plaats van vinyl, muurverf in plaats van behang en rolgordijnen in plaats van kant en klare overgordijnen. De meerkosten zijn dan echter voor eigen rekening van de cliënt.
Artikel 5 Kosten bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen
De kosten van een woonvoorziening kunnen omvatten:
het honorarium van architect of constructeur tot ten hoogste 10% van de aanneemsom inclusief BTW met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Rechtsverhouding opdrachtgever - architect, ingenieur en adviseur DNR 2011, of een recentere versie van deze regeling;
renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de bouw dan wel het treffen van voorzieningen. Voor het bepalen van dit bedrag wordt uitgegaan van het rentepercentage dat gold op het moment van de financieringsaanvraag;
vergoeding van de kosten van tijdelijke huisvesting (het indien noodzakelijk tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van te verlaten woonruimte). De vergoeding wordt bepaald op het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met als maximum de geldende maximale maandhuur om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
Artikel 6 Tegemoetkoming in de meerkosten voor afval gerelateerd aan een medische aandoening
Het college kan in overeenstemming met artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 en artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning op aanvraag aan inwoners met een beperking of chronische ziekte, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben op het gebied van medisch afval, een tegemoetkoming voor deze meerkosten verstrekken.
Deze tegemoetkoming wordt eenmaal per jaar verstrekt waarbij het verschil in jaarlijkse bedrag in afvalstoffenheffing van één container tussen een 180 en 140 liter inhoud container, of 240 en 180 liter container als financiële tegemoetkoming verstrekt wordt onder de volgende voorwaarden:
de aanvrager en/of diens toeslagpartner heeft een (gezamenlijk) vermogen dat niet hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. De waarde van de eigen woning wordt bij deze vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten; en
Artikel 7 Tegemoetkoming in de meerkosten voor een maaltijdservice
Het college kan in overeenstemming met artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 en artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning op aanvraag aan inwoners met een beperking of chronische ziekte, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben op het gebied van maaltijden, een tegemoetkoming voor deze meerkosten verstrekken.
Deze tegemoetkoming wordt eenmaal per jaar verstrekt waarbij de maximale hoogte wordt afgestemd op de op dat moment goedkoopst adequate beschikbare maaltijdservice in de gemeente onder de volgende voorwaarden:
de aanvrager en/of diens toeslagpartner heeft een (gezamenlijk) vermogen dat niet hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. De waarde van de eigen woning wordt bij deze vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten; en